Historisch Archief 1877-1940
No. 775
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
TUSSCHEN DE SPLINTEES.
Ik
naar Maysville (Kentucky) om mijn plaats als redacteur van Ihe Bulletin" in
had, nam ik passage op de stoomboot Magnolia;
ging
te nemen. Nadat ik Cincinnati bereikt
natuurlijk gaf ik aan dezen stoomer de
voorkeur omdat de boot er goed uitzag
«n de stuurman een diamanten doekspeld
?droeg, 't Was de eerste maal in mijn
leven dat ik een stuurman zag, die aan
een diamant van $ 300 vastzat en daarom
was ik ook dadelijk besloten om met die
boot te reizen, al zou 't me ook het
leven kosten.
Toen we den steiger verlaten hadden
ging ik in de kajuit zitten luisteren naar
«en dikken heer, die vier of vijf kolom
men (kompres gedrukt) over de politiek
voorlas.
Mijnheeren, zei hij, 't blad
neerlegfend het schijnt mij toe dat verder
wam hij niet; hij kon niet, want de
stoomketel sprong en wij gingen met
-de heele santekraam in de hoogte. Ik
weet niet precies meer, hoe we door 't
?dek van de boot kwamen en wie 't eerst
passeerde; soms ben ik verstrooid en
dat was waarschijnlijk op dien dag ook
,t geval.
De explosie maakte veel meer leven
dan noodig was; met niet half zooveel
lawaai was zij nog A I. geweest. Een
van de lui, die tegelijk met mij de lucht in
ging, scheen niets van de geheele zaak te
begrijpen en tikte me vragend op den schouder:
?>zeg wat beteekent dit allemaal?" Ik wees naar
den dikken heer, die een voet of' vijf boven
mij vloog, want ik zag hem gymnastische
toeren verrichten om op de kajuitstrap te krui
pen, die naast hem zeilde. De vergulde adelaar
van den boeg vloog ver boven ons en daarin
vond een dominee uit Illinois aanleiding om
over de adelaarsvlucht der Amerikaansche
vrijheid te extemporeeren Hij deed't gelukkig
niet lang, want een splinter van de boegspriet
sloeg hem een oor af en hij brak 't rechterbeen
tegen een van de zuigerstangen. Ik wou hem
nog vragen om voort te gaan, maar hij keek
zoo neerslachtig en sip, dat ik er 't hart niet
toe had.
Hoe hooger we kwamen, des te mooier en
ruimer werd 't panorama van de rivier, maar
lang kon ik er niet van genieten, ik raakte
in de war met den dikken heer, zoo erg, dat
we niet konden zeggen of bij ik, of dat ik hij
was en bovendien, ik moest naar Maysville
omdat ze daar op me wachtten.
De dikke klaagde over kiespijn en ik was
flauw, doordien iknietgelunchdhad;als't
?over mijn tijd gaat, wordt ik altijd
geeuwerig. Eindelijk kwamen we weer beneden
in 't water te land en tegelijk met ons
regende het andere passagiers,
machinedeelen en brandhout. De dikke en ik
?zonken gezamentlijk; ik kwam dadelijk
weer_boven, maar hij had zeker beneden
nog iets te doen en bleef dus achter.
Een menigte andere lui doken tegelijk
met ons op. Een apotheker uit Texas
schreeuwde dat hij zich beklagen zou
bij de stoomboot-directie; hij was erg
boos, want hij had van zijn onderste
helft alleen nog maar zijn breukband
oyer en een oude heer met een lorgnet
die een deur te pakken had, riep dat
hij lid was van de wetgevende macht
en daarom 't eerst gered moest worden
maar wij anderen hielden een meeting
en concludeerden dat de Amerikaansche
constitutie gelijke rechten aan alle bur
gers waarborgt, derhalve drongen we
hem van de.deur af. Hij is toen den
dikken gaan opzoeken om zich beneden
bij hem over ons te beklagen. Omdat
op de deur geen twaalf of veertien lui
konden drijven, greep een half dozijn
van ons groepje naar bezems,
voetbankJes, plumeaux en andere drijvende arti
kelen. Een zes voet lange boer uit
Missouri_spartelde rond met een
laarzentrekker in de eene, een anti-rnacasser in de andere hand en angst op zijn gelaat. Toen hij
dicht bij mij kwam riep hij mij toe: »Jongmensch wij ffaan naar den bliksem" een uitdrukking
die hem een ernstige vermaning bezorgde van
«en dame met rood haar, die op de eettafel
dreef. Zij riep dat het zeer onhebbelijk was om
in het bijzijn van dames te vloeken
waardigde den Missoim-man van dat oogenblik met geen blik meer. Ik kreeg toen juist
ook de tafel te pakken, kleuterde er op en de roodharige dame riep, zoodra zij me zag, »Ga
weg jongmensch, ga weg!''
Ik antwoordde: «geneer u niet dame, in dit oogenblik kijken we niet naar toilet; haar
japon nl. was weg, haar poney gezengd en haar onderrok was over haar hoofd geslagen ;
haar beide kousen waren verpletterd, overigens was zij nog presentabel.
Ik zelf had gelukkig de halsboord van mijn flanelletje nog om, n laars en de helft van
mijn linkermanchet. De dame wenkte: Ga weg" en riep «shocking!" ik veroorloofde mij
haar op te merken, dat haar neus gebroken en haar voortanden weg waren. Toen werd ze
boos en gilde: kijk naar je zelf.' je bent een oog kwijt, je hebt een gat in je hoofd en
je zit vol brandblaren.
Voor ik haar een grof heid terug kon zeggen, wierp een golf ons samen op den oever,
midden tusschen een hoop splinters en menschen. Ik schaamde me en vroeg om een
chambercloak of zoo iets. want ik ben altijd net en fatsoenlijk geweest, van jongs af aan;
niemand bracht me een bedekking van mijn naaktheid en ik vond het dus verstandig om
maar flauw te vallen, ten einde de critische opmerkingen van de omstanders te ontgaan.
Toen ik weer bijkwam, zag ik dat we met ons tienen of twaalven op n hoop lagen en
de kapitein van de boot hield een speech.
Hij zei, dat hij 't niet holpen kon dat de ketel gesprongen was en dat we 't hem niet
kwalijk moesten nemen, want dat hij zelf een mooie smoushond door dit geval verloren
had, en dat 't wel meer gebeurde dat stoomketels zonder geldige redenen sprongen en dat
als hij de oorzaak van dit ongeluk ooit ontdekte hij 't ons zou laten weten. Hij was, naar
ons voorkwam, een net mensch en we condoleerden hem dus hartelijk met 't verlies van zijn hond.
Toen ik te Cincinnati kwam, vroeg de commissaris van politie mij of ik ook preferentie
had waar ik begraven _wilde worden, maar aangezien ik daar geen bepaald antwoord op gaf.
stuurde ze me naar 't hospitaal om er over na te denken. Toen begon het gat in mijn hoofd erij;
pijn te doen en ik viel weer in zwijm 't laatste wat ik me herinner is dat ik een man, die
de l niet kon zeggen, hoorde bevelen: »Xnat Nul;ris de kist maar knaar maken r oor dit nijk."
Zestien _ dagen later kwam ik weer bij; de burgemeester kwam eiken dag zien of ik
hardnekkig bleef voortleven en de doctoren zeiden dat ze hun uiterste best hadden gedaan,
maar dat ik te taai was.
Ze hadden mijn oog opgeruimd en liet gat in mijn hoofd behoorlijk vergroot, nagezien en
verbeterd, maar aangezien ik toch bleef leven zeiden ze, dat er kans op was dat ik heel
oud werd, als er ^gec-n longontsteking, blindheid, ruggemergstering of andere
lichte_ongesteldheolen meer bijkwamen "?'SSil
Ik kom nu echter tot de gevolgtrekking, dat het niet aangenaam is om in de lucht td
vliegen en dat vooral 't neerkomen lastig en vervelend is. Je reisprogramrna wordt er ook
zoo onhebbelijk door verstoord en het loopt somtijds op een begrafenis uit.
De roodharige dame heb ik een i ge jaren geleden nog eens ontmoet, ze was heel vriendelijk
en Jiep op alle dagen van haar negende, maar van den dikken heer heb ik niets meer ge
hoord, waarschijnlijk is een stuk van de stoommachine in zijn zak geraakt en hij dienten,*
gevolge gezonken. MARK TWAIN.