Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Na 772
gemaakt van de handwerkerspatenten, enkel en
alleen om 'C recht te bekomen in de steden te
wonen zonder dat door hen ooit eenig handwerk
ia beoefend. Op dezelfde bedriegelijke manier
plakken in Holland vele bezitters van paard en
rijtuig een verhuurbriefje op de deur, alleen om de
belasting te ontduiken, terwyl feitelijk de equipage
nooit verhuurd wordt.
Nu hield 'de politie eens opruiming onder
die duizenden quasi ambachtslieden welke nooit
eenig instrument in de handen gehad hebben,
doch des te meer wissels, schuldbekentenissen en
dergelijke verdachte papieren. Ze werden een
voudig naar die oorden toegebracht, waarin ze
Tolgens hun paspoorten 't recht hadden te verbhjven.
Daar echter zijn de weinige vakken waarmede
Joden zich volgens de wet mogen bezighouden
reeds meer dan te veel door hen bezet. De
nieuw aangekomenen vinden dus geen werkkring,
en htm blyft slechts over naar 't buitenland te
verhuizen. De omstandigheden dwingen hen dus
tot landverhuizen, doch hadden ze steeds de wet
gevolgd, dan zou de zaak zoo'n vaart niet geloopen
hebben. M. i. wordt wat al te veel op de groote trom
geslagen en te veel aan lieden gegeven die al die wel
daden niet waard zijn, en wier handen verkeerd
staan om in Amerika of elders op eerlijke wijze in
hun levensonderhoud te voorzien. Ik hoop dat mijne
geëerde lezers mij goed verstaan zullen. Ik ben
volstrekt geen anti-Semiet, ik heb de grootste
achting voor de goede eigenschappen der Joodsche
natie, en zou vurig wenschen dat de Russische re
geering door mildere wetten, hen in den, toch
reeds zoo moeielijken, strijd om 't bestaan onder
steunde, doch zij die verhuizen hebben feitelijk
tegen de wetten van hun land gezondigd en hun
handel en wandal is van dien aard, dat ze ner
gens zeer geziene gasten zullen zijn. Trouwens
de berichten uit Noord-Amerika en Turkije be
vestigen mijne zienswijze. Ook daar is men op
meerderen aanvoer van die luidjes nu juist niet
zoo blzonder gesteld.
Ook vele luthersche dominéj schijnen schuld te
hebben aan hunne verbanning. Ik woon wel niet
Jn de eigenlijke protestantsche districten, doch
heb ik van bevoegde zijde vernomen dat vele van
ie heeren zich op proselietenmakerij onder de
grieksch-orthodoxe bevolking toelegden. Dit nu
kan de Russische regeering niet dulden en
na herhaalde waarschuwingen werd op radi
cale wyze aan hun onwettigen arbeid paal en
perk gesteld. Zulke brave Hendrikken zijn die
luthersche pastors" nu echter ook niet, en ik
voor mijn persoon heb niet gaarne met hen te
doen.
Een mijner kenniw»n moest ean paar kinderen
laten doopen. Hij woonde op het platteland en
ik kreeg eene uitnoodiging om die plechtigheid
te komen bijwonen. Ik maakte by die gelegenheid
kennis met pastoor C. uit W. De eerwaarde heer
kwam op kosten mijns vriend aangereden en of
schoon hij dienzelfden namiddag weder vertrekken
zou, had hij een valies meegebracht. Eenige
enderhoorigen van myn bekende maakten van
deze gelegenheid gebruik om eveneens jonggebo
renen te laten doopen. Dominéwas daar wel toe
geneigd, doch wilde vooruit weten hoeveel de
respectieve ouders hem voor z'jne moeite betalen
zouden.
Nu begon een loven en bieden, alsof men met
een oud kleerkoop in plaats van met een dienaar
des Heeren te doen had. Een armen Lettischen
arbeider moest ik met een paar roebel bijspringen,
anders was zijn spruit waarschijnlijk ongedoopt
'gebleven. Eindelijk waren beide partijen het over
den prijs eens en kon de voorstelling een aanvang
nemen. Vergeef nrij die oneerbiedige uitdrukking
doch de voorafgaande handel deed mij meer aan
een gehuurden goochelaar dan wel aan een domin
denken. Na den doop kwam het bovengenoemde
valies te voorschijn en onder groote nieuwsgierig
heid der goede gemeente haalde de pastoor de
ingrediënten voor den dag die bij't heilige avond
maal in de Russische Luthersche kerk gebruikt
worden.
Met een glimlachend gelaat noodigde zijne
droomde zich in die tijden terug.
Toen het avond werd, maakte Mina wat
bouillon voor haar vader, terwijl zij zich
met \vat brood en een glas water behielp.
De zieke was moe en werd slaperig, en
daarom vroeg zij hem, of hij er tegen zou
hebben, dat zij een luchtje ging scheppen,
zij zou spoedig terug komen.
Als hij helderder van geest ware ge
weest, zou hij zich verwonderd hebben over
die ongewone vraag, maar nu zei hij alleen
xnat en lusteloos: 't Is goed kind. Na de
juffrouw beneden verzocht te hebben, nu en
dan eens naar haar vader te gaan zien,
verliet Mina het huis, om voor de eerste
maal op zulk een ongewoon uur de straat
op te gaan.
Toen zij eenmaal zoo ver was. begon de
moed haar te ontzinken. Hoe zou, hoe kon
zij gaan zingen onder de menigte menschen,
zij die nog nooit ander» dan alleen voor
haar vader gezongen had ? Maar juist de
gedachte aan dien vader gaf haar den moed,
die haar straks bezielde terug ; hoe heerlijk
zou het zijn, hem te kunnen helpen !
Met zekeren schroom verwijderde zij zich
van haar woning, doch liep allengs haasti
ger voort, totdat zij dicht ^bij Kensington
Garden kwam. Voor een groot huis bleef
zij staan.
ilffcZij wist dat daar dikwijls muziekuitvoe
ringen werden gegeven, of dat er vergaderin
gen van muziekliefhebbers en _dilettanten
waren. De ramen van de gezelschaps
kamer stonden open en de witte gordijnen
bewogen zich heen en weer door de
avondkoelte.
K<. Daar moesten muziekliefhebbers in die
zaal zijn, want iemand sloeg met
meesterhand eenige accoorden aan op een piano,
als om iets dat hij zeide, te illustreeren. Die
weieerwaarde ons uit om daartan gebruik te
maken, daar zich wellicht niet spoedig voor ons
een goede gelegenheid zou voordoen, wegens de
reiskosten en de groote afstanden naar de plaat
sen waar dominé's gevestigd zijn. Echter werd
zyn vriendelijk aanbod afgeslagen en onder allerlei
gemopper b. v. dat het niet de moeite waard
was geweest, voor zulk een kleinigheid de reis
te maken, verdwenen de kelken enz. weder in
't valies. Mijn vriend gaf buiten alle andere on
kosten 25 roebels, de beambten ongeveer 10 rbL.
dus vond ik dat mijnheer de dominénog al een
aardigen dag had gemaakt en geen reden tot
klagen had.
Na een goed middagmaal genoten te hebben,
verliet ons de gast, doch gaf allen den raad bij
hem in W. aan te komen om de doopacten af te
halen, vergat echter niet er bij te voegen dat
voor elke acte nogmaals drie roebels betaald
moest worden. Wat dunkt u, waarde lezer, van
zoo'n dominé, zou het, dien man ook kwaad doen
als hij een paar jaar naar Archangel gestuurd
werd ? Misschien kalmeerde daar, door de strenge
vorst, zijn gloeiende geldbegeerte een beetje.
Hoogachtend,
Uw dw. dien.
M. J.
BRIEVEN lilT UTRtCIT
door GIESE *) VAN DBX DOM.
II.
Onze muzikale wereld is in rep en roer, sedert
een paar weken.
Nu juist niet als een donderslag bij helder weer,
maar toch vrij plotseling kwam de bestuursraad
van het stedelijk muziekkorps aan de leden van
het orkest mededeelen dat hij verplicht was hen,
met de beste wenschen voor hunne toekomst,
tegen l Mei e. k. te ontslaan.
De geldmiddelen gedoogden niet langer het
muziekcorps op zoo uitgebreiden voet ia stand te
houden als tot dusver, en het aaijtal executanten
moet dus belangrijk worden ingekrompen. De
Raad van bestuur bood den tegenwoordige^ leden
de gelegenheid aan nog nader met hun in overleg
te treden, doch niet onduidelijk werd te verstaan
gegeven, dat ook de tractementen zouden moeten
besnoeid worden en dat de minderen onder de
broeders maar best zouden doen zoo spoedig
mogelijk een goed heenkomen te zoeken.
De slag kwam niet geheel onverwacht en aller
minst mag men er den Raad een verwijt van
maken, dat hij nu e l n d e l ij k gevallen is.
Het was zoo ook niet algemeen, dan toch in
vele kringen bokend, dat reeds sedert vele jaren
een der leden den Raad zeer belangrijke voor
schotten had gedaan en dat, al paraisseerde dan
ook het aanzienlijk kapitaal, waartoe deze lang
zamerhand waren aangegroeid, jaarlijks op de
onmogelijk te flatteeren balans van het corps,
tegen eene matige rente, er van schulddelging in
het geheel geen sprake was, in tegendeel steeds
meer van de opofferingsgezindheid van dezen
kunstlievenden bestuurder gevorderd werd. Later
heeft ook nog een ander lid door milde bijdragen
getoond dat hij voor eene instelling, waarmede
in de stad zijner inwoning op muzikaal gebied
alles valt of staat, van zijnen overvloed zeer veel
veil had.
Het mocht echter alles niets baten! De tekor
ten stegen met ieder jaar on de lust om die uit
eigen zak te dekken daalde bij de beschermers
in gelijke mate. ?
Men begint nu, staande voor het feit, dat de
toestand onhoudbaar is, te zoeken naar een oor
zaak van den achteruitgang van het zoo vermaarde
Utrechtsche Symphonie orkest van C. Coenen, dat
nog voor weinige jaren alom in den lande zijne
concerten gaf.
Men heeft die gevonden, natuurlijk. Niets is
gemakkelijker dan dat! Men zocht niet alleer.
eea oorzaak, maar vooral een zondebok. En wie
daarvoor het meest voor de hand iag heeft men
met graagte aangegrepen: de leider van het
orkest, den heer Coenen, wiens talenten en
be
klanken gaven Mina moed ; zij begon zacht
te zingen; haar stem werd allengs luider
terwijl zij een eenvoudige Hchotsche ballade
voordroeg. De zachte teederheid van haar
stem, scheen een deel van de liefelijke sche
mering uit te maken.
Achter de witte gordijnen waren twee
toehoorders: Hoor ! zeide de een, wat een
heerlijke stem ; 't is zeker de geest van het
schemeruurtje!
Toen was er een oogenblik stilte en
daarop, als door een geheimen aandrang
genoopt, begon het meisje het andere lied te
zingen, dat Ilichard Wagner voor haar vader
had geschreven. Zacht zette zij het in, on
haar stem werd allengs voller en krachtiger ;
't lie l eindigde in een jubelzang.
De twee heeren hoorden het, en oen van
hen, hij die reeds vroeger gesproken had,
greep de hand van zijn vriend en fluisterde :
hoor, hoor! Beiden hielden den adem in
onder het luisteren, totdat het lied geëindigd
was. Toen sprong de oudste van de twee op,
snelde de kamer uit, liep de trappen af en
stond weldra voor Mina. Breijdel.
Wie is u? sprak hij gejaagd, ik schreef
dat lied, ik ! 't is nooit gedrukt geworden ;
het was een geschenk aan mijn vriend
Breijdel, toen wij beiden jong waren. Wie
is u ?
Mina Breijdel! antwoordde het meisje
vriendelijk.
En uw vader, heet die Hans Breijdel ?
Ja mijnheer.
En ik meisje, ik ben die oude vriend
van je vader, ik ben Ilichard Wagner. Ik
heb dat lied gecomponeerd. Leeft je vader
nog? Hoe komt u hier zoo alleen dat lied
zoo zingen. Is je vader dood ?
Neen mijnheer, maar hij is reeds lange»
tijd ziek geweest; hij is ziek en arm; wij
kwaamheden steeds door iedereen om het zeerst
werden geprezen, maar die nu plotseling wordt
geminacht en verguisd op vaak zeer onwaardige
wijze.
De heer Coenen stond in den laatsten tijd al
herhaaldelijk aan min of meer hefdge aanvallen
bloot en de vorm, waarin die gekleed waren, deed
reeds lang vermoeden dat er'een kleine intrigue"
tegen hem gesmeed werd.
Men verwijt hem gebrek aan toewijding in den
laateten tijd! Nu j», de man zal het zwaard van
Damocles dat nu eindelijk is neergevallen, al lang
boven zijn hoofd hebben zien zweven en dat
maakt verklaarbaar dat hij. die in veel moeielijker
omstandigheden nog dan de tegenwoordige, steeds
het horfd en den dirigeerstok moedig omhoog
hield, nu eindelijk, daar alles niet baten mocht,
na zooveel jaren van ongehoorde inspanning en
toewijding, beide een weinig liet zakken vooral
omdat hij er machteloos getuige van moest zijn
hoe zijn prestige steeds meer en meer werd
ondermijnd.
Dat verminderen van zijn prestige maakt men
hem nu vooral tot een verwijt! Och kom! In ge
schrift en gesprek, altijd door op hetzelfde aan
beeld hameren, kan aan iemands prestige zoo
gemakkelijk een knak geven, als er maar handig
gebruik gemaakt wordt van de kleine of grootere
gebreken, die iederen mensen aankleven, maar
vooral bij een artist zoo gaarne worden opge
merkt.
De toeleg van de intriganten schijnt te zijn
om den heer Coenen er uit te knikkeren", doch
dat de haad van Bestuur, die zoovele moeilijke
jaren met hem heeft doorleefd en zijne werkkracht
e» toewijding in dien tijd heeft leeren kennen
zich daartoe zou leenen, wordt dojr niemand ge
loofd.
Hoe goed" ook sommige krachten in'ons or
kest mogen zijn, zij behoeven zich waarlijk niet
vernederd te achten door zich onder den diri
geerstok van den talentvollen heer Coenen te
plaatsen.
Tivoli dat een der beste klanten van het orkest
is en dan ook groot belang bij zijn voortbestaan
heeft, neemt eene afwachtende houding aan, en
dat is geruststellend. Uit die houding spreekt de
overtuiging dat de zaak, ondanks alle onheil
spellende geruchten, die er gaan, nog wel zoo'n
vaart niet Ioop3n zal.
Reeds zijn dan ook verscheidene tegenwoordige
leden voor het nieuw samen te stellen orkest
geëngageerd en mag men dus met grond verwach
ten, dat we onze zomerconcerten niet zullen
behoeven te missen.
Trouwens met medewerking van het orkest van
KPS (al valt dit hier niet zoo bijzonder in den
smaak) zullen we de moeilijke dagen wel door
komen.
*) Niet Cfuise."
Kunst en Letteren.
HET TOONEEL TE AMSTERDAM.
Grand Théatre: Af$cheidsvoorstellinr/
van het Tkidtre IMre.
Salon des Variétés: Bertha Maltn.
De afscheidsvoorstelling van het Théatre Lilirc
was in de eerste plaats een triomt, een kolossale
en ondubbelzinnige triomf voor den heer Antoine.
Het publiek klapte en juichte met een geestdrift
en een overtuiging, even hartelijk als welgemeend;
niet minder dan vier maal moest het scherm op
gaan vóór men voor goed afscheid wilde nemen.
Waar wij in korten tijd zooveel fraais te genieten
kregen, is het moeilijk een keus te doen; Antoine's
creaties waren alle groot door eenvoud en waar
heid; toch zou ik aan zijn laatste misschien nog
de voorkeur willen geven; aangrijpender en.
verpletterender dan deze was geene. Als Jacijues
Damour in het gelijknamige dramaatje zal hij zon
der twijiel het langst in mijn herinnering blij
ven voortleven. Toch is het op zichzelf van niet
hebben bijna geen geld meer en ik ging uit
in de hoop, dat iemand in mijn zang be
hagen zou vinden.
Och, is hij ziek, lijdt hij gebrek? Dat
mag niet; breng mij spoedig bij hem.
De groote musicus riep een voorbijgaande
cab aan, ging even het huis in, om zijn
vriend zijn wedervaren méte dcelen en
weinige oogenblikken daarna zaten Mina en
hij in het rijtuig. Terwijl zij naar Breijdels
woning reden, deed Wagner haar honderd
vragen, en vóór zij hunne bestemming be
reikt hadden, kende hij de geheele levens
geschiedenis van zijn vriend.
Je moet ir.ij den weg wijzen, zeide hij,
toen zij hot rijtuig verlaten hadden, maar
je moet niets zeggen. Ik wil eerst binnengaan
en zien of mijn oude Hans mij nog herken
nen zal.
Te zamen klommen zij de steile trappen
op totdat Mina de deur van een achterkamer
j op de vierde verdieping opende. Het was al
j bijna donker geworden ; er brandde geen
licht en de zieke keerde zich onrustig op
zijn leger om.
Ben je eindelijk teruggekomen ? riep
hij. O, wat is me den lijd lang gevallen ; je
zult nu toch wel genoeg versche lucht ge
schept hebben, kind.
Ik ben het, die je komt opzoeken , zei
een diepe stem j n 't Duitsch. Hans ken je
me nog ?
Een kreet van blijde verrukking ontsnapte
den zieke.
Ilichard, ben jij het waarlijk? en op
een geheel anderen, knorrigen toon ging hij
voort: maar zij is mij ongehoorzaam geweest;
ik verbood haar je op te zoeken.
/ij zocht mij niet Hans ! _Zij zong toe
vallig voor mijn open venster, ze wist niet
dat ik daar was. Het lied dat ik je gaf, toen
te veel beteetfenis; het kreeg die door de ver
tolking. Jacques Damour is door Léon Hennique
uit een novelle van Emile Zola getrokken. Eén
tooneel, n situatie, meer geeft het niet. Jacques
Damour, een werkman, nam deel aan de commune,
wordt gevat en naar Nieuw-Caledoniëgezonden.
Hij weet te ontvluchten; naar het vaderland zendt
men het bericht dat hij gestorven is; zijn weduwe
hertrouwt met den" slager Sagnard. Na lange om
zwervingen komt hij in het vaderland terug. Van
een kameraad, een leeglooper, die steeds zijn booze
geest was (vergelijk Marie Jeanne), verneemt h\j
wat er gebeurd is. Hij brengt zijne vrouw, wier
spoor hij tot nu vergeefs zocht, een bezoek; het
eerste oogenblik doet hij haar hevige verwijten en
is zijn woede nauwelijks meester. Sagnard maakt
hem duidelijk, dat niemand, dat alleen het toeval
of het noodlot, aan het gebeurde schuld heeft.
Jacques ziet dit in en verzoekt z\jn vrouw
tusschen hem en Sagnard te kiezen; als hij bemerkt
dat zij dezen de voorkeur geeft, geeft hij den strijd
op en wil gaan. Sagnard zegt, dat hij een flinke
kerel is en noodigt hem uit de verzoening met
een glas te beklinken. Jacques stoot even aan en
snelt dan weg.
Het thema is oud, doch dankbaar. Tennysön's
Henoch Arden" is algemeen bekend; van Guy de
Maupassant herinner ik mij een schets Le retour",
die met Zola's novelle in strekking en opvatting
sterke overeenkomst vertoont. In hoever deze juist
zijn, is moeilijk uit te maken. Het onderwerp
leent zich tot tal van oplossingen. Jacques'
zelfopoffering zal velen misschien onnauurlijk
en onwaarschijnlijk voorkomen. Middelmatig of
goed gespeeld zou het dramaaije zonder twij
fel geen of weinig indruk maken; onnavolgbaar
gespeeld, gelijk dit thans het geval was, over
tuigde het, greep het aan. Men had den armen
Jacques moeten zien met zijn open, eerlijk gezicht,
dcor het leed en de ontbering verbleekt en ver
edeld, met zijn doffen, angstigen oogopslag, zyn
vermoeiie gang en houding; men had haar moeten
hooren, zijn harde, stroeve stem, die toch zoo
machtig wist te treffen en te ontroeren, te zuchten
en te wcenen. De figuur maakte in zijn
aandoenhjken eenvoud en oprechte teederheid iedere gedachte
aan spel, komedie, nabootsing onmogelijk. Door de
kunst van den tooneelspeler werd de arme stumper
verheven en geadeld, gepoëtiseerd in den besten
zin van het woord.
De directeuren van het Salon des Variétés wil
len bewijzen, dat zij niet alleen de dukatonnen,
doch ook de kunst minnen. De 215 voorstellingen
van De doofpot'1 zullen slechts van tijd tot tyd
door enkele- weinigen gevolgd worden. De nieuwe
stukken, die men voor het winterseizoen op het
oog had. doch die door De doofpot" op zoo on
barmhartige wijze in den doofpot werden ge
stopt, zullen nu, in snelle opvolging, voor
het voetlicht komen. De rij is Donderdagavond
geopend met Jicrtha Mal m, tooneelspel in 4
bod-ijvan, uit het Zwoedsch van Oskar Wykander.
Men had gelukkiger keuze kunnen dpen. Men
moet langzamerhand gaan gelooven, dat onze
directies van oordeel zijn. dat een
tooneelstuk slechts uit het Noorden behoeft te komen
om een meesterstuk te zijn. Dokter Koch", een
niet ongrappig, doch gerekt en langdradig
klnchtspel, eenigo weken geleden door het ge
zelschap van Lier vertoond, had het tegendeel
reeds bewezen; Bertha Molm zou dien zelfden
dienst kunnen doen. Het Zweedsche tooneel
spel heeft mij weinig geboeid, veel vermoeid.
Een melodrama in een fin de-siècle pakje zou ik
het willen nuemen. De inhoud is zeer ingewik
keld, weinig waarschijnlijk, zelden overtuigend,
nooit aangrijpend. De reeder Monsen is een
schobbejak van de ergste soort. Zijn zoon Rolf,
die niet officieel in de firma ia opgenomen, laat
hij o]i naam daarvan twijfelachtige zaakjes be
redderen. Een kostelijke uitvinding! Op zulk een
wijze toch kan hij hem steeds des^avoueeren.
De zaak loopt natuurlijk spaak: Rolf is ge
noodzaakt naar Amerika te vluchten. Hij was
gehuwd; zijn vrouw, Geertruida. blijft hem trouw,
wij samen gewandeld en gedweept hadden
in het Schwarzwald, jaren geleden, her
innerde mij aan dien goeden tijd toen we
beiden nog jong waren ; ik snelde naar bene
den en vond je dochter op straat alleen
haar stem verrukte me ze vertelde me alles
en daar ben ik nu. Ik ben blij dat ik je
gevonden heb, Hans.
De zieke drukte zwijgend de hand van
zijn vriend en zag hem aan met de oogen
vol tranen.
Wat er verder gebeurde ligt voor de hand.
liet heiligste en dierbaarste recht van de
vriendschap is hulp en liefde te mogen geven
en daarvan maakte Richard Wagner ruim
schoots gebruik. Op een der badplaatsen aan
de Noordzee bracht hij Breijdel en zijn
dochter en pension en liet hen daar de
maanden Augustus en September door
brengen. Door de zeelucht of' door de nieuw
ontwaakte hoop, misschien door beide, her
stelde de zieke.
Toen Breijdel in Londen terugkeerde en
daar de wintervermakelijkhederi begonnen,
viel het hem niet moeielijk, als Richard
\Vagners vriend en op diens voorspraak een
betrekking te vinden, zoo winstgevend en
eervol al*- hij nooit had durven droomen.
Toen nam de voorspoed zijn intrek bij den
violist en zijn dochter, cu als gij een van
de vriendelijkste, woningen van Londen bin
nentreedt, waar Mina als huisvrouw en
moeder het bewind voert, en Hans Breijdel
als een trotsch en gelukkig grootvader zijn
levensavond slijt, zult ge op de cereplaats
boven den schoorsteenmantel, keurig geschre
ven het lied zien hangen, dat Mina eens op
straat zong; soms wordt er een ruiker
viooltjes, de bloemen der herinnering, voor
geplaatst, sinds de groote componist
aarde heeft verlaten.