Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No.774
is het een voldoening te zien, dat intusschen in
Amerika bare denkbeelden steeds meer ingang
gevonden hebben.
% #
Te Londen is de bekende archaeologe en
orientaliste Amelia Edwards gestorven. In The
Athenaeum en The Acadetny kon men haar korte en
zakelijke berichten vinden, zoodra er over het een
of ander Egyptisch of Phenicisch moest gedebat
teerd worden. Sedert eenigen tijd genoot zij een
jaargeld uit de civiele lijst der koningin.
Miss Edwards was begonnen als romanschrijf
ster ; haar eerste werk was Earbara's History
1864; haar beste Deberham's Foto, in 1870; maar
hare reisbeschrijvingen Untrodden peaks and
unfreguented valleys, 1873 en A thousand Mdes
«p the Nile, 1874, deden haar eigenlijk eerst als
eene moedige, helderdenkende eu scherpzinnige
vrouw kennen, terwijl z\j daarna aan alle Egyp
tische studiën in Engeland en Frankrijk deelnam.
In 1883 organiseerde zij, met weinig hulp, het
fonds tot navorschingen in Epypte, werd er
vicepresidente en zeer lang secretaresse van. Bij het
eeuwfeest van Celtimbia College te New-York, in
1887, waren Miss Amelia Edwards, Prof. Tyndall
en nog een ander de eenige Engelsche geleerden,
aan wien het doctoraat honoris causa werd aan
geboden.
In 1880 deed Miss Edwards als voorlezeres een
tournee in de Vereenigde Staten; zij was nu
lestig jaar.
* *
Om de modebloem, groene arjeheren, te ver
krijgen, is het recept heel eenvoudig. Men koopt
het aniline-grpen dat in den handel
malachietaroea heet; werpt er een weinig van in een
flescbje water, dat door te schudden terstond groen
gekleurd wordt, en zet er de afgesneden witte
bloem in; binnen twaalf uur zijn de punten der
bloembladen reeds groen getint; binnen vier en
twintig uur hebben de steelen genoeg kleurstof
opgezogen om de geheeJe bloem groen te kleuren.
., <.
Eosarium is de titel van het eerste
Nederlandsche tijdschrift voor rozen-cultuur; het komt
in rozerooden omslag uit bij den redacteur-uitge
ver F. F. van Walsem te Vucht, en draagt als
devies: Nos jungunt rosae." Het eerste nummer
opent met een klein verslag van het ontstaan der
vereeniging N. I. R., en bevat voorts eene geschie
denis der , Mosroos, eene aanbeveling van twee
nieuwe soorten van roses-thé, de Medea en de
Waban, eene waarschuwing tegen het dooden van
Onze-Lieve-Heersbeestjes, (de reinhouders der
rozen), eenige berichten en mededeelingen, en de
statuten der vereeniging N. I. R.
*
Van de tentoonstelling van hyacinthen en tul
pen in pronkbakken" in de tuinbouwinrichting
van de heeren E. H. Krelage en Zoon, Kleine
Houtweg 17 te Haarlem, is een fraai boekje als
catalogus verschenen. De tentoonstelling blijft tot
half Mei geopend.
Gebakken eieren. Men laat olie in de pan bak
ken, breekt de eieren daarboven en laat ze er
een voor een inglijden, zorg dragend dat ze niet
door elkaar gaan. Dan keert men ze om, en laat
ze bakten tot ze een mooie kleur hebben, vooral
de dooier niet te donker. Men voegt er zout en
peper bij en discht ze op met gebakken peterselie.
In een sanskom presenteert men er tomaten saus bij.
E?e.
Allerlei.
Het boek van generaal Marbot, waar wij een
half jaar geleden op wezen, maakt nu zijn weg
door de wereld; op dit oogenblik is het, pas in
het Engelsch vertaald, een topic" van de En
gelsche bladen. De Mémoires van den generaal
hebben in hun gruwelijkheid en echtheid in En
geland veel succes.
Marbot was nog heel jong toen hij soldaat werd
en woonde als adjudant van zijn vader het beleg
van Genua bij. Hij vertelt omtrent de belegerde
stad:
De verwoestingen, door hongersnood,oorlog en
typhus aangericht, waren verschrikkelijk. Van de
16,000 man verloor het garnizoen er 10.000; iederen
dag werden er zeven of acht honderd lijken van
de inwoners, van iederen leeftijd, sexe en klasse
in de straten opgenomen en in een reusachtige
gracht begraven, welke met ongebluschte kalk ge
vuld was. Het aantal slachtoffers bereikte meer
dan 30.000, allen doodgehongerd. Veertig dagen
lang werd er noch brood noch vleesch publiek
verkocht. Alle honden en katten in de stad wer
den opgegeten; ratten brachten een hoogen prijs op.
Ten laatste steeg de nood zoo verschrikkelijk, dat,
wanneer de Franache troepen een uitval deden
eene menigte hen buiten de poorten volgde, en
daar gingen rijk en arm, vrouwen, kinderen, en
oude lieden aan het werk om het gras, brand
netels en bladeren af te snijden, die zij met zout
kookten. Het gemeentebestuur van Genua liet
het gras, dat op de wallen groeide, maaien, en
dit werd vervolgens in de publieke inrichtingen
gekookt, en aan de zieke lieden uitgedeeld, die
niet in staat waren het zelf te bekomen. Onze
troepen waren gewoon brandnetels en alle soor
ten van planten met hun paardenvleesch te koken,
de rijkste en voornaamste families benijdden hun
hun maal, hoe walgelijk het ook was want
bijna alle paarden waren ziek door gebrek aan
voer, en het vleesch zelfs van diegenen, welke
aan de tering gestorven waren, werd uitgedeeld.''
* *
dhder degenen die te Austerlitz vielen was ook
generaal Morland, en keizer Napoleon, steeds op
den uitkijk naar iets, dat den geest van wedijver
onder zijne troepen kon prikkelen, besloot, dat
het lichaam van den generaal in een monument
zou bijgezet worden, hetwelk hij op de Esplanade
des Invalides te Parijs zou laten oprichten. Daar
er noch tijd noch materialen waren om het lichaam
te balsemen, werd het in een vat rhum geplaatst
en naar de hoofdstad verzonden. De vervaardi
ging van het gedenkteeken werd uitgesteld, en
het vat stond nog in een der kamers van de
Ecole de médicine, toen Napoleon in 1814 het
rijk verloor.
Niet lang daarna brak het vat, van ouderdom,
en men was niet weinig verrast, te bevinden dat
de rhum den knevel van den generaal tot zulk een
buitengewonen omvang had doen aangroeien, dat
deze nog voorbij zijn middel kwam. Het lichaam
was volkomen goed bewaard, maar om er bezit
van te kunnen nemen, was de tamilie verplicht
een proces in te stellen tegen eenige wetenschap
pelijke personen, die er een curiositeit van ge
maakt hadden. Stel glorie boven alles," zegt
Marbot, eu laat er uw leven voor, om u dan door
den een of anderen stumper van een naturalist
in zijn bibliotheek te laten opzetten, tusschen een
hoorn van een rhinoceros en een opgezetten
krokodil!"
* #
Marbot is vele malen gewond, maar in den slag
van Eylau was het bijna met hem gedaan." Zijn
paard was gevallen en over hem heen gerold.
Op de sneeuw uitgestrekt, onder de menigte
dooden en stervenden, niet in staat om mij hoe
ook te bewegen, verloor ik langzamerhand en
zonder pijn mijn bewustzijn. Ik gevoelde mij, alsof
ik zacht in slaap gewiegd werd. Ten. laatste viel
ik geheel flauw, zonder te worden gewekt door
het geweldig gekletter, dat de negentig eskadrons
van Murat, hun beroemde charge maker d, toch
moeten gemaakt hebben toen zij vlak langs mij
passeerden. Ik veionderstel dat mijn bewuste
loosheid vier uur geduurd heeft, en toen ik tot
bezinning kwam bevond ik mij in dezen
verschrikkelijken toestand. Ik was geheel naakt, en
had niets aan dan mijn hoed en mijn rechter laars.
Een man van het transportcorps, denkende dat
ik dood was, had mij op de gewone manier ge
plunderd, en toen hij de eenige laars die ik nu
nog aan had, wilde uittrekken, sleurde hij mij bij
een been, met zijn voet tegen mijn lichaam. Het
rukken, dat de man deed, bad mij zonder twijfel
weer tot mijn bewustzijn gebracht. Ik slaagde
erin, overeind te komen en de brokken bloed uit
mijn keel te spuwen. De schok door den wind
van den kogel veroorzaakt, had zulk eene uit
storting van bloed voortgebracht, dat mijn gezicht,
schouders en borst zwart waren, terwijl hec
overige van mijn lichaam door het bloed uit
mijne wonde zwart was gekleurd. Mijn hoed en
mijn haar was vol van rood gekleurde sneeuw, en
terwijl ik mijne verwilderde oogen deed rollen,
moet ik verschrikkelijk geweest zijn om aan te
zien. In elk geval de transportman ging een
anderen kant uitkijken en wandelde met mijn
eigendommen weg, zonder dat ik een enkel woord
tot hem kon zeggen, zoo volkomen machteloos
was ik. Maar ik had mijn denkvermogen herkre
gen, en mijne gedachten keerden zich tot God
en mijne moeder."
Marbot berustte er reeds in dat hij zou sterven,
maar hij werd op een zonderlinge manier gered.
Hij had eenigen tijd vroeger eenige vriendschap
bewezen aan een knecht van maarschalk Augereau,
Dannel, die, toen de transportman zijn buit ten
toon spreidde, Marbot's pels herkende. De knecht
wilde aan Marbot's lijk een laatsten groet brengen,
bevond dat de dood niet was ingetreden, en liet
hem naar de ambulance dragen, waar er behoor
lijk voor hem gezorgd werd en hij ten slotte
herstelde.
* *
Na het Verdrag van Tilsitt bracht Napoleon
een bezoek, aan de ongelukkige koningin van
Pruisen, die, naar men zeide, troosteloos was.
De. koningin kon berusten in het verlies van ver
scheidene provincies, maar niet besluiten van
Maagdenburg te scheiden, waarvan het behoud,
naar zij meende, Pruisen's veiligheid was.
Om deze belangrijke stad te behouden, zegt
men dat de koningin van Pruisen gedurende het
diner alle middelen van vriendelijkheid aanwendde,
totdat Napoleon, ten einde het gesprek te veran
deren, een prachtige roos prees, die de koningin
droeg. Volgens het verhaal zeide zij: Wil uwe
Majesteit deze roos hebben in ruil voor Maag
denburg?" Wellicht zou het ridderlijk geweest zijn
dit aan te riemen, maar de keizer was een te
practisch man, om zich te laten vangen door
een mooi aanbod, en men beweert dat hij,
de schoonheid van de roos en van de hand, die
haar aanbood, prijzende, toch de bloem niet aan
nam. De oogen van de koningin vulden zich met
tranen, maar de overwinnaar deed alsof hij het
niet bemerkte. Hij behield Maagdenburg, en be
geleidde de koningin beleefd naar het schip, dat
haar naar den anderen oever zou brengen."
* *
*
Het was bij een geïmproviseerde revue tegen
over den vijand te Regensburg gehouden, dat
Napoleon voor het eerst aan gewone soldaten
groote belooningen schonk en hen tot ridders van
het Keizerrijk en leden van het Legioen van Eer
benoemde.
Een oude grenadier, die de veldslagen van
Italiëen Egypte had meegemaakt, kwam, toen
hij zijn naam niet hoorde oproepen, naar voren
en vroeg op kalrnen toon om het eerekruis.
Maar", zeide Napoleon, wat heb je gedaan
om het te verdienen V" Ik was het, Sire, die
in de woestijn van Joppe, toen het zoo ver
schrikkelijk heet was, u een watermcloen gaf."
Ik dankje er nogmaals voor; maar het geven
van een vrucht is nauwelijks liet Kruis van het
Legioen van Eer waard." Toen geraakte de gre
nadier, die tot nog toe zoo koel als ijs geweest
was, in woede, en schreeuwde: Zoo. en rekent ge
ook niet mijn zeven wonden, hier en daar opge
daan: op de brug van Arcola, te Loili, te
Castiglione, bij de Pyramiden, te Acca, Austerlitz,
Friedland, mijn elf veldtochten, in Italië, K«ypte,
Oostenrijk, Pruisen. Polen ." Maar de keizer
viel hem nu lachend in de rede, en terwijl hij zijn
opgewonden manieren nabootste, riep hij: Daar,
daar, wat word je opgewonden, nu je tot het ware
punt komt! Daarmede had je immers moeten be
ginnen; dat is toch heel wat meer waard dan je
meloen. Ik maak je ridder van het Keizerrijk met
een jaargeld van 1200 fr."
Een der origineelste grappenmak-ers die ooit
geleefd zullen hebben is volgens den Pester
Lloyd onlangs te Gran gestorven. De man heette
August Julius Kumy en was de zoon van den
beroemden Hongaarschen geleerde Karel Kumy.
De zonderling stierf, in den ouderdom van 77 jaar,
in de grootste ellende en heeft sedert tientallen
van jaren van de genade der menschen geleefd,
maar hij heeft nooit gebedeld en iedere aalmoes,
die hem als zoodanig aangeboden werd, met veront
waardiging afgewezen. Daarentegen bestormde hij
alle hoven van Europa met zijne
gelegenheidsgedichten en verzoeken om eene aanstelling. Zijn
geheele vermogen, met uitzondering van een kist
met manuscripten, droeg hij steeds bij zich. De
winterrok, dien hij nooit aflegde, werd door eene
verroest pistool uit den opstand van 1809 ver
sierd". Een sabel, dien hij droeg, stamde uit bet
jaar 1848, zijn laarzentrekker uit het jaar 181G,
zijn borstel uit het jaar 1815, een hartsvanger uit
het jaar 1825, een bord eu lepel zelfs uit het
jaar 1802. Al deze relif[uiën" droeg hij aan
touwtjes om zijn hals. In zijn zak had hij steeds
een nauwkeurigen inventaris van deze kostbaar
heden. Zijne kleeren werkte hij altijd
hoogsteigenhandig om naar de mode van de jaren 1830?40.
Hij was eeu brutale ruwe kerel, wien geen woord
te scherp fcheen, en daarom verspeelde hij de
gunst van menig beschermer, maar daar gat' hij
niet .veel om, want eenige groschen waren vol
doende, om zijn leven weken- en maandenlang
te rekken.
De aestbeticus Oscar Wilde, de arbiter
elegantiarum te Londen, vertoeft, op dit oogenblik te
Parijs en laat zich door de Engelsch-gezinde da
mes aanbidden. Hij geeit consult omtrent toilet,
kunst, ameublement en litteratuur, en verbaast
degenen die het wagen hem een naam te noemen,
door zijn vernietigend oordeel, b v. over Dickens
of Thackeray. Figaro vertelt het volgende van hem:
Oscar Wilde ging eens door de Cify en zag tr
een bedelaar, wiens kop, op Murillo's bedelaar
gelijkend, zijn aesthetischen zin streelde. De
Loiulensche lompen waren echter niet zoo schil
derachtig als de Spaanschp. Wilde stapte uit zijn
rijtuig, noodigde den bedelaar er met hem in te
stijgen, en reed met hem naar den grooten kleer
maker Poole Daar liet hij den bedelaar in prach
tig fluweel en satijn kleeden; verscheurde en
verfonfaaide het costuum toen op Spaans che schilders
manier en zette zoo den bedelaar weer aan den
hoek van zijne straat. De man was binnen weinige
minuten een mikpunt voor de straatslijpers en een
voorwerp van spot voor de voorbijgangers; hij
weigerde zich zoo te laten vernederen. Oscar
Wilde echter verkoos hem niet te missen als hij
voorbijreed, en men kwam tot de overeenkomst
dat de bedelaar een pond per dag huur zou
ontvangen om in zijn bonte kleeding aan den hoek
van de straat te zitten.
Ingezonden.
NOG EENS DK HAMLET VAN ROYAARDS".
Ik wenEch te dezer plaatse enkele opmerkingen
te maken naar aanleiding der jongste
Hamletvertooning te Rotterdam. Moge voor den heer
Netscher eene reprise van Hamlet geen kunst
evenement zijn, waarbij (bij) lang wil stilstaan'',
velen, waartoe ook ik behoor, die in liet werk
van Shakespeare wel wat vinden dat ben raakt,
en er niet koud voor blijven, hebhen zeker met
vreugde verr.omen dat Prof. Burgersdijk niet ver
geefs eene uitmuntende vertaling van Shakespeare
gaf, maar, dat een jong artiest, een modern
artifst, zooals ik Royaards met den heer Netscher
gaarne noem, zich tot hem aangetrokken gevoelde,
zicb in het reuzig werk ingedacht had en ons nu
eenen niet conventionetlen Hamlet zou geven.
't Ligt mogelijk aan rnij, maar terwijl de beer
Netscher nooit had kunnen vermoeden dat Royaards
tot Shakespeare werd getrokken, stond het bij
mij vast, dat juist bij de man was om ons eenen
origineelen Hamlet te vertoonen. En dit heeft
hij gedaan. Ik geef aanstonds toe, dat aan de
creatie het vorstelijke on! brak, zeker een gebrek;
dat niet overal het .«pel onberispelijk was; dat
hier en daar, met name in den monoloog te zijn
of niet te zij», de verzen eft'ener, blanker hadden
kunnen gezegd worden. Maar juist de
inodernartibtieke aanleg van Royaards stelde hem in staat
diep door te dringen in het raadselachtige karakter
van Hamlet. Geheel zijr.e iiguur,het geagiteerde spel
toonende het onmiddellijk verband tusschen de
geringste innerlijke gewaarwording en het gebaar,
het uiterlijk, de handeling, maakten deze
Shakespeare-opvoering tot een evenement. Wanneer de
heer Netscher als karakteristiek van Shakespeare's
werk opgeeft, dat het is als van staal en zeker
van zich zelf, dat Shakespeare's zin koketteert
met de gedachte, precieux is van uitdrukking en
bevat eene fiolosefie over vraagstukken, welke in
dien vorm een ver gepraat van grijze sufhoofden
schijnt, dan meen ik daartegenover even boud te
mogen beweren, dat de heer Netscher aan de
oppervlakte blijft, al vind ik die oppervlakte niet
zoo verwerpelijk.
Royaards keurde bet wel de moeite waard,
dieper door te dringen in die filosofie van grijze
sufhoofden en vond oen persoonlijkheid, zoo le
vend mee het volle leven, dat de moderne artiest
er zich zelf volkomen indacht en eene creatie
geven kon vol spontaneïteit. Bovendien, wie kan
met zekerheid zeggen: zóó of zóó is de Hamlet
cun liakespeare'! Mij dunkt dat al zeer moeielijk;
maar wie kan dan ook zeggen of de acteur er
naast'1 was, waar het gold t/'-n llar»l?t van
Shal;cxprnre" weer te geven? Hier heeft iedere op
grondige studie berustende meening recht van
bestsiin. Nu schijnt het mij toe, dat de opvatting:
Sr/itiL'c.^imre conti'i e cd to Itli'nil loth feigned
umi real maihiexx" veel recht op bestaan heeft,
en juist dat lag in het spel van Royaards, toen
hij in Hamlet den neurasthenicus zag en weergaf.
Het geldt hier slechts de vraag: Heeft de
Hamlet een locaal, een tijdelijk karakter of sluit
hij zich aan bij alle tijden, liever draagt hij in
zich het echte, werkelijke leven, onleedt hij 's
menschen gewaarwordingen, legt hij de
verborgenste roerselen van diens handelen bloot, zoodat hij
voor alle tijden geschreven is en den mensch
teekent niet van 1200 of 1600, maar van vroeger
en later, van altijd? En is dit waar dan kan er
geen sprake zijn van Shakespeare-curiositeiten,
en kunnen deze evenmin verzongen worden.
Tot zoover de voorstelling. Toch moet ik nog
eene uitdrukking van den heer Netscher wraken,
n. m. dat Royaards hiermede getoond heeft ge
brek aan zelfkennis te bezitten. Ik weet niet of
ik zooveel van die lofwaardige eigenschap in mij
omdraag, als de heer Netscher, die verklaart zich
zelf voldoende te kennen, om hier onpartijdig ta
kunnen oordeelen. En daar zelfkennis zeer
moeielijk en zeldzaam is, zal het vrij vermeelt
zijn tegenover den zichzelfkennenden heer Netscher
te betuigen, dat ik hem ook hier geen gelijk kan
geven. Ik acht Royaards te ernstig artiest om
alleen voor den roem te werken. Indien dit zoo
ware, zijn spel zou niet zoo spontaan, zoo
geacheveerd wezen als wij van hem gewoon zijn.
Waar hij, getroffen door een meesterwerk, zich
voels gedrongen dat te reproduceeren, mag men
niet die aandrift klakkeloos toeschrijven aan de
begeerte onder beroemde mannen geteld te wor
den. Of zou werkelijk altijd waar schoons gegeven
wordt, hetzij in de oude of de nieuwe kunst, ge
dacht moeten worden aan zulk een impulsie? Ik
kan het niet gelooven, Ik hoop het nog minder.
Die toestand zou ellendig zijn.
Ten slotte. Wij wenschen niet met den heer
Netscher dat het met Rcyaards bij den Hamlet
blijve moge. Hij heeft getoond veel te willen,
maar ook veel te kunnen. Zijne originaliteit
zal hem steeds meer tot kunstenaar stempelen.
Amsterdam, 20 April 1892.
M. A. P. C. POBLHEKKE.
') Waarom noemt de heer Netscher ons niet
zijn rijtje van acteurs en actrices, waarvan hij dit
wel verwacht? Ik zou mij er over verheugen
dat ons land zooveel kunstenaars bezit.
Aan Frans Netscher over Hamlet.
Een modern #rtist kan in den tegenwoordigen
tijd niets meer voor deze lofwaardige en deugd
zame en misschien niet gansch verwerpelijke
eigenschappen voelen".
Zóó spreekt gij bouwende op de praemisse dat
gij Netscher een modern artist zijt en voor
Shakespeare in dit geval voor Shakespeare's
Hamlet niets gevoelt.
Onder modern" verstaat gij hem die tegen de
kunst van Shakespeare geen leelijk gezicht trekt,
en recht artistiek volgt daarna van uwe hand
eene van de markt gezochte vergelijking, inhou
dende het verzoek, u op handslag daarin te wil'
len gelooven.
Na aldus van uzelf gewaagd te hebben wan
neer beeldt ge u t«n voete uit? gaat gij,
lyricus, die stilletjes 't land heeft aan vertellers"
zooals gij Shakesppare noemt, verder op uwe
wijze, dat is met kalm gezicht, vertellen: Daar
Hamlet geen stemmingsrol is, ligt het niet op
den weg van een lyricus den Hamlet te geven,
en beproeft een artist als de heer Royaards dit
nochtars, alsdan treedt hij buiten het kader zijner
kunst."
Eigenlijk moest met deze uitspraak elke vol
gende opvoering van den Hamlet door den heer
Rooyaards worden gecoupeerd en wanneer, tot
heden, dit niet gedaan is, geschiedt zulks wijl
deze artist daarover misschien anders denkt dan u.
Hij heeft wellicht in Hamlet gevonden het beeld
van den dichter. Een zulke die, in eene andere we
reld levend dan zijne omgeving, niet besluiten kan
met daden te grijpen in de geschiedenis dezer omge
ving. Geboren vorst in het rijk der gedachte, is de
bovennatuurlijke verschijning van den geest nood!»
om hem te doen beseffen dat hij is vorst der
Denen en vooral wreker zijns vaders. Geheel de
natuur van Hamlet, zijn lyriek, zijn afkeer van
handelend optreden, zijn inzichzelf verzonken zijn.
verdiept als hij is in wat de stemmen tot hem
zeggen, komt in opstand tegen de taak die
zijn noodlot, dat is de plicht dien hij in strijd
met zijn aanleg te volbrengen heeft" hem oplegt.
De gevoelsmensch moet zijn gevoel vermoor
den. Die in schoon gekozen woorden van zijn
liefde wil gewagen, móét wariklanken zingen voor
Ophelia. Hij, wiens karakter open ligt voor een
ieder, moet gehuichelde vriendschap aanvaarden
met dankbaar gelaat Die in bewondering ijvert
voor des menschen hoogen aanleg, moet als
mensch, als zoon, als dichter, bespotten, beleedigen
en met voeten treden wat den heiligsten naam der
menschheid draagt.
Zooals Douwes Dekker, de lyrische poëet bij
uitnemendheid bitter wordt en onbillijk wan
neer hij grijpt in het rad der maatschappij, zijn
taak niet." Gelijk n Verwey n Gorter zouden
te gronde gaan, als dichter, indien zij niet meer
zich wijden mochten aan chltgene wat voor hen
het leven in hun leven is de kunst". Alzoo heeft
Shakespeare in zijnen Hamlet, den dichter doen
opleven die doen moest en dichten wilde.
Ik ken den heer Royaards niet, maar bezat ik
de gave, het lyrische in den mensch weer te ge
ven, zooals hij, dan ook zoude ik mij aangetrok
ken voelen tot Hamlet en zooals gij beminnelijk
artist het schamper uitdrukt, ook mijn
Shakespeartje willen hebben."
A. VAN COLLKM.
Reclames
40 cents per regel
Magazijn Keizershof",
Nieuwendijk. Graeenxtraat.
Grootste sorteering Mantels, Japonstoffen,
zwarte en gekleurde Zijde.
Dagelijksche ontvangst der laatste Nouveaiités.
SCHADE & OLDENKOTT.
HOOFIJIJICF'OT van
Dr. JAEGER's Orig. Norm. Wolartikelen,
K. F. DEUSCHLE-BENGER,
Kalverstmat J.57, Amsterdam.
Eenige specialiteit in deze artikelen in Nederland
Corsets Francais,
Leidschestraat 103, Amsterdam.
Grootste sorteering CORSETTEX
in alle mogelijke genres voor Dames
en Kinderen. Speciale Soorten voor
corpulente Dames tot 100 cM.
taillewijdte.