De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1892 17 april pagina 2

17 april 1892 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 773 kieschheid en fijngevoeligheid, hun hypertrophie van welbespraaktheid en spitsvondigheid schijnen ons in den roman poëtisch en noodzakelijk, al glimlacht men wel eens om de goedmoedige pe danterie van den braven Lao, die, als Francis hem vraagt, of hy zich nooit door de passie heeft laten overmeesteren, antwoordt: Ik heb niet de gewoonte mij te laten overmeesteren door wie of wat ook. Ik bszit eenige kracht om resistentie te bieden en ik zou die gebruikt hebben zoo het geval zich had voorgedaan; maar dat is niet ge beurd. Ik had geen ledigen tyd genoeg om mij zulke distracties te geven;" al vindt men het wat vreemd, dat hij steeds van conscientie spreekt, terwijl geweten toch zulk een mooi Hollandsch woord is. Hos onaanneembaar en onnatuurlijk moet de inhoud gaan schijnen, als de vorm ver broken wordt. Zelfs de op zich zelf verouderde verdeeling in ellenlange brieven schijnt den slechts half modernen roman een bekoorlijkheid te meer te geven. Mijoor Frans" is geen grootboek; Sara Burgerhart" met zijn overweldigenden, bedwel menden geest staat oneindig hooger; het ia een teedere, kiesche, bekoorlijke novelle, die hoofd en hart in zachte deining houdt. Dat de heer Cnrispijn uit Majoor Frans" geen fraai, degelijk tooneelspel zou weten te trekken, mocht van te voren worden aangenomen; dat hij als acteur, die de eischen en geheimen van het tooneel kent, een dragelijk tooneelwerk te voorschjjn zou brengen, had ik gehoopt en verwacht. Ook dat is hem niet gelukt. De gedramatiseerde Majoor Frans" bezit eigenlijk slechts deze nega tieve deugden, dat het aantoont, op welke wijze een roman niet tot een drama moet verwerkt wordsn, dat het voor de zooveelste maal duide lijk maakt, dat een roman en een tooneelspel niet hetzelfde zijn, dat Musset gelijk had, toen hij EOtde, dat romanciers en dramaturgen niet den zelfden vorm van schedel hebben. De heer Chrispijn is in zijn tooneelspel den roman angstvallig, te argitvallig getrouw gebleven. De verschillend:} episodan zijn op een enkele uit zondering na behouden, alleen zijn zij wat ver plaatst en verschikt, wat ingekort en ingeperst. De weinige veranderingen, die de bewerker heeft aangebracht, zijn weinig gelukkig. Terwijl in den roman de eerste ontmoeting tusschen Leo en Francis op de heide plaats heeft, geschiedt deze op het tooneel binnenshuis. Afge zien nog hiervan, dat Francis, het natuurkind, in de vrije natuur het meest in haar element is, deze voor een eerste ontmoeting de gelukkigste omge ving is, komt ze nu in haar allerdwaaste kleeding bij den notaris Overberg binnenvallen, terwijl deze zyn zilveren bruiloft viert. (De bruiloft is ook een bijvoegsel). Het ruwe en ongegeneerde in haar persoonlijkheid wordt hierdoor, zeer tot schade van den eersten indruk, nog verscherpt. Ook het zingend wegmarcheeren met Rolf in de latere bedrijven had achterwege kunnen blijven. Dat het laatste bedrijf hort en rammelt, vermeld ik in het oorbygaan; het hangt samen met de hoofdfout; ook in den roman is de ontknooping wat gewron gen en gejaagd. De op zichzelf weinig dramati sche handeling van Majoor Frans" is doof den heer Chrispijn' in 5 vrij gelijke porties verdeeld. In den dialoog heeft hij stukken en brokken van de rodeneeringen uit den roman behouden. Dat op zulk een wijze een weinig boeiend, weinig overtuigend, een dor en langdradig drama moest ontstaan, spreekt van zelf. De heer Chrispijr, zal voor zijn wijze van dramatiseeren, hoe onhandig en onbeholpen in mijn oog, wel redenen gehad hebben. p]én ding kan hem in geen geval verge ven worden. Hij had ons, tegen beter weten in. niet moeten willen wijs maken, dat het versterken van dan inwendigen mensch een dramatisch»! werk zaamheid is. Ik heb nog in geen tooaeelstuk, tenzij misschien in Kloris en Roosji", zooveel zien eten en drinken als in Majoor Fi arm. Het tweede bedrijf is in dit opzicht een meesterstuk Eerst drinken de heeren port, dan krijgen wij een vol slagen diner, soep, twee vleeschen, pudding, dessert; voorafgaan, werden met het maken der toebereidselen doorgebracht. Ik nam weinig deel daaraan; elk maakwerk, alles wat inge studeerd mo?st worden scheen mij tegenover dien bescheiden kunstenaar onwaardig. Zoo naderde de Donderdag. X speelde Graaf Waldemar in liet Xational-theater. Het bestuur en ik wachtten hem voor den schouwburg met een groot liuurrijtuig. Een klein halfuur na afloop der voorstel ling verscheen hij wij stonden naast liet geopend portier geschaard hij sprong, onze hulp met een hoofdbuiging afwijzend vlug in het rijtuig, wij volgden hem en voor waarts ging de rit naar de Koningstraat. Hij had den slappen vilten hoed diep in de oogen getrokken, zijn hals in een zijden doek gehuld en sprak geen woord. Zijn geest was nog niet weder vrij, nog gekluisterd door de taak, die hij zooeven had vervuld. Zoo bereikten wij ons doel. De avond verliep schitterend. Nooit had zulk een uitmuntende, zulk een gezellige stemming nog in onze vereeniging geheerscht. En van dwang of vormelijkheid geen spoor. Openbaarde zich in die richting de minste of geringste neiging, X wist haar door een grappig woord of een jovialen inval terstond in de kiem te smoren. Hij was eenvoudig een der onzen. En op zijn bescheiden, voor komende manier beheerschte hij alles. Zon der zich ook maar n oogenblik op den voorgrond te dringen, zonder in het minst te poseeren, was hij de '/.iel van het gezel schap. En iedereen, dames, heeren, ouden, jongen, allen dweepten met hem. Er was maar n gedachte, n wensch: men had hem zoo gaarne willen behouden, meu had zoo gaarne eiken vereenigingsavond van zijn bijzijn genoten. Er werden een massa voordrachten ge houden ; de beste werkende leden waren uitgekozen om den naam onzer vereeniging dan drinken de heeren koffie en cognac, ten slotte komt de thee. Men. heeft mij willen wijs maken dat deze versnaperingen (in het eerste bedrijf eet men echte taartjes, in het derde dito broodjes met vleesch) door den heer Chrispijn zijn voorgeschreven, om de artisten, die met hun weinig dankbare rollen niet zeer ingenomen Waren, den mond te stoppen. Ik zie dan echter niet in, waarom alleen mevr. Stoetz, die in het vierde bedrijf een paar woorden te zeggen heeft en niets eet of drinkt, is over geslagen. Dit is niet rechtvaardig. Dat het dra matiseeren van Majoor Frans" een moeilyk en gevaarlijk, misschien een onbegonnen werk is, heb ik vooropgesteld; het grootste verwijt, dat ik den heer Chrispijn maak, is, dat hij het begon. Van vertolking, regie en mise-en-scène valt veel goeds en een beetje minder goeds te zeggen. Het spel van mevrouw Frenkel (Francis) en den heer Clous (Leo) werd boeiender naar mate hun rol len dankbaarder en dramatischer werden. Op het tooneel hebben Francis en LRO niet veel kleur, niet veel realiteit. Mevrouw Frenkel overdrijve het ruwe, forsche, manlijke in Francis' karakter niet. Majoor Frans weet zich, zoo noodig, uitste kend voor te doen. Alleen in de buien van drift en toorn vergeet zij zichzelf geheel. Overal elders moet het vrouwelijke, zij het ook maar heel wei nig, doorschemeren. Zelfs in het eerste bedrijf zou ik haar lach en spot minder scherp en snerpend wenschen, al veroorlooft de rol hier zonder tw\j ? fel de schelste kleuren. Majoor Frans mag niet te zeer afstooten, niet te zeer virago schijnen, wat zij in den grond niet is. Het jammerlijk slepend relaas over lord William in het derde bedrijf redde mevrouw Frenkel door haar voortreffelijke wijze van zeggen; het onderhoud inet Kudolf in datzelfde was zeer schoon. In de laatste twee bedrijven kwa men Francis en Leo het best de voorstelling nabij, die wij ons volgens den roman van hen vormen. In de eerste had de heer Clous begrijpelijkerwijze tegen de tamheid en zoetblommigheid van de af te baelden figuur te kampen. De heeren Bouw meester (Rolf), Schoonhoven (de generaal) en Tourniaire (de joviale ratéRudolf) gaven zeer veel goeds. Vooral de eerste was voortreffelijk in zijn ruwe hartelijkheid; de beide laatsten mogen niet te veel toegeven aan de zucht tot slepen en rekken. Van de 12 a 15 overige personen valt niet* te zeggen. De tooneelinricliting beantwoordde alleen in het derde bedrijf geheel aan den eisch. De zaal in het tweede, vierde en vijfde wekte niet genoeg de gedachte aan vervallen grootheid op Ik liad haar nog ruimer en holler, ongezelliger en dood se her gewenscht, met meer verscheidenheid en brie-a lirac in de meubelen. Bij het diner beging men een fout; het kleine gezelschap moet aan den hoek van een reusachtige tafel zitten; nu bracht men een kleine, gedekte tatel binnen, iets wat ik op zich zelf' reeds als te komedieachtig en marclicnhuft afkeur. Ov'er De indringer en De Parijsenaar moet ik zeer kort zijn. liet eerste is fraai als gedachte, verdienstelijk als mystisch symbolische stemmingspoëzie, meer een kunstje dan kunst. Kon familie zit om ds tafel in oen groot, hol vertrek; in eer. aangrenzende kamer ligt de moeder op het ziek bed; do blinde grootvader is angstig en gejaagd; hij hoort, voelt, ziet iema,nd het huis binnentre den. Zjii zoon en kleindochters trachten te ver geefs hr:m van hot ongerijmde van zijn vrees te overtuigen. De klok slaat twaalf. De groot vader had wol gelijk. De pleegzuster treedt binI ncn en maakt het teeken des kruiscs; de moeder is gestorven; de dood was het huis binnengetre; den; alleen de blinde hal het bemerkt. Antoino i van het Théarre Libre" hoeft gezegd dat De \ indringer geen ihédtre is; ik geloof dat hij groot gelijk heeft. Hoe men den schrijver. Maeterlinck, den iïolgischfin Shakespeare heeft kunnen noemen [ is mij een raadsel; men zou bijna zeggen: daar i moet men Franschman voor zijn. De grootste j verdienste van De indrinysr is het nieuwe, tegenover X. waardig te handhaven, de gevoelvolste zanger, de meest begaafde voor drager, de geoefendste pianist en zoo voort.., X zat in de voorste rij voor de verhooging. op een met fluweel bekleeden stoel, die ons door een der kunstlievende leden welwillend in bruikleen was afgestaan; hij luisterde met gespannen aandacht, met eerbied bijna, en na elke uitvoering had hij den debutant iets te zeggen. Dan stond hij van zijn zetel op en kon men zijn gestalte, zijn spreken den kop door de geheele zaal zien. Wat hij zeide was geen tastbare vleierij, maar voor den belanghebbende toch streelend orn te hooren. Hij kon maar niet ophouden zijn jongen vriend te verzekeren... totdat het teeken tot een nieuw nummer werd gegeven, en hij zich met een .-.-juut! .«juut! mijn waarde, stil! wij mogen niet hinderen" kin derlijk behoedzaam in zijn fluweelen stoel nederliet. Verscheidene malen ontsnapte hem ook bij de eene of' andere geschikte passage een uitroep of gebaar van bewondering, maar dan zag hij dadelijk angstvallig om, en smeekte met de oogen om vergiffenis, dat hij zich zóóhad laten \vegsleepen. lijn hemel ! hij had nu eenmaal ecu kuustcnaarsgcinoed en dergelijke indrukken drongen hem diep in het hart! Toen het programma was afgeloopcn, ver zamelden zich allen in een dichten kring orn X. De man was bepaald geroerd en aangedaan van »al hel moois/' dat hij had gehoord. »Jk had mij veel degelijk.s voorgesteld," zcide hij, »maar dit heeft mijn verwachting nog ver overtroffen ; ik ben n en al verbazing. U hebt hier talenten wat zeg ik talenten ? Artiesten, werkelijke, geni ale kunstenaars, die aan het publieke leven behooren. Daar is bij voorbeeld mijnheer die en die, en mijnheer zoo-en zoo..." Hier noemde hij op de rij af de namen van allen vreemde, ongewone. Historische waarde zal het krijgen als een der eerste dramatische produc ten van de jongste strooming in de Fransche letteren. Het is te hopen, dat Maeterlinck nog andere pijlen op zijn boog heeft; men kan niet'steeds verbluffen en verrassen. In het Salon kwam De indringer tengevolge van de onvol doende verlichting en het te kleine tooneel niet geheel tot zijn recht. De vertolking getuigde van ernst, stemming en toewijding. Met De Paryzenaar, blijspel in drie bedrijven uit het Fransch van Gondinet. deed men een misgreep. Het is een der zwakste blijspelen van den geestigen amuseur ; het kost eenige moeite te gelooven, dat de bside Coquelins en mlle. Reichemuerg het gecreëerd heb ben, al raag men niet vergeten, dat hït tot die typisch l'arijsche voortbrengselen behoort, die bij de overbrenging steeds verliezen, al mag niet verzwegen worden, dat de al te zware on stroeve vertolking het blijspel zelf niet ten goede kwam. II. J. M. DE HAMLET VAN ROYA&RDS. Ik begin met voorop te zetten, dat het werk van Shakespeare mij volkomen koud en ongemotioneerd laat; er zit zoo -weinig in zijn stuk ken, dat iets in mij raakt, dat mij een idee of gevoel van kunst" geeft, zooals mijne behoeften dat eischen ; dat een Shakespaare-voorstelling iets is, dat altijd op een afstand van mij blijft, en waar ik niet in" kan komen. Toch zijn er wel dingen in, welke ik kan apprecieoren", op hun plaats brengen, en waarover ik bedaard en uit pluizend kan praten. Maar daar wil ik nu niet aan beginnen. Ik wou slechts beweren, dat ik zonder tegeningeuomenheid over Shakespeare kan hooren en laten praten, even goed als ik zonder vooringenomenheid er mijn eigen ideeën over kan zeggen. Ik geloof mij zelf goed genoeg te kennen, om te weten, dat ik büonder zuiver tegenover de historie- en historische kunst van Shakespeare sta, en ik zal er dan ook geen leelijk gezicht tegen trekken. Kn wanneer men deze verzekering op handslag van mij aanneemt, dan behoeft men naar geen bijredenen te gaan zoeken, wanneer ik als mijn oordeel zeg, dat. de keuze van Royaards om een Hamlet te spelen voor mij een bizonder maar geen merkwaardig verschijnsel is : een daad van j een tooneelartiest, waaruit gebrek aan zelfkennis spreekt. Ik wil dadelijk op een rijtje de namen van acteurs en actrices noemen, die ik mij kan voor stellen als zich aangetrokken gevoelend tot het werk van Shikespeare. Maar Royaards nooit! De elementen van het temperament van dezen artiest en van het S:iakespeare-werk kunnen nooit het combinatie-cfi'ect van een harmonische kunstcreatie vormen. Royaards is een do.or-en-:lóór modern artiest, en Uaarliij een lyricus: dit is het hoofdken merk van zijn temperament. Ilij is geboren om te gevoelen en te repro'duceeren de allerlaatste moderniteit in de kunst, in'haar nerveuse complexi! t(-it, in haar stout, zangerig lüeuwe. De poëzie, | die een aar.fluistering is van hooge zielenmuziek ; l het proza, slechts luisterbnar voor iemand, die de i aana-lerningen van een hooger .orde van klank-en | zindracht hoort: het woord, tot goud gemaakt; de klank, begrepen als de adem uit een jongen engeleuborst; ja, de heele opwas, de gansene wóndergroei uit een kutistland, waar zelfs nachtzonnen l schijnen, waarin de taal slechts verstaan wordt als ! de hoogste uiting van muziek, plastiek en visie, [ komend tot het complex der moderne sensaties, in dat hemelland, met zijne zilveren dichterkoiiiiigei), is Royaards als een jonge od geboren. Met zijn stem maakt hij de nieuwe klanken van ?witte naïviteit, van slaperige zangerige visie, maar ook van wilden, opbo:ikenden hartstocht, van metaaldaverende halleltijakreten, van uifsnikkeiide grijze zielcsmart. Ku hoe kan het anders of een die hadden voorgedragen. En welk cei heerlijke Vereenijjing zoo in'gezellig er een icerlijke Vereeniging zoo in'gezellig en J welk een kunstlievend, toegevend auditorium, ja, waarlijk" hij zuchtte »svie in zulk een welwillende omgeving is Ach jonge vrienden, ge hoort het, de rechte woorden vinden, is mijn sterke zijde niet... maar ik ben innig gelukkig!'' | Daar drong eensklaps een geheele bende j jonge muzcnzonen naar voren; zij omring den X. en smeekten hem, dezen schoonen avond de allerhoogste wijding te verleencn, door zelf iets voor te dragen. Dat was een | j idee! Allen sloten zich bij hen aan,de dames j bestormden X., honderd handen strekten zich | smeekend ntiar hem uit. In de eerste oogenblikken stond X. spraI keloos van schrik. > Maar, mijnheeren! lieve dames, het is onmogelijk!'' sprak hij eindelijk. -.Ik heb niets ik ben m . ., op voorbereid. Had ik zoo iets kuni.e:, , .loeden, dan maar zóó na al hei. ?-oor; ^lelijke dat de hee ren hier ten be-K / 'bb\:ii gegeven ik zou i mij verschrikkelijk ijlamceren !" /ijn bewonderaars lieten niet los. »Toe! een paar woorden maar, mijnheer X., de eene of andere kleinigheid, het eerste het beste wat u invalt !"' Hij gaf' toe en /.ei, lung/.aam het hoofd schuddend: »Om u te toonen, dat het geen j ad'ectutie van mij is, maar u zult het u zelf te wijten hebben.1' Er ging een algemeen vrcugdegejuich op. -Hebt u een of ander boek bij de hand een bundel poëzie of' zoo iets . . . ':'' Eenige jongelingen sloven door de zaal naar het archiefkastje en keerden terstond terug met een dik boek: xAuswahl Deutschcr Dichter'', dat wij in onze bibliotheek hadden. X. nam het boek aan, doorbladerde het een paar malen, keek vervolgens hulpeloos nieuwe kunstbeweging, die meer hoog lyrisch is, dan ooit eenige revolutie van vroeger jaren, moest in Royaards, vol van de complexiteit van den modernen lyricus en begaafd niet zijn navoelingsen reproductie-talent, die smart doet en smart geeft om aan te zien, haar zanger, haar zegger, haar visionist vinden. En stel nu smartelijke, complexe lyriek, die uitklaroent de wreede tooverpijnen van de ziel, in wilde scheuten, in zangerige slepingen, in gevoelsverklankingen van wonderwoorden - naast het stalen, stijve, van zich zelf zekere werk van Shakespeare; de zin, die koketteert met de gedach'e; de preciositeit van uitdrukking, die zich zelve een vlieg tracht af te vangen ; een filosofie over vraagstukken, welke in dien vorm ons een ver gepraat van grijze sufhoofden schy'nt. Verplaats u in de omgeving van vorsten en vorstinnen, wier barokke zielen ons vreemd, wier moordlust ons onbegrijpelijk, wier gemeenheid ons comedie-achtig in den modernen tijd voorkomen. Zie de hedendaagsche wijze van opvoering, vol praal en opera-pracht, als tegenhangster van vroegere soberheid; zet den HamletRoyaards artiest te midden van tooneelschikkingen a la Peypers on van aangekleede poppen, even leelijk en in de war geloopen als een studenten-maskarade optocht... Zie en hoor het een, met en tegen het ander, en gij zult u kunnen begrijpen, dat gij een malle poespas van kluchtigbeden krijgt, een akelige barokheid van kunst en wansmaak. Niet, dat Royaards een volkomen faiiure gele verd heeft, neen, dat wil ik niet zeggen; hij heelt stemming aan zijn rol gegeven, en hij had momen ten dat hij mij een waarlijk dramatische sensatie schonk. Maar hij -was, waar het den SbakespeareHamletgold, er bijna voordurendheelemaal naast". Terecht of ten onrechte - daar wil ik nu maar niet op ingaan bevat de Hamlet, als figuur en in zijn taal, eigenschappen, welke men (indien men den Hamlet van Schakespüare geven wil) niet mag misof ontkennen, als daar zijn -. preciositeit gemani reerdheid belangrijkheid leerrijkheid, akademische ten-val-kommenrij (die mogelijk even veel van den tijd als van Shakespeare zijn) , maar die er in allen geval uit" moeten komen, en waarvan ik in het spel van Royaards niets gezien heb. Hij heeft een stemmingsrol" van zijn Hamlet willen maken, en het Shakespeare achtige was er dan ook vreemd aan. Een modern artiest kan in den tegenwoordigen tijd niets meer voor deze lofwaardige en deugdzame, en misschien niet gansch verwerpelijke, eigenschappen voelen; hij heeft nog slechts behoefte aan mooi" in de kunst. Vandaar ook, dat zijn wild en passie-tempera ment niets vorstelijks in den jongen Denenprins kan leggen, en dat er, afgescheiden van de klee derdracht, niets historisch in zijn schopping was. Roy.iards is e,en innige artiest, en Shakespeare mist natuurlijk die moderne innigheid; Royaards is, voor en boven alles, lyricus, en Shakespeare is een zegger, verhalen uitlegger, nad^nker. En daarom is het begrijpelijk dat hij telkens en tel kens in lyrische opwellingen losbarstte, waarin de Shakesp'jare-curiositeiten verzongen werden. * * Maar genoeg hierover. Eene reprise van Hamlet is voor mij geen kunstevenement, waarbij ik lang wil stilstaan. Ik vind het verlangen van E,oyaards om deze rol te spelen van hem, als artiest, een verkeerde, maar begrijpelijke en verschoonbare daad. Ieder jong tooneelartist kan ik mij voorstellen (ja, dat moet er op de Tooneelschool al inkomen) als geëxalteerd door de verhalen van roem en on sterfelijkheid, welke bekende Shakespo.are-vertolkers zich in <le leerboeken verworven hebben. En ik kan mij ook begrijpen, dat men zi'.:h door autosuggostio wijs maakt ook geroepen en in staat te zyn zoo iets ,,on<tcrfelijks'' te maken, en door een dergelijke daad oen kijkje in de berocmdemannen-gaüerij te zullen krijgen. Xu, Royaards heeft zijn Shakespeartje gehad, en laat 't (laar dan ook liij blijven. rond, trok de schouders op en schreed toen, plotseling een besluit nemend, naar de verhoog!ng toe. .Maar hij ging de treden niet op. Links van liet, podium stond de vleugelpiano; daar leunde hij tegen aan, wierp nogmaals een blik over de doodstille verzameling, zeide zacht, maar duidelijk ver staanbaar voor zich heen: , op goed geluk dan maar'' en sloeir het boek midden open. ]lij bracht de opgeslagen bladzijde dicht voor de oogen hij was blijkbaar een weinig bijziende en las weifelend: Ein Faustschlag von Strackwitz." l let gedicht is niet zeer bekend. liet be zingt den grijzen koning 11 el ge en de oproerige Jarls : Ki'mi? ITdajo vrar pin «Hor JTi-ld, ,.!)..'i- hatte sein Srlnvert znr Jtuh' gcstellt. ..Don I'au/.er iu die Kalle hin^, Der pinne tiuwcl)' den Helm timling. ,.D<T Baijei-, dor leble frei r.nd froli ,.I);H wollten die trotzi^en .Tarls nicht so. Sic ritli.'ii zu Hiinf! wolil dreizig umi ir.chr ..Tn des K'MiigüHallo: da (i-alen sie hoi'... X. had zich in de beide eerste coupletten tweemaal versproken -?- de plaats waar hij stond, was ook zeer slecht verlicht maai de uitwerking had er niet het minste door geleden. En die uitwerking was een onge looflijk sterke, van het eerste woord af. Zijn stem klonk geweldig, dreunend, heldhaftig. De krachtig rollende Noorsche Joon was voorbeeldeloos getrollen. Men gevoelde zich in tijd en omgeving verplaatst en bij de passage van de ver waten Jarls, die muitend de koningszaal binnentreden, zag en hoorde men de in ijzer gepantserde gestalten. En de voordracht steeg en steeg en de toeschouwers volgden in ademlooze spanning. Hoc de overmoedigste der Jarls, met den wuivenden helmpluim, zijn zwaard klette rend op den bodem stiet:

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl