De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1892 10 april pagina 2

10 april 1892 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Na 772 gemaakt van de handwerkerspatenten, enkel en alleen om 'C recht te bekomen in de steden te wonen zonder dat door hen ooit eenig handwerk ia beoefend. Op dezelfde bedriegelijke manier plakken in Holland vele bezitters van paard en rijtuig een verhuurbriefje op de deur, alleen om de belasting te ontduiken, terwyl feitelijk de equipage nooit verhuurd wordt. Nu hield 'de politie eens opruiming onder die duizenden quasi ambachtslieden welke nooit eenig instrument in de handen gehad hebben, doch des te meer wissels, schuldbekentenissen en dergelijke verdachte papieren. Ze werden een voudig naar die oorden toegebracht, waarin ze Tolgens hun paspoorten 't recht hadden te verbhjven. Daar echter zijn de weinige vakken waarmede Joden zich volgens de wet mogen bezighouden reeds meer dan te veel door hen bezet. De nieuw aangekomenen vinden dus geen werkkring, en htm blyft slechts over naar 't buitenland te verhuizen. De omstandigheden dwingen hen dus tot landverhuizen, doch hadden ze steeds de wet gevolgd, dan zou de zaak zoo'n vaart niet geloopen hebben. M. i. wordt wat al te veel op de groote trom geslagen en te veel aan lieden gegeven die al die wel daden niet waard zijn, en wier handen verkeerd staan om in Amerika of elders op eerlijke wijze in hun levensonderhoud te voorzien. Ik hoop dat mijne geëerde lezers mij goed verstaan zullen. Ik ben volstrekt geen anti-Semiet, ik heb de grootste achting voor de goede eigenschappen der Joodsche natie, en zou vurig wenschen dat de Russische re geering door mildere wetten, hen in den, toch reeds zoo moeielijken, strijd om 't bestaan onder steunde, doch zij die verhuizen hebben feitelijk tegen de wetten van hun land gezondigd en hun handel en wandal is van dien aard, dat ze ner gens zeer geziene gasten zullen zijn. Trouwens de berichten uit Noord-Amerika en Turkije be vestigen mijne zienswijze. Ook daar is men op meerderen aanvoer van die luidjes nu juist niet zoo blzonder gesteld. Ook vele luthersche dominéj schijnen schuld te hebben aan hunne verbanning. Ik woon wel niet Jn de eigenlijke protestantsche districten, doch heb ik van bevoegde zijde vernomen dat vele van ie heeren zich op proselietenmakerij onder de grieksch-orthodoxe bevolking toelegden. Dit nu kan de Russische regeering niet dulden en na herhaalde waarschuwingen werd op radi cale wyze aan hun onwettigen arbeid paal en perk gesteld. Zulke brave Hendrikken zijn die luthersche pastors" nu echter ook niet, en ik voor mijn persoon heb niet gaarne met hen te doen. Een mijner kenniw»n moest ean paar kinderen laten doopen. Hij woonde op het platteland en ik kreeg eene uitnoodiging om die plechtigheid te komen bijwonen. Ik maakte by die gelegenheid kennis met pastoor C. uit W. De eerwaarde heer kwam op kosten mijns vriend aangereden en of schoon hij dienzelfden namiddag weder vertrekken zou, had hij een valies meegebracht. Eenige enderhoorigen van myn bekende maakten van deze gelegenheid gebruik om eveneens jonggebo renen te laten doopen. Dominéwas daar wel toe geneigd, doch wilde vooruit weten hoeveel de respectieve ouders hem voor z'jne moeite betalen zouden. Nu begon een loven en bieden, alsof men met een oud kleerkoop in plaats van met een dienaar des Heeren te doen had. Een armen Lettischen arbeider moest ik met een paar roebel bijspringen, anders was zijn spruit waarschijnlijk ongedoopt 'gebleven. Eindelijk waren beide partijen het over den prijs eens en kon de voorstelling een aanvang nemen. Vergeef nrij die oneerbiedige uitdrukking doch de voorafgaande handel deed mij meer aan een gehuurden goochelaar dan wel aan een domin denken. Na den doop kwam het bovengenoemde valies te voorschijn en onder groote nieuwsgierig heid der goede gemeente haalde de pastoor de ingrediënten voor den dag die bij't heilige avond maal in de Russische Luthersche kerk gebruikt worden. Met een glimlachend gelaat noodigde zijne droomde zich in die tijden terug. Toen het avond werd, maakte Mina wat bouillon voor haar vader, terwijl zij zich met \vat brood en een glas water behielp. De zieke was moe en werd slaperig, en daarom vroeg zij hem, of hij er tegen zou hebben, dat zij een luchtje ging scheppen, zij zou spoedig terug komen. Als hij helderder van geest ware ge weest, zou hij zich verwonderd hebben over die ongewone vraag, maar nu zei hij alleen xnat en lusteloos: 't Is goed kind. Na de juffrouw beneden verzocht te hebben, nu en dan eens naar haar vader te gaan zien, verliet Mina het huis, om voor de eerste maal op zulk een ongewoon uur de straat op te gaan. Toen zij eenmaal zoo ver was. begon de moed haar te ontzinken. Hoe zou, hoe kon zij gaan zingen onder de menigte menschen, zij die nog nooit ander» dan alleen voor haar vader gezongen had ? Maar juist de gedachte aan dien vader gaf haar den moed, die haar straks bezielde terug ; hoe heerlijk zou het zijn, hem te kunnen helpen ! Met zekeren schroom verwijderde zij zich van haar woning, doch liep allengs haasti ger voort, totdat zij dicht ^bij Kensington Garden kwam. Voor een groot huis bleef zij staan. ilffcZij wist dat daar dikwijls muziekuitvoe ringen werden gegeven, of dat er vergaderin gen van muziekliefhebbers en _dilettanten waren. De ramen van de gezelschaps kamer stonden open en de witte gordijnen bewogen zich heen en weer door de avondkoelte. K<. Daar moesten muziekliefhebbers in die zaal zijn, want iemand sloeg met meesterhand eenige accoorden aan op een piano, als om iets dat hij zeide, te illustreeren. Die weieerwaarde ons uit om daartan gebruik te maken, daar zich wellicht niet spoedig voor ons een goede gelegenheid zou voordoen, wegens de reiskosten en de groote afstanden naar de plaat sen waar dominé's gevestigd zijn. Echter werd zyn vriendelijk aanbod afgeslagen en onder allerlei gemopper b. v. dat het niet de moeite waard was geweest, voor zulk een kleinigheid de reis te maken, verdwenen de kelken enz. weder in 't valies. Mijn vriend gaf buiten alle andere on kosten 25 roebels, de beambten ongeveer 10 rbL. dus vond ik dat mijnheer de dominénog al een aardigen dag had gemaakt en geen reden tot klagen had. Na een goed middagmaal genoten te hebben, verliet ons de gast, doch gaf allen den raad bij hem in W. aan te komen om de doopacten af te halen, vergat echter niet er bij te voegen dat voor elke acte nogmaals drie roebels betaald moest worden. Wat dunkt u, waarde lezer, van zoo'n dominé, zou het, dien man ook kwaad doen als hij een paar jaar naar Archangel gestuurd werd ? Misschien kalmeerde daar, door de strenge vorst, zijn gloeiende geldbegeerte een beetje. Hoogachtend, Uw dw. dien. M. J. BRIEVEN lilT UTRtCIT door GIESE *) VAN DBX DOM. II. Onze muzikale wereld is in rep en roer, sedert een paar weken. Nu juist niet als een donderslag bij helder weer, maar toch vrij plotseling kwam de bestuursraad van het stedelijk muziekkorps aan de leden van het orkest mededeelen dat hij verplicht was hen, met de beste wenschen voor hunne toekomst, tegen l Mei e. k. te ontslaan. De geldmiddelen gedoogden niet langer het muziekcorps op zoo uitgebreiden voet ia stand te houden als tot dusver, en het aaijtal executanten moet dus belangrijk worden ingekrompen. De Raad van bestuur bood den tegenwoordige^ leden de gelegenheid aan nog nader met hun in overleg te treden, doch niet onduidelijk werd te verstaan gegeven, dat ook de tractementen zouden moeten besnoeid worden en dat de minderen onder de broeders maar best zouden doen zoo spoedig mogelijk een goed heenkomen te zoeken. De slag kwam niet geheel onverwacht en aller minst mag men er den Raad een verwijt van maken, dat hij nu e l n d e l ij k gevallen is. Het was zoo ook niet algemeen, dan toch in vele kringen bokend, dat reeds sedert vele jaren een der leden den Raad zeer belangrijke voor schotten had gedaan en dat, al paraisseerde dan ook het aanzienlijk kapitaal, waartoe deze lang zamerhand waren aangegroeid, jaarlijks op de onmogelijk te flatteeren balans van het corps, tegen eene matige rente, er van schulddelging in het geheel geen sprake was, in tegendeel steeds meer van de opofferingsgezindheid van dezen kunstlievenden bestuurder gevorderd werd. Later heeft ook nog een ander lid door milde bijdragen getoond dat hij voor eene instelling, waarmede in de stad zijner inwoning op muzikaal gebied alles valt of staat, van zijnen overvloed zeer veel veil had. Het mocht echter alles niets baten! De tekor ten stegen met ieder jaar on de lust om die uit eigen zak te dekken daalde bij de beschermers in gelijke mate. ? Men begint nu, staande voor het feit, dat de toestand onhoudbaar is, te zoeken naar een oor zaak van den achteruitgang van het zoo vermaarde Utrechtsche Symphonie orkest van C. Coenen, dat nog voor weinige jaren alom in den lande zijne concerten gaf. Men heeft die gevonden, natuurlijk. Niets is gemakkelijker dan dat! Men zocht niet alleer. eea oorzaak, maar vooral een zondebok. En wie daarvoor het meest voor de hand iag heeft men met graagte aangegrepen: de leider van het orkest, den heer Coenen, wiens talenten en be klanken gaven Mina moed ; zij begon zacht te zingen; haar stem werd allengs luider terwijl zij een eenvoudige Hchotsche ballade voordroeg. De zachte teederheid van haar stem, scheen een deel van de liefelijke sche mering uit te maken. Achter de witte gordijnen waren twee toehoorders: Hoor ! zeide de een, wat een heerlijke stem ; 't is zeker de geest van het schemeruurtje! Toen was er een oogenblik stilte en daarop, als door een geheimen aandrang genoopt, begon het meisje het andere lied te zingen, dat Ilichard Wagner voor haar vader had geschreven. Zacht zette zij het in, on haar stem werd allengs voller en krachtiger ; 't lie l eindigde in een jubelzang. De twee heeren hoorden het, en oen van hen, hij die reeds vroeger gesproken had, greep de hand van zijn vriend en fluisterde : hoor, hoor! Beiden hielden den adem in onder het luisteren, totdat het lied geëindigd was. Toen sprong de oudste van de twee op, snelde de kamer uit, liep de trappen af en stond weldra voor Mina. Breijdel. Wie is u? sprak hij gejaagd, ik schreef dat lied, ik ! 't is nooit gedrukt geworden ; het was een geschenk aan mijn vriend Breijdel, toen wij beiden jong waren. Wie is u ? Mina Breijdel! antwoordde het meisje vriendelijk. En uw vader, heet die Hans Breijdel ? Ja mijnheer. En ik meisje, ik ben die oude vriend van je vader, ik ben Ilichard Wagner. Ik heb dat lied gecomponeerd. Leeft je vader nog? Hoe komt u hier zoo alleen dat lied zoo zingen. Is je vader dood ? Neen mijnheer, maar hij is reeds lange» tijd ziek geweest; hij is ziek en arm; wij kwaamheden steeds door iedereen om het zeerst werden geprezen, maar die nu plotseling wordt geminacht en verguisd op vaak zeer onwaardige wijze. De heer Coenen stond in den laatsten tijd al herhaaldelijk aan min of meer hefdge aanvallen bloot en de vorm, waarin die gekleed waren, deed reeds lang vermoeden dat er'een kleine intrigue" tegen hem gesmeed werd. Men verwijt hem gebrek aan toewijding in den laateten tijd! Nu j», de man zal het zwaard van Damocles dat nu eindelijk is neergevallen, al lang boven zijn hoofd hebben zien zweven en dat maakt verklaarbaar dat hij. die in veel moeielijker omstandigheden nog dan de tegenwoordige, steeds het horfd en den dirigeerstok moedig omhoog hield, nu eindelijk, daar alles niet baten mocht, na zooveel jaren van ongehoorde inspanning en toewijding, beide een weinig liet zakken vooral omdat hij er machteloos getuige van moest zijn hoe zijn prestige steeds meer en meer werd ondermijnd. Dat verminderen van zijn prestige maakt men hem nu vooral tot een verwijt! Och kom! In ge schrift en gesprek, altijd door op hetzelfde aan beeld hameren, kan aan iemands prestige zoo gemakkelijk een knak geven, als er maar handig gebruik gemaakt wordt van de kleine of grootere gebreken, die iederen mensen aankleven, maar vooral bij een artist zoo gaarne worden opge merkt. De toeleg van de intriganten schijnt te zijn om den heer Coenen er uit te knikkeren", doch dat de haad van Bestuur, die zoovele moeilijke jaren met hem heeft doorleefd en zijne werkkracht e» toewijding in dien tijd heeft leeren kennen zich daartoe zou leenen, wordt dojr niemand ge loofd. Hoe goed" ook sommige krachten in'ons or kest mogen zijn, zij behoeven zich waarlijk niet vernederd te achten door zich onder den diri geerstok van den talentvollen heer Coenen te plaatsen. Tivoli dat een der beste klanten van het orkest is en dan ook groot belang bij zijn voortbestaan heeft, neemt eene afwachtende houding aan, en dat is geruststellend. Uit die houding spreekt de overtuiging dat de zaak, ondanks alle onheil spellende geruchten, die er gaan, nog wel zoo'n vaart niet Ioop3n zal. Reeds zijn dan ook verscheidene tegenwoordige leden voor het nieuw samen te stellen orkest geëngageerd en mag men dus met grond verwach ten, dat we onze zomerconcerten niet zullen behoeven te missen. Trouwens met medewerking van het orkest van KPS (al valt dit hier niet zoo bijzonder in den smaak) zullen we de moeilijke dagen wel door komen. *) Niet Cfuise." Kunst en Letteren. HET TOONEEL TE AMSTERDAM. Grand Théatre: Af$cheidsvoorstellinr/ van het Tkidtre IMre. Salon des Variétés: Bertha Maltn. De afscheidsvoorstelling van het Théatre Lilirc was in de eerste plaats een triomt, een kolossale en ondubbelzinnige triomf voor den heer Antoine. Het publiek klapte en juichte met een geestdrift en een overtuiging, even hartelijk als welgemeend; niet minder dan vier maal moest het scherm op gaan vóór men voor goed afscheid wilde nemen. Waar wij in korten tijd zooveel fraais te genieten kregen, is het moeilijk een keus te doen; Antoine's creaties waren alle groot door eenvoud en waar heid; toch zou ik aan zijn laatste misschien nog de voorkeur willen geven; aangrijpender en. verpletterender dan deze was geene. Als Jacijues Damour in het gelijknamige dramaatje zal hij zon der twijiel het langst in mijn herinnering blij ven voortleven. Toch is het op zichzelf van niet hebben bijna geen geld meer en ik ging uit in de hoop, dat iemand in mijn zang be hagen zou vinden. Och, is hij ziek, lijdt hij gebrek? Dat mag niet; breng mij spoedig bij hem. De groote musicus riep een voorbijgaande cab aan, ging even het huis in, om zijn vriend zijn wedervaren méte dcelen en weinige oogenblikken daarna zaten Mina en hij in het rijtuig. Terwijl zij naar Breijdels woning reden, deed Wagner haar honderd vragen, en vóór zij hunne bestemming be reikt hadden, kende hij de geheele levens geschiedenis van zijn vriend. Je moet ir.ij den weg wijzen, zeide hij, toen zij hot rijtuig verlaten hadden, maar je moet niets zeggen. Ik wil eerst binnengaan en zien of mijn oude Hans mij nog herken nen zal. Te zamen klommen zij de steile trappen op totdat Mina de deur van een achterkamer j op de vierde verdieping opende. Het was al j bijna donker geworden ; er brandde geen licht en de zieke keerde zich onrustig op zijn leger om. Ben je eindelijk teruggekomen ? riep hij. O, wat is me den lijd lang gevallen ; je zult nu toch wel genoeg versche lucht ge schept hebben, kind. Ik ben het, die je komt opzoeken , zei een diepe stem j n 't Duitsch. Hans ken je me nog ? Een kreet van blijde verrukking ontsnapte den zieke. Ilichard, ben jij het waarlijk? en op een geheel anderen, knorrigen toon ging hij voort: maar zij is mij ongehoorzaam geweest; ik verbood haar je op te zoeken. /ij zocht mij niet Hans ! _Zij zong toe vallig voor mijn open venster, ze wist niet dat ik daar was. Het lied dat ik je gaf, toen te veel beteetfenis; het kreeg die door de ver tolking. Jacques Damour is door Léon Hennique uit een novelle van Emile Zola getrokken. Eén tooneel, n situatie, meer geeft het niet. Jacques Damour, een werkman, nam deel aan de commune, wordt gevat en naar Nieuw-Caledoniëgezonden. Hij weet te ontvluchten; naar het vaderland zendt men het bericht dat hij gestorven is; zijn weduwe hertrouwt met den" slager Sagnard. Na lange om zwervingen komt hij in het vaderland terug. Van een kameraad, een leeglooper, die steeds zijn booze geest was (vergelijk Marie Jeanne), verneemt h\j wat er gebeurd is. Hij brengt zijne vrouw, wier spoor hij tot nu vergeefs zocht, een bezoek; het eerste oogenblik doet hij haar hevige verwijten en is zijn woede nauwelijks meester. Sagnard maakt hem duidelijk, dat niemand, dat alleen het toeval of het noodlot, aan het gebeurde schuld heeft. Jacques ziet dit in en verzoekt z\jn vrouw tusschen hem en Sagnard te kiezen; als hij bemerkt dat zij dezen de voorkeur geeft, geeft hij den strijd op en wil gaan. Sagnard zegt, dat hij een flinke kerel is en noodigt hem uit de verzoening met een glas te beklinken. Jacques stoot even aan en snelt dan weg. Het thema is oud, doch dankbaar. Tennysön's Henoch Arden" is algemeen bekend; van Guy de Maupassant herinner ik mij een schets Le retour", die met Zola's novelle in strekking en opvatting sterke overeenkomst vertoont. In hoever deze juist zijn, is moeilijk uit te maken. Het onderwerp leent zich tot tal van oplossingen. Jacques' zelfopoffering zal velen misschien onnauurlijk en onwaarschijnlijk voorkomen. Middelmatig of goed gespeeld zou het dramaaije zonder twij fel geen of weinig indruk maken; onnavolgbaar gespeeld, gelijk dit thans het geval was, over tuigde het, greep het aan. Men had den armen Jacques moeten zien met zijn open, eerlijk gezicht, dcor het leed en de ontbering verbleekt en ver edeld, met zijn doffen, angstigen oogopslag, zyn vermoeiie gang en houding; men had haar moeten hooren, zijn harde, stroeve stem, die toch zoo machtig wist te treffen en te ontroeren, te zuchten en te wcenen. De figuur maakte in zijn aandoenhjken eenvoud en oprechte teederheid iedere gedachte aan spel, komedie, nabootsing onmogelijk. Door de kunst van den tooneelspeler werd de arme stumper verheven en geadeld, gepoëtiseerd in den besten zin van het woord. De directeuren van het Salon des Variétés wil len bewijzen, dat zij niet alleen de dukatonnen, doch ook de kunst minnen. De 215 voorstellingen van De doofpot'1 zullen slechts van tijd tot tyd door enkele- weinigen gevolgd worden. De nieuwe stukken, die men voor het winterseizoen op het oog had. doch die door De doofpot" op zoo on barmhartige wijze in den doofpot werden ge stopt, zullen nu, in snelle opvolging, voor het voetlicht komen. De rij is Donderdagavond geopend met Jicrtha Mal m, tooneelspel in 4 bod-ijvan, uit het Zwoedsch van Oskar Wykander. Men had gelukkiger keuze kunnen dpen. Men moet langzamerhand gaan gelooven, dat onze directies van oordeel zijn. dat een tooneelstuk slechts uit het Noorden behoeft te komen om een meesterstuk te zijn. Dokter Koch", een niet ongrappig, doch gerekt en langdradig klnchtspel, eenigo weken geleden door het ge zelschap van Lier vertoond, had het tegendeel reeds bewezen; Bertha Molm zou dien zelfden dienst kunnen doen. Het Zweedsche tooneel spel heeft mij weinig geboeid, veel vermoeid. Een melodrama in een fin de-siècle pakje zou ik het willen nuemen. De inhoud is zeer ingewik keld, weinig waarschijnlijk, zelden overtuigend, nooit aangrijpend. De reeder Monsen is een schobbejak van de ergste soort. Zijn zoon Rolf, die niet officieel in de firma ia opgenomen, laat hij o]i naam daarvan twijfelachtige zaakjes be redderen. Een kostelijke uitvinding! Op zulk een wijze toch kan hij hem steeds des^avoueeren. De zaak loopt natuurlijk spaak: Rolf is ge noodzaakt naar Amerika te vluchten. Hij was gehuwd; zijn vrouw, Geertruida. blijft hem trouw, wij samen gewandeld en gedweept hadden in het Schwarzwald, jaren geleden, her innerde mij aan dien goeden tijd toen we beiden nog jong waren ; ik snelde naar bene den en vond je dochter op straat alleen haar stem verrukte me ze vertelde me alles en daar ben ik nu. Ik ben blij dat ik je gevonden heb, Hans. De zieke drukte zwijgend de hand van zijn vriend en zag hem aan met de oogen vol tranen. Wat er verder gebeurde ligt voor de hand. liet heiligste en dierbaarste recht van de vriendschap is hulp en liefde te mogen geven en daarvan maakte Richard Wagner ruim schoots gebruik. Op een der badplaatsen aan de Noordzee bracht hij Breijdel en zijn dochter en pension en liet hen daar de maanden Augustus en September door brengen. Door de zeelucht of' door de nieuw ontwaakte hoop, misschien door beide, her stelde de zieke. Toen Breijdel in Londen terugkeerde en daar de wintervermakelijkhederi begonnen, viel het hem niet moeielijk, als Richard \Vagners vriend en op diens voorspraak een betrekking te vinden, zoo winstgevend en eervol al*- hij nooit had durven droomen. Toen nam de voorspoed zijn intrek bij den violist en zijn dochter, cu als gij een van de vriendelijkste, woningen van Londen bin nentreedt, waar Mina als huisvrouw en moeder het bewind voert, en Hans Breijdel als een trotsch en gelukkig grootvader zijn levensavond slijt, zult ge op de cereplaats boven den schoorsteenmantel, keurig geschre ven het lied zien hangen, dat Mina eens op straat zong; soms wordt er een ruiker viooltjes, de bloemen der herinnering, voor geplaatst, sinds de groote componist aarde heeft verlaten.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl