Historisch Archief 1877-1940
No. 772
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
besloot hem te wachten,, niettegenstaande haar
familie wilde, dat zy echtscheiding zou aanvra
gen. In Amerika leert Rolf een Zweedsch meisje
kennen, dat zich door ijver en inspanning een
goede positie wist te verwerven. Hij verklaart haar
zjjn liefde en belooft haar te zullen trouwen; zij
is zwak genoeg zich, voor het zoover komt. door
hem te laten verleiden. Als zij dan op het
huweIjjk aandringt, zegt hij, dat hij zijn papieren niet
heeft en zich die in Zweden moet verschaffen.
Bertha wil hem niet verlaten en gaat mede. Deze
reis schijnt mij een uiterst domme streek van den
jongen Monsen ; nog dommer, nog onbegrijpelijker
deze, dat bij zich vestigt dicht bij de plaats
waar zijn ouders wonen. Onder den naam Malm
weet hij zich 3 maanden voor dezen schuil te
houden ; dan heeft de onvermijdelijke ontdekking
plaats. Rolf heeft Bertha lief, hij zegt het althans,
en zou haar gaarne trouwen; daarvoor moet
echter het huwelijk met Geertruida ontbonden
worden. Gedurende de eerste 3 maanden heeft
h\j, daar hij zich schuil hield, de zaak
moeten laten zooals zij was. Wat kwam hij dan
toch in Zweden uitvoeren ? Het is in ieder geval
zyn geluk, dat zijn ouders zijn verblijf ontdekken;
nu kan hij tenminste iets doen. Hij deelt zijn
vader' zyn plannetje mede ; deze heeft daar wel
ooren naar, als hij hoort dat Bertha rijk is.
Langs allerlei omwegen komen de twee vrouwen,
die men van alles onkundig liet, achter de waar
heid. Nu is Geertruida terstond bereid in de
echtscheiding toe te stemmen. Rolf helpt dit
echter niet meer; Bertba verlangt niet langer zijn
vrouw te worden; met haar kind keert zij naar Ame
rika terug. De geschiedenis, in de eerste bedrij
ven eenvoudig romanesk en gewrongen, slaat in het
laatste een eenigszins anderen toon aan. Bertha
(in mijn oog de daartoe in de laatste plaats aan
gewezen persoon) geeft daarin de uit vele
Noorsche drama's bekende theorieën over het huwelijk
ten beste, theorieën, die ons nu reeds conventi
oneel en geforceerd toeschijnen, omdat zij te pas
en te onpas worden aangewend, omdat zij voor
stumpers een goedkoop effect zijn geworden,
waarmede zij denken hun middelmatige producten
kracht en leven te kunnen inblazen.
Als karakterteekening heeft Bertha Malm
uiterst bescheiden verdiensten. De oude Monsen
is de eenige figuur die scherp en zeker in het licht
treedt; de lynen en omtrekken mogen vrij ongege
neerd zijn aangedikt en gechargeerd, aan zijn figuur
heeft men tenminste houvast; in haar overdrijving is
z\j althans evenredig gebleven. Met geen der
overige personen weet men weg. Bertha is een
schaduw, ijl en vaag; Geertruida eveneens. Van
de moeder begrip ik niets; eerst wil zij om
Geertruida van het huwelijk met Bertha niet
hooren, later schijnt zij de eerste om de laatste
geheel te vergeten. Rolf is een goede sul; hij is
aanneembaar als men hem voor ontoerekenbaar
mag houden. Twee heeren heb ik nog niet
genoemd; dominéDalström, een goede oude man,
die in- en uitloopt en van tijd tot tijd het kunstje
vertoont iets te zeggen en niets te vertellen en
zekere Hoek, de verrader, die zich Jago-airtjes
gee'ft en van wien waarschijnlijk niemand begrijpt,
wat hij in het stuk doet en waarom men hern
niet de deur uitgooit. Op gevaar af voor
ouderwetsch te worden aangezien, wijs ik er nog even
op, dat Bertha Malm uit het oogpunt der techniek
beneden de soberste eischen blijft; de deuren
zwoegen en zuchten als in een klucht van
Hennequin; als de schrijver zijn personen weg wil
hebben en er niets op weet, stuurt hij ze naar
het strand om een luchtje te scheppen.
Het middelmatige stuk, deed op de vertolking
zyn invloed gelden; de twee gaven elkander
weinig toe. De heer Moor (Monsen) heeft
waarschijnlijk zijn collega Antoine niet gezien;
hfl zou dan zonder twijfel zijn spelen op, zijn
apartjes met het publiek vermeden hebben. Zijn
spel was voortreffelijk als spel, het zou dat als
kunst zijn, als het wist te doen vergeten, dat het
spel was. Hoeveel stemmen heeft de heer Moor
wel? Ik telde er minstens vier. Minder zelfbewuste
komiekheid, meer eenvoud en natuurlijkheid de
heeren Moor en Monsen zullen dan wederkeerig
meer vreugde aan elkander beleven. Mevrouw
Moor had als mevrouw Monsen een
allerondankbaarste taak; ik zal niet in bijzonderheden
tre. den; voor dramatische partijen schijnt zij mij in
ieder geval weinig geschikt. Mevrouw Rössing
(Bertha) was als steeds eenvoudig en natuurlijk;
haar rol heeft weinig kleur; voor te zangerige
en huilerige, gamma's wachte zij zich; was haar
winkeltoilet niet wat te sierlijk? De heer Blaaser
(Hoek) hield zich aan de echte ouderwetsche ma
nier. Een griezelige, gluiperige verrader met krom
men rug, kromme beenen, kromme vingers, ja bijna
kromme wangen! Waarom bad hij zich zoo af
schuwelijk gegrimeerd, als een boeman uit een
kokosnoot? Juffrouw Beukers (Geertruida) speelde
liet en bescheiden doch te dof en zwaar. De heeren
Malherbe (Rolf) en Smith (Dalström) waren weinig
gelukkig: de eerste was het best in liet begin,
het vervolg vermoeide door herhaling; de heer
Smith was het .slachtoffer van een ro1, die niet
voor hem geschikt is. De vertaling, nog wel
de vrucht van collaboratie, riep angstig om her
ziening. Alle stijf-, stroef- en onjuistheden
zal ik niet vermelden. Eene mag ik niet ver
zwijgen. In het midden van het eerste bedrijf
krijgen wij, nog wel uit den mond van Dalström,
deze wijsheid te hooren: Onze natuurdrift (?in
stinct" of natuur" werd bedoeld) leidt ons zeker
der dan alle philosophische systemen.
II. J. M.
zij een oprecht meisje is, verbergt zij die liefde
niet. Zij heeft de gelofte gedaan, niet te trouwen
vóórdat haar peet, Koning Richard, uit Palestina
zal zijn teruggekomen; toch heeft zij aan Robert
reeds toegestaan een verlovingsring aan haren
vinger te steken. Prins John verklaart Sir
Richard vogelvrij, als bekend aanhanger van den
afwezigen koning Richard, en de vader vlucht
met zijn dochter in Sherwood P'orest. Als man
verkleed ontmoet Marian haren minnaar, die thans
als Robin Hood bekend is ; hij houdt haar voor
haren broeder, en als hij aan den vinger van den
i jonkman zyn verlovingsring herkent, scheldt hij
hem voor een dief. Marian heeft hem spoedig
uit den droom geholpen en nu neemt hij haar
met haar vader onder zijne bende op. Prins
John echter heeft begeerige oogen geworpen op
de schoone Marian ; een sheriff van Nottingham
wil voor Sir Richard gaarne al de hypotheken
aflossen als hij hem de hard zijner dochter geeft;
al deze gevaren worden opgeheven door de
komstvan koning Richard, die ten tooneele verschijnt
om zijn traditioneele ontmoeting met Friar Tuck
te hebben. Prins John wordt dus teleurgesteld;
en Maid Marian wordt door haar koninklijke
pleegvader aan den begenadigde en herstelden
graaf' van Huntingdon uitgehuwelijkt.
Dit is eigenlijk alles; van werkelijken strijd van
hartstochten, van een probleem, eene ontleding,
is geen pprake; het is een volksstuk, eenvoudig
en onbelangrijk. Robin Hood is niets dan een
held, een beetje sentimenteel; prins John een ge
wone wellusteling en verrader; sir Richard Lea
de' bekende oude vader in financieele
moeielijkheden; koning Ricbard en Friar Tuck zijn niet ka
rakteristieker of echter dan in de opera, de overige
personen (zelfs koningin Titania) volkomen over
tollig. Prins John verkleedt zich als een monnik
|, om den graaf te bezoeken; Robin Hood ver
kleedt zich als een oude tooverheks om prins
John te verschrikken; een aantal bedelaars,
monniken en burgers worden voor Robin's rechter
stoel in het bosch gedaagd om tendenz-lesjes te
krijgen in dilettanten-socialisme. Dit alles geeft
geen actie; eigenlijk dramatisch leven klopt -niet
in het stuk.
Toch heeft het goeds. Gedeelten van den dia
loog zijn poëtisch mooi en de lyrische intermezzo's
zijn uitmuntend, in de beste manier van den ouden
Tennyson. Er is b.v. een liedje, dat Marian
neuriet als zij op het tooneel komt;
Love flew in at the window
As Wealth walk'd in at the door.
You have come for you saw Wealth coming," said I.
But hèflutter'd bis wings with a sweet little cry,
ril cleave to you rich or poor.
Wealth dropt out of the window,
Poverty crept thro' the door.
Well now you would fain follow Wealth," said I.
But hèflutter'd his wings as hègave me the lie,
I cling to you all the more.
Een ander, een jachtliedje, is allereenvoudigst
i van beteekenis, maar vroolijke muziek op zichzelf,
j alleen door den klank der woorden :
Long livfi Richard,
Robin and Richard !
Long live Richard !
Down with John !
Drink to the Lion-heart
Every one!
Pledge the Plantagenet,
Him that is gone.
Who knows whither ?
God's good Angel
Help him back hither,
And down with John !
Long live Robin,
Robin and Richard!
Long live Robin,
And down with John !
Wellicht herinnert men zich het volgende, waar
van eenige maanden geleden de regels, verminkt,
ter invulling in Pull Mail stonden, en door ons wer-1
den overgenomen.
? liet is thans compleet, en allerliefst.
To sleep l to sleep! the long bright day is done,
And darkness rises from the fallen sun.
To sleep! to sleep!
Whate'er tby joys, they vanish with the dsy;
Whate'er thy griefs, in sleep they fade away.
To sleep! to sleep!
Sleep, mournful heart, and let the past be past!
Sleep, happy soul! all life will sleep at last.
To sleep! to sleep!
Om te besluiten het liedje waarmede een lan
delijke dans begeleid wordt.
Now the King is home again, and nevermore to
[roam again,
Now the King is home again, the King will havo
[his own agair,
Home again, home again, and each will have his
f own again.]
All the birds in meny Sheiwood sing and sing
[him home again.
THE FORESTERS.
Het nieuwe drama van Lord Tennyson had
evenals de vorige, Queen Mary en liaro/d, als
dramatisch werk niet meer dan een succes d'estime
te wachten, ofsch ion het ook te New-Vork en te
Londen gelijkelijk begeerd werd. liet is niet
mccen niet tegengevallen; het blijkt evenals Qucen
Irtary, het eenige van de twee dat opgevoerd werd,
zwak van werking, maar vol goede details te zijn.
De intrige is de volgende.
De heldin, Marian, is de dochter van Sir Ri
chard Lea, die zijn goederen met pandbeslag be
legd heeft, om het losgeld te kunnen betalen
voor zijn zoon, gevangen bij de Saracenen. Zij
bemint Robert, graaf van Huntington, en daar
MUZIEK IN DE HOOFDSTAD.
De nationale muziek van enkele landen wortlt
ons tegenwoordig ruimschoots toebedeeld en die
van anderen komt slechts bij stukjes en brokjes
tot ons. De Scandinavische en jong Fransche mu
ziek begint op het oogenblik wel het meest door
te dringen.
De llongaarsche muziek is nu op de achtergrond
gedrongen, terwijl de nieuw Russische muziek ver
tegenwoordigd door Borodiv.e, Cesar Cui, Glazounoff,
Rimsky-Korsakoff, na eene korte verschijning j
ten onzer, t voor eenige jaren -weer van het tooneel
is verdwenen.
Zooals ik zelde, hebben wij in de Scandina- j
vische muziek reeds een ruimer blik. Zeer spoedig
heeft de eigenaardige kleur van die op volkslie
deren gebouwde muziek den weg tot ons publiek
gevonden. Vooral de meesters Grieg en Svendsen
gaven van de oorspronkelijkheid en iijnheid op j
j schoone wijze getuigenis. Mijne belangstelling was
j dus zeer gespannen toen ik hoorde dat de Deensche
j componist Emil Hartmann twee uitvoeringen in
j het Concertgebouw, waarop uitsluitend zijne
coni? positiën zouden worden uitgevoerd, zou leiden.
! Ik kende hem reeds door zijne ouverture
Nor' dische Heerfahrt, benevens door eenige liederen,
doch hoopte thans dezen meester nauwkeuriger
te leeren kennen en ook hem nieuwere banen te
zien betreden.
i In die verwachting verwezenlijkt ? Ik zal trach
ten dit uiteen te zetten.
Denemarken is een vriendelijk land Trekt men
langs de Sond van Kopenhagen naar Klampwnborg
en Skodsborg, dan wordt men steeds bekoord door
een vriendelijk landschap. Zonnige heuvels langs de
kust, met villa's bezaaid, waarachter boRcbrijke
vlakten. Geen trotsche bergen met sneeuwtoppen,
geen fjord, in een woord geen majesteit in de
natuur. Zoo staat ook Hartmann tegenover de
Noorsche componisten, wier werken wij hebhen
leeren kennen.
Wel heeft ook Hartmann ruim gebruik gemaakt
van de heerlijke volksliederen waaraan deze drie
landen zoo rijk zijn, (want die volksliederen be
schouwen zij met trots als algemeen eigendom)
doch ik zou zeggen op meer makke wyze.
Op den eersten avond hoorde ik de reeds ge
noemde Ouverture Nordiache HeerfoJirt, een
andante uit een strijkkwartet en de 3e Sinfonie
in D gr. t. In die werken bleek het my dat
Hartmann een musicus van beteekenis is, in dien
zin, dat hij de vorimn meester is en zich onge
dwongen weet uit te drukken, omdat hij door
effectvolle en goed berekende instrumentatie dat
effect weet te verhoogen. Het belangri kst kwam
mij de reeds bekende Owrerture voor. Vaak
echter ziet men tevergeefs naar een grootsch
oogenblik uit.
Hoewel in de simfonie mij lang niet alles be
langrijk leek' en vooral de componist daar waar
hij geen volkskarakter gat, te spoedig in het
Mendelssohnsche vaarwater verzeilde, heeft dit
echter geen invloed op den goeden bouw van
het werk, terwijl de beknoptheid van vorm dit
eveneens zeer ten goede komt.
De groote overeenkomst van het motief van het
Minvetto uit de sinfonie met een thema uit een
van Grieg's vioolsonaten deed velen in mijn nabij
heid het woord plagiaat uitspreken.
Dit is de schaduwzijde ervan, dat die compo
nisten zelfs in hunne strengste werken van
hunne volksliederen gebruik maken. De pla
giaatjagers toch onder de muziekliefhebbers
zijn talrijk als het zand aan den oever der zee.
Eens hoorde ik een muziekliefhebber met ver
ontwaardiging verklaren, dat het schande was dat
Wagner in zijn Kaiser-Marfsch van Meyerbeer's
Huguenots had gestolen. (Zooals men weet maakten
beiden gebruik van Luther's koraal: Eine feste Bur<j^
Deze opmerkingen doen niets nan de waarde
van Hartmann als componist af. Ware hij twintig
jaar geleden hier opgetreden, hij zou bet publiek
misschien minder, doch de deskundigen meer
.,'eboeirl hebben, want toen hadden wij nog niet
met Grieg's veel krachtiger en kleurrijker uitingen
kennis gemaakt.
De tweede avond was er ongelukkig niet op
berekend den componist in een ar dor licht te
plaatsen. De ouverture werd herhaald en de overige
werken, voor zoover ze niet waren zettingen voor
orkest van Skandinavische volksliederen, konden
niet zoo zeer de belangstelling gaande houden.
Vooral was dat het geval met het Carnavalsfeest in G
afdeelingen en Dyveke (Duifje uit Amsterdam) in
8 fragmenten. Dit laatste nummer, doelende op
de geschiedenis van Duifjp. aan Ohristiaan's hof
(door den heer J. II. Rössing uitvoerig in den
Runtffftifgel beschreven) kreeg door de vele ge
lijkvormige dansen, waarin bovendien te weinig
afwisseling van licht en schaduw op te merken
viel, een te gewoon karakter.
Ik vind bet dan ook jammer, dat Hertmann zich
niet in eene vroegere rmiziekperiode bij ons heeft
bekend gemaakt en niet slechts n programma
heeft doen hooren, want de Zondagavond heeft.
den indruk beslist verzwakt. Na dezen avond toch
moet het woord : rceïxchrijrerij velen deskundigen
onbewust van de lippen zijn gevloeid.
Bij vele nummers bewees het warm appla.us, dat
Hartmann er slag van heeft zijn publiek te boeien
en aangenaam bezig te houden, terwijl ik hnlde
breng aan de groote muzikale kennis en begaafd
heid van den componist, want dat hij die bezit,
heeft hij in ruime mate bewezen.
Thans blijft mij nog over twee uitvoeringen te
bespreken, nl. n van mej. Veltman met mede
werking van den heer Chr. Timmner en een dames
koor bestaande uit leerlingen van roei. Veltman,
on een concert van de vioolvirtuoos Prof. Aug.
Wilhelmj, met medewerking van den pianist Rudolf
Niemann.
Mrj. Veltman is in onze stad reeds lang als
een muzikaal begaafde zangeres bekend. Hoewel
zij eene opleiding in Dnitfchen geest on t -an gen
heeft, leent hare begaafdheid en voordracht zich
bijzonder goed voor Fransche muziek, zooals bleek
uit een Air de Stimson et Diilïln, doch ook in
vier Dnitscho liederen gaf zij van haar talent blijk.
Vooral de rustige warmte in de voordracht deed
mij veel genoegen.
Eene jonge dame, MPJ. B. v. d. E. gaf een
voortreffelijk staaltje van het onderwijs van Mej.
Veltman door voordracht van de aria Pur diccsti
van Lotti. Zij bezit bovendien een schoon altge
luid en is muzikaal zeer begaafd.
De vrouwenkoren door eenige dames leerlingen
uitgevoerd, n.l. twee frissche koren van Jul.
Röntgen en twee van Bizet en Délibes slaagden
zeer goed.
De Heer Timmner verschafte door de voordracht
van de beide Romanzen van Beethoven veel gerot,
terwijl hij ditmaal weer door groote soberheid en
adel van stijl de waardeering van zijn uitstekende
eigenschappen als violist verhoogde.
Over professor Wilhelmj is het mooilijk iets
nieuws te zeggen. Hoewel deze trekvogel vier jaar
van ons verwijderd bleef, is hij reeds vroeger
dikwijls in ons midden op»etreden.
Ik herinner mij nog altijd welken indruk zijn
spel op mij maakte toen hij voor het eerst in
Holland (ongeveer in 1867 of 68) met Pagaaini's
viool-concert optrad.
Met zijn schitterende eigenschappen verraste
hij alle hoorders. Zooals bij toen optrad is hy
gebleven, nl. in de eerste plaats: virtuoos. Z\ja
machtige toon en geprononceerde rfcyibmitk gevea
echter iets zeer eigsnaardigs en perEooiil\jks aan
zijn spel. Men kan hem dan ook niet met andere
violisten vergelijken.
Bei-preek ik r.u zijn optreden, dan hebben de
virtuozensiukken mij het meeste ger.oegen ge
geven, want in het concert van Max Bruch, met
hoeveel meesterschap ook gespeeld en hoe kern
achtig van rbyihmiek en tcch overmoedig de
Finale ook klonk, hield de solist geen rekening
genoeg met de kleine zaal in het Odéon. Hier
deed de te sterke loonontwikkeling vcoial schade
aan den adel van de voordracht. Het zangerige
tweede deel o.a. verloor daardoor nog al.
Ik zal i;iet alle technische bezwaren die bij
overwon beschrijven. Genoeg zij het te vermelden
dat Wilhelrrj bij Ernst's Airs Ilowgrois nog
tallooze moeielijkheden gevoegd had, die bij alleen
kon overwjnnen. In de virtuozenstukken en flie
van zijn compositie of eigen zetting was zijn toon
ook schoener -en minder geforceerd dan in het
concert, zoodat ik met een woord van bewonde
ring, vooral van zijre gaven in dit genre, besluit.
De heer Niemann is een sterk ontwikkeld pianist
die, hoewel cok sommige stukken" te fon-ch ge
speeld werden (o.a. de Corcert-Étude
Waldesrauschen van Liszt) vooral in de begeleiding va^i
Bruch's Corcert en in de Etudes Symphoniques
van Schumacn zeer degelijke eigenschappen ont
wikkelde.
Wilhelmj werd stormachtig en Niemann zeer
?warm toegejuicht.
VAN MlLLIGEN.
ARTI ET INDUSTRIAE.
Er dient aan de verschijning van een geïllus
treerd kunsttijdschrift in Nederland zeker eenige
belangstelling te worden geschonken, te meer als
men de groote moeielijkheden kent, die aan de
uitgave in een klein land, met een in het alge
meen voor beeldende kunst niet gemakkelijk op
te wekken publiek, zijn verbonden; want moet
zulk een tijdschrift alleen bestaan van de
belargstelling der kunstenaars, dan is de instandhouding
zeer bezwaarlijk.
Maar dan moet het een werk zijn, waar het
groote publiek ook wat aan heeft I is de billijke
eisch.
Welnu, het tijdschrift hier bedoeld is dit, want
het behandelt wat de Engelschen zco kerrachtig
every-day-art" noemen, dus kunstnijverheid.
Al dadelijk maakt het een goeden ir. druk, dat
slechts Nederlandsche kunstnijverheid zal worden
behandeld en in beeld gebracht, in tegenstelling
van de weinige en dan nog weinig serieuse vroe
ger bier te lande verschenen wei ken van dien
aard, die nagenoeg alleen aan het buitenland hun
aandacht schonken, om de doodeenvoudige reden,
' dat de platen van buitenlandsche tijdschriften
gemakkelijk konden worden overgenomen, en men
het blijkbaar ook niet de moeite waatd rekende
in eigen kring rond te zien.
Het treurig resultaat van zulk een zienswijze
is nu nog te zien bij onze kunst-industrieclen, die
nagenoeg allen van het buitenlard namaken. Het
schijnt dat deze heeren onbekend zijn met onze
prachtige industrie van vroeger dagen.
Juist op deze wordt ook gewezen door bet Be
stuur der Vereeniging Arti et Industriae" te
's Gravenhage, die het in drie-maandelijksche
afleveringen verschijnend tijdschrift uitgeeft, en
als aanhef gebruikt tot opwekkirg van alle be
langstellenden in onze kunstnijverheid, om mede
te werken tot bereiking van het doel, onze
hedendaagsche industrie, langen tijd zoo jammerli]k
ten achteren, weer naast die van andere volken,
den ouden roem te doen herwinnen.
En dat kan ! want oorzaak van dat verval was
meer nog de absolute onverschilligheid van
industrieelen en publiek, dan wel gebrek aan artis
tieke krachten.
Die onverschilligheid heeft gelukkig voor eenige
belangstelling plaats gemaakt en sedert zijn ook
die krachten vruchtbaar werkzaam, zoodat wij
hard vooruitgaan, en er steeds harder wordt ge
werkt om het verlorene in te halen.
De platen van den eersten jaargang geven daar
van het onmiskenbare bewijs. Deze hier allen met
bijbehoorende beschrijving op te noemen, zou bui
ten het gestelde bestek zijn en tot een droge ver
handeling voeren; wil men echter van de mede
werkende kunstenaars en indu&trieelen, en van
de veelzijdigheid van inhoud een der.kbeeld heb
ben, dan zij bijv. .genoemd:
Hamer, truweel en voorschoot, gebruikt bij de
steenlegging van het nieuwe Buiten-Gasthuis te
Amsterdam door koningin Wilhelmina op 28 Mei
1891; de eersten ontworpen door Sluijterman en
uitgevoerd bij de tirma Hoeker te Amsterdam;
het laatste door Sturm, en vervaardigd aan de
kunst-naaldwerkschool; de lederen boekband ont
worpen door dr. Cuypers, voor de verzameling
druktypen der firma Enschedé, aan Koningin Emma
j aangeboden; trap-balusters door Nieuwkerken, een
tegeltableau, van Le Comte, vervaardigd in de be
kende fabriek de porcelpyne flesch" te Delft;
eon eikenhouten plafond rozet door Bourgonjon,
decoratieve pannelen van Gips, bestemd voor de
rooksalons der W.-I. mailbooten; de voorzitterstoel
in de zaal der Provinciale Staten te Assen, ont
worpen door Berden en vervaardigd bij Te Poel
en Stoltefus te 's-IIage, enz. enz. Voeg hierbij een
rijke tekst en er is een denkbeeld gegeven van
het groote en hoogst belangrijke arbeidsveld.
Toch is veelzijdigheid van inhoud alleen niet
voldoende; het aantrekkelijke voor het publiek
blijft de uitvoering der platen. Deze is voortref
felijk, voldoemfe aan de scherpst gestelde eischen.
Het is in alle opzichton ernstig ?werk. dat den
steun van een ieder verdient. " '
Mogen onze liunst-industrieelen dezen toonen
door in te teekenen op voorbeelden van goede
echt Ilollandsche kunst van bekwame
hedendaagsche kunstenaars, en deze ten minste gelijk stel
len mot hunne buitonlandsche bronnen: maar
vooral toone het Nederlardsche publiek belang
stelling voor de nationale kunstnijverheid, die, nu
werkelijk de smaak voor eene kunstvolle woning