Historisch Archief 1877-1940
No. 771
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Ridders in spe.
Ik zeg u, o puik aller grootkanselieren!
Ik wil al mijn vrindjens met lintjens versieren.
op markten en straten en wegen,
Alom kwam men lintjens en ordentjens tegen.
DE GlÓXESTET.
SNUIFJES.
De Heer Van Nierop meende geen barbaar
:«ich te betoonen, als hij adviseerde tot het
TI iet houden der driejaariijksche tentoonstel
lingen. Daze tentoonstellingen zijn, volgens
hem, in den regel van dien aard, dat wie er
ganschelijk over zwijgt het beste gezegd heeft.
De Heer Van Nierop zal in die meening niet
alleen staan. Maar zou men van hem dan
niet een voorstel mogen verwachten, om op
andere wijze de schilderkunst te steunen?
Jegens de bouwkunst heeft de
Arnsterdamsche gemeenteraad zich eens verdienste
lijk gemaakt, door O-OÜO gld. te besteden
voor een beursprijsvraag; zou zij nu voor de
schilderkunst niet ook eens iets dergelijks
kunnen doen ? Waarom worden op
gemeentekosten de gemeenteraadsleclen niet
uitgeschilderd en wordt er van de zittingen nooit een
'schilderij" gemaakt ? Wanneer de nakome
lingschap vragen zal naar de portretten van
Ten Brummeler, Korthals Altes, Mees of
of Dyserinck zal zij teleurgesteld moeten
worden. Dit is geen onverschillige zaak.
Want het nageslacht zal een oordeel vellen
over het tegenwoordige geslacht naar hetgeen
de schilders daarvan vereeuwigd hebben en
het zal daarbij niet vergeten, dat de vroede
vaderen de keur van onze gemeente vormden.
Voor het uitschilderen van de fraaiste exem
plaren onzer gemeentelijke vertegenwoordi
ging zou een wedstrijd gehouden kunnen
worden; zoo kregen wij een blijvende ten
toonstelling, die wel waard zou zijn, wat zij
gekost had.
# *
*
De heer SeijfFardt houdt' niets van de
middernachtszending en dat is te begrijpen
daar hij zelf een dagzcnding vervult. Op
alles wat hij doet mag het licht vallen; zelfs
als hij met het Hof kibbelt over een com
mandantsbenoeming, laat hij niets in het
duister. Maar en dit onderscheidt hem
bovendien van den razendeu Roeland uit
Arnhem, hij waagt er zijn betrekking niet
aan. J V suis, j'v restc, is zijn leus, en hij
heeft gelijk, 't Kost al zooveel moeite iets te
worden, dat men wel gek zou moeten zijn,
iets niet langer te willen blijven omdat....
men, hetgeen men behoort te zijn, niet meer is.
ECHO's A7AN HET BINNENHOF.
EEN ORDENLIEVEND DEBAT.
Onze teekenaar en onze Snuifjesman heb
ben eene kleine teleurstelling ondervonden.
De welgemeende raad, door den eersten aan
den minister de Savornin Lohrnan gegeven,
om in den orden-nood te voorzien door naast
den Leeuw heraldieke leeuwenwelp.jes te ge
bruiken, is door den heer Van jTienhoven
ondankbaar afgewezen. Het vermeerderen
der klassen van den Nederlandschen Leeuw
acht de regeering ongeraden; men moet geen
nieuwe loten enten op den ouden stam." De
Kamer lachte bij (loze vergelijking, ze.kor als
een boer die kiespijn hoeft. \Vant het moet
voor haar uiterst pijnlijk zijn geweest, te ver
nemen (iat die stam te oud en te afgeleefd
was om het entingsproces te ondergaan.
Intusschen, wij 't ij n voor overtuiging vatbaar.
en wij erkennen gaarne zij het dan ook
met een weemoedstraan in het oog dat
het beeld door den heer Van Tienhoven ge
bruikt, juist was gekozen.
Ook een ander voorstel, door onzen snuif
jesman gedaan, en al gedeeltelijk door de
regeering overgenomen, stuitte op verzet. Het
voorstel was, naar Duitsehe wijze de
klassificatie der beweldadigdcn te vergemakkelijken
door de toevoeging van eikenloof, zwaarden
en dergelijke sprekende symbolen. Met die
zwaarden had de regeering vrede, maar niet
alzoo de heer Van Löben Sels. Daze krijgs
man wilde van de zwaarden niets weten,
tenzij ze voor heldendaden op het slagveld
werden toegekend. Maar de Kamer begreep
terecht, dat voor militaire verdiensten, al
waren zij in vredestijd gebleken, een bijzonder
distinctief noodig was Zoo zijn althans de
zwaarden behouden gebleven. Wij zijn er
dankbaar voor, al komen ze alleen maar voor
de Nieuwe Oranje Nassau-orde.
Galant als altijd verklaarde de heer Van
Tienhoven, dat ook vrouwen de nieuwe orde
zouden mogen dragen. De van meer juridi
sche spitsvondigheid dan kennis van
toiletzaken getuigende opmerking van den heer
Borgesius, dat men bij de dames te vergeefs
een linkerknoopsgat zoekt, achtte de minister
terecht geen bestrijding waard. Dragen de
dames zelfs geen ulsters? en zou zich niet
iedere Nederlandsche vrouw, die de onder
scheiding eener ridderorde waardig werd ge
keurd, gaarne een japon laten maken met '
rechter- en linkerlapellen en knoopsgaten
i) diiii-rclion.
Die meneer Goeman Borgesius zocht nog
heel wat meer spijkers op laag water. Hoe
onaardig van hem om de lagere verdiensten,
die geen Leeuw waard zijn. onbeloond te
willen laten, en om bij voorbaat het genot
der gedecoreerden te "bederven, terwijl de
minister dat woord lagere verdiensten" zorg
vuldig had vermeden. Hoeveel afgunst klonk
er uit den toon, waarop deze provinciaal
sprak over het ongeëvcnredigd groot aantal
gedecoreerde Hagenaars, en hoe (reilend was
de opmerking van den minister dat niet alle
Hagenaars in de ooievaarstad zijn geboren !
De heer Van Tienhoven weet dit bij onder
vinding, want hij is zelf Hagenaar en heeft
12 of 1;5 ridderorden, maar zijn wieg stond
in het nederig oord de Werken en Sleeuwijk.
En als de afgevaardigde van Zutplien zoo
maar klakkeloos zegt, dat hij voor deze
regcering het ontwerp een te grooto verleiding
tot gunstbetoon acht, dan wijst hij zich zelf
immers voor goed een plaats aan in de ge
lederen der onverzoenlijke oppositie?
Neen, het was maar goed. dat de dichter
van het Parlement, de heer Scliaeprnan, den
heer Goeman Borgesius Hink op zijn plaats
zette, en diens oppositie kleingeestig noemde.
De heer Schaapman hield ook wel van een
grapje, over borrels bijvoorbeeld, en zelfs over
ridderorden. Maar hij ziet toch altijd gaarne
erkenning van ware verdiensten. En dan
had zoo'n lintje uit een aestheüsch oogpunt
waarde; het is haast het eenige overblijfsel
van de kleurenpracht onzer vroegere kleedij.
Er is in ons volk een lust naar kleur,
naar schittering, naar glans; de
kleurcnschittering is onze roem. En in de ridder
orden ligt nog iets van den ouden drang naar
verheffing van den mensch, van het streven
om hooger te gaan dan liet aliedaagsehe."
Dichterlijk, niet waar? De too vers taf van
's heeren Scliaepman's welsprekendheid ver
leende aan het banale lintje een ideaal tintje.
Men moet een zoo prozaïsch man als de heer
Van Houten zijn om te zeggen, dat
Scliaepman de ridderorden terugbrengt tot de kin
derlijke zucht naar opschik en vertoon. Het
zal een troost voor den afgevaardigde van
Alrneloo zijn geweest, te bemerken, dat zijn
tact en zijn smaak niet overal worden mis
kend. Den volgenden dag reeds ontving
Hare Majesteit de Koningin hem in parti
culiere audiëntie.
_Erg laag bij den weg waren de beschou
wingen van de heeren Rulgers van Rozenburg
en Leyy. De eerste vond de voordracht on
schuldig, en de nieuwe orde een
regeeringsgereedschap, noodig omdat men niet altijd
met verstandige menschen, maar dikwijls met
ijdelluiten te doen heeft. De heer Leyy zeide
precies hetzelfde, maar wat deftiger: inplaats
van regeeringsgereedschap'' sprak hij van
instrumentum regni" en inplaats van »ver
standige menschen en ijdeltuiten" van we
zenlijke en getingcerde verdienste."
Wie den heer Keuchenius het recht heeft
gegeven om te verklaren, dat de dames niet
naar ridderorden verlangen, maar wel naar
eerbiediging van haar ivcht op haar lichaam
en haar eer, weten wij niet. Zou die eerbie
ding niet ongemeen worden bevorderd door
het dragen eener ridderorde, al was hel- des
noods met gekruiste breinaalden inplaats van
gekruiste zwaarden ?
De eenige dissonant, van de ministertafel
gehoord, was de verklaring van den heer
Van Tienhoven, dat de vrouwen door de
nieuwe ridderorden niet ijdeler zonden wor
den, omdat zij al ijdel waren voor er rid
derorden bostonden. Foei, Excellentie! Mocht
zoo iets onbeleefds in ons Nederlandse!)
l'arlement worden gezegd? Daar hebt gij voor
ecu oogenblik uwc traditioneele goede ma
nieren vergeten.
Maar het slot was goed. Wij hebben een
orde meer. -de Oranje-Nassau orde, ook met
zwaarden. Slechts -U alge vaardigen stemden
tegen.
Zoo hebben wij dus weer. gelijk de oude
baker placht te zeggen alle reden tot
dankCorrespondentie.
Het l'lm-lilxtjt. l>,vjhl:i(i bevatte voor eenige
dagen het volgende schrijven :
In I)c Anix/rnl/iiiiiiiei', ]\'r/'l'l>lrii] rnor
\fidrrlüiiil No. Tlisi, komt een opstel voor onder
den titel:
Brieyen uit l'trecht
door Gicse van den Dom.
Door eene zinsnede in het begin van dat
opstel, en ook door het opschrift zelf, word
ik verondersteld de schrijver van bovenge
noemde brieven (waarvan er meerdere schijnen
te volgen) te zijn.
Door gebruik te maken van mijn naam
(zij het dan ook door dien naam eenigszins
ander» te spellen) en positie, heeft de Redactie
van bovengenoemd weekblad naar mijn inzien,
op zijn zachtst genomen, zeer verkeerd gehan
deld; en daar eene vervolging mij niet zoude
baten., blijft mij alleen de stellige verklaring
over, dat de bovenbedoelde brieven noch yan
mijne hand, noch door mij geïnspireerd zijn."
Utrecht, 25 Maart 1802.
J. A. C. GUISE,
Opzichter van den D.juitoren
De Redactie van het UtrncMsch Dj.ylilctd
teekende hierbij het volgende aan:
..Der ,Redactie"van het Weekblad kan be
zwaarlijk eenig verwijt treffen, daar zij hoogst
waarschijnlijk wel niet zal geweten hebben,
wie opzichter van den Domtoren te Utrecht is."
De Utreclitsclie redactie heeft gelijk. \Yij
bekennen, tot onze schaamte, dat zelfs de
naam van den hoogstgeplaatsten onder de
ambtenaren van het Sticht ons onbekend
was. En wij konden noch kunnen onder
stellen, dat onze correspondent zich heeft
willen bezondigen aan den man, wiens stand
punt zoo verheven is, dat hij, ongelijk aan
den Duitschcn Keizer, van processen wegens
majesteitschennis afziet. \Vi.j zij n den lieer ( Jiiise
erkentelijk voor de zachtmoedigheid van zijn
oordeel, en wenschen hem toe, dat hij denzelf
den ruimen en veelomvattendcn blik moge
bewaren in lengte van dagen, totdat men van
hem, als van Vondel's (jonstantyntjp, zal
kunnen getuigen, dat hij
D'ydclheeden hier beneeden
Aensiet met een lodderoogh.
ALLERLEI.
Rechter: Wat ben je van beroep, beschul
digde ?
j "Beschuldig de: Ik ben werkgever,
Edel; achtbare.
! Rechter: Verschaf jij werk? En aan wie?
Beschuldigde: Aan zulke menschen als
l Edelachtbare.
j Gast: Men wordt hier vlug bediend, dat
i 's waar, maar de porties zijn verduiveld klein.
Restaurateur: U moet denken het
i spreekwoord zegt: wie gauw geeft, geelt dubbel.
Hij: Een mooie hoed, wou je hem van
avond opzetten, als we naar de komedie
| gaan ?
Zij: l n de komedie? Daar let niemand
er op! ik zet hem Zondag op, als ik naarde
kerk ga.
Eerste b o e z e m v r i e n d i n : Lieve, ik
! ben zoo gauw mogelijk overgekomen, je brief
i van voor vier dagen maakte me zoo vreeselvjk
| ongerust. Foei. je te willen vergiftigen om
den ontrouw van een man! kom wees ver
standig en kijk naar een ander uit.
Tweede dito: Je raad komt al te
laat. beste.
E e r s t e dito: Telaat ? Mijn God,
wat zeg je, zou je het vergift al ingenomen
hebben?
T w e e d e dito: Dat niet, maar gisteren.
heb ik me met een ander geëngageerd.