Historisch Archief 1877-1940
No. 775
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Des Grieux koopt de archers om, ten einde
haar te bevrijden; zij ontmoeten elkander. Nu ziet
Manon hare verkeerdheden in, doch het is te laat.
In zijne armen sterft zij.
C'est l'histoire de Manon!
Hoe de geschiedenis geschreven en getoonzet
is, verhaalt ons een Parijsche journalist naar aan
leiding van mondelinge mededeelingen van den
componist Jules Massenet.
Zoowel de Abbéde Prévost, die ruim pen eeuw
geleden Manon Lescaut schreef, als Massenet,
hebben het grootste gedeelte van dit werk te
's Gravenhage voltooid. In streng incognito moet
Massenet aldaar vertoefd hebben, ten einde rustig
te kunnen werken.
Over den inhoud van de muziek behoef ik niet
meer te spreken, daar die reeds genoeg bekend
is, Den 17en Januari 1884 had de eerste opvoe
ring te Parijs plaats. Wijlen onze, latidgenoote
mej. Heilbron vervulde toen de titelpartij.
(In Massenet's spreekkamer hangt nog een
prachtig portret van deze zangeres in het
costuum van Manon).
Dinsdagavond voerde het Fransche Opera-Ge
zelschap Manon op tot sluiting van het saizoen.
Op waardige wijze is deze serie voorstellingen
besloten. Hebben ook sommige opvoeringen te
leurstelling gebaard, de algemeene indruk van dit
gezelschap is steeds eene zeer gunstige geweest
en meerdere voorstellingen hebben werkelijk ge
not verschaft. Het doet mij dan ook genoegen
dat er alle kans bestaat, dat de heer Mertens
ook het volgende jaar als directeur zal optreden.
De twee hoofdpersonen, Manon (mej. Marcob'ni)
en Des Grieux (de heer Samaty) waren voortref
felijk gedisponeerd. Ook de heer Illy (Lescaut)
gaf veel goeds wat zang betreft en was in spel
verdienstelijk, terwijl de overigen ieder volgens
zijne of hare krachten tot een bevredigend geheel
medewerkten. Koor en orkest voldeden mij zeer
goed.
Mej. Marcolini en de heer Samaty ontvingen
vele ovaticn, ook de heer Illy mocht zich vooral
in de eerste acte in welverdiend applaus verheugen.
Waarom bracht men den met jeugdig vuur
bezielden kapelmeester Jahn niet eens een bewijs
van dank voor het volbrengen van zijn moeielijke
en omvangrijke taak?
Om kort te gaan deze opera, waarin Massenet
m. i. zich van zijn beste zijde doet kennen, werd
op zeer aantrekkelijke .wijze weergegeven,
Ik hoop dan ook de goede elementen die ik
in den loop van dit saizoen dikwijls aanwees, in
het volgend saizoen weer te zien.
Hoewel het mij spijt dat er nog niet eene op
voering van leijer's Siyurd zal plaats hebben
(wie weet of er nog niet eene onherroepelijk
laatste voorstelling komt) was de opvoering van
Manon een zeer gelukkige greep
Een hartelijk: tot weerziens" roep ik dit ge
zelschap toe.
Zaterdagavond had eene uitvoering plaats van
? de meer gevorderde leerlingen van de Muziekschool
van de Maatschappij tot bevordering der Toon
kunst. Ik was dezen winter niet in de gelegenheid
geweest de beide gewone uitvoeringen bij te wo
nen, daarom is hét mij aangenaam thans met een
enkel woord deze soiree te vermelden.
Uit de voordrachten voor piano, zang (een- en
meerstemmig) viool en violoncel, bleek dat de
directeur, de heer Frans Coenen (ensembleklasse)
en de leerares en leeraren mevr. Collin?Tohisch
en de heer Averkamp (zang).de heeren enri Tibbe
(klavier), Joseph Cramer (viool) en Henri Bosmans
(violoncel) met veel vrucht aan de ontwikkeling
van de jeugdige talenten hebben gearbeid.
Onder deze leerlingen hadden sommigen het
reeds op groote hoogte gebracht, terwijl anderen
voor de toekomst beloven. Was er dus verschil
van begaafdheid en ontwikkeling, uit alles bleek
toch de degelijke richting van het onderwijs op
treffende wijze.
Nog blijft mij over melding te maken van de
uitvoering van de Hnrold-Simfonie van Bsrlioz met
alt-solo door het orkest van het Concert-gebouw.
Voor de tweede maal in dit saizoen hoorde ik
dit werk, dat mij opnieuw zeer boeide.
Hoe deze simfönie (die eigenlijk door Paganini
gevraagd was in den vorm van een concertstnk
voor alt en orkest) ingedeeld is, schreef ik reeds
vroeger. Ik kan dus met een kort woord over de
vertolking volstaan. De heer Timmner voerde thans
de alt-solo uit en wel, behoudens enkele
oogenblikken in de eerste acte uitgezonderd, op zeer
schoone wijze. Wel kan ik mij niet overal met
zijn opvatting vereenigen, doch dat is vaak
Gesclimacksaclie"
Ter verklaring van mijne opinie merk ik op, dat
de altsolo een sterk contrast met het orkest
vormt, want schildert het orkest ons het
Italiaanscbe leven in de bergen met sfprke zonnige
kleuren, de alt-partij schildert ons het karakter
en gemoedsleven van den rusteloos dwalenden,
levensmoeden, diep-treurigen held.
Alleen op deze wijze kan ik mij het optreden
van den alt-solo in dit werk verklaren.
M. i. nu legde de heer Timmner zich meer toe
op schoone toonvoortbrenging. dan wel dat hij er
overal naar gestreefd had zich in te denken in
het karakter van Byron's held.
Van een violisten-standpunt beschouwd was er
veel schoons in zijn spel en vooral het derde deel
verschafte hem terecht luide toejuichingen.
liet orchestrale gedeelte was. zooals gewoonlijk,
met bijzondere zorg en juistheid ingestudeerd.
In de opvatting die ik onder Hol en Kes hoorde.
waren nu en dan nog al eens afwijkingen waar
te nemen; hetgeen niet meer dan natuurlijk is.
Had ik bij sommige gedeelten in bet orkest wat
meer gang gewenscbt, in de finale was meer
hartstocht dan de heer Kes gewoon is aan 1o
brengen en hij ook bij orkestrale uitvoeringen
wil aanbrengen.
Het kwam mij echter voor. dat dit gedeelte
nog meer had kunnen verdragen. Peze orr/ie, onder
Bandieten-, waarin de held ziin treurig bestaan
eindigt, is wel (de llexmsnbïmi uitgezonderd)
het sterkste beeld van razende woestheid en
infernale passie, dat Berlioz heeft geschilderd.
VAN MiLLiüiix.
AANTEEKENINGEN SCHÏDERKüNST.
7lie Dïal, an occrmonal pullication, edited
ly Ch. Shannon and G. Ittcketts, zoo staat boven
aan het fraaie- titelblad der kunstvolle uitgave,
waarvan hier reeds even werd gewaagd. The
jjlal de zonnewijzer. En inderdaad, hier wordt
wel het morgenuur aangewezen van een nieuwe
zon, al is rle glans van dat licht ook elders reeds
te zien Het is een werk van wezenlijk voorname
nieuwe boek-knnst.
Een achttal jonge kunstenaars van ras vereenigen
zich met geen ander doel dan orn een mooi boek te
maken. Een boek waar in het gehalte van de
literatuur, in het karakter der prenten, in de
typographische uitvoerir.g niet anders dan de
meest aristocratische kunsttmaak zal voorzitten.
Charles Ricketts is schrijver evenzeer als teeke
naar, hij snijdt zijn prent zelf in het houtblok,
zoowel als hij ze ontwerpt. De houtsneden zijn
direkt van het houtblok gedrukt, en niet zooals
dat gemeenlijk gaat van een afgietsel. De smijdige
bekoring van de echte kloeke houtsnep is daardoor
bewaard. De oplaag is zeer beperkt, inkt,
papier en druk, alles is op het keurigst verzorgd.
Aan het mechanische is zoo min mogelijk over
gelaten, aan het industrieele niets geofferd.
Het is een merkwaardig, een mooi, een trotsch
boek. Drie lithografien van Charles Shannon,
hoezeer ook ongemeen en teer, doon in beteckenis
onder voor de meeste houtsneden. Ken wilde pracht
zoowaar is een groote compositie van lïeginald
Savage, door hem zeif karaktervol gegraveerd, en
die aan Dürers machtige houtsneden denken doet.
Zij is bij het fantastisch, gruwelijk f xotiek verhaal
van een verdwaasde Chineesche koningin. Het
volk dat haar verafschuwt heeft den brand ge
stoken in het paleis, en tusschen reusachtige
vlammen die om een kolossalen cederstam heen
opwaarts lekken, stort een donkere pauw naar
omlaag, waar het massieve gevaarte van ee"n
norschen neushoorn ligt neergesmakt tusschen
patrijzen en welige planten, over de teenen
omheining heen van een stnk boomgaard. En
omhoog bij' den cederstam waart, boven dat tooneel
van verwoesting en wraak, over een stuk muur
van het brandende paleis, als een zwarte schim
me,t loshangend haar, do verschrikkelijke koningin,
kussend in kalme Wanhoop eens dooden minnaars
hoofd.
Dit stoutste in het boek geeft wel den toon aan
van het geheele werk. dat alleen tot stand kan
komen in een land waar het karakter der door
Crane en Morris ingewijde nieuwe bnekkunst,
nog slechts verscherpt behoefde te worden om
iets van zulke orde voort te brengen, waar men
het ongemeene van Blake, l'oe en lïosetti. in
krassen prent-stijl waardig mee vindt voortgezet.
Waar eens wat moois over mocht worden ge
schreven door een sensitief kunstenaar van tegen
woordig, dit heb ik dikwijls gedacht dat
is over dien schilder wiens vrome werken bij het
eeren der vroegere kunst van onzen
Nederlandschen stam (en dit uit eenzijdige bewondering
voor onze groote zeventionde-ceuwers.) al te zelden
worden herdacht: over dien aanbiddeliiken
ziener des gelooft, die in zoo groote scherpheijt
openbaert zijn lijdsaem sacht ghemoodt, over Hans
Memling wordt bedoeld. Wij zijn zoo,?voor een
tentoonstelling van voorbijgaand belang in den
vreemde zal men allicht een dag sporens veil
hebben, en hoe weinige Hollanders intusschen
plegen de Vlaamsche steden te bezoeken, waar
schatten van onvergankelijk schoon in stemmende
omgeving zich rustig blijven bieden aan ons
kunstbegeerig oog. Terwijl men dient toe te geven wat die
oude Frans Pourbus al verklaren mocht, dat men
Memlings werk nemmermeer ghenoech besien can
noch gheprijsen.
Wel heeft onlangs de jonge Gentsche advocaat,
in wiens verrukkelijk vreemde literaire kunst, iets
van de teerheid der oude devote Vlamingen schijnt
gevallen, ons toegezegd over den grooten meester
Hans zijn indrukken te zullen neerschrijven, maar
het zeer verlangde laat zich wachten. En in die
afwachting is dubbel die verrassende, al te frag
mentarische studie ons welkom geweest, die door
een jong Hollander dezer dagen over den grooten
geloofsverluchter van Brugge geschreven werd.
Dat met ziin kleurenrijke en forsch omlijnde
impressie-taal Van Looij iets over Memling kon
zeggen, strookend met den heimelijken aard dior
teere heiligen-kunst, dat had ik niet gedacht.
Maar ieder die lezen zal zijn bezoek tot hef Sint
jans-gasthuis te Brugge, zal moeten bewonderen
de argelooze fijnheid waarmede hij de eigenaardig
heden van den ondoorgrondelijken schilder woef te
raken, l'romentin heeft eenmaal er zich over be
klaagd dat, het niet doenlijk is een taal te vin
den, waardig om te spreken van deze kunst van
onschuld en geloof, want de woorden, zegt hij.
schijnen sedert Memling door liet gebruik dus
danig gesleten, dat men voel moeite beeft er zulke
op te delven die passen voor hem. Van die woor
den nu heeft van Looij er gevonden liier. en men
zou zeggen zonder ze te zoeken: klaar-gekleurd
in hun klankenkoppeling. en vriendelijk, gothiek
van geur. En daarom zal rnen zeer met mij van
dezen schrijver in zulkon geest, een volledige studio
verbeiden, over dip. wondere kunst, welke, zooals
wi'l gezegd is, het ons past hulde te brengen,
eeiiwiglijk.
Literatuur, waarlijk literatuur over schilder
kunst in onze taal. wie zal getuigen dat -/.G
bestaat ?
Of het rijke talent van Van Looij er ons iets
toe brengen mocht.
Het groote werk over lïcmbrandt door Emile
Michel. waarvan in verschillende tijdschriften al
zooveel voorstudie!' verschenen, is nu bij Hachette
te Parijs in afleveringen aan het uitkomen. In
veertig weken zal het kompleet
zijn.Dit is zeker, dat aan gebrek aan kennis zijner
stoiïo- het den schrijver niet schorten zal. Het
boek wordt rijk geïllustreerd.
? De (i(xelJ*chnft fiir rcrriel/ïtllifienile K-m^t te 5
Weenen bezorgt, onder redactie van dr. Ricbard
(iraiil. een vervolg-uitgave : Die rerriel/'iïlrir/fvde
Knust der (rei/entrart. waarin de reproductieve
kunsten in de verschillende landen telkens door
iemand uit het land zelf behandeld worden. Voor
Belgiëis de Brusselsche conservator aan. het
Prentenkabinet Henry Hymans medewerker. Voor
Holland werden de artikelen over de houtsnijkunst
en over de burijngraveerkunst door den heer C.
Ed. Taurel bezorgd. Thans bewerkt deze zelfde
heer een aflevering over de Nederlandsche
etskunst van heden. Men mag meenen dat, een
graveur uit de oude school niet geheel aangewezen
was om onze tegenwoordige etskunst te behan
delen ; maar zeer nauwgezet inderdaad heeft de
schrijver zich van deze dingen getracht op de
hoogte te stellen, en zonder vooroordeel, zonder
aanzien van opvatting noch persoon heeft hij elk
naar zijn aard willen behandelen. Zooals van zelf
spreekt wordt dit werk dan ook meer
doc'umenteel dan kritieseh. Voor reproductie in den tekst
wordt uit een 42 tal door hem opgezonden etsen,
van Rochussen, Storm van 's Gravesande, Steelink,
Karsen. Koster, e. a. door de redactie te Weenen, er
een tien- of twaalftal uitgezocht. Buiten den tekst
komen groote platen waaronder van Jozef Israols
de Schelpenvisser of de Rooker, van Bauer diens
Aladin, en etsen van Zilcken, Dake.
Beiden, de Antwerpsche correspondenten van
do yirition en de Art moderne, toonen zich zeer
gebelgd over de wijze waarop de Cercle artistigue
te Antwernen de gastvrijheid die zij de
Ncderlimthche Etttdub aanbood, aan haar vervuld heeft.
De in die bladen geprezen voortbrengselen onzer
landgenooten, zijn in een donker geheel ongeschikt
bijzaaltje slecht, opgehangen, terwijl een aantal
ergerlijke schilderijen van leden van den Cercle
in een fraaie zaal prijken
V.
EEN BEROEP OP DE NEDERLANDSCIIE
PHILOLOGIE.
Het is reeds voor de tweede maal dat een Ano
nymus in dit veelgelezen blad in den vorm van
eene Epistula" allerlei, misschien vrome, mis
schien gemakkelijk te vervullen wenschen geuit
heeft, en openlijk een beroep heeft gedaan op do
Nederlandsche philologie. Dat onze goode vriend
l eene bepaalde meenirg heeft op 't gebied der
i Latijnsche orthographie, verraadt zijne Epistula
| reeds door de schrijfwijze van het woord. l)at hij
tot de min of meer ingewijden behoort, blijkt uit
! de details, waartoe hij afdaalt. Dat hij een der
j jongeren is. meen ik uit zijne vermelding van de
[ historische grammatica, van Sanskrit, en van nog
veel meer. te mogen opmaken. Dat hij 't ernstig
meent, volgt uit de toon die hij aanslaat. Maar
dat hij nog niet goed schijnt te weten wat hij
wil. is de aanleiding van dit mijn schrijven.
Het is allerminst mijne bedoeling den schrijver
te volgen bij alle punten die hij aanroert Laat
ons beginnen met dankbaar te erkennen dat er
veel waars in zijne opstellen steekt, dat hetgeen
de Anonymus over het overdreven
conjecturenmaken, over het bokken aa,n n Akade.mie, over
het wetenschappelijk peil, waarop 't gymnasiaal
onderwijs steeds behoort te staan over nog
zooveel andere onderwerpen gezegd heeft,
behartisjingswaardige werken bevat. Doch daartegenover
staan verschillende algemeene en bijzondere be
zwaren.
Een .algemeen bezwaar acht ik in de eerste
plaats, dat onze briefschrijver zich hier en daar
zeer vaag uitdrukt, en ons bij do gewichtigste
vraagpunten in 't duister laat omtrent zijne eigen
lijke gevoelens, en vooral omtrent de zijns inziens
aangewezen middelen tot herstel. De kwestie of
men 't Latijnsche bastaardwoord ppistola met een
o of met een u te schrijven hoeft is belangrijk:
nog interessanter echter schijnt mij de vraag, of
de te Amsterdam begonnen poging om de Latijn
sche uitspraak te verbeteren, en daardoor wat
nieuwen wijn in oude zakken te doen, en ook de
studie van het Latijn meer levend te maken, niet
krachtiger behoort te worden gesteund (IA Over do
uitspraak van het (Irieksch, en ten gevolge daarvan
de behandeling van het Grieksch als eene levende,
niet als een doode. taal, zal ik hier ter plaatse
niet lang uitweiden, doch alleen constatoeren dat
zoowel dit, als andere punten die verwaarloosd
worden, niet te wijten zijn aan de Philbelleensche
Vereeniging. Integendeel: zij heeft voorjaren reeds
het wachtwoord gegeven, en tevens getoond hoe
met de grammatische studie der klassieke auteurs
ook de apsthetischo beoefening hand aan hand
moet gaan, dit alles is op velerlei wijzen in
baaiorgaan besproken en met bewijzen gestaafd __ aan
wie thans de schuld dat haar stem in Nederland
nog steeds die eens roependen in de woestijn is?
Maar, zal men zeggen (en misschien onze
naainlooze vriend in de eerste plaats), zij heeft de /aak
verkeerd aangepakt, zij heeft, het aloude Latijn
aangerand, zij wil ons liet nieuw-Griek.-ch geven
in plaats van lipt oud-Grieksch, di'e taal waarin
zoovele onsterfelijke meesterwerken geschreven zijn!
Deze beschuldiging is onjuist en onrechtvaardig,
zij zal dan ook wel meer binnenskamers dan in
't openbaar worden uitgesproken: laat ons hopen
niet volgens de geniepige manier van
handelon,waarvan Busken lluet in een zeer bekende tirade vader
('ats tot poefoom stempelt. Maar voor zooverre
zij een uitvloeisel is van wclmeenend mistasten,
veroorloof ik mii er hef volgende op te antwoorden.
Dat er, zelfs in den beginne, verkeerd is opge
treden, ontken ik ten sterkste; mogelijk is er in
de hitte van hef gevecht bier en daar een al te
kras woord gesproken, doch vooral in Neder
land kan dit geen kwaad, omdat wij ge
woonlijk juist aan het tegenovergestelde euvel
mank gaan. Een Hollander kan menig stootje
velen voordat hij in beweging komt, 7ij die
tlians beweren dat de zaak verkeerd is aange
pakt (er zijn er zoo!) trachten door bijzaken
hunne onthouding te motiveeren. nu zij zien dat de
hoofdzaak allengs meer en meer als goed on waar
in wetenschappelijke kringen erkend -wordt.
liet Latijn aangerand? Slechts oppervlakkige
kennismaking kan dit volhouden: er is op ver
schillende manieren en door verschillenden be
weerd en uiteengezet hoe en waarom de studie
van het Grioksch boven die van het Latijn zou
kunnen worden voorgetrokken, boe de beoefening
dier twee zusterlalen zou kunnen worden
heivormd de redactie van dit weekblad wil. naar
het althans schijnt, afschaffing: ik voor mij be
geer niets dan geleidelijke hervorming en zoo
voorts. Maar niets zal do Philhclleensche
Vereeniging liever zien dan dat er, naast goede hel
lenisten, ook ten onzent uitstekende latinisten
werkzaam blijven, mannen uit de school van
Peerlkamp en Bake, van Boot, van Pluygers en
Cornelissen en Baehrens, om van de jongeren
niet te reppen, tot heil der wetenschap en tot
glorie van ons om zijn philologie vroeger geprezen
en alomme beroemd .Nederland.
Ten eenenmale onjuist is ook de meening, die
zoowel bij het groote publiek als' vooral hij de
literatoren hier te lande »ög heerschende is, alsof
de Philhelleensche Vereeniging het nieuw-Grieksch
in plaats van het oude Grieksch stellen wil. Niets
minder dan dat. Zij wil juist de beoefening der
oudere taal on der in die taal ons overgeleverde mees
terstukken en dichterlijke en wijsgeerige voort
brengselen aanwakkeren, doen herleven in zeker
opzicht, dieper en omvattender en grondiger
maken door de studie der Grieksche taal en.
letterkunde als n grootsch geheel. Getuige
de sympathie waarmee zij het optreden der
IJtrechtsche studenten begroet heeft (schoon het oordeel
van den geestigen van Eeden, wat de uitvoering
betreft, niet onverdiend was tegenover deeischen
die men stollen mocht!), getuigen'hare algemeene
vergaderingen, getuige de lange lijst van geschrif
ten harer leden en medewerkers. Hoe jammer
dat een Vosmaer (medeoprichter der Vereeni
ging') niet meer leeft, om hetzij als
Homerusvertaler hetzij als Flanor, met zijn fijne
wolversneden pen tegen zulk een vooroordeel te
velde te trekken, en het edele en ideale doel der
vereeniging nu eens in antieke versmaat, dan
weer in rbytbmisch doch kernachtig prosa te
verkolidigon, en wat bij hem n was te
bepleiten.
Doch laat ons niet te veel afdwalen en
tenigkeeren tot de epistel van onzen onbekenden
philoloog en vriend der Nederlandsche philologen.
Waar hij den bekenden (overigens zeer pedanten
en vaak zeer vervelenden) Lucian Muller en an
dere Duitscliers aanhaalt, om onze eenzijdigheid
te veroordeelen, waar hij misschien zelfs wol onze
katheders vooral met Duitschors (kundige vreem
delingen, zegt hij woordelijk) wil bezetten, daar
vergeto hij toch zelf niet de grooto schaduwzijden
van die Duitsche wetenschap ('2). Hij vorgete
niet te vermelden dat bij onze naburen, onder
een groot aantal philologen, te veel werklui,
opperlni en aannemers, maar te weinig arfhitecten
zijn. Hij verzuime niet mee te deelen dat zij aan
de vruchten 'van eigen bodem dikwijls een over
dreven waarde toekenren, die van vreemden grond
maar al te vaak bejegenen met een wan'romven
en een geringschatting, die misschien past bij het
smalle strookje gronds. dat zij gewoon zijn
tebeploegen, maar zeer zeker niet bij de breedte en
den omvang, dien de philologie in den besten zin
des woords behoort te bezitten. Hij verzwiige (last not
least) allerminst bun zucht tot het bouwen van stel
sels, zelfs in de lucht, hunne duistere terminologiën.
Hij volge hen lang niet, in alles na; schoon ik
hem gaarne gelijk zal geven in ziinebewoid^ring
voor hunne grondigheid, hun veelomvatterdheid.
bun noesten vlijt, bun nooit verslappende werk
kracht.
De docenten, zoo zegt onze briefschrijver, moeten
niet alleen kranige schoolmeesters ?,ijn geen
doctores umbratiVi. voeg ik er bij, die de jongens
liever zien vertrekken dan komen , niet alleen
inpompers van mensa en peedéwoo (.'d, maar
vooral wetenschappelijke mannen. Wie zal dat
niet toestemmen? Wie zou niet gaarne dio twee
zeldzaam te vereenisen eigenschappen, pror.ilige
wetenschap en paedagogische geschiktheid, hand
aan band zien gaan tot heil der vaderlandsche
jeugd? Mannen uit n stuk zijn er noodig. man
nen van wie het bekende Schiller'sche epigram
op de wetenschap niet gelden mag:
Einem ist sic die hohe, die himmlische Gó'ttin
dem Andern
Eine fücbtige Kiih, die ihn rnit Butter versorgt,"
want zij, die voor de wetenschap leven, mogen
niet vergeten dat zij een duro plicht tegenover
de maatschappij hebben te vervullen, dat in de
lf)e eeuw meer dan ooit de doode
kamergeleerdbeid zich zelve veroordeelt; terwijl zij, die zich
vooral wijden aan de meer praktische taak van
doceeren, eene taak wier inoeïolijkhcid en wier
ideaal karakter ik do laatste zal zijn om te mis
kennen, de waarschuwing van onzen Anonymus
niet in den wind zullen mogen slaan, niet traag
zullen mogen zijn in het verzamelen en versprei
den van de beste vruchten der philologisclie we
tenschap. Hoe 't ook zij. ik reik ten slofte
aan onzen Anonymus welgemeend de band: bet
hoofddoel van mijn schrijven was niet, vraagteekens
te zetten, maar een weerklank te doen booren
van het vele goede in zijn bedoelingen. Slechts
n verzoek lieb ik hem te doen (hij vercove 't
den schoolmeester): Zeo- nog eens duidelijker ei;
beknopter wat pij eigenlijk wilt. Ook hier geldt
bet: Oui bene distinguit, bene docet.
Amsterdam. H. C. Mn.i.rn.
(1) Natuurlijk hangt daarmee samen eene be
handeling van bet Lafiin als niet geheel doode.
taal. de samenhang met de Romaansche talen. enz.
Ik verwijs voor nadere uitwerking va,n sommige
punten naar bet (thans gestaakte) tiidsehrift
Co»iir>i<-tin Viriliii» en naar ons tijdschrift Jlellax.
('2) Daar zij zich zelf' zoo noemt, en bij voor
keur, mag de vreemdeling dit, herhalen Overigens
spreekt van/elf dat de wetenschap in de eerstij
plaats geene grenzen kent en kennen mag. Met
leedwezen las ik dan ook dezer dagen in bet
Jlnndelslilritl een aanval op Prof. de Groot te Leiden.
omdat hij. .... ziin werk over China in het En
gelse1! geschreven beeft .'
(8) Als 't voor den -/etter rm:t te lastig is, mag
hij 't nog eens met Grioksche letters schrijven:
~.z;-V?'.,.- Doch ik vergat dat het piii-rlni-o is: wij
Hollanders weten immers beter dan de Grif-ken
boe hun oude taal moet worden uitgesproken!
Ten minste irri rerhefJden lift OIIK nii reeds .9/ï-i
juri'ii ; dc Itialogus en u .rus-mux i'cn-clutn in
'jZ.72,s.'