Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
N<x775
oordeel over kunst aan goede kantoren niet voor
zoo bijzonder insolide en partijdig wordt gehou
den. Wie gij mijn slachtoffers noemt, zijn vrien
den of goede bekenden van mij en ik meen dat
we elkaar wederzijds eerbiedigen. De enkele
keercn. dat ik een minder gelukkig geslaagd schil
derij niet mooi kon vinden en verheerlijken,
zooals ik gewoon ben hun geslaagde werken te doen,
zetten geen kwaad bloed ; want echte meesters
erkennen, dat ze wel eens een slecht schilderij
maken.
Wanneer gij in den Haag komt en ge de door
U gewaardeerde schilders spreekt, misschien kent
ge hen, vraagt dan eens hun oordeel over mij en
of ze mij als den knager aan hun roem en hun
belangen beschouwen. Vergeet dan ook niet
eens goed te informeeren naar die onvoor
bereidheid van Van Eeden, toen hij op Pulchri
las. Gij noemt die herinnering uit de lucht ge
grepen.
Ofschoon ik geen gering denkbeeld van uw
profetenooren heb, betwijfel ik toch of ze dien
avond van Bussum tot den Haag gereikt hebben.
Het verwondert mij, dat ge de onderstel
ling zoo vreemd vindt, van een samenspanning
der Amsterdamsche nieuwelichters met de
Haagsche, mischien wel onder uw profeter staf en ge
richt tegen de belangen van Pulchri. Gij noemt
dat insinuaties" en allerlei leelijks. Toch be
grijp ik dat weer, omdat gij elkander in den
waan brengt, dat met het planten van uw vlag op
Pulchri, eerst de ware bloeiperiode der kunst
zal beginnen, God beter't!
De menschen, die mij kennen, weten, dat ik
niets minder dan politicus ben. Ja, ik heb een
soort van idiosyncrasie tegen alles wat naar po
litiek zweemt. O, wonder! zonder het minste
vermoeden stond ik onlangs op en zag.... dat
ik aanleg voor politiek schijn te hebben.
Ik dacht aan Byron, die vertelt, hoe hij ze
keren morgen na de uitgaaf van 't begin van
Childe Harold" aan zijn ontbijt vernam, dat hij
een beroemd man was! Ik vond aan mijn ontbijt
verscheiden brieven en briefkaarten van instem
ming met het stuk waarin de beruchte kunst
avond van Pulchri niet mooi werd gevonden en
een soort van samenspanning (in of tegen het be
lang van P. is natuurlijk een subjectieve vraag,
al naar men denkt over de nieuwste hanepooten
in de kunst) werd vermoed van de
Amsterdamsche en Haagsche nieuwlichters. Le Politique
sans Ie savoir," ontdekte ik in mijzelf onder het
drinken van mijn kopje van Houtens Cacao!
Zelfs heeft het toeval hier nog een belangrijke
rol in gespeeld, omdat ik oorspronkelijk mijn plaats
voor den tweeden avond besproken had en alleen
op verzoek vaneen paar bestuursleden van Pulchri,
die in het belang van den derden, den avond voor
het betalende publiek, gaarne spoedig een ver
slag in het Vaderland zagen, den eersten avond
gegaan ben. De president van Pulchri, de heer
Mesdag, behandelde mij dien avond met de
meeste onderscheiding en bood mij, daar ik
geen plaats voor den eersten avond besproken
had, een zetel aan zijn zijde aan, waarop ik
recht trotsch wa'. Maar mocht dit verhinderen
een onbewimpeld oordeel uit te spreken over het
lot van den kunstavond? Was het ook niet nut
tig en stichtend voor de jonge bestuursleden, die
elkaar onderling slechts bewierooken, eens te
hooren precies hoe de Hagenaars over de nieuwe
letter- en schilderkunst denken en wat dus het
lot van hun samenwerking in de toekomst kan
zijn ? 't Is zoo goed eens de hand in eigen boe
zem te leeren steken, wanneer men nog niet te
oud is om liever ten halve te keeren, dan ten
heele te dwalen.
Ik sprak zooeven van Van Houten's cacao.
Dit brengt mij op een der eigenaardigheden (eer
leehjk" dan aardig") van de zoogenaamde nieuwe
kunstrichting: het maken van reclame. Ik heb
niets tegen reclame die de kunst niet vernedert
of vuil maakt; of wanneer de kunst begonnen is
met innerlijke deugden en karakter te willen
bezitten.
Van Houten is begonnen met te zorgen, dat
zijn cacao goed en af" was; daarna eerst maakte
hij reclame. De artisten in spe (die, helaas! reeds
denken het te zijn) moesten dit voorbeeld volgen!
Als men vraagt met welk werk deze of die
zijn naam zoo overal in kranten en blaadjes
en tijdschriftjes rondgebazuind gemaakt heeft,
van waar de victorie begonnen is, dan weet men
van de meesten niets kapitaals te noemen; of
wel een middelmatig werk, dat weer door tal van
zeer middelmatigen gevolgd werd, zoodat men
denken moet, het goede aan een gelukkig toeval
te danken was.
Jan Veth heeft enkele malen een interessant
portret gemaakt,- een paar malen als kunst, som
tijds alleen als fypeering verdienstelijk. Maar wat
een massa leelijkers overstemt die uitzonde
ringen! Zijn kunst dreigt in maniërisme onder
te gaan. Als hij het eenigszins lappen kan, laat
hij de menschen naar beneden kijken of neemt
ze en profil.
In de dagen van Rembrandt zouden de Sixen
an andere kunstdilettanten hem gezegd hebben,
waarde sieur Veth, wij willen ook onze oogon
op ons portret hebben, want zij zijn de spiegelen
der ziel. Wij betalen voor onze handen, die de
Spanjaarden het land uitzetten, maar uit onze
oogen spreekt de geest, die de handen zoo wakker
maakte; geef mij twee oogen en twee handen,
en, zijn ze niet alleen goed geteekend, maar ook
goed gelijkend, dan zullen de dukaten er naar
berekend worden."
Gij wilt onze portretteerkunst toch niet terug
voeren naar de silhouet»e?
Veth heeft aanleg. Zijn goede werken heb ik
altijd geprezen. Eens heb ik zelfs de hoop ge
uit, dat zeker portretje in een museum terecht
mocht komen.
Maar Veth denkt, dat hij er reeds is en hij
zelfs een politieke rol in de kunstwereld te ver
vullen heeft. Misschien droomt hij wel van
Rubens, of wil hij professor in de esthetica worden.
Hij bestudeert reeds de middeleeuwen en de hei
lige linie" ; daar zit misschien wel wat in !
Te gelijk poseert hij zoo wat als makelaar in
onbereikte en nog onverkoopbare kunst. Al die
combinaties en wereldsche beslommeringen kunnen
niet anders, dan belemmerend werken op zijn ont
wikkeling als kunstenaar. En dat is jammer, want
met geduld, geestkracht en toewijding, die onze
oud-hollandsche schilders tot zulke reuzen maak
ten, zou Veth misschien iets buitengewoons kun
nen worden. Niet zijn geschrijf, integendeel, doch
enkele zijner portretjes geven die goede gedachte
van zijn beteekenis als individu.
Zijn geschrijf is onoprecht, gekunsteld, duister
en, misschien om er een luchtje van voornaamheid
aan te geven, met een stortvloed van Fransche
woorden doorspekt, voor welke uitmuntende,
kernachtige hollandsche evenwaarden bestaan.
Misschien denkt hij daarmede de oogen van
zijn kornuiten en sommige lieden van het gehalte
der Engelsche cotton-spinners" te verblinden,
maar in het oordeel van menschen, wier opvatting
meer waarde voor hem moet hebben, is dat pedant
geschrijf het kaf in Veth's koorn.
Vraagt mij nu waarop de aanspraken van de
geestverwanten van Veth berusten, dan krijgt men
geen gunstiger antwoord.
De een heeft dit, de ander dat, een derde iets
nog anders geprobeerd, soms met eenigen goeden
uitslag, zoodat de welwillende het niet onver
dienstelijk" kon noemen, maar niets brachten zij
tot heden te voorschijn, dat hun driest en brutaal
optreden en hun aanspraken op leiding wettigt.
of verklaart.
Mogen die vele kunstenaars in spe hun denk
beeldige verdienstenlijst eens door een jury van
onpartijdigen laten herzien. Hun meest bewon
derde meesters" mogen ze in de jury benoemen,
en de ontnuchtering zal niet uitblijven.
Het geschrijf van hun spreekroeren en roer
vinken zal hen weinig verder brengen. Voth kan
dat bij ervaring reeds vernomen hebben uit het
lot, dat een waarlijk verdienstelijk geredigeerd
Parijs-Amerikaansch kunstblad, L'art dans les
Deux Mondes" wedervaren is. De combinatie der
kunstkoopers Durand-Ruel en de Parijsche nieuw
lichters leed fiasco door de partijdigheid, die bij
het blad ten trone zat. En hier was het geschrijf
werkelijk soms nog al goed en aardig en meermalen
helder. Het publiek had spoedig lont geroken
en het blaadje overleed na een kortstondig be
staan van zes maanden.
Veth neemt mij kwalijk, dat ik niet ingenomen
ben met alle nieuwe kunst. Er is reden voor:
een groot deel van haar streven is niet oprecht
en volstrekt niet nationaal. Een onwaardig
naiipen van de excentriciteit van allerlei zonderling
Parijsch uitvaagsel, wier leven en streven tegen
onze vaderlandsche begrippen indruischen, kan
nooit de bron zijn, waaruit een waarlijk natio
nale kunst nieuwe kracht zal putten.
Laat ons Hollanders blijven, wij zijn het aan
de beteekenis onzer groote oude Ilollandsche kunst
verplicht: Noblesse oblige.
Zonder degelijkheid, geduld, karakter, opgaan
in het kunstleven zullen onze jonge kunstenaars
er nooit komen. Blijven zij Hollanders ! Bemoeien
zij zich zoo weinig mogelijk met reclame, repor
tage," humbug en andere oppervlakkigheden en
zoeken zij hun bezieling en stof in de beschouwing
der Hollandsche natuur. Maar... bedenken zij
vooral ook, dat kunst zonder schoonheid haar
doel mist.
Zij moesten minder praten en lummelen en meer
werken", zeggen Jacob Maris en anderen.O. Jan Veth,
wat zijt ge mij als mensch bitter tegengevallen!
Gij, die met zooveel gevoel het portret van uw
j moeder, uw vrouw, onlangs het boerenmeisje
j met het witte mutsje hebt geschilderd, schrijit;
iemand wien, als hij van den keur van zijn
journalistieken onzin over schilderkunst een
boekje durfde maken, men een boekje zou kun
nen opendoen, dat hij tot achter aan zijn knik
ker zou moeten blozen, omdat hij altijd wat
nieuw is aangevallen, icat groot is gekleineerd en
wat mediocre is (dus uw geslaagde schilderijtjes!)
verheerlijkt heeft, wel voor zoo iemands lof
zou men zich slechts hebben te geneeren.''
O, Jan Veth, als ik zulk een boekje eens uitgaf,
zou het u tot leugenaar stempelen, weet ge dat
wel? Kan de beoefening der kunst zóó slecht
waken voor het behoud van een eerlijk karakter ?
Ware dat regel, ik zou met Damas uitroepen:
Indien de kunst mij tot vlegel (en leugenkramer)
maakte, dan sneed ik de kunst af."
Nu zult ge wel begrijpen, dat niets in uw ge
schrijf, wat de persoonlijke hatelijkheden betreft,
mij zoo onaangenaam getroffen heeft, als de tot
tweemaal toe herhaalde verklaring, dat ge mij
een fatsoenlijk man oordeelt.
Uit den mond van den man, die zulk een stukje
schrijft, is zulk een verklaring haast een belcediging.
Ik hoorde eens een voordracht van Multatuli,
waarin hij de noodzakelijkheid voor den mensch
betoogde van nu en dan als de stichters van gods
diensten en sommige profeten zich terug te trekken
in de woestijn en tot zich zelf in te keeren.
Beproef het eens! Uw waarde als mensch en
als kunstenaar zal er wél bij varen.
A. C. I.OITKLT.
P. S. Groot nieuws! Op een vergadering van
werkende leden van Fulchri Studio is een afkeu
rende verklaring ingekomen, geteekend door een
zevenentwintigtal schilders ('waaronder door Veth
| mot oen brevet van onfeilbaarheid vereerde), die
! hun ontevredenheid te kennen gaven ook over de
jury en plaatsers bij de laatste Pulrhri
tentoonsteling (waar Veth de roode kool van Thorn
j Prikker kocht .... voor het buitenland!)
Do President bad het dien keer eens geprobeerd
met de nieuwlichters en bun jiieiit )>i>ï>n>ir ge
geven. Da zaak was tot aller ontevredenheid
behandeld. De nieuwlichters hadden hun doeken
en die hunner vriendjes op de beste plaatsen
gehangen en van oude schilders Meden X.B.)
hadden zij stukken geweigerd. zelfs wanneer er
l slechts n was ingezonden!
De president, de lieer H. W. Mesdag, heeft op
de vergadering aniendc ho»or<ib!e gedaan en bo
loofd, dat er in 't vervolg andere maatregelen zullen
genomen worden ! Wat die lawaaimakers toch
onrust en tweedracht stichten! Waarom liever
niet wat moois gemaakt, of anders geëxposeerd in
de zaal van den magiër" Le Sar Peladan te
Parijs.
De onderteekenaars van de verklaring zijn
grootmoedig genoeg geweest goed te vinden, dat
de zaak niet in de notulen werd vermeld.
Hopen we, dat zij er nooit spijt van zullen
hebben. L.
DEN WÉL-EDELEN HEER A. C. LOFFELT.
Wei-Edele Heer.
Ofschoon ik den lezers van het Weekblad had
toegezegd, U in het vervolg, al mocht gij het ook
weder eens wat druk maken den vrede te gun
nen, dient toch, nu gij de bizondere moeite neemt
zelfs buiten uwe courant mij te komen toespreken,
de beleefdheid in acht genomen te worden van u
behoorlijk te woord te staan.
En te meer geeft dit pas, omdat gij een merk
baar anderen toon aanslaat dan gij ten u went
gewoon zijt. Er is iets gemoedelijk verwijtends
in uw langen brief, gij schijnt het een beetje te
pakken gehad te hebber; dat beroep op wat de
menschen in den Haag toch wel van u denken..,
Jawel. Gij hebt uwe goede bekenden eens gespro
ken. Zij zijn recht goedig tegen u geweest, zooals
men dat is tegen iemand die klappen heeft gehad.
Zij klopten u op den schouder. Sommigen waren
zelfs zoo hartelijk vaa op de oorzaak van uw leed
af te geven, zooals men de tafel voor stout uit
maakt tegen het kindje dat er zich aan stootte.
En gij zijt naïef genoeg hunne vage troostwoorden
over te brengen.
Het is waar, er komen tegen andersdenkenden
weder van die laffe verdachtmakingen tusschen
door; zoo over bewierooken en reclame-maken,
o, ja en zoomaar over onoprecht zijn in het alge
meen ; en dan een piramidale over het bestudeeren
van gothiek met het oog op een zetel van pro
fessor in de esthetiek (begrepen, gelet og den invloed
van jhr. de Stuers eudr. Cuypers niet waar?) i L
Maar in zulke dingetjes zoekt gij nu eenmaal uwe
kracht, en ditmaal zullen wij die slechte manie
ren maar door de vingers zien.
Dat ge. u veroorlooft mij met een eenigszins
familjaren vocatief toe te spreken, of,-choon de
twee keer dat ik terloops u ooit sprak, gij aan
merkelijk minder onbeschroomd waart, kan mij
zoo erg niet verwonderen.
Wanneer ik naga dat (ons landje is zoo klein),
gij in uw leeraar-tijd mijn oudsten broer al les
in het Engelsch hebt gegeven, wel dan kan ik
als knaapje dat nog geen bargoensch kende, nog
wel op uw gfëerde knie gezeten hebben.
En nu kunt gij niet best zetten dat zoo iemand,
die wel een twintig jaren in jeugd op u voor
heeft, iets in het midden brengt over uwe waar
de als criticus. Maar geloof mij, dat moest
gij niet laten merken. Als gij een van de wei
nige malen dat uw werk besproken wordt, zoo
breedsprakig repliceert, wat moet dat dan eeti
slecht voorbeeld geven aan de vele bijna dagellijks
door u besprokenen. liet Vaderland zal plaats te
kort komen voor repliek.
Maar gij wenscht voorzeker enkele ordelijke
antwoorden op uwe zakelijkheden want gij houdt
van uitvoerigheid. Komaan dan, in raam der
gastvrijheid, al is het voor de lezers van het
Weekblad niet erg interessant.
Het is dan waar dat in het bewuste
tooneelfeuilleton van twee jaar geleden van de zeven
kolommetjcs er welgeteld maar vijf aan het ge
wraakte apercu gewijd waren. Maar gebruikt gij
dat onnoozele détail nu tot verweer?
In uwe eenigszins roerende toelichting tot dat
feuilleton ligt overigens het bewijs dat ik niet ten
onrechte opmerkte, hoe gij het kwalijk naamt in
het apercu zooals gij zelf het toer. al noemdet
.,geïgnoreerd" te zijn. En dit doet mij genoegen,
want die losse opmerking zweemde, zonder do
zekerheid van mijn vermoeden, naar een kleine
insinuatie. U ij discht daarbij nog eens een
ger.ottelijk eindje over Whistltr op. Jammer dat
gij niet in het Engelsch schrijft, dan kon, alleen
door te citeeren, de genadelooze Jirnmy u nog
eens onsterfelijk maken.
Een ander punt. Alleronverstandelijk blijft gij
staan op uwe kleine onwaarheid omtrent van
Eedens verklaring in de Pulchri-zaal. Doctor van
Eeden echter en uw dienaar waren toevallig bei
den in Pulchri aanwezig, en weten niet alleen
zeer zeker dat hij hot door u geschrevene niet,
maar ook zeer nauwkeurig het gansch andere wat
hij wel gezegd heeft.
Weder een punt: Gij brengt mij niet zoo geheel
| ten onrechte mijne inkonsekweutie onder het oog
j van als schilder over Verwey's voordracht te
j schrijven. Maar. mijn ongelijk willende bewijzen,
| beroept gij (zonder hunne volmacht) in bet wilde
| u op de getuigenis van... schilders, terwijl ik met
grooten eerbied voor hunne schildersgaven nog niet
behoef aan te nemen dat alle dezen in zin voor
literaire kunst zoozeer mijn meerderen zijn. En
als gij aan liet oordeel van de gezaghebbende
Haagsche schilders, in deze zooveel hechten
wilt, verklaar dan eens WelEdele lieer, waarom
een zeer op pooten staand artikel tegen uwe
onwaardige beoordeeling van den Pulchri-avond,
een artikel waarin, naar ik van goeder hand
verneem, gij harder dan door mij beoordeeld werdt,
on dat door een der meest gezaghebbende Haag
sche schilders onderteekend was, verklaar mij
dan eens waarom die getuigenis in uw blad zelts
niet geplaatst mocht worden ?
{ Bovendien als gij die betrekkelijk ondergeschikte
1 kwcstie-Yerweij niet wilt loslaten, waarom erkent
gij dan niet. volledigheidshalve, (al was hot maar
in een nootli dat hij den derden avond een groot
succes behaalde.
Xog een punt: (Jij bewijst mij waarlijk te veel
eer door te denker, dat ik in de
I'ulrhri-aangelegenhecleu iets van mijn profetenstof heb kunnen
gebruiken, liet begirt mij \oor te komen of ik bij
u als nachtmerrie dienst doe. Vóór den bewusten
Woensdagavond had ik van de fraaie vertooningen
evenmin als gij iets gezien. En niet de aangele
genheden in dat genootschap bob ik zoo weinig
to maken, dat ik er zelfs geen lid van ben. Al
wat gij uw nachtmerrie dus komt aanbrengen
over de huiselijke /aken daar. boezemt hem dan
ook nauwelijks rncer belang in dan de koddige
naturalistische mededeelingen betreffende I'Eds,
genoegelijk ontbijt.
Het Koolland van Prikker is niet door mij ge
kocht, hoe komt gij aan dit onv/aarheidje?
Weder, miji.beer, maakt gij den te weinig
actieven medewerker van dit Weekblad veel te
gewichtig door nog allerlei kwaliteiten in hem te
zien waarvan niemand anders dan u, tot heden
iets gebleken was.
(Jij dicht uw geduldig slachtoffer opeens een
reclame-talent toe, groot genoeg om waar die
deugdeloos is nochthans aan den man te brengen ...
Tusschen twee haakjes, met het vage woord re
clame wordt in onzen tyd door kortzichtige lieden.
elke gunstige bespreking benoemd van kunst, waar
zij niet in gelooven. Maar aan een publicist van
eenige ondervinding is zulk een grove bekrompen.
heid van oordeel toch nauwelijks te vergeven.
Zelfs wordt hij makelaar. Hierin nu raakt gij
(en op zeer onedele manier) aan mijne private
bemoeiingen. Gij schijnt, door verregaande be
langstelling in uw nachtmerrie, te weten, dat ik
sommige menschen wel eens raad mocht geven
bij aankoopen. Nu wil ik wel weten dat dat was
met werken van Tbijs, Jacob en Willem Maris.
Daubigny, Israëls, Bosboom. Mauve, Neuhuijs,
Breitner, Voerman, de Bock, Karser, uitnemende
kunst waarvan het u, mijnheer, dus allerminst zou
passen als van onbereikt te gewagen. Maar in
het gebruik van het woord makelaar zijt gij zeer
onbehoorlijk, want gij weet zeer wel dat ik niet
als een makelaar mijn diensten voor percenten
bewijs. Gij zoudt hier dus bepaald een min
vleiende kwalificatie verdienen, zoekt zelf maar
uit, gij schijnt goeden voorraad te hebben. En bij
dat alles ben ik profeet, kunsthervormer.... Lieve
hemel, waar vindt de man den tijd voor, dat
is toch waarachtig geen lummelen" zooals de
heer Maris van sommige Haagsche jongens wel
eens zei. Ook is het vreeselijk met die mond
jes". Maar a propos (dit is Fransch. geen Engelsch)
wat is toch het verschil tusschen een vriendje en
een vriend ? Is het ooit tot u doorgedrongen dat
men van kunstvrienden de kunst niet mooi vindt
omdat zij vrienden zijn, maar dat men ze zich tot
vriend maakt omdat men hun kunst mooi vindt?
En dan die politiek ! Wat daarmee bedoeld
wordt is mij nog niet geheel duidelijk. Maar ja,
toch, wel zeker, er zijn politieke schilders.
Dat zijn zij die in de wereld gaan, zich gaarne
vertoonen, vergadering bezoeken, sluw op verkoop
zijn, de pers te vriend houden, werk maken van
medailles, en vooral nooit in het openbaar hun
meening zeggen. Maar wat een mensch die zich
altijd geïsoleerd heeft toch al niet doen en laten
kan zonder het zelf te weten als hij eenmaal
tot nachtmerrie bevorderd is!
Het vervelende van mijn inval om uw behoor
lijk te woord te staan is dat gij uw slachtoffer
nu tegen zijn smaak tot getuigenissen noopt omtrent
zich zelf. Maar het lust mij dan toch eens om
op al uw onnoodig door elkaar halen van mijn
werkzaamheid als schilder en als publicist te zeggen:
dat ik om den dood niet meen er te zijn, en
niets het recht ooit gaf om dit te denken, en dat
indien gij alles wat ik gemaakt heb, vermocht in
een hokje bij elkaar te brengen, en gij kondt dat
alles te samen dan verbranden, gij mij, zooals
ieder die mij kent zeer wel weet, inderdaad tot
dankbaarheid zoudt stemmen, en mij zelfs de
eenige intieme grief zoudt doen vergeten die ik
persoonlijk ooit tegen u gehad heb, deze, ziet gij. dat
van mijn al te mediocre schilderproeven, gij van den
beginne af aan veel to veel gewach gemaakt heb.
En wat nu nog aangaat dat boekje waar al
uwe kriliekjes in konden staan, het spijt mij, en
zeker velen met mij, die de enkele proefjes lazen
door rnij aangehaald, dat we daar niets meer van
vernemen dan de verzekering van uwe plechtige
zelfvoldaanheid over wat dat te lezen geven zou.
Te drommel, ik wenschte wel dat ik ook zoo
zelfvoldaan dorst zijn. Maar dat komt zeker met
de jaren.
Een onzinnige beschuldiging die ik dan ook nog
wel wil ontzenuwen, is, dat ik ooit de dolle allures
zou hebben aangenomen van onze groote Haagsche
meesters ontdekt te hebben. Natuurlijk kunt gij
door geen enkel citaat hieraan schijn van bewijs
geven. Wel heb ik al jaren geleden er mij over
verbaasd, hoe door critici van uwe soort, deze
meesters wel werden besproken en soms gewaar
deerd, o ja, maar geheel op denzelfden toon als
zoovelen wier werk het aankijken nauwelijks waard
wag. Wat er dan ook bij u, het dient, gezegd, aan
uwe uitvoerige beredenceringen van tentoonstel
lingen vooral hapert, is dat opvallend gemis aan
besef wat superieure kunst, en wat liefhebberij
of maakwerk is. En wilt ge nu een bewijs hebben
hoe uw slachtoffer denkt over de verhouding
deijonge Amsterdamsche kritiek en de Ilaagscho
meesters. Welnu, zooals ik het genoegen had juist
kortelings elders te schrijven; wij hebben hunne
triomfen niet meebevochten maar meegevierd.
Xiezoo, nu zal het wel uitvoerig genoeg geweest
zijn. Daar waar gij dingen die ik van u gezegd
bad van mij weder zegt, heb ik maar niet ge
antwoord. Zflfs de volkstaal heeft voor zulke
repliek een min vleiend woord. En wat betreft
uwe vaderlijke lossen en vaderlandsche wenschen,
hartelijk dank daarvoor, ook uit naam van mijn
vriendjes. Zij zullen ter harte genomen worden,
en ongetwijfeld de kunst ten goede komen tot
uwc eer. De woestijn (een vaderlandsche V) zal
ik niet vergeten.
Wees intusschen overtuigd dat gij mijn nacht
merrie nooit worden zult, en geloof mij met de
gevoelens van eerbied aan uwe jaren en uw goeden
wil verschuldigd, en ook (openhartig gezegd), niet
zonder eenig medelijden voor uw gemis aan door
zicht en talent,
Uw tlieïitii'nftrtlitjtfc
JAN VK.TH,
P. S. Uw nieuws is geen nieuws. Dat bad in
liet Vttderliind ook al zoo gestaan. Ik hoop voor
u dat het zoo gebeurd i?, want gij schijnt er veel
plezier in te bobben. Is dat politiek?
Reclames
40 centa per regel
Magazijn Keizershof",
Grootste sorteering Mantels, Japonstoffen,
zwarte en gekleurde Zijde.
Dagelijksche onbangst der laatste Xouvcaiifés.
SCHADE & OLDENKOTT.
HOOFTHJICf OT van
Dr. JAEGER's Orig. Norm. Wolartikelen,
K. F. QEUSCHLE-BENGER,
Kalverslraat 157, Amsterdam.
Eenige specialiteit in deze artikelen in Nederland