De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1892 1 mei pagina 4

1 mei 1892 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No.775 Ja, zeide Verdi levendig, Mascagni heeft zeer veel talent. Hy schryft en ontwerpt met groote gemakkelijkheid, spontaneiteit en lan, toch geloof ik dat wy ouderen, te beginnen met Rossini, grondiger muziek- en harmonieleer bestudeerd hebben, waardoor wy over meer verscheidenheid van uitdrukking kunnen beschikken. Zeer waar! zeide Ehrlich; als bewys daarvan kan dienen de zonderlinge indruk dien men in Amico Fritt kry'gt bij het gedeelte waar de ver liefde Suzel na een vraag van den Eabbi beschaamd wegloopt. Deze stemming wordt door een chromatischen loop van de bazuinen en met de tamtam begeleid. Nog vreemder is in deze landelijke idylle de voortdurende verwisseling van maat in het zelfde nummer, bijna even sterk als in Wagner's hoog tragische Tristan und Isolde. Mascagni doet het nog sterker, zeide Verdi, hetgeen ik in dat werk geheel misplaatst vind. Soms bracht ik dan ook de handen naar het hoofd en vroeg mij zelven af: Waartoe dient dat alles ? Toch is Mascagni een groot talent, die eene gewenachte hervorming heeft aangebracht. Onze fout bestond daarin, dat wij zulke eindeloos lange opera's schreven, die een geheelen avond moesten vullen. Daaraan moesten wy alty'd denken, van daar dan ook de groote koren, ensembles, optochten enz. enz. die met de handeling niets te maken hadden en die onnoodig ophielden. Thans komt iemand met eene opera van een of twee acten zonder al dien onnoodigen omslag, terwyl de handeling vlot verloopt. Is het wonder dat het publiek die hervorming met enthousiasme ontving ? Daar dit oordeel van Verdi verrassend waar is, zal de lezer zeker met belangstelling hiervan kennis nemen. Strindberg en Shakespeare. In het treurspel Der Vater, van Strindberg, dat door de P'reie Bühne tot opvoering gebracht is, komt een ge sprek voor, dat, zooals de Frkf. Ztg. doet op merken, eene merkwaardige gelykenis met be roemde woorden aangeeft, die Shakespeare zijn Shylock in den mond legt. Men oordeele: Der Vater, He Bedrijf, 7e Tooneel. De Ritmeester: Ja,ik ween, hoewel ik een man ben. Maar heeft een man dan geen oogen? Heeft een man geen handen, ledematen, zintuigen, neigingen, hartstochten? Leeft hij niet van het zelfde voedsel, wordt hij niet door hetzelfde wa pen gewond, voelt hij niet in den zomer de hitte en in den winter de koude, evenals de vrouw? Wanneer gij ons steekt, bloeden wy dan niet? En wanneer gij ons kittelt, lachen wij dan niet? En wanneer ge ons vergiftigt, ster ven wy dan niet? Waar om zou een man niet mogen klagen? Een sol daat niet weenen? enz. enz. Koopman v. Venetië, Ille Bedrijf, letooneel: Shylock: Ik ben een Jood. Heeft een Jood geen oogen? Heeft een Jood geen handen, ledematen, zintuigen, neigingen, hartstochten? Wordt hij niet met de zelfde spyzen gevoed, met dezeifcb wapens gewond, (aan dezelfde ziekte onderworpen, met dezelfde middelen ge nezen), verwarmd en verkoeld door denzelf den winter en zo mer als een Christen? Wanneer ge ons steekt, bloeden wy dan niet? Wanneer ge ons kittelt, lachen wij dan niet? Wanneer ge ons vergif tigt, sterven wij dan niet? En wanneer ge ons beleedigdt, moeten wij ons dan niet wreken? Zijn wij u in alle din| gen enz. enz. Een paar dagen later ontving de Frankfurter Zeitung een brief waarin de inzender (Erich Holm) opmerkte dat de persoon in het drama vooron dersteld wordt, van hooge beschaving te zijn en dus allicht Shakespeares woorden zoo voor den geest zou hebben dat hij ze in een gewichtig oogenblik als van zelf op zijn toestand toepaste. De redactie van de Frankfurter zegt in haar antwoord dat niet alleen men een man van de waarde van Strindberg geen verwijt zou mogen maken van zulk eene Reminiscenz, zelfs als zij onwillekeurig was, maar dat zeer waarschijnlijk de dichter het zoo bedoeld heeft en den ritmeester opzettelyk de woorden van Shylock in den mond heeft gelegd. Dinsdag 3 Mei a.s. hoopt de Vaudeville Club" met leden en genoodigden haar tweede jaarfeest te vieren. Opgevoerd wordt een nieuwe operette in 4 bedrijven, door een der leden bewerkt, ge titeld Op schildwacht". De heer Th. T. Wiering heeft muziek (32 nummers) waaronder 12 drieof vierstemmige koren, daarvoor expresselijk ver vaardigd. Nieuwe costumes van A. Sernc <t Zn. De uitvoering zal plaats vinden in caféFlora" Weteringschans. LETTEREN EN WETENSCHAP. Te Berlijn verschijnt op l Mei eene Festschrift" van de sociaal-democratische oppositie uitgaande en waarin men een aantal opstellen ter verdediging van den acht-uurs-werkdag heeft vereenigd. Er zijn ook uitspraken van Gladstono en Clémenceau opgenomen, en een van Emile Zola, die schrijft dat van de maatschappij der toekomst de zeden geheel van de onze verschillend zullen zijn; zij zal eene wereld te voorschijn brengen, zoo vreemd ons, als die eener andere planeet." Omtrent de materieele vervorming van den staat schrijft Zola: gemeenschappelijke productie in nationale fabrieken, ateliers en werven, ruiling en betaling in natura. Is overvloed van producten voorhanden, dan brengt men ze in open bare pak huizen, waaruit ze weer genomen worden, om eventueele behoeften aan te vullen; het is een voudig een balans. Friedrich Spielhagen zond een geestig gedicht, Der Acht-Stunden-Tay" waarin hij zeide: Acht Stunden, oder sorist kcin Friede ' Ganz recht! Nur lasst euch ernstlich bitten : Habt ihr fïir euch es durchgestritten, So hemmet euren Siegerscbritt Und nehmt uns Arme freundlich mit, Die gern' zur heil'gen Achtzahl schwören, Nur dass die Musen nicht d'rauf horen Und uns in schnöden Ueberschichten Zu denken zwingen und zu dichten. Van Limburg Brouwer's roman Akbar, door Mevrouw Lina Schneider in het Duitsch vertaald, is bij Karl Reiszner te Leipzig de tweede druk verschenen. De Kölnische Zeitung zegt van het boek en de vertaling: Deze historische roman uit de zestiende eeuw brengt den lezer in span nende handeling de kleurrijke Indische wereld voor oogen en karakteriseert daarbij op ftene wijze, die als cultuurgeschiedenis belangrijk is, de zich kruisende wereldbeschouwingen van Bramahnisme, christendom en Islam. Het middelpunt van deze stroomingen vormt de edele, naar de hoogste wijsheid strevende Akbar, grootmogol van Agra. De roman wekt niet alleen de fantazie op sprookjeswijze op, maar bevat ook rijke stof van schoone menschelijkheid. De vertaling van Lina Schneider geeft op voortreffelijke wijze den voorna men stijl en wijze van voorstelling weer." Van A. B. C. of Alphabetisehe Reisgids, is bij de Amsterdamsche Boek- en Steendrukkery, voorheen Ellerman, Harms & Co,, te Amsterdam, de zomerdienst 1892 (l Mei ingaand) verschenen. Het boekje is natuurlijk geheel op Greenwich-tijd, zooals buitenop vermeld staat; wie dus Zondag op spoor wil gaan te 12 uur, en niet zijn buisklok naar spoortijd geregeld heeft, behoeft eerst van huis te gaan, alsof hij te 12.20 aan het station moest zijn. De A. B. C.-gidsen hebben spoedig hun weg gemaakt; wie er eenigszins in thuis is, verkiest ze boven de gewone spoorwegboekjes, te meer om het gemak dat de vermelding van den prijs geeft. Bij de firma M. Lobo, oude boekhandel, Rembrandtsplein (5, Amsterdam, is de derde catalogus van oude boeken, pracht- en plaatwerken, tegen aangegeven prijzen bij hen verkrijgbaar, verschenen. Voor een deel bevat deze catalogus de boeken over rechts- en staatswetenschappen, nagelaten door wijlen Mr. J. Messchert van Vollenhoven, oud burgermeester van Amsterdam. Bij den uitgever J. Bremer zijn de drie eerste afleveringen verschenen van een werk, naar ver schillende buitenlandsche bronnen door den heer C. J. Vicrhout, leeraar M. O. bewerkt, en rijk geïllustreerd, Amerika?» verleden en heden. Met het oog op de a.s. 400-jarige herdenkJag van Columbus's ontdekking, is de verschijning van dit werk zeker niet onbelangrijk. Indien de illu straties in de volgende afleveringen even talrijk zijn als in deze drie, en even goed uitgevoerd de eenige ervan, kan het boek zeker op groote ver spreiding rekenen. Aan de inteekenaren wordt als premie eene ets van H. M, Krabbéuitgereikt, voorstellend Columbus aan het hof fan Ferdinand den Catholieke en Iiabella van Castütc naar de schilderij van Von Brozik. De firma J. L. Beijers te Utrecht zal van 13 Mei eene verkooping houden, welke onder ande ren de bibliotheek van wijlen ds. G. F. Vos Flzn. (predikant te Rotterdam,) Ds. J. D. Beek man Brouwer (predikant te Leiden,) en Dr. J. G. C. Ermerins (geneesheer te Zeist) zal omvat ten. Kerkelijke geschiedenis, theologie en medi cijnen vormen het grootste gedeelte, maar ook letterkunde en schoone kunsten zijn goed ver tegenwoordigd. Wetenschap. GENEESKUNDIGE EN HYGIËNISCHE MENGELINGEN. De lepra of melaatsehheid, eene ziekte der oudheid (welke tot na de kruistochten ook ver schillende landen van Europa teisterde), laat in de laatste jaren weer meer van zich hooren en, naar het schijnt, breidt zij zich allengs uit. Thans leest men weer in het Journal des maladies cutan. et ryph. (1891 no. 4) eene opgave over bedoelde ziekte, die in Nieuw-Caledoniëheerscht. In het jaar 1880 werd de lepra voor het eerst aldaar officieel vermeld; reeds in 1883 werd naar de oprichting van een leprozenhuis verlangd en tot 1888 maakte de lepra reeds zulke belang rijke vorderingen, dat men de zieken bij honder den telde. Daarom moest het gouvernement in 1889 reeds twee isoleerinrichtingen tot stand brengen. Ofschoon deze cijfers mede zeer voorde contagieusiteit dezer verschrikkelijke ziekte spre ken, zijn er nog altijd stemmen die daartegen op komen. Herhaaldelijk heeft men gemeend den Baccillus leprae gevonden en gekweekt te hebben; doch telkens zagen de ontdekkers zich weer ge noodzaakt hunne mededeelingon daaromtrent te herroepen. De vraag of het slapen na den maaltijd, het z. g. middagdutje, al of niet schadelijk is voor de gezondheid is niet in algemeenen zin te be antwoorden. Men mag als regel stellen, dat het verkeerd is. wanneer men zich nog in de jaren der volle kracht bevindt, er eene regelmatige ge woonte van te maken om na den maaltijd steeds in te slapen, lileeke. magere, zwakkelijke perso nen op den leeftijd van 1<> a 24 jaren, zoomede bejaarde menschen, die de vijftig reeds overschre den hebben, hebben in den regel behoefte aan een slaapje na tafel; voor hen is het heilzaam. Ook kan het geen kwaad om, wanneer men zich in den voormiddag sterk lichamelijk of' geestelijk ingespannen heeft, aan zijn behoefte om te slapen te voldoen ; regel er van te maken is echter verkeerd. Bepaald schadelijk is het namiddagslaapje bij zeer krachtige, gezette personen en bij hen die voor het overige 's daags weinig inspannende bezig heden verrichten. In liet algemeen geide do regel dat men na den maaltijd behoorlijk rust neme, rust naar lichaam en geest, zóó dat de spijsver tering ongestoord haren gang gaan kan en de toe voer van bloed naar de maag. weike daarvoor onmisbaar is. regelmatig geschiedde. liet ter hand nemen van lichte lectuur, een gezellig praatje onder een kop koflie en dergelijke onschadelijke, half passieve verstrooiingen kunnen op doelmatige wijze den tij l, voor den vollen gang van het spijs verteringsproces van noode, doen voorbijgaan. DE SNUIFDOOS VAN DEN KONING. Toen ik Adolphe Cho'iuart leerde kennen, was hij niet meer dan twee en veertig jaar. Mager van middelbare grootte, maar goed gevormd, onbe rispelijk in zijne kleedij, geperst in zijn groenen rok, had hy dien eigenaardigen gang, waaraan men de cavalerieofncieren herkent. Zijn lange, deftige neus stond scheef; zijne haren, nog zwart, vormden op de slapen twee gelijke en gelijkvor mige vetlokken, zijn langwerpige oogen waren nu eens dof, maar konden dan als karbonkels schit teren, een groote snor sierde zijn spotachtigen mond. Over 't geheel een zonderling maar gees tig en sympathiek gezicht, een weinig gelijkend op dat van den vermaarden ridder Don Quichot. Van de rue d'Angoulême tot de rue du MontBlanc, was er niemand die Choquart niet kende; men wees hem aan de vreemdeiingen. Ge ziet daar dien eleganten heer, die zijn stok zwaaiend over den boulevard stapt ? Dat is de beroemde Choquart, de schrijver van L'Huissier jovial, dat zooveel succes gehad heeft. Hij is ook de vermaardste vechtersbaas van onze dagen; de duels die hij gehad heeft, zijn niet te tellen. De arme Choquart! Ik was er door listigheid in geslaagd, zijn vriendschap te veroveren ; maar toen ik ze had, vond ik dat ze me duur kostte. Hij reciteerde mij toen zijn verzen. De hemel weet hoeveel oden, balladen, liedjes, coupletten, complimentjes in vers hij begaan heeft! In het Grand Estaminet de Paris tegen woordig caféde Madrid kwam hij op mijn bank zitten, en zorgde mij in den hoek te drijven, zoodat ik niet weg kon. Dan schoof hij zijn hoed op het linker oor en haakte den knop van zijn stok in het rechter knoopsgat. Met zoetige stem debiteerde hij mij daar strofen aan Marguerite", en ik applaudisseerde natuurlijk. Dan zette hij zy'n hoed naar rechts over en hing den stok in het linkerknoopsgat en er kwamen strofen aan Honorine"; voorts Marianne, Veronique, Colette, Marie. Balbine en al de namen uit den kalender. Ieder kreeg op zijn minst vier coupletten. Daar heb ik leeren transpireeren. Ik moest mijn for mules van bewondering nog afwisselen, want mijn dichter zou boos geworden zijn om een banale lofspraak. Daar ook hebben mijn hersens zich gevuld met al die adjectieven van lof. bewondering, vleierij, waar ik nu nog vaak tegen te worstelen heb. Eens, 's avonds om half een, toen men ons het caféuitzette, scheen Choquart zeer verrukt over mij, en er was alle reden toe; hij had mij vijf uren op de pijnbank gehouden. Hij nam mij onder den arm en riep vroolijk uit: Vive Ie roi! Vive la Franco! Ah pardon! dat ken ik al. Dat werd al gezongen toen ik nog klein was. heel klein. Wel, het is van mij, antwoordde mijn vriend; dat was mijn eerste liedje, en ik durf het zeggen, iedereen hieft het gekend. Verbeeld je mijn waarde, dat ik die coupletten gemaakt heb in 1817, toen ik bij de gardes du corps kwam. Mijn kameraden brachten het bij het hof in de modo, en het duurde niet lang of heel Parijs zong het liedje, dat mij was ingegeven door mijn vurige liefde voor het koninklijk huis. Lodewijk \VI1I, een litterator, een man van smaak, wilde, toen hij de verzen gehoord had, den dichter leeren kennen. Maar, Sire. werd hem gezegd, het is Choquart, de garde du corps Chcquartl . Ik wil hem spreken, zeide zijne Majesteit. Laat hem komen. In dat onderhoud spraken wij Latijn, citeerden Horatius en zong mijn ode. De koning was ver rukt, maakte mij een compliment en gaf mij zijn portret ten geschenke, op eene snuifdoos met dia manten omzet. Groot was de vreugde in de compagnie de Gramont, want dat was een eer voor haar; mijn kameraden voelden dat zoo goed, dat zij mij het portret van den koning lieten houden ; wat de diamanten aangaat, dat was wat anders, daar moest ieder zijn portie van hebben. Een juwelier van het Palais-Royal maakte mij een andere doos en betaalde mij het verschil uit, 3(iOO francs, waarvoor wij luisterrijke feesten hielden. Eenige dagen later ontving ik van den heer de Semonvüle, opper-in t en dan t van het hof, het verzoek hem de snuifdoos toe te vertrouwen. Men had. zeide hij, portretten van den koning noodig, en daar de koning geen lust had om weer te poseeren, zouden de portretten gemaakt wor den naar het origineel, uat hij mij gegeven had. Ik gaf mijn cadeau terug, niet zonüor eenige hartkloppingen, om de valsche steenen, maar men merkte er niets van, naar het schijnt, en toen het werk gedaan was, ontving ik, met veel dank, mijn snuifdoos terug. Op zekeren dag deden eenige jonge meisjes ons begrijpen, aan mij on mijne vrienden, dat zij wel gaarne in ons gezelschap het bosch van Meudon eens zouden gaan bekijken. Het voorstel was aanlokkelijk, maar wij hadden geen stuiver in kas. Bah! zeide een der kameraden, en je snuif doos? Al zijn de stccnen valsch, de doos is nog altoos iets waard. Je hecht toch alleen aan het portret, houd dat, en verkoop de rest. Ik kon er niet veel tegen zeggen. Ik ging naar den juwelier, die mij tot mijn groote verrassing, 4000 francs bood voor de doos. Monsieur Josse, u zijt geen goede goudsmid; de diamanten zijn valsch. j Pardon, antwoordde hij droogjes; ik versta mijn vak. Ik herinner mij heel goed, dat ik u namaak geleverd heb; maar dat heeft niets te maken met dit nieuwe prachtstuk. Ik begreep dat er eene vergissing in't spel was: ik lie;> terstond naar mijnheer de Semonville, om hem de geschiedenis te vertellen. Hij lachte er hard om, toen zei hij : Men had uwc doos gevraagd, om er de andere portretten naar te maken. .Maar ook al do doozen zijn eender: en toen de copicen af waren, heeft men u de eerste doos de beste weergegeven. De snuifdoozen waren bestemd voor Duitsche vorsten. en als niet een van die zijn snuifdoos in de bank van leening brengt, is liet niet waarschijnlijk dat de vergissing bemerkt wordt. En dus: ga gerust uw gang. IIij vertelde liet later aan Lodowijk XVlIl.aan Monsieur en Madame, die veel pret hadden over de onwillekeurige verruiling. * : ?:?:De arme Choquart. hij was geheel doorpriemd met degenstooten en is toch niet in een duel ge vallen. Zijn laatste verzen waren de volgende: Dans Ie voyage de la vie, Toujours joyeux, toujours léger, Mon destin jamais ne varie: Je n'ai pas Ie temps d'en changer. N'ayant rien, sans crainte importune, Je me suis donnépour emploi De courir après la fortune... Mais... elle court plus fort que moi! Juist het loopen, de Fortuin achterna of niet, is zijn zwakke zij geworden. Op een avond werd Choquart door schurken aangevallen, die hem de beenen stuk sloegen. Men heeft hem later nog op den boulevard kunnen zien, droevig, gebrekkig, op krukken gaand. Zoo herinneren sommigen zich hem nog, maar het was niet de elegante man meer, die vrij zijn verzen aanEleonore en Virginie voordeclameerde. ALEXANDUE DOTHEY. VOOR DAMES. Receptie-toiletten. Italiaansche keu ken. Gist- en bukpoeders. Eene advokale. Naar aanleiding van de receptie die Dinsdag avond ten Paleize pi aats had, waren wij in de gelegen heid , een blikte werpen op een aan tal der daarvour be stemde toiletten. De ruimte ontbreekt om ze allen in bijzonderheden te omschrijven, te meer omdat van eenige het verschil alleen in kleinigheden lag. Voor eerst vijf of zes robes de cour van Lyonsch fluweel, smaragdgroen, heliotrope, koningsblauw, vieux rose, etc.; de rokken alle geheel plat met zeer lange sleepen. De corsages, zeer gedecolleteerd, (het voorgeschreven décolletéwas, naar wij verne men, oorzaak geweest van het wegblyven van eenige oudere Amsterdamsche patriciennes, die eigenlijk niet hadden mogen ontbreken) waren rijk gegarneerd met borduursel op liet fluweel of oude Mechelsche kant. Een zeer fraai costuum was van moire antit/ue, rose pékin, iets om door een markiezin met poeder en mouches ge dragen te worden; corsage met oude kant bezet, op den rug een noeud Watteau van dezelfde kant, tot den benedenrand van den rok vallend; ceinture corselet van glad moire antiijue met borduur sel van paarlen. Een ander toilet voor de receptie was van broche Louis X V phosphorescent", (niet verschil lend genuanceerden weerschijn); de grond met rose en lichtblauwe bloemen. De rok geheel glad met langen hofsleep; het corsage, zeer gedecolle teerd, uiet lirusselseue kant forme Valois bezet. Eindelijk: een kleed van oud Venetiaansch da mast, wit en blauw; robe princesse, eenvoudig van vorm, het corsage met kanten bertüe en flots van lint breed gedecolleteerd; de rok ook geheel glad. * * * In Frankrijk en Duitschiand heeft de Italiaan sche keuken een slechten naam. Hoe is het u bevallen, en vooral hoe is het u bekomen? wordt met zeker boosaardige nieuwsgierigheid gevraagd aan wie iets meer van Italiëbeproefd heeft dan de Fransche keuken in de groote hotels. Toch was de lijue gourmand Rossini een Italiaan, en de oude Dumas, ook een deskundige, had lof voor een aantal Italiaansche schotels. Wat het gewoon huiselijk leven betreft, vindt de Duitscher zich al terstond teleurgesteld, want hij is gewoon veel te eten, en vindt in Italiënoch boterhammen met kaas of rogge brood, noch worst, noch bier. En wat men in Italiëbij families wel eet, wordt hem gewoon lijk niet voorgezet. Waar hij geinviteerd wordt, is dat bedoeld als na het pranzo ? de meeste families eten tusschen 7 en !*; men gaat dan tusschen 9 en 10. Er wordt muziek gemaakt, gepraat, gecoquetteerd, en niemand neemt het den dorstige kwalijk als bij aan de gastvrouw of haar dochter een glas water vraagt. Om twaalf uur wordt de deur van een andere kamer open gedaan, er staan een paar schalen koekjes, bonlions ot gebakjes, de gastheer schenkt in kleine glaasjes een slokje Marsala, en dat is ook het teeken om naar huis te gaan. Er staat tegen over dat ook de dienaar, die uitlaat, geen fooi verwacht; hij zou haar weigeren, beweert men. Dit geldt voor dn betrekkelijk groote wereld, maar ook voor de burgerfamilies; dat de mindere stand even matig is, komt natuurlijk niet geheel uit eigen keus, maar toch is het opmerkelijk, zoo als de Italiaansche werkman geLejl zonder drank, zonder spiritus, en zelts veel meer zonder wijn leeft, dan men denkt. Ook de burgerklasse drinkt wijn alleen aan tafel. Presenteert een vreemdeling aan een Italiaan, die bij hem komt, een glas wijn, dan ontvangt hij ten antwoord: Dank u, ik heb reeds gegeten" of ik moet nog aan tafel." Daarentegen is er iets, in andere landen veel minder voorkomend, waar in Itali mannen en vrouwen, ouders en kinderen van le ven, in het Zuiden meer dan in het Noorden, maar toch ook in het Noorden meer dan elders^ Het is snoepgoed, gebak, gesuikerde dranken. Evenveel bierhuizen als men in Du tschland heeft, evenveel heeft men in Napels of in Palermo winkels waar taartjes, koeltjes, crèmes, patcs, ijs, sorbets, conti luren, geglaceerde vruchten, marmelades, geleien en siropen worden verkocht. ledere winkel heelt zijn tpecialitcit; ieder jaar getijde heelt zijn eigen gebakken en vruchten; iedere slad heelt haar bijzondere feuilleton en be roemde recepten. In Venetiëfrappeert den vreemde ling reeds terstond het verkoopen van stokjes in den vorm van?speetjes paling", vooreensoldo(2M cent), waarvoor er twee ol drie geconfijte appels, chinasappols. noten, vijgen, pruimen, kersen, kastanjes, sorbi en frutti, buiten Italiëin't geheel niet bekend, aan geregen zijn; telkens vindt men advertenties, ook affiches op de boeken der straten, waarbij versche lekkernijen in dat genre worden aangekondigd. Een andermaal hopen wij iets omtrent het eigen lijk Italiaansch menu te zeggen. * ' * Mej. Manden, directrice der Haagsche Kookschool. schrijft ons, omtrent Gist en Uakpoeders" : liet hoofddoel der broodbereiding is: uit het losse, onsamenhangende, (lauwe en weinig ver teerbare meel, een goed verteerbare, poreuze spijs te maken. Van daar dat, wanneer men brood, pannekoeken

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl