Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Na 775
^force de sdence. De toeschouwer kan zelf be
palen tot welke klasse h\j wenscht gerekend te
worden. De meesten zullen zich echter, ook zon
der deze geestige en handige absolutie, wel vrien
den van den armen Pierrot durven noemen. Op
den duur zou de pantomime zonder twijfel
spoedig, zeer spoedig vervelen; bij wijze van af
wisseling schenkt zij een hoog en uitgezocht
geHot. Slechts n reden is er, waarom ik de
wederepvoering van De verloren zoon niet in alle op
zichten toejuich, namehjk deze, dat zij een
wederepvoering is. Een nieuwe pantomine zou nog
heugl^jker voorjaarsgave zijn geweest. Te Parijs ver
toont men er sinds eenige maanden eene, La
«tatue du Commandeur," die in weinig of geen
opzicht voor De verloten zoon moet onderdoen,
wier grondgedachte, het uit wandelen gaan en
yerdere nachtelijke avonturen van een standbeeld,
hier, dank zij de vermaarde chansonnette Een
nacht der Atnsterdamsche standbeelden/' bekend
en populair is.
Het spel van mevrouw Rössing, den heer Pool
man en mevrouw de Bjer?van Rijk schijnt mij
sedert het vorige jaar in kracht en verscheiden
heid van uitdrukking nog gewonnen te hebben.
Voor den heer Poolman blijft het eerste bedrijf,
de tooneelen van scherts en vreugde, het
glanspunt der vertolking, voor mevrouw de Boer?van
Rijk het laatste, de oogenblikken van angst en
spanning, de terugkomst van den verloren zoon, de
nauw te beteugelen vreugde en dankbaarheid,
het voorbereiden en verteederen van den ouden
Pierrot, het verzoenen van vader en zoon. De
Pierrot Jr. van mevrouw Rössing is een meester
stukje van geest, gratie en goeden smaak. De
elkander snel en bont afwisselende stemmingen
yinden in gebaar en gelaatsuitdrukking telkens
nieuwe, telkens verrassende afschaduwing. Door
de b\jna volmaakte samenstemming in toon en
tempo stonden de tooneelen tusschen vader,
moeder en zoon pok thans weer bovenaan. Die
met Phrynette, die tusschen Phrynette en den
baron blijven op het tweede plan. Juffrouw
Pauline Bjersmans (Phryaette) mist
begrijpelijkerwyze de van zich zelf steeds zekere, nimmer
talmende of falende tooneeiervaring, die den
pantomimespeler eerst werkelijk in staat stelt
geest en fantasie in vollen jubel te doen gelden; toch
Tt*s haar vertolking verre vin onverdienstelijk; haar
jeugd en betrekkelijke onervarenheid hadden ook
haar goede zijde; haar Phrynette was geen
vol, leerde coquette, doch een naïef zondaresje, een
grillig, dartel, lichtzinnig schepseltje, dat zich
bVJna doet vergeven, dat zich meer doet beklagen
dan verachten. Het pijnlijke in toestand en ver
houdingen trad hierdoor minder scherp in het
licht. De heer Pilger (de baron) trachte door
geestiger, origineeler charge aan zijn rol nog meer
kleur en kracht te geven.
Jolanthe werd ruim drie jaar geleden door de
koninklijke vereeniging Het Nederlandsen
Tooneel" in den ouden stadsschouwburg ten tooneele
gebracht. Dank zij de stemmige, oordeelkundige
tooneelinrichting, de smaakvolle, welluidende ver
taling van den heer J. L. Wertheim, de
bekoorIjjke vertolking van mevrouw Rössing en het goede
geheel en i amenspel behaalde het eenig succes. In
het Salon vond men van deze factoren den eersten
en laatsten niet terug. Toch kan het drama deze
moeilQk missen. Waarom het dan vertoond'? Er zijn
lal van tooneelwerkjes, die machtiger aanspreken
en bescheidener eischen stellen. Jolanthe is van
1845; het heeft ruimschoots ziju Scliuldigkeit
gethan". Waarom het uit de dooden opgewekt?
Op mij heeft het onwaarschijnlijke geschiedenisje
der blinde koningsdochter, die leeft te midden
van hair bloemen en planten zonder te weten
welke heerlijke gave zij derft, die door een
«machtenden troubadour uit haar zoete onwetend
heid wordt opgeschrikt, door een Arabischen
wonderdokter genezen en met den schoonen
jonkman in den echt verbonden, geen oogenblik
vat gehad. Welk een peuterig, knutselig, poppe
rig tagère-thema, om quasi-diepzirinige,
quasinaieve, quasi-poëtische gedachten op te borduren;
een wereldje in duodecimo; het volle, bruisende
leven tot een stokkend zuchten ingeschrompeld.
Met omdat het zoo weinig dramatisch, doch om
dat het zoo laag bij de grond lyrisch is, omdat het
?was veel haar duidelijk ge.vorden. Nu be
greep zij ook, waarom hij, als zij aan het
slot eener aria met bijvalsbetuigingen over
stelpt werd en aan het bravogeroep en
handgeklap schier geen eind scheen te zullen
komen, met een strak en verstrooid gelaat
in het publiek staarde en waarom zijn blik
ken die eigenaardige uitdrukking kregen,
alsof zij wilden zeggen : »Als dat lawaai daar
gedaan is, zal ik beginnen te zingen !''
O! dat applaus, die bravo's, dat ge
trappel, die kletterende geluiden, die zoo
streelend weerklinken in de gangen,
achter de coulissen, in de zaal wie ze
eenmaal heeft leeren kennen, kan ze niet
meer ontberen. Groote tooneelspelers sterven
ook niet van ziekte of' ouderdom; zij houden
eenvoudig op te leven, zoodra zij niet meer
worden toegejuicht. Deze verviel, door de
onverschilligheid van het publiek,tot wanhoop.
Hij vermagerde, hij werd onverdraaglijk,
twistziek. Tevergeefs beproefde hij zijn
teleurstelling te overwinnen, en zich in zijn lot
te schikken; telkens wanneer hij op het
tooneel moest treden dacht hij : »Zij is immers
mijn vrouw.... En ik heb haar lief!...." Te
vergeefs ! Het ware, echte gevoel verstompte
in de gekunstelde atmosfeer van het tooneel.
Als zijn vrouw beminde hij haar nog altijd,
maar als zangeres haatte hij haar.
piZij bemerkte het wel en lette op al zijn
doen en laten, zooals men een zieke gade
slaat. Eerst had zij zich voorgenomen haar
triomf te verkleinen, door minder wegslepend
te spelen, haar stem slechts half tot haar
kracht te laten komen en dergelijke midde
len meer; maar in den glans van het voet
licht hielden die besluiten geen stand,
evengevoeligheid geeft voor gevoel, gezochtheid voor keu
righeid, spitsvoudigheid voor puntigheid, is Jolanthe
als tooneelvertooning duf, tam en laf. Musset's
tooneelwerk is ook lyrisch, doch welk een geheel andere
lyriek! welk een machtige, verpletterende indruk
ook op het tooneel! welk een gloed, kleur en
kracht! Het slot van het drama, Jolanthe's ge
nezing, is een niet onaardig tooneeleffeclje; twin
tig jaar te voren had Scribe het reeds in
Valérie" vertoond. Met zijn vele goede bedoelingen,
zijn enkele goede oogenblikken doet het drama
van Hertz voor alles aan verdienstelijk
dillettanten-werk denken.
Over vertolking, enz. zal ik zeer kort zijn. Me
vrouw Röising gaf de onbeholpenheid der blinde
met veel kieschheid weer, zeide met overtuiging
en fraaie klankschakeering, speelde het slot
met schoonen eenvoud en groote dramatische
kracht. Recht warm wist zij mij geen oogenblik
te maken ; ik wijt het niet haar, doch stuk en
rol. De heer Smith (Tristan) bleef na Jolanthe
het best in den toon : zijn wijze van zeggen kon
er, op enkele oogenblikken van te groote
forschheid of te gemaniereerde weekelijkheid na, mee
door. Van de overige medespelenden is zwijgen
't best. Orer de tooneelinrichting viel evenmin
te roemen; in bijzonderheden zal ik niet treden; aan
een paradijs" deed het dal van Vaucluse niet in de
eerste plaats denken. Oak had men Tristan of
niet van zijn pantser moeten laten spreken, ot hem
daarmede moeten uitdossen, ter wille der histo
rische nauwkeurigheid, het laatste natuurlijk het
liefst.
In De jongste Luitenant, een door den heer
Bigot uit het Duitsch bewerkte klucht, kan men
mevrouw Albregt en den bewerker op onnavolg
bare, onvolprezen wijze onbeduidende coupletten
hooren voordragen, kan men kinderen en jonge
dames in gymnastiekcostuum zien marcheeren en
evolutioneeren, is men getuige van het flirteeren
van een heer en jonge dame boven op een hooge
gymnastiekbrug, (zeer fin-de-siècle, niet waar),
wordt voor de zooveelste maal onze aan
dacht gevestigd op de hooge volmaking, keurige
discipline en strenge tucht onzer schutterij, mag
men jufl'rouw Cohen en travcsli als luitenant en
den heer Chrispijn en travesti als marketenster
bewonderen, wordt men onthaald op de bekende
variaties van Ochs op Kommt a Vogerl
geflogeri', vindt men van alles wat men niet dacht,
zoekt men te vergeefs hetgeen men verwacht te
vinden. De klucht zelf is door het bijwerk
doodgedrukt. 'tLjkt wel een poppakast/' hoorde ik
voor, 't Lijkt wel De doofpot" hoorde ik achter
mij opmerken. Als ik iemand naast mij had gehad.
zou ik u misschien nog interessantere uitspraken
hebben kunnen mededeelen. Een eigen oordeel
heb ik ditmaal niet.
H. J. M.
MUZIEK IN DE HOOFDSTAD.
Alle muziekgezelschappen kondigen zoo lang
zamerhand hun laatste concert aan. De som van
al die finale sluitingen van dit saisoen geelt al
weder een groot aantal concerten te genieten of
te doorworstelen, naar gelang van het gehalte
van de verschillende uitvoeringen.
Ik stel mij dus voor, de belangrijkste concerten
in dit blad nog te vermelden (Jaar ik toch over
vele vereenigingen. reeds in den loop van dit jaar
schreef) ten einde zoo spoedig mogelijk de be
spreking voort te kunnen zetten van de toege
zonden compositiën, die reeds eenigen tijd door
gebrek aan plaatsruimte op aankondiging of be
oordeeling liggen te wachten.
Mijn verslag voor heden is gewijd aan de laatste
Kamermuziek-soirée van de Maatschappij tot be
vordering der Toonkunst. Deze uitvoering slaagde
op buitengewone wijze, niet alleen door de be
langrijke noviteiten, doch ook de wijze waarop zij
werd uitgevoerd.
Het kwam mij toch voor, dat men dezen winter
nog niet zulk een schoon ensemble hoorde als ditmaal,
terwijl de medewerking van den Meiniger
solo-clarinettist Rich" Münlfeld groot relief aan dit
concert verleende.
De beide nieuwe werken waren: Trio in A kl.
t. opus 114 voor piano, klarinet en violoncel en
min als die van haar man.
Haar talent, sterker dan haar wil, liet
zich niet aan banden leggen. Dan vernederde
zij zich voor hem; hij moest haar raden, zijn
oordeel zeggen : »hoe zij geweest was, of hij
vond dat zij de rol goed opvatte...."
Hij was natuurlijk nooit tevreden. Met
dat air van gemoedelijkheid, op dien toon
van valsche vriendschappelijkheid, dien too
neelspelers onderling vaak aanslaan,
antwoorde hij op avonden waarop zij het meeste
succes had behaald:
»Pas op, je loopt te hard van stapel ! Je
gaat boven je kracht! Je moest een poosje
rust nemen !"
Een ander maal wilde hij haar het, zingen
beletten door vermaningen als: »Ik zal er
nog eens een eind aan moeten maken. Ik
mag werkelijk niet toestaan, dat je je zóó
afbeult."
Hij nam zelfs de kinderachtigste voor
wendsels te baat. »Je bent verkouden ; je
bent niet bij stem,'' ja, hij ging zcli's zoo
ver, haar de ongerijmdste verwijten te doen.
ln de finale van het duet ben je weer veel
te gauw ingevallen.... je hebt mijn effect
totaal bedorven.... dat doe je expres."
De verblinde bemerkte niet eens, dat het
juist andersom was, dat hij haar iu haar
spel hinderde, dat hij juist altijd te vroeg
inviel, om haar een applaus af te snijden
en dat hij in zijn verlangen orn het publiek
weder als van ouds te pakken, steeds den
voorgrond van het tooneel in beslag nam
en zijn vrouw op het tweede plan liet zingen.
Zij klaagde er nooit over, daarvoor had zij
hem te lief. Haar triomf stemde haar boven
dien toegevend ; maar al beproefde zij zich
Quintet in B. kl. t. opus 115 voor klarinet en
strijkinstrumenten, beiden van Brahms.
Deze werken achter elkander hoorende zou
men (als de opusgetallen niet het tegendeel be
wezen) meenen dat zij verder van elkander staan.
Het Quintet toch scheen mij niet alleen veel in
teressanter en dieper gedacht, doch ook veel mo
derner van kleur toe. Iu het Qaintet doet Brahms
zich weer van een geheel nieuwe zijde kennen,
terwijl ook hier de combinatie van instrumenten
gelukkiger was.
Ook ia het Trio troffen mij zeer schoone ge
deelten, vooral het eerste deel, waarin o. a het
samengaan van clarinet en violoncel verrassend
klonk. Al wat Brahms voortbrengt draagt den
stempsl van zijne persoonlijkheid, doch op vele
plaatsen kon ik hier den indruk niet van mij af
zetten dat deze muziek hier en daar andere
middelen, andere combinatiën verlangde, met name
de in rhythmisch opzicht zoo sprekende Finale.
De beiden middensii-ze in D. en A. gr. t. hebben
op mij den milisten indruk gemaakt.
In ieder werk van een meester sluimeren echter
geheimen; het is dus zeer goed mogelijk dat bij
een twewe auditie zich nieuwe gezichtspunten
voordoen. Ik geef dus mijn indruk louter als een
voorloopigen.
Groot was de indruk dien ik van het Quintet
ontving. Hierin kon ook met het nobele en
mysterieuse timbre van de clarinet meer gewoekerd
worden, daar met de vier strijkinstrumenten
schooner zamensmelting verkregen wordt dan met
klavier.
Hoewel de eerste op het publiek den minsten
indruk maakte, trof mij dat gedeelte reeds da
delijk. Een rustig, bijna landelijk karakter heeft
dat begin, waarna groote stijging verkregen is,
doch tegen het slot keert alles tot rust weder.
Het vormt eene schoone voorbereiding voor het
Adagio ia B. gr. t. Bij dit gedeelte, dat, ondanks
het teedere karakter zeer warm getint is, wordt
de melodie door de clarinet ingezet, terwijl de
strijkinstrumenten, diecon sordini spelen, dit motief
overnemen. Bij het middengedeelte blijft in het
strijkkwartet dezelfde stemming heerschen, terwijl
de ciarinet in grillige, schijnbaar maatlooze figuren
zich als het ware met arabesken om dit motief
slingert. Daarna komt de stemming van het begin
van den satz terug en sluit even als het eerste
deel rustig en zacht.
Reeds bij deze twee deelen bleek het dat Brahms
meer onderling verband heeft verkregen dan in
zijn vroegere werken. Hij mist geheel de scherpe
contrasten. Ook voert de componist de hoorders
bij het slot nergens naar een culminatiepunt, doch
eindigt steeds rustig. Hij heeft geheel zachte
tinten, een zacht licht gehouden. Alle oiiderdeelen
harmonieeren met elkander.
Na dit Adagio, zoo dankbaar voor den hoorder,
volgt een Andantino met, zeer bewegelijk midden
gedeelte, dat mij nog sterker boeide. Hoewel
kunstig doorgewerkt, blijft alles zeer licht en
aetherisch van klank.
Dat Brahms in de Finale een thema met
variatieën bewerkt zal menigeen misschien vreemd klin
ken, te meer daar ze geheel op traditioneele wijze
behandeld zijn n.l. met herhaling van het tweede
deel. De wijze waarop dit gedeelte bewerkt ie,
j houdt den hoorder ecliter zoo geboeid, dat men
zich gaarne zonder discussie aan de bekoring van
Brahms' muze overgeeft. Hij weerspreekt dan
ook ten volle het bekende gezegde, dat op zoovele
variatiën van toepassing is: Alle verandering is
geene verbetering.
Met het einde van het eerste gedeelte sluit ook
de Finale.
De groote indruk dien deze noviteiten gemaakt
hebben (zij het dan ook het Quintet in meerdere
mate dan het Trio) mag niet uitsluitend op reke
ning van den inhoud gesteld worden. Z-joals ik
hierboven zeide hebben de gast van dezen avond:
de voortreffelijke clarinettist Mühlfeld en onze
Amsterdamsche kunstenaars: de II.II. Röntgen,
Cramer. Frowein, Hofmeester en Bosmans door
hunne zorgvuldige en schoone vertolking deze
werken voor den hoorder begrijpelijk en duidelijk
gemaakt.
Met deze weinige woorden over onze kunstenaars
meen ik te mogen volstaan. Ik deed reeds
uitook iederen avond in de schaduw te stellen,
telkens weder noodzaakte haar het succes
roemrijk in het volle licht te voorschijn te
treden.
In het Theater werd dit zeldzame geval
van jaloezie natuurlijk weldra opgemerkt; de
collega's hadden er verbazend veel pret over
en lieten het aan de noodige grappen en toe
spelingen niet ontbreken. De zanger werd
overstelpt met complimenten over het talent
van zijn vrouw. Men bracht hem alle cou
ranten onder de oogen, waarin de kritiek,
aan het slot van vier lange kolommen, ter
cere van de ster, een paar enkele regels
wijdde aan den nu bijna getaanden glans
van zijn roem. ^a op zekeren avond weer
zulk een artikel te hebben gelezen, liep hij
schier razend van kwaadheid zijn vrouw's
kleedkamer binnen en terwijl hij haar het
verfrommelde blad voor de oogen hield,
schreeuwde hij honend: »Is die critikus soms
een vroegere minnaar van je geweest?" Tot
zulke lage verdenkingen en beleedigingen
liet hij zich reeds vervoeren.
I)c arme vrouw, de gevierde, aangebeden,
benijde vrouw, wier naam aan alle hoeken
van Parijs op de affiches was aangeplakt,
in winkcïtalagcs bij contiseurs, bij
parfumeurs en manufacturiers op dassen, boorden,
doozeu met papier, met zeep, met chocolade,
op alle mogelijke artikelen was aangebracht,
leidde een treurig, decrniswaardig leven. Zij
durfde geen courant meer inzien, uit vree.s
er haar lof' in vernield te vinden, met haar
tranen besproeide zij do bloemen, die men
haar toewierp en die zij in een hoek harer
kleedkamer liet verwelken, om de wreede
herinnering aan hare avonden van triomf
komen, hoe zij ditmaal een buitengewoon resultaat
wisten te verkrijgen.
De heer Mühlfeld verraste niet alleen door zjjn
kleurschakeering en nobel pianissimo, doch ook
door zijn artistieke opvatting.
Dat in deze kleine zaal, waar ieder bijgeluid hin
derlijk is, het ontsnappen van ongebruikte adem
hoorbaar was, vond ik jammer. Dit verwonderde
mij min of meer, doch daar ik geen clarinettist
ben, kan ik hiervan geene verklaring geven.
Nooit hoorde ik echter zulk een meesterschap
in de beheersching van den toon.
Met een schitterende vertolking van Schumann's
quintet, waarop ik geen andere aanmerking weet
te maken dan dat de entree van het scherzo in
rbythmisch opzicht niet duidelijk was, werd deze
schoone avond besloten.
Met genoegen merkte ik op dat deze uitvoe
ring zeer goed bezocht was. Ik releveer dit vooral
daarom, omdat het bezoek, dat vroeger op deze
soirees veel te wenschen overliet, dezen winter is
toegenomen. Mogen steeds meerderen zich tot deze
schoone kunstavonden aangetrokken gevoelen,
vooral wanneer men metzoo prijzenswaardigen spoed
met de nieuwste meesterwerken wordt in kennis
gesteld, zooals dezen avond het geval was.
Een welverdiende zomerrust wensch ik aan
alle medewerkers toe, met een hartelijk: Tot
weerziens l
In het Paleis voor Volksvlijt hoorde ik de vorige
week Schubert's groote C-dur sinfonie zeer schoon
vertolken, onder leiding van Richard Hol. Over
den vooruitgang van du orkest schreef ik reeds
vroeger. Daar echter deze sinfonie zeer gelukkig
werd uitgevoerd en door Hol met zooveel entrain
werd gedirigeerd, dat men niet aan Lange zelfs
niet aan Göttliche Lange dacht, maak ik er af
zonderlijk melding van.
VAN MJLLIGEN.
EDOUARD LA.LO.
Weer is een Fransch toonzetter te Parijs over
leden. Hoewel Lalo zich niet beslist bij de
jongFransche richting heeft aangesloten, was hij toch,
wat stijl en streven betreft, een der hunnen.
Evenals de meester César Franck, wiens dood
het vorige jaar vermeld werd, heelt Lalo pas in
zijn laatste levensjaren het standpunt ingenomen
waarop zijn talent hem recht gaf. De geschiedenis
van zyn artistieke loopbaan kan tot leering die
nen aan allen die door aanvankelijke of her
haalde teleurstellingen den moed laten zinken,
want eerst op 5b-jarigen leeftijd heeft hij zijn
eerste groote succes mogen behalen, een succes
dat hem beroemd maakte. Dit verwierf hij door
de opvoering in de Opéra-Comique van zijne
opera LK Hoi d'Yn, in net jaar 1888.
Reeds 15 jaren vroeger was deze opera gereed.
Voor dien tijd gelukte het Lalo niet, aar te doen
opvoeren. L>e tegenwoordige directeur van de
Opéra-Comique te Parijs, Carvalho, die na den brand
van dit theater aftrad, durfde Le Hoi d1 I's niet
aan, doch zijn opvolger, Paracey (die thans weer
voor Carvaiho heelt plaats gemaakt) scheen juister
blik in de waarde van dit werk te hebben en be
sloot dadelijk het iu studie te nemen.
Op de repetities bereidden echter de medewer
kenden zich reeds op een fiasco voor. Deze mu
ziek, voor hen zoo geheel afwijkend van de be
kende werken, klonühun vreemd in de ooren.
Sommigen zeiden zelfs beslist: Vous verrez, Ie
public va se tordre de rire. En ziet, schitterend
en blijvend was het succes, want in Mei 1889,
juist eenjaar na de eerste voorstelling,had de 100ste
opvoering reeds plaats, op enkele uitzonderingen
na met de zelfde bezetting.
Die bezetting was : MjUo : M. Talazac en later
Saléza. Le Hoi d'Ys: Cubalet. Karnac : Bouvet.
ist. Coretitm : Foiirnets Ifozenn : Mll. Simonnet
en Margared, Mll. Deschamps.
De uitvoering was (ook wat koor en orkest be
treft) voortreft'efijk.
Lalo's gezondheid was toen reeds sinds eenige
jaren geschokt. Na dat succes knapte bij blijk
baar op, zoodat hij zich meer in het publiek
vertoonde en men hem weer op de concerten o. a.
van Lamoureux en Colonne zag verschijnen. Hoe
wei hij toen nog geen jaar oud was, toonde
althans uit hun woning te bannen. Zij wilde
haar tooneelloopbaan opgeven, maar dat ver
koos haar man niet: ».\len zal zeggen, dat
ik je er toe gedwongen heb."
Zoo duurde die ondragelijke kwelling voor
beiden voort.
Op den avond cener première maakte de
zangeres zich gereed het tooneel te betreden.
Iemand waarschuwde haar:
»Houd u goed.... er is in de zaal een ka
baal tegen u op til."
Zij moest er om lachen. Een kabaal tegen
i haar? Mijn hemel! Waarom? Tegen haar,
die de algemeene sympathie genoot, die bui
ten elke kliek of' coterie stond:'
En toch was liet waar. Midden in het
stuk, in een duo met haar man, op het
oogenblik dat haar prachtige stem haar
hoogstcn toon bereikte en opjubelde iu
een roulade van klanken, zuiver en onbe
rispelijk als de ronde parelen aan een col
lier, werd de bijna eerbiedige stilte iu de
zaal eensklaps door een luid gesis verbro
ken. De toeschouwers zaten verstomd
van verbazing en toorn. De adem
stokte bun in de borst, evenals de toon,
dien zij niet had kunnen voleinden.
Plotj seling doorvloog een waanzinnig, een ver
schrikkelijk denkbeeld haar brein.... Zij
waren alleen op het toonel; hij stond tegen
over haar. Zij keek hem scherp aan en zag
de schijn van een valschen glimlach in zijn
oogen bliksemen. De arme vrouw begreep
alles. Tranen verblindden hare oogen en iu
een krampachtig snikken uitbarstend, ver
dween zij in de schaduw der coulissen.
Haar eigen man had haar laten uitüuiten l