De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1892 10 april pagina 4

10 april 1892 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No.772 is gewekt, daaraan in alle opzichten ten goede kan komen. Het zien van mooie dingen in onmiddeIflke omgeving is een genot, dat ieder oogenblik weerkeert, en men vergete niet, dat kunstnijverheid alleen kan bloeien bij een in goeden smaak ontwikkeld publiek. AANTEEKENINGEN SCHILDERKUNST. Op Woensdag en Donderdag van deze week heeft het Schildersgenootschap Pulchri Studio >in den Haag zijn leden een gedenkwaardiger! ,..^avond bereid. Een kunstavond, niet een feestavond ^«igenlijk zooals het gewoonlijk heet. Want by een ' leestavond denkt men aan amuzement, en de uit gaande Hagenaars die er dat nu zochten zijn ze ker teleurgesteld naar huisgekeerd. De Pulchri-avonden hebben al lang een goe den naam, maar dit keer hadden de beste bij ons beschikbare krachten met geestdrift saamgewerkt. De localiteit was prachtig: de voorkamer en de groot e zaal waren Oostersch gedecoreerd met een talent, een smaak, een takt, dat het niet beter kan. En het tooneel, en alles daar omheen, rijk Chaldeeuwsch met groote figuren, fijn en voornaam van kleur. Er werden tableaux gegeven. Vijf tableaux uit iet Oude Testament, saamgesteld door Bauer, van der Maarel en Prikker, die ook de begeleinende decoratie van de zaal hadden gemaakt, en als inleiding tot die tableaux was het Albert Verwey die verzen zei. Aan die schitterende tafereelen was nog meer, nog geraffineerder kunst besteed dan aan de kostelijke zaal, maar wie nu eenmaal tableaux vivants als kunstgenot onbe vredigend pleegt te vinden, zal zelfs door den gloed van deze niet bekeerd worden. Van vinding waren ze schitterend, en als Bauer er toe komen kon zijn ontwerpen voor deze tableaux op steen te brengen, dan zouden ze samen met de voor name verzen van Verwey een prachtige uitgaaf maken. Van Verwey's voordracht was n ding jammer. Vóór elk tableau zei, zong hy zijn verzen. Na het tableau volgde dan een koor. Maar men had begrepen dat zulk een koor niet gemakkelyk vol doende in stijl zou worden gezongen, en zoo was het Verwey zelf die ook deze verzen voordroeg. Dat kan iets c-entonigs gegeven hebben, zij het ook het eentonige van iets moois. Want in buiten gewone verheffing las de poëet in breeden priesterleken galm scandeerend zijn bij lezing schijnbaar stroef geconstrueerde zoozeer oud-testamentische verzen, bij las ze in plechtige rythmus, bedwelmend gewiegd als het zwaaien van wierookvaten bij een hoogen eeredienst. Wie om kunst kwam, kan zich niets beters niets zeldzamers gedacht hebben, dan zulk een soiree. Aanstaanden Woensdag, zal alles nog een maal voor niet-leden gegeven worden. De zaal zal te klein bly'ken. Af en toe, wanneer het pas geeft, worden hier citaten gegeven, van wat in het buitenland wordt gezegd over onze artiesten, en dan liefst van wat men schrijft van hen die by ons nog te weinig geschat worden. Maar nu was in het Nieuws van verleden Maandag een uit Belgiëtoegezonden voor dat orgaan zeldzame uitspraak over twee der onzen te vinden, die daarom en om hare onbekrompenheid, eveneens het afschrijven hier waard schijnt. Bauer's teekeningen voor Flaubert's heerlijke Légende de Saint Julien V Hospitalier waren, deze laatste veertien dagen, het hoofdmoment aller gesprekken in de Gentsche kunstkringen. Ook Toorop's machtig-suggestieve teekening, De ^Tuin der Weeën, zoo mystiek gevoeld als intens van uitdrukking, werd druk besproken. Te Gent, evenals onlangs te Brussel, waren alle kenners het eens, Toorop en Bauer tot zeer groote en hooge kunstenaars uit te roepen." De Vlaamsche correspondenten onzer groote bladen zouden waarlijk sommigen der onzen lessen kunnen gaan geven. Een kroniek zooals die van Pol de Mont in het Handelsblad over de Vlagt onlangs, is stellig van de beste, meest verlichte journalistiek over kunst die men in Holland leest. De De N. Bott. is in dit opzicht achter. Dien Antwerpschen correspondent moest men niet over kunst laten schrijven. Het Journal de Gand gewaagt van vee"! succes en veel bezoek bij de expositie van de Nederlandsche Etsclub te Gent. Aan Zilcken komt de eer toe, een tentoonstel ling als deze (en die van dezelfde vereeniging onlangs te New-York gehouden) te hebben aan gepakt. In de Lsidsche afdeeling van de Maatschappij van Nyverheid hield Woensdagavond de heer C. W. H. Verster een opmerkelijke lezing over Middeneeuwsche kunst. Hij sprak over stijl in het algemeen, over gothiek, over de procédés der miniatuur-schilders en over den invloed van de gothiek op de tegenwoordige kunst. Als voorbeel den hiervan werden l'Evangile de Enfance van Carloz Schwahe, The Lily and the Rose van Walter Crane, de in 1876 gestorven zegelgraveur Birnböck, en Derkinderen's Wandschildering, de Processie van het II. Sacrament besproken. Hierbij had de heer Verster een kleine fraaie tentoonstelling gearrangeerd, die ook den heelen Donderdag te bezichtigen bleef. De heer Verster is uitgenoodigd in de Haarlemsche afdeeling dezelfde lezing en tentoonstel ling te houden. Niet van Bernard, zooals hier verleden week abusievelijk werd vermeld, maar van den meer gerangeerden Besnard zou er sprake zijn dat voor het Luxemhourg iets werd aangekocht. V. DE PSYCHOLOGISCHE ROMAN. II. De psychologische roman is net zoo min een uitvinding van vandaag, als de telefoon er een van gisteren was. Indien n waarheid in deze eeuw tot algemeene erkenning is gekomen, is 't deze, dat er niets nieuws onder de zon is. Men moet,"zegt De Musset, zoo onwetend zijn als een schoolmeester om te durven denken, dat er nog iets nieuws uit te vinden is." Welnu, de psycho logische roman is bijna honderd jaren oud. Is 't al geoorloofd Manon Lescaut en Werther, die in het genre vallen, ter zyde te laten, niet geoor loofd is 't, over den psychologischen roman sprekende, te zwy'gen van Constant's Adolphe. De psychologische ontleding is daarin zelfs reeds zeer nauwkeurig. Adolphe is een eenvoudig verhaal: de liefdesbetrekking tusschen eenen jongen man en eene vrij veel oudere vrouw, met het onvermydelijke slot: het versterven der liefde in zijn hart en hare doodelijke wanhoop daarover. Maar deze eenvoudige en tamelijk banale toestand is geana lyseerd met groote heerschappij o.-er de stofFe en hooge kennis van het menscnelijk gemoed. Ziedaar het eerste althans goed-en-wel gear resteerde verschynen van den psychologischen roman, door Constant geschreven in geniale on bewustheid van het fei , dat hij zijnen tijd een tachtig jaren vooruit is. Henry Beyle (Stendbal) is in Rouge et Noir en la Chartreuse de Parme de eerste bewuste psychologische auteur. Zijne romans blijven in zijnen tijd zoo goed als ongelezen. Hij stoort er zich niet aan. wetende dat hij de ande ren ten minste een halve peuw voör.is. In 1880, zegt hy, zal men my begrypen." En die voor spelling komt op den dag uit. Na hem wordt de psychologische roman ver drongen door den naturalistische, maar tegen het tydstip door Beyle als zi,n erkenningsdag genoemd door Paul Bourget opnieuw en thans voor goed op den voorgrond gebracht, terwijl dan zijne rech ten door allen worden erkend en door Maurice Barrès kracht van wet erlangen. In de trilogie van Maurice Barrès: Sous Toeil des Barbares, Un homme hbre, Ie Jardin de liér mce is de zielkundige ontleding tot hare uiterste verfijning gekomen, maar tevens zoo fijn geworden, dat zij elke poging tot controle verbiedt Barrèa mag in eene als deze bescheiden studie over den psychologischen roman niet ongenoemd blijven, maar er moet ook van hem gezegd wórden, dat hij op geniale wijze apart werkt. Beter voorbeeld dan Bourget, die te veel kunstindustrieel is geworden, bedwelmd door den geur der corylopsis-bewondering der mondaines die Ie cher Maitre in hare salons ontvingen, en beter voorbeeld dan Maurice Ban es, die in de vaagheid zijner analyses wel tot zeer schoone maar uiterst problematische vondsten komt, schijnt mij Alfred Vallette, die in zijn Ie Vierge den eersten roman waarschijnlyk van eene reeks die hij onder den algemeenen titel van la Vte grise zal uitgeven een boek heeft geschreven van groote schoonheid, penetrant-droevige waarheid en verwonderlijk-fijne ontleding. Le Vierge mist elke intrige. Het is de geschie denis van eenen leelijken, bleuen jongen man, die kuisch blijft, omdat hij om zijne leelijkheid niet door de vrcuwen wordt aangezien en die om zijne bleuheid het oog niet durf t'slaan op de vrouwen en daardoor in de duffe grauwheid zijner eenzame en bespotte ellende ondergaat en sterft. Niet anders dan dit. Maar welk een kracht van ontleding, welk een'meesterschap over den vorrn, welk een hooge objectiviteit in de beoordeeling van goed en kwaad vormen den gromlslag van dit boek, dat van een klare tintelende iku'de van medelijden is doorsidderd. Men kan niet over den psychologischen roman schrijven zonder Ie V'icrye als alles verklarend voorbeeld aan te wijzen. * * * Wij hebben tot dusver opzettelijk gezwegen over de Hollandsche litteratuur. Hoe men over de richtingen der hollandsche letterkunde van gisteren en heden denkc; vriend en vijand zullen moeten erkennen, dat de jongste litteratuur waarom het classificeerende woord niet te noemen? de Nieuwe Girfs-litteratuur een in ons vaderland op zich-zelf staand geheel is. Maar sprekende over den naturalistische!! roman zal men bij de ouderen geen enkel voorbeeld vinden, bij de jongeren slechts zeer sporadische gevallen. Frans Netscher en Bram van Dort zijn de twee eenigen en dan nog is de laatste, hoe wel zijn Doorlje Vlas goed beginnerswerk is, geen voorbeeld waarmee men iets bewijst. Op deze alleenstaande gevallen mag men zich niet beroepen, om te betoogen, dat de naturalis tische roman hier ten lande burger is geworden. Inderdaad is hij dat ook niet. De oudere roman schrijvers : Bosboom-Toussaint om de gespierd heid van haar werk moge zij hier onder de schrij vers gerangschikt worden Vosmaer, Schimmel: om de drie besten te noemen, hebben zich geen moment door het naturalisme aangetrokken ge voeld. De Nieuwe irfs-mannen, die, zooal niet hunne geestelijke vaders, dan toch hunne geeste lijke oomes den rug toekeerden, kwamen te laat om blijvend onder den invloed te komen der materialistische wereldbeschouwing. Van 1880 tot 1886 ongeveer hebben zij hun weg gezocht, nu hier dan daar zoekende en eigenlijk nergens vindende en intusschen werk gemaakt, dat vaak groote verdiensten bezat, maar van alles wat en van niets genoeg had dan van de begeerte bet oude zonder genade, dikwijls zon der recht af te breken en zelf anders te doen dan alle anderen. Maar na dien tijd heeft Van Deijssel zijn Kleine Republiek geschreven, meldde zich Van Eeden met zijn Kleine Johanncs aan, is Van Groeningen met zijn Martha de Jlruin gekomen. heeft Couperus zijn Noodlot gedicht, heelt Vos meer de Spie zijn Passie uitgegeven, verscheen allerlaatst Aletrino met zijn Zuster Ilertha ik ga anderen voorbij alle werken, waarin het psychologisch element zich krachtig open baart en waarin met meer of' minder nauw keurigheid het menschelijk leven in hart en verstand wordt uitgeplozen. En waar wij met verrassing hebben gezien, dat Beyle in Frank rijk reeds vele tientallen jaren te voren de psy chologie in den roman had gebracht, mogen wij met even blijde verrassing constateeren, dat Multatuli reeds bijna twintig jaren voor heden in zijn Woutertje Pieterae hetzelfde heeft gedaan. Ook in ons land dus is heden de psyche logische roman aan het woord en hij spreekt luide, zeker en krachtig als een die zich gezond gevoelt en zelf bewust is. Dat hy dat &oet is een gelukkig teeken. Het bewijst, dat de tegenwoordige letterkundige gene ratie in ons land leeft in het geestelijk leven van haren tijd, in het mouvement is, zooals men zegt. Hebben wij, vreemd genoeg, in het land van de naturalistische schilderkunst bij uitnemendheid, al niets gevoeld voor het naturalisme in den roman, wij gevoelen des te inniger voor die nieuwe geestes-strooming die, onvoldaan en afkeerig van het materialisme, er al het gewicht van hare overtuiging op legt, dat de mensch een bezield wezen is en niet een voortreffelijke machine. En dit erkennende, legt onze littera tuur zich met geloof en y'ver toe op de kennis en de ontleding van den onstoffelijken mensch Niet zijne daden en zijne werken trekken haar aan, wél zijn denken en zijn gevoelen, in't kort: zijne ziel. En deze is reeds zoo samengesteld, dat men zijn werk niet nog ingewikkelder wil maken door het bedenken van vreemde en wonderlijke toestanden: van intriges, zooals men dat vroeger noemde. Waar toe overigens een intrige? Het normale leven is zoo eenvoudig, loopt zoo geleidelijk en zoo volkomen ontbloot van intriges, dat het een vergrijp jegens de realiteit zou wezen er een te bedenken. Niet waar? De meeste menschen worden geboren, arbeiden, trouwen en sterven en hun leven schokt evenmin als bet leven der natuur. Is het daarom on waardig om beschenen te worden door het licht der artisticiteit ? Het tegendeel is waar. Juist de een voud, het geleidelijke, om met Vallette te spreken : d« grauwheid van het leven; eene grauwheid grootsch als een element, lokt tot ontleding. En eenmaal aan het werk, vindt men alras de conclusie, dat die schijnbare eenvoud van het leven het meest-samengestelde ding is, dat zich denken laat. Geboren worden, zeker dat is voor den eersten persoon vrij enkelvoudig. Maar dat arbeiden, maar dat trouwen, maar dat sterven vooral wordt voorafgegaan en begelsid door drama's bij wier kracht van impressie niet het ingewikkeldste drama der romantiek kan genoemd worden. Wanneer men zich eenmaal bemoeid heelt zich rekenschap te geven van wat er omgaat in eene menschenziel, dan voelt men zich dankbaar ge stemd jegens het materialisme, jegens het na turalisme en nu niet omdat die beide een grootsch en schoon verschijnsel zijn geweest maar omdat in hunne actie den terugslag is ont staan, waardoor wij thans denken en gevoelen en die zich openbaart in eenen onstuimigen en gepassioneerden drang naar het ongeziene, waarvan de menschenziel zich de zuster gevoelt. Zonder den naturalistischen roman van gisteren, heden geen zielkundige roman, daardoor niet het grootsche arrest, dat aan de litteratuur van heden haar imperatief karakter zal schenken, dat elke menbchenziel onmiddellijk voortvloeit en bestemd is voor de Oneindigheid. De psychologische roman doet apostolisch werk, vestigt de aandacht van den mensch op zijne goddelijke afkomst, roept óp ten geloove en pre dikt het Sursum Corda ' En doet dat in waarheid! Hij is een bedrogene of een bedrieger, die den mensch schildert als een goed en verheven wezen, evenals die andere een bedrogene of een bedrie ger is, die beweert dat de mensch slecht en laag is. 't Een noch 't ander is de Waarheid. De mensch is goed en slecht en beide zóó zeer te gelijk, dat sorns zelfs in zijne pure devotie de gore stikstof van zijn lustig lichaam opwalmt. Is 't dan werk der Waarheid doen als men dit verzwijgt? Kan 't zelfs nut stichten dit te verzwijgen? Zoo waar als 't is, dat de vriendschap-liefde de ge breken ziet en aanwijst van het hart, dat in haar '? is doorgedrongen, zoo waar is 't ook, dat zij. zich uitende in het gemoed en in het werk van den kunstenaar, den vinger legt op de gebreken der der meuschheid. Zachte geneesheereri maken stinkende wonden," zeiden onze vaderen, die het leven in vele opzichten verstandiger aankeken dan wij en niet voor een gepast ruw woord schrikten. Dat zeggen ook de artiesten, die de menschheid liefhebben en op hunne wijze willen trachten haar te genezen van de stinkende wonden, die sinds eeuwen haar lichaam hebben verkankerd. In dit opzicht sluit zich de psychologische ontleder bij den naturalistische aan. Ook bij wil geen. waarheid verzwijgen, geen gebrek beinantelen, geen ondeugd ontkennen. Maar na eerlijk te heb ben gezcgt wat zijne ziel bedroeft, roept hij ju belend het l'lr is beter \ uit. Zola zei: op elke vlucht in het ideale volgt een val in het slijk". De kunstenaar van heden spreekt deze waarheid aldus uit: Op eiken val in het slijk volgt een vlucht in het ideale". A. BACHELOR. VARIA. PLASTISCHE KUNST. TOONEEL EN MUZIEK. LETTEREN EN WETENSCHAP. Verschillende belangrijke veilingen staan ons in het buitenland te wachten. Vooreerst de col lectie Ilabich, allen bezoekers van het museum te Kassei welbekend, daar de bezitter zijn verza meling van 152 meest oud-llollandsche schilde rijen gedurende een tiental jaren aan dat museum in bruikleen heeft afgestaan. Dertien kunstwer ken zijn al uit de hand voor (J7,()()() Mark aan de National Galleiy te Londen verkocht. Hieronder ii vooral van belang de aan Govert Flinck toe geschreven schets van een Amsterdamsen schil derstuk, die eenige jaren geleden in een der zalen van het Kon. Oudheidkundig Genootschap (in de Spuistraat) is tentoongesteld geweest. Verder nog stukken van Hendrik Avercamp, Cornclis Decker, Bernard Fabritius, Roeland Koghman, Kaac van | (.'stade, Jacob de Wet, Jan Wouwerinann e. a. i Evenzoo werden 17 andere voor het museum te Kassei behouden. De rest, waaronder nog menig belangrijke schilderij, zal waarschijnlijk nog in deze maand verkocht worden. Zoodra de catalo gus verschenen is, komen we hierop terug. Tegen het einde van Mei kondigt de E. A. Fleischmannsche IIof-Kunsthandlnng te Mimchen de veiling aan van de zeer uitgebreide verzame ling oude en nieuwe schilderijen, het magazijn uitgemaakt hebbende van de lirma A. Riipprecht's Nachfolgcr. Alleen de afdeeling oude kunst bevat een kleine 700 schilderijen, Tusschen veel namaak schuilt ook menig interessant schilderij. Vooral een Paulus Potter van 1 642, afkomstig uit de coll. Sepp, is van gewicht, om de vroege ontwikkeling van den toen 17-jarigen schilder te doen kennen. Ook op deze verzameling kom ik later terug, wanneer we door den catalogus een beter overzicht hebben. Ten slotte wordt 21 April door den kunsthan delaar H. Bukowski te Stockholm een verkooping van oude en nieuwe schilderijen en voorwerpen van kunstnijverheid onder den hamer gebracht. Uit den catalogus noteer ik een Zeegevecht van Pieter Coopse, een leerling van Bakhuizen wiens werken bij ons niet meer te vinden zijn, twee Winterlandschappen van Roeland Savery van 1614 en twee groote werken van Frans Suyders, af komstig uit de verzameling Ugglas te Finspong. De derde Snyders uit die beroemde collectie werd onlangs het eigendom van baron Tamm te Stockholm. Door de firma Fred. Muller & Co. alhier ia de catalogus a prix marqués verspreid van een ver zameling historiepreuten, die zeer de aandacht van verzamelaars verdient. Bijna ieder nummer munt uit, of door groote zeldzaamheid, of door bijzonder fraaien toestand. Dat de bewerking van den catalogus niets te wenschen overlaat, spreekt van zelf. Ik was van plan mij buiten de Comeniusopwinding te houden, die door de Czechen en Slovaken vooral met chauvinistische bedoelingen is aangekweekt. Zelfs de talrijke Comenius-biographiën (waarvan die van Anton Vrbka, Znaim 1892, nog de meeste aandacht verdient) en de Comeniustentoonstelling, te Naarden en hier gehouden, zouden mij niet tot spreken gedracht hebben, wanneer niet een artikel van den heer A. N. J. Fabius in het Nieuwsblad voor den Boekhandel mij noopte, een door hem begaan onrecht te herstellen. Hij zegt daarin n.l. Slechts enkele onzer boekverzamelingen zijn werken va-i Comenius rijk, die van L-;iden is met haar vier of vijf nummers nog de rijkste, terwijl al hetgeen de antiquaren voorhanden hadden schijnt te zijn opgekocht." Nu moet men weten, dat de Amsterdainsche Universiteits-Bibliotheek uiet alleen 15 verschillende uitgaven van Comenius bezit, maar dat die 15, waaronder de zoo zeldzame uitgave der Opera didaclica omnia op de tentoonstelling ingezonden zijn. ja het ontvangbewijs door den heer Fabius zelf geteekend is. En wat die armoede bij onze antiquaren aangaat, ik ben er getuige van geweest, dat Prof. Jos. Smaha uit Rakonitz dezer dagen bij een antiquaar hier ter stede eea twaalftal verschillende Comeniusuitgaven gekocht heeft. "Dat de commissie, belast met hot tot stand brengen van de tentoonstelling, zich geen bijzon dere moeite getroost heeft, blijkt ten overvloede uit het feit, dat Comenius als cartograaf geheel vergeten is, en dat nog wel, terwijl sen exemplaar van zijn kaart van Moraviëin de verzamelingen van het Kon. Oudheidkundig Genootschap (waar de tentoonstelling wordt gehouden) aanwezig is. A propos van bovengenoemd werkje van Vrbka, het daarin voorkomende portret tegenover p. 128 stelt niet Laurens maar Lodewijk de Geer voor. Het museum te Brunswijk is in het bezit ge komen van het portret van Christiaan hertog van Brunswijk, en bisschop van Halberstadt, die ook in onze geschiedenis een rol gespeeld heeft, ge schilderd door Paulus Moreelse in 101:), en be kend door de gravure daarnaar door Crisp. de Passégemaakt. Het is afkomstig van het kasteel Geinen, en werd voor het museum aangekocht voor 4000 Mark. Bij een onderzoek is gebleken, dat verschillen de handschriften in de Bjurgonüische Bibliotheek te Brussel, volgens n lezing door ratten, vol gens een andere door wormen, bijna opgegeten zijn. Men weet dat het streng verboden is, hand schriften uit deze bibliotheek te leen te krijgen. Nu blijkt het, dat de angstvallige bestuurders der boekerij beter gedaan hadden, de handschriften uit te leenen. dan ze thuis op te laten eten. . E. W. MOES. De schat der Wel f en. Het Wiener 'laijblatt schrijft Laar aanleiding van het bericht, als zou de hertog van Cumberland den Welfenschat", dien hij aan het O >stenrijksch museum te \Veenen ter bewaring had afgestaan, teruggccischt hebben en van plan zijn dezen jiu in eigen bewaring te nemen, het volgende: Hoewel deze wensch van den hertog, den schat terug te ontvangen, tot nog toe bij het bestuur van het museum niet is in gekomen, is het verblijf van den schat der Wellen te Weenen toch nog slechts een quaestie van tijd. George V van Hannover had een gedeelte 'van zijn kostbare collectie slechts voor zoolang aan het kmistinstituut te Weerien ter beschik king gesteld, als hij voor het wetenschappe lijk onderzoek noodig zou zijn. Sedert drie en twintig jaar bevinden zich de kostbare kunstvoor werpen, welke den schat der Weiten uitmaken, in het Oostenrijksch museum aan den Stubenring. Het ontstaan van den Welfenschat'' klimt op tot in de twaalfde eeuw; hij werd door Hendrik den Leeuw door eenige kostbare voorwerpen, die hij in het jaar 117,'! van zijn reis naar Jeruzalem en Constantinopel naar Duitschland meebracht, aangelegd. De St. liiasienkerk te Brunswijk was de eerste plaats, waar dezs reliquiën uit het Heilige Land bewaard werden, /ij \ormden den grondslag tot den relequicnschat." Dit is de eene helft van den Welfenschat, terwijl de andere heltt,de zilverschat", tegenwoordig in de hertogelijke kasteelen der Cumberlands te Penzing en Gmunden bewaard wordt. In den loop der jaren was de reliqui nschat. waar eerst langzamerhand de zilversdiat bij kwam. herhaaldelijk in gevaar verkwist of zoek gemaakt te worden. In de XVde eeuw lieten de toenmalige eigenaars hem ten gevolge van familietwist taxeeren, om hem te verkoopen ofte verdeelen. Zoover kwam het echter niet. Onge veer twee eeuwen lang bleef de schat te Bruns wijk. Nu ontstond er tusschen hertog Johan Frederik en de stad Brunswijk een geschil. De stad verklaarde zich eigenares van den schat en wei

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl