De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1892 1 mei pagina 2

1 mei 1892 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Na 775 ^force de sdence. De toeschouwer kan zelf be palen tot welke klasse h\j wenscht gerekend te worden. De meesten zullen zich echter, ook zon der deze geestige en handige absolutie, wel vrien den van den armen Pierrot durven noemen. Op den duur zou de pantomime zonder twijfel spoedig, zeer spoedig vervelen; bij wijze van af wisseling schenkt zij een hoog en uitgezocht geHot. Slechts n reden is er, waarom ik de wederepvoering van De verloren zoon niet in alle op zichten toejuich, namehjk deze, dat zij een wederepvoering is. Een nieuwe pantomine zou nog heugl^jker voorjaarsgave zijn geweest. Te Parijs ver toont men er sinds eenige maanden eene, La «tatue du Commandeur," die in weinig of geen opzicht voor De verloten zoon moet onderdoen, wier grondgedachte, het uit wandelen gaan en yerdere nachtelijke avonturen van een standbeeld, hier, dank zij de vermaarde chansonnette Een nacht der Atnsterdamsche standbeelden/' bekend en populair is. Het spel van mevrouw Rössing, den heer Pool man en mevrouw de Bjer?van Rijk schijnt mij sedert het vorige jaar in kracht en verscheiden heid van uitdrukking nog gewonnen te hebben. Voor den heer Poolman blijft het eerste bedrijf, de tooneelen van scherts en vreugde, het glanspunt der vertolking, voor mevrouw de Boer?van Rijk het laatste, de oogenblikken van angst en spanning, de terugkomst van den verloren zoon, de nauw te beteugelen vreugde en dankbaarheid, het voorbereiden en verteederen van den ouden Pierrot, het verzoenen van vader en zoon. De Pierrot Jr. van mevrouw Rössing is een meester stukje van geest, gratie en goeden smaak. De elkander snel en bont afwisselende stemmingen yinden in gebaar en gelaatsuitdrukking telkens nieuwe, telkens verrassende afschaduwing. Door de b\jna volmaakte samenstemming in toon en tempo stonden de tooneelen tusschen vader, moeder en zoon pok thans weer bovenaan. Die met Phrynette, die tusschen Phrynette en den baron blijven op het tweede plan. Juffrouw Pauline Bjersmans (Phryaette) mist begrijpelijkerwyze de van zich zelf steeds zekere, nimmer talmende of falende tooneeiervaring, die den pantomimespeler eerst werkelijk in staat stelt geest en fantasie in vollen jubel te doen gelden; toch Tt*s haar vertolking verre vin onverdienstelijk; haar jeugd en betrekkelijke onervarenheid hadden ook haar goede zijde; haar Phrynette was geen vol, leerde coquette, doch een naïef zondaresje, een grillig, dartel, lichtzinnig schepseltje, dat zich bVJna doet vergeven, dat zich meer doet beklagen dan verachten. Het pijnlijke in toestand en ver houdingen trad hierdoor minder scherp in het licht. De heer Pilger (de baron) trachte door geestiger, origineeler charge aan zijn rol nog meer kleur en kracht te geven. Jolanthe werd ruim drie jaar geleden door de koninklijke vereeniging Het Nederlandsen Tooneel" in den ouden stadsschouwburg ten tooneele gebracht. Dank zij de stemmige, oordeelkundige tooneelinrichting, de smaakvolle, welluidende ver taling van den heer J. L. Wertheim, de bekoorIjjke vertolking van mevrouw Rössing en het goede geheel en i amenspel behaalde het eenig succes. In het Salon vond men van deze factoren den eersten en laatsten niet terug. Toch kan het drama deze moeilQk missen. Waarom het dan vertoond'? Er zijn lal van tooneelwerkjes, die machtiger aanspreken en bescheidener eischen stellen. Jolanthe is van 1845; het heeft ruimschoots ziju Scliuldigkeit gethan". Waarom het uit de dooden opgewekt? Op mij heeft het onwaarschijnlijke geschiedenisje der blinde koningsdochter, die leeft te midden van hair bloemen en planten zonder te weten welke heerlijke gave zij derft, die door een «machtenden troubadour uit haar zoete onwetend heid wordt opgeschrikt, door een Arabischen wonderdokter genezen en met den schoonen jonkman in den echt verbonden, geen oogenblik vat gehad. Welk een peuterig, knutselig, poppe rig tagère-thema, om quasi-diepzirinige, quasinaieve, quasi-poëtische gedachten op te borduren; een wereldje in duodecimo; het volle, bruisende leven tot een stokkend zuchten ingeschrompeld. Met omdat het zoo weinig dramatisch, doch om dat het zoo laag bij de grond lyrisch is, omdat het ?was veel haar duidelijk ge.vorden. Nu be greep zij ook, waarom hij, als zij aan het slot eener aria met bijvalsbetuigingen over stelpt werd en aan het bravogeroep en handgeklap schier geen eind scheen te zullen komen, met een strak en verstrooid gelaat in het publiek staarde en waarom zijn blik ken die eigenaardige uitdrukking kregen, alsof zij wilden zeggen : »Als dat lawaai daar gedaan is, zal ik beginnen te zingen !'' O! dat applaus, die bravo's, dat ge trappel, die kletterende geluiden, die zoo streelend weerklinken in de gangen, achter de coulissen, in de zaal wie ze eenmaal heeft leeren kennen, kan ze niet meer ontberen. Groote tooneelspelers sterven ook niet van ziekte of' ouderdom; zij houden eenvoudig op te leven, zoodra zij niet meer worden toegejuicht. Deze verviel, door de onverschilligheid van het publiek,tot wanhoop. Hij vermagerde, hij werd onverdraaglijk, twistziek. Tevergeefs beproefde hij zijn teleurstelling te overwinnen, en zich in zijn lot te schikken; telkens wanneer hij op het tooneel moest treden dacht hij : »Zij is immers mijn vrouw.... En ik heb haar lief!...." Te vergeefs ! Het ware, echte gevoel verstompte in de gekunstelde atmosfeer van het tooneel. Als zijn vrouw beminde hij haar nog altijd, maar als zangeres haatte hij haar. piZij bemerkte het wel en lette op al zijn doen en laten, zooals men een zieke gade slaat. Eerst had zij zich voorgenomen haar triomf te verkleinen, door minder wegslepend te spelen, haar stem slechts half tot haar kracht te laten komen en dergelijke midde len meer; maar in den glans van het voet licht hielden die besluiten geen stand, evengevoeligheid geeft voor gevoel, gezochtheid voor keu righeid, spitsvoudigheid voor puntigheid, is Jolanthe als tooneelvertooning duf, tam en laf. Musset's tooneelwerk is ook lyrisch, doch welk een geheel andere lyriek! welk een machtige, verpletterende indruk ook op het tooneel! welk een gloed, kleur en kracht! Het slot van het drama, Jolanthe's ge nezing, is een niet onaardig tooneeleffeclje; twin tig jaar te voren had Scribe het reeds in Valérie" vertoond. Met zijn vele goede bedoelingen, zijn enkele goede oogenblikken doet het drama van Hertz voor alles aan verdienstelijk dillettanten-werk denken. Over vertolking, enz. zal ik zeer kort zijn. Me vrouw Röising gaf de onbeholpenheid der blinde met veel kieschheid weer, zeide met overtuiging en fraaie klankschakeering, speelde het slot met schoonen eenvoud en groote dramatische kracht. Recht warm wist zij mij geen oogenblik te maken ; ik wijt het niet haar, doch stuk en rol. De heer Smith (Tristan) bleef na Jolanthe het best in den toon : zijn wijze van zeggen kon er, op enkele oogenblikken van te groote forschheid of te gemaniereerde weekelijkheid na, mee door. Van de overige medespelenden is zwijgen 't best. Orer de tooneelinrichting viel evenmin te roemen; in bijzonderheden zal ik niet treden; aan een paradijs" deed het dal van Vaucluse niet in de eerste plaats denken. Oak had men Tristan of niet van zijn pantser moeten laten spreken, ot hem daarmede moeten uitdossen, ter wille der histo rische nauwkeurigheid, het laatste natuurlijk het liefst. In De jongste Luitenant, een door den heer Bigot uit het Duitsch bewerkte klucht, kan men mevrouw Albregt en den bewerker op onnavolg bare, onvolprezen wijze onbeduidende coupletten hooren voordragen, kan men kinderen en jonge dames in gymnastiekcostuum zien marcheeren en evolutioneeren, is men getuige van het flirteeren van een heer en jonge dame boven op een hooge gymnastiekbrug, (zeer fin-de-siècle, niet waar), wordt voor de zooveelste maal onze aan dacht gevestigd op de hooge volmaking, keurige discipline en strenge tucht onzer schutterij, mag men jufl'rouw Cohen en travcsli als luitenant en den heer Chrispijn en travesti als marketenster bewonderen, wordt men onthaald op de bekende variaties van Ochs op Kommt a Vogerl geflogeri', vindt men van alles wat men niet dacht, zoekt men te vergeefs hetgeen men verwacht te vinden. De klucht zelf is door het bijwerk doodgedrukt. 'tLjkt wel een poppakast/' hoorde ik voor, 't Lijkt wel De doofpot" hoorde ik achter mij opmerken. Als ik iemand naast mij had gehad. zou ik u misschien nog interessantere uitspraken hebben kunnen mededeelen. Een eigen oordeel heb ik ditmaal niet. H. J. M. MUZIEK IN DE HOOFDSTAD. Alle muziekgezelschappen kondigen zoo lang zamerhand hun laatste concert aan. De som van al die finale sluitingen van dit saisoen geelt al weder een groot aantal concerten te genieten of te doorworstelen, naar gelang van het gehalte van de verschillende uitvoeringen. Ik stel mij dus voor, de belangrijkste concerten in dit blad nog te vermelden (Jaar ik toch over vele vereenigingen. reeds in den loop van dit jaar schreef) ten einde zoo spoedig mogelijk de be spreking voort te kunnen zetten van de toege zonden compositiën, die reeds eenigen tijd door gebrek aan plaatsruimte op aankondiging of be oordeeling liggen te wachten. Mijn verslag voor heden is gewijd aan de laatste Kamermuziek-soirée van de Maatschappij tot be vordering der Toonkunst. Deze uitvoering slaagde op buitengewone wijze, niet alleen door de be langrijke noviteiten, doch ook de wijze waarop zij werd uitgevoerd. Het kwam mij toch voor, dat men dezen winter nog niet zulk een schoon ensemble hoorde als ditmaal, terwijl de medewerking van den Meiniger solo-clarinettist Rich" Münlfeld groot relief aan dit concert verleende. De beide nieuwe werken waren: Trio in A kl. t. opus 114 voor piano, klarinet en violoncel en min als die van haar man. Haar talent, sterker dan haar wil, liet zich niet aan banden leggen. Dan vernederde zij zich voor hem; hij moest haar raden, zijn oordeel zeggen : »hoe zij geweest was, of hij vond dat zij de rol goed opvatte...." Hij was natuurlijk nooit tevreden. Met dat air van gemoedelijkheid, op dien toon van valsche vriendschappelijkheid, dien too neelspelers onderling vaak aanslaan, antwoorde hij op avonden waarop zij het meeste succes had behaald: »Pas op, je loopt te hard van stapel ! Je gaat boven je kracht! Je moest een poosje rust nemen !" Een ander maal wilde hij haar het, zingen beletten door vermaningen als: »Ik zal er nog eens een eind aan moeten maken. Ik mag werkelijk niet toestaan, dat je je zóó afbeult." Hij nam zelfs de kinderachtigste voor wendsels te baat. »Je bent verkouden ; je bent niet bij stem,'' ja, hij ging zcli's zoo ver, haar de ongerijmdste verwijten te doen. ln de finale van het duet ben je weer veel te gauw ingevallen.... je hebt mijn effect totaal bedorven.... dat doe je expres." De verblinde bemerkte niet eens, dat het juist andersom was, dat hij haar iu haar spel hinderde, dat hij juist altijd te vroeg inviel, om haar een applaus af te snijden en dat hij in zijn verlangen orn het publiek weder als van ouds te pakken, steeds den voorgrond van het tooneel in beslag nam en zijn vrouw op het tweede plan liet zingen. Zij klaagde er nooit over, daarvoor had zij hem te lief. Haar triomf stemde haar boven dien toegevend ; maar al beproefde zij zich Quintet in B. kl. t. opus 115 voor klarinet en strijkinstrumenten, beiden van Brahms. Deze werken achter elkander hoorende zou men (als de opusgetallen niet het tegendeel be wezen) meenen dat zij verder van elkander staan. Het Quintet toch scheen mij niet alleen veel in teressanter en dieper gedacht, doch ook veel mo derner van kleur toe. Iu het Qaintet doet Brahms zich weer van een geheel nieuwe zijde kennen, terwijl ook hier de combinatie van instrumenten gelukkiger was. Ook ia het Trio troffen mij zeer schoone ge deelten, vooral het eerste deel, waarin o. a het samengaan van clarinet en violoncel verrassend klonk. Al wat Brahms voortbrengt draagt den stempsl van zijne persoonlijkheid, doch op vele plaatsen kon ik hier den indruk niet van mij af zetten dat deze muziek hier en daar andere middelen, andere combinatiën verlangde, met name de in rhythmisch opzicht zoo sprekende Finale. De beiden middensii-ze in D. en A. gr. t. hebben op mij den milisten indruk gemaakt. In ieder werk van een meester sluimeren echter geheimen; het is dus zeer goed mogelijk dat bij een twewe auditie zich nieuwe gezichtspunten voordoen. Ik geef dus mijn indruk louter als een voorloopigen. Groot was de indruk dien ik van het Quintet ontving. Hierin kon ook met het nobele en mysterieuse timbre van de clarinet meer gewoekerd worden, daar met de vier strijkinstrumenten schooner zamensmelting verkregen wordt dan met klavier. Hoewel de eerste op het publiek den minsten indruk maakte, trof mij dat gedeelte reeds da delijk. Een rustig, bijna landelijk karakter heeft dat begin, waarna groote stijging verkregen is, doch tegen het slot keert alles tot rust weder. Het vormt eene schoone voorbereiding voor het Adagio ia B. gr. t. Bij dit gedeelte, dat, ondanks het teedere karakter zeer warm getint is, wordt de melodie door de clarinet ingezet, terwijl de strijkinstrumenten, diecon sordini spelen, dit motief overnemen. Bij het middengedeelte blijft in het strijkkwartet dezelfde stemming heerschen, terwijl de ciarinet in grillige, schijnbaar maatlooze figuren zich als het ware met arabesken om dit motief slingert. Daarna komt de stemming van het begin van den satz terug en sluit even als het eerste deel rustig en zacht. Reeds bij deze twee deelen bleek het dat Brahms meer onderling verband heeft verkregen dan in zijn vroegere werken. Hij mist geheel de scherpe contrasten. Ook voert de componist de hoorders bij het slot nergens naar een culminatiepunt, doch eindigt steeds rustig. Hij heeft geheel zachte tinten, een zacht licht gehouden. Alle oiiderdeelen harmonieeren met elkander. Na dit Adagio, zoo dankbaar voor den hoorder, volgt een Andantino met, zeer bewegelijk midden gedeelte, dat mij nog sterker boeide. Hoewel kunstig doorgewerkt, blijft alles zeer licht en aetherisch van klank. Dat Brahms in de Finale een thema met variatieën bewerkt zal menigeen misschien vreemd klin ken, te meer daar ze geheel op traditioneele wijze behandeld zijn n.l. met herhaling van het tweede deel. De wijze waarop dit gedeelte bewerkt ie, j houdt den hoorder ecliter zoo geboeid, dat men zich gaarne zonder discussie aan de bekoring van Brahms' muze overgeeft. Hij weerspreekt dan ook ten volle het bekende gezegde, dat op zoovele variatiën van toepassing is: Alle verandering is geene verbetering. Met het einde van het eerste gedeelte sluit ook de Finale. De groote indruk dien deze noviteiten gemaakt hebben (zij het dan ook het Quintet in meerdere mate dan het Trio) mag niet uitsluitend op reke ning van den inhoud gesteld worden. Z-joals ik hierboven zeide hebben de gast van dezen avond: de voortreffelijke clarinettist Mühlfeld en onze Amsterdamsche kunstenaars: de II.II. Röntgen, Cramer. Frowein, Hofmeester en Bosmans door hunne zorgvuldige en schoone vertolking deze werken voor den hoorder begrijpelijk en duidelijk gemaakt. Met deze weinige woorden over onze kunstenaars meen ik te mogen volstaan. Ik deed reeds uitook iederen avond in de schaduw te stellen, telkens weder noodzaakte haar het succes roemrijk in het volle licht te voorschijn te treden. In het Theater werd dit zeldzame geval van jaloezie natuurlijk weldra opgemerkt; de collega's hadden er verbazend veel pret over en lieten het aan de noodige grappen en toe spelingen niet ontbreken. De zanger werd overstelpt met complimenten over het talent van zijn vrouw. Men bracht hem alle cou ranten onder de oogen, waarin de kritiek, aan het slot van vier lange kolommen, ter cere van de ster, een paar enkele regels wijdde aan den nu bijna getaanden glans van zijn roem. ^a op zekeren avond weer zulk een artikel te hebben gelezen, liep hij schier razend van kwaadheid zijn vrouw's kleedkamer binnen en terwijl hij haar het verfrommelde blad voor de oogen hield, schreeuwde hij honend: »Is die critikus soms een vroegere minnaar van je geweest?" Tot zulke lage verdenkingen en beleedigingen liet hij zich reeds vervoeren. I)c arme vrouw, de gevierde, aangebeden, benijde vrouw, wier naam aan alle hoeken van Parijs op de affiches was aangeplakt, in winkcïtalagcs bij contiseurs, bij parfumeurs en manufacturiers op dassen, boorden, doozeu met papier, met zeep, met chocolade, op alle mogelijke artikelen was aangebracht, leidde een treurig, decrniswaardig leven. Zij durfde geen courant meer inzien, uit vree.s er haar lof' in vernield te vinden, met haar tranen besproeide zij do bloemen, die men haar toewierp en die zij in een hoek harer kleedkamer liet verwelken, om de wreede herinnering aan hare avonden van triomf komen, hoe zij ditmaal een buitengewoon resultaat wisten te verkrijgen. De heer Mühlfeld verraste niet alleen door zjjn kleurschakeering en nobel pianissimo, doch ook door zijn artistieke opvatting. Dat in deze kleine zaal, waar ieder bijgeluid hin derlijk is, het ontsnappen van ongebruikte adem hoorbaar was, vond ik jammer. Dit verwonderde mij min of meer, doch daar ik geen clarinettist ben, kan ik hiervan geene verklaring geven. Nooit hoorde ik echter zulk een meesterschap in de beheersching van den toon. Met een schitterende vertolking van Schumann's quintet, waarop ik geen andere aanmerking weet te maken dan dat de entree van het scherzo in rbythmisch opzicht niet duidelijk was, werd deze schoone avond besloten. Met genoegen merkte ik op dat deze uitvoe ring zeer goed bezocht was. Ik releveer dit vooral daarom, omdat het bezoek, dat vroeger op deze soirees veel te wenschen overliet, dezen winter is toegenomen. Mogen steeds meerderen zich tot deze schoone kunstavonden aangetrokken gevoelen, vooral wanneer men metzoo prijzenswaardigen spoed met de nieuwste meesterwerken wordt in kennis gesteld, zooals dezen avond het geval was. Een welverdiende zomerrust wensch ik aan alle medewerkers toe, met een hartelijk: Tot weerziens l In het Paleis voor Volksvlijt hoorde ik de vorige week Schubert's groote C-dur sinfonie zeer schoon vertolken, onder leiding van Richard Hol. Over den vooruitgang van du orkest schreef ik reeds vroeger. Daar echter deze sinfonie zeer gelukkig werd uitgevoerd en door Hol met zooveel entrain werd gedirigeerd, dat men niet aan Lange zelfs niet aan Göttliche Lange dacht, maak ik er af zonderlijk melding van. VAN MJLLIGEN. EDOUARD LA.LO. Weer is een Fransch toonzetter te Parijs over leden. Hoewel Lalo zich niet beslist bij de jongFransche richting heeft aangesloten, was hij toch, wat stijl en streven betreft, een der hunnen. Evenals de meester César Franck, wiens dood het vorige jaar vermeld werd, heelt Lalo pas in zijn laatste levensjaren het standpunt ingenomen waarop zijn talent hem recht gaf. De geschiedenis van zyn artistieke loopbaan kan tot leering die nen aan allen die door aanvankelijke of her haalde teleurstellingen den moed laten zinken, want eerst op 5b-jarigen leeftijd heeft hij zijn eerste groote succes mogen behalen, een succes dat hem beroemd maakte. Dit verwierf hij door de opvoering in de Opéra-Comique van zijne opera LK Hoi d'Yn, in net jaar 1888. Reeds 15 jaren vroeger was deze opera gereed. Voor dien tijd gelukte het Lalo niet, aar te doen opvoeren. L>e tegenwoordige directeur van de Opéra-Comique te Parijs, Carvalho, die na den brand van dit theater aftrad, durfde Le Hoi d1 I's niet aan, doch zijn opvolger, Paracey (die thans weer voor Carvaiho heelt plaats gemaakt) scheen juister blik in de waarde van dit werk te hebben en be sloot dadelijk het iu studie te nemen. Op de repetities bereidden echter de medewer kenden zich reeds op een fiasco voor. Deze mu ziek, voor hen zoo geheel afwijkend van de be kende werken, klonühun vreemd in de ooren. Sommigen zeiden zelfs beslist: Vous verrez, Ie public va se tordre de rire. En ziet, schitterend en blijvend was het succes, want in Mei 1889, juist eenjaar na de eerste voorstelling,had de 100ste opvoering reeds plaats, op enkele uitzonderingen na met de zelfde bezetting. Die bezetting was : MjUo : M. Talazac en later Saléza. Le Hoi d'Ys: Cubalet. Karnac : Bouvet. ist. Coretitm : Foiirnets Ifozenn : Mll. Simonnet en Margared, Mll. Deschamps. De uitvoering was (ook wat koor en orkest be treft) voortreft'efijk. Lalo's gezondheid was toen reeds sinds eenige jaren geschokt. Na dat succes knapte bij blijk baar op, zoodat hij zich meer in het publiek vertoonde en men hem weer op de concerten o. a. van Lamoureux en Colonne zag verschijnen. Hoe wei hij toen nog geen jaar oud was, toonde althans uit hun woning te bannen. Zij wilde haar tooneelloopbaan opgeven, maar dat ver koos haar man niet: ».\len zal zeggen, dat ik je er toe gedwongen heb." Zoo duurde die ondragelijke kwelling voor beiden voort. Op den avond cener première maakte de zangeres zich gereed het tooneel te betreden. Iemand waarschuwde haar: »Houd u goed.... er is in de zaal een ka baal tegen u op til." Zij moest er om lachen. Een kabaal tegen i haar? Mijn hemel! Waarom? Tegen haar, die de algemeene sympathie genoot, die bui ten elke kliek of' coterie stond:' En toch was liet waar. Midden in het stuk, in een duo met haar man, op het oogenblik dat haar prachtige stem haar hoogstcn toon bereikte en opjubelde iu een roulade van klanken, zuiver en onbe rispelijk als de ronde parelen aan een col lier, werd de bijna eerbiedige stilte iu de zaal eensklaps door een luid gesis verbro ken. De toeschouwers zaten verstomd van verbazing en toorn. De adem stokte bun in de borst, evenals de toon, dien zij niet had kunnen voleinden. Plotj seling doorvloog een waanzinnig, een ver schrikkelijk denkbeeld haar brein.... Zij waren alleen op het toonel; hij stond tegen over haar. Zij keek hem scherp aan en zag de schijn van een valschen glimlach in zijn oogen bliksemen. De arme vrouw begreep alles. Tranen verblindden hare oogen en iu een krampachtig snikken uitbarstend, ver dween zij in de schaduw der coulissen. Haar eigen man had haar laten uitüuiten l

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl