De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1892 8 mei pagina 3

8 mei 1892 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 775 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Des Grieux koopt de archers om, ten einde haar te bevrijden; zij ontmoeten elkander. Nu ziet Manon hare verkeerdheden in, doch het is te laat. In zijne armen sterft zij. C'est l'histoire de Manon! Hoe de geschiedenis geschreven en getoonzet is, verhaalt ons een Parijsche journalist naar aan leiding van mondelinge mededeelingen van den componist Jules Massenet. Zoowel de Abbéde Prévost, die ruim pen eeuw geleden Manon Lescaut schreef, als Massenet, hebben het grootste gedeelte van dit werk te 's Gravenhage voltooid. In streng incognito moet Massenet aldaar vertoefd hebben, ten einde rustig te kunnen werken. Over den inhoud van de muziek behoef ik niet meer te spreken, daar die reeds genoeg bekend is, Den 17en Januari 1884 had de eerste opvoe ring te Parijs plaats. Wijlen onze, latidgenoote mej. Heilbron vervulde toen de titelpartij. (In Massenet's spreekkamer hangt nog een prachtig portret van deze zangeres in het costuum van Manon). Dinsdagavond voerde het Fransche Opera-Ge zelschap Manon op tot sluiting van het saizoen. Op waardige wijze is deze serie voorstellingen besloten. Hebben ook sommige opvoeringen te leurstelling gebaard, de algemeene indruk van dit gezelschap is steeds eene zeer gunstige geweest en meerdere voorstellingen hebben werkelijk ge not verschaft. Het doet mij dan ook genoegen dat er alle kans bestaat, dat de heer Mertens ook het volgende jaar als directeur zal optreden. De twee hoofdpersonen, Manon (mej. Marcob'ni) en Des Grieux (de heer Samaty) waren voortref felijk gedisponeerd. Ook de heer Illy (Lescaut) gaf veel goeds wat zang betreft en was in spel verdienstelijk, terwijl de overigen ieder volgens zijne of hare krachten tot een bevredigend geheel medewerkten. Koor en orkest voldeden mij zeer goed. Mej. Marcolini en de heer Samaty ontvingen vele ovaticn, ook de heer Illy mocht zich vooral in de eerste acte in welverdiend applaus verheugen. Waarom bracht men den met jeugdig vuur bezielden kapelmeester Jahn niet eens een bewijs van dank voor het volbrengen van zijn moeielijke en omvangrijke taak? Om kort te gaan deze opera, waarin Massenet m. i. zich van zijn beste zijde doet kennen, werd op zeer aantrekkelijke .wijze weergegeven, Ik hoop dan ook de goede elementen die ik in den loop van dit saizoen dikwijls aanwees, in het volgend saizoen weer te zien. Hoewel het mij spijt dat er nog niet eene op voering van leijer's Siyurd zal plaats hebben (wie weet of er nog niet eene onherroepelijk laatste voorstelling komt) was de opvoering van Manon een zeer gelukkige greep Een hartelijk: tot weerziens" roep ik dit ge zelschap toe. Zaterdagavond had eene uitvoering plaats van ? de meer gevorderde leerlingen van de Muziekschool van de Maatschappij tot bevordering der Toon kunst. Ik was dezen winter niet in de gelegenheid geweest de beide gewone uitvoeringen bij te wo nen, daarom is hét mij aangenaam thans met een enkel woord deze soiree te vermelden. Uit de voordrachten voor piano, zang (een- en meerstemmig) viool en violoncel, bleek dat de directeur, de heer Frans Coenen (ensembleklasse) en de leerares en leeraren mevr. Collin?Tohisch en de heer Averkamp (zang).de heeren enri Tibbe (klavier), Joseph Cramer (viool) en Henri Bosmans (violoncel) met veel vrucht aan de ontwikkeling van de jeugdige talenten hebben gearbeid. Onder deze leerlingen hadden sommigen het reeds op groote hoogte gebracht, terwijl anderen voor de toekomst beloven. Was er dus verschil van begaafdheid en ontwikkeling, uit alles bleek toch de degelijke richting van het onderwijs op treffende wijze. Nog blijft mij over melding te maken van de uitvoering van de Hnrold-Simfonie van Bsrlioz met alt-solo door het orkest van het Concert-gebouw. Voor de tweede maal in dit saizoen hoorde ik dit werk, dat mij opnieuw zeer boeide. Hoe deze simfönie (die eigenlijk door Paganini gevraagd was in den vorm van een concertstnk voor alt en orkest) ingedeeld is, schreef ik reeds vroeger. Ik kan dus met een kort woord over de vertolking volstaan. De heer Timmner voerde thans de alt-solo uit en wel, behoudens enkele oogenblikken in de eerste acte uitgezonderd, op zeer schoone wijze. Wel kan ik mij niet overal met zijn opvatting vereenigen, doch dat is vaak Gesclimacksaclie" Ter verklaring van mijne opinie merk ik op, dat de altsolo een sterk contrast met het orkest vormt, want schildert het orkest ons het Italiaanscbe leven in de bergen met sfprke zonnige kleuren, de alt-partij schildert ons het karakter en gemoedsleven van den rusteloos dwalenden, levensmoeden, diep-treurigen held. Alleen op deze wijze kan ik mij het optreden van den alt-solo in dit werk verklaren. M. i. nu legde de heer Timmner zich meer toe op schoone toonvoortbrenging. dan wel dat hij er overal naar gestreefd had zich in te denken in het karakter van Byron's held. Van een violisten-standpunt beschouwd was er veel schoons in zijn spel en vooral het derde deel verschafte hem terecht luide toejuichingen. liet orchestrale gedeelte was. zooals gewoonlijk, met bijzondere zorg en juistheid ingestudeerd. In de opvatting die ik onder Hol en Kes hoorde. waren nu en dan nog al eens afwijkingen waar te nemen; hetgeen niet meer dan natuurlijk is. Had ik bij sommige gedeelten in bet orkest wat meer gang gewenscbt, in de finale was meer hartstocht dan de heer Kes gewoon is aan 1o brengen en hij ook bij orkestrale uitvoeringen wil aanbrengen. Het kwam mij echter voor. dat dit gedeelte nog meer had kunnen verdragen. Peze orr/ie, onder Bandieten-, waarin de held ziin treurig bestaan eindigt, is wel (de llexmsnbïmi uitgezonderd) het sterkste beeld van razende woestheid en infernale passie, dat Berlioz heeft geschilderd. VAN MiLLiüiix. AANTEEKENINGEN SCHÏDERKüNST. 7lie Dïal, an occrmonal pullication, edited ly Ch. Shannon and G. Ittcketts, zoo staat boven aan het fraaie- titelblad der kunstvolle uitgave, waarvan hier reeds even werd gewaagd. The jjlal de zonnewijzer. En inderdaad, hier wordt wel het morgenuur aangewezen van een nieuwe zon, al is rle glans van dat licht ook elders reeds te zien Het is een werk van wezenlijk voorname nieuwe boek-knnst. Een achttal jonge kunstenaars van ras vereenigen zich met geen ander doel dan orn een mooi boek te maken. Een boek waar in het gehalte van de literatuur, in het karakter der prenten, in de typographische uitvoerir.g niet anders dan de meest aristocratische kunsttmaak zal voorzitten. Charles Ricketts is schrijver evenzeer als teeke naar, hij snijdt zijn prent zelf in het houtblok, zoowel als hij ze ontwerpt. De houtsneden zijn direkt van het houtblok gedrukt, en niet zooals dat gemeenlijk gaat van een afgietsel. De smijdige bekoring van de echte kloeke houtsnep is daardoor bewaard. De oplaag is zeer beperkt, inkt, papier en druk, alles is op het keurigst verzorgd. Aan het mechanische is zoo min mogelijk over gelaten, aan het industrieele niets geofferd. Het is een merkwaardig, een mooi, een trotsch boek. Drie lithografien van Charles Shannon, hoezeer ook ongemeen en teer, doon in beteckenis onder voor de meeste houtsneden. Ken wilde pracht zoowaar is een groote compositie van lïeginald Savage, door hem zeif karaktervol gegraveerd, en die aan Dürers machtige houtsneden denken doet. Zij is bij het fantastisch, gruwelijk f xotiek verhaal van een verdwaasde Chineesche koningin. Het volk dat haar verafschuwt heeft den brand ge stoken in het paleis, en tusschen reusachtige vlammen die om een kolossalen cederstam heen opwaarts lekken, stort een donkere pauw naar omlaag, waar het massieve gevaarte van ee"n norschen neushoorn ligt neergesmakt tusschen patrijzen en welige planten, over de teenen omheining heen van een stnk boomgaard. En omhoog bij' den cederstam waart, boven dat tooneel van verwoesting en wraak, over een stuk muur van het brandende paleis, als een zwarte schim me,t loshangend haar, do verschrikkelijke koningin, kussend in kalme Wanhoop eens dooden minnaars hoofd. Dit stoutste in het boek geeft wel den toon aan van het geheele werk. dat alleen tot stand kan komen in een land waar het karakter der door Crane en Morris ingewijde nieuwe bnekkunst, nog slechts verscherpt behoefde te worden om iets van zulke orde voort te brengen, waar men het ongemeene van Blake, l'oe en lïosetti. in krassen prent-stijl waardig mee vindt voortgezet. Waar eens wat moois over mocht worden ge schreven door een sensitief kunstenaar van tegen woordig, dit heb ik dikwijls gedacht dat is over dien schilder wiens vrome werken bij het eeren der vroegere kunst van onzen Nederlandschen stam (en dit uit eenzijdige bewondering voor onze groote zeventionde-ceuwers.) al te zelden worden herdacht: over dien aanbiddeliiken ziener des gelooft, die in zoo groote scherpheijt openbaert zijn lijdsaem sacht ghemoodt, over Hans Memling wordt bedoeld. Wij zijn zoo,?voor een tentoonstelling van voorbijgaand belang in den vreemde zal men allicht een dag sporens veil hebben, en hoe weinige Hollanders intusschen plegen de Vlaamsche steden te bezoeken, waar schatten van onvergankelijk schoon in stemmende omgeving zich rustig blijven bieden aan ons kunstbegeerig oog. Terwijl men dient toe te geven wat die oude Frans Pourbus al verklaren mocht, dat men Memlings werk nemmermeer ghenoech besien can noch gheprijsen. Wel heeft onlangs de jonge Gentsche advocaat, in wiens verrukkelijk vreemde literaire kunst, iets van de teerheid der oude devote Vlamingen schijnt gevallen, ons toegezegd over den grooten meester Hans zijn indrukken te zullen neerschrijven, maar het zeer verlangde laat zich wachten. En in die afwachting is dubbel die verrassende, al te frag mentarische studie ons welkom geweest, die door een jong Hollander dezer dagen over den grooten geloofsverluchter van Brugge geschreven werd. Dat met ziin kleurenrijke en forsch omlijnde impressie-taal Van Looij iets over Memling kon zeggen, strookend met den heimelijken aard dior teere heiligen-kunst, dat had ik niet gedacht. Maar ieder die lezen zal zijn bezoek tot hef Sint jans-gasthuis te Brugge, zal moeten bewonderen de argelooze fijnheid waarmede hij de eigenaardig heden van den ondoorgrondelijken schilder woef te raken, l'romentin heeft eenmaal er zich over be klaagd dat, het niet doenlijk is een taal te vin den, waardig om te spreken van deze kunst van onschuld en geloof, want de woorden, zegt hij. schijnen sedert Memling door liet gebruik dus danig gesleten, dat men voel moeite beeft er zulke op te delven die passen voor hem. Van die woor den nu heeft van Looij er gevonden liier. en men zou zeggen zonder ze te zoeken: klaar-gekleurd in hun klankenkoppeling. en vriendelijk, gothiek van geur. En daarom zal rnen zeer met mij van dezen schrijver in zulkon geest, een volledige studio verbeiden, over dip. wondere kunst, welke, zooals wi'l gezegd is, het ons past hulde te brengen, eeiiwiglijk. Literatuur, waarlijk literatuur over schilder kunst in onze taal. wie zal getuigen dat -/.G bestaat ? Of het rijke talent van Van Looij er ons iets toe brengen mocht. Het groote werk over lïcmbrandt door Emile Michel. waarvan in verschillende tijdschriften al zooveel voorstudie!' verschenen, is nu bij Hachette te Parijs in afleveringen aan het uitkomen. In veertig weken zal het kompleet zijn.Dit is zeker, dat aan gebrek aan kennis zijner stoiïo- het den schrijver niet schorten zal. Het boek wordt rijk geïllustreerd. ? De (i(xelJ*chnft fiir rcrriel/ïtllifienile K-m^t te 5 Weenen bezorgt, onder redactie van dr. Ricbard (iraiil. een vervolg-uitgave : Die rerriel/'iïlrir/fvde Knust der (rei/entrart. waarin de reproductieve kunsten in de verschillende landen telkens door iemand uit het land zelf behandeld worden. Voor Belgiëis de Brusselsche conservator aan. het Prentenkabinet Henry Hymans medewerker. Voor Holland werden de artikelen over de houtsnijkunst en over de burijngraveerkunst door den heer C. Ed. Taurel bezorgd. Thans bewerkt deze zelfde heer een aflevering over de Nederlandsche etskunst van heden. Men mag meenen dat, een graveur uit de oude school niet geheel aangewezen was om onze tegenwoordige etskunst te behan delen ; maar zeer nauwgezet inderdaad heeft de schrijver zich van deze dingen getracht op de hoogte te stellen, en zonder vooroordeel, zonder aanzien van opvatting noch persoon heeft hij elk naar zijn aard willen behandelen. Zooals van zelf spreekt wordt dit werk dan ook meer doc'umenteel dan kritieseh. Voor reproductie in den tekst wordt uit een 42 tal door hem opgezonden etsen, van Rochussen, Storm van 's Gravesande, Steelink, Karsen. Koster, e. a. door de redactie te Weenen, er een tien- of twaalftal uitgezocht. Buiten den tekst komen groote platen waaronder van Jozef Israols de Schelpenvisser of de Rooker, van Bauer diens Aladin, en etsen van Zilcken, Dake. Beiden, de Antwerpsche correspondenten van do yirition en de Art moderne, toonen zich zeer gebelgd over de wijze waarop de Cercle artistigue te Antwernen de gastvrijheid die zij de Ncderlimthche Etttdub aanbood, aan haar vervuld heeft. De in die bladen geprezen voortbrengselen onzer landgenooten, zijn in een donker geheel ongeschikt bijzaaltje slecht, opgehangen, terwijl een aantal ergerlijke schilderijen van leden van den Cercle in een fraaie zaal prijken V. EEN BEROEP OP DE NEDERLANDSCIIE PHILOLOGIE. Het is reeds voor de tweede maal dat een Ano nymus in dit veelgelezen blad in den vorm van eene Epistula" allerlei, misschien vrome, mis schien gemakkelijk te vervullen wenschen geuit heeft, en openlijk een beroep heeft gedaan op do Nederlandsche philologie. Dat onze goode vriend l eene bepaalde meenirg heeft op 't gebied der i Latijnsche orthographie, verraadt zijne Epistula | reeds door de schrijfwijze van het woord. l)at hij tot de min of meer ingewijden behoort, blijkt uit ! de details, waartoe hij afdaalt. Dat hij een der j jongeren is. meen ik uit zijne vermelding van de [ historische grammatica, van Sanskrit, en van nog veel meer. te mogen opmaken. Dat hij 't ernstig meent, volgt uit de toon die hij aanslaat. Maar dat hij nog niet goed schijnt te weten wat hij wil. is de aanleiding van dit mijn schrijven. Het is allerminst mijne bedoeling den schrijver te volgen bij alle punten die hij aanroert Laat ons beginnen met dankbaar te erkennen dat er veel waars in zijne opstellen steekt, dat hetgeen de Anonymus over het overdreven conjecturenmaken, over het bokken aa,n n Akade.mie, over het wetenschappelijk peil, waarop 't gymnasiaal onderwijs steeds behoort te staan over nog zooveel andere onderwerpen gezegd heeft, behartisjingswaardige werken bevat. Doch daartegenover staan verschillende algemeene en bijzondere be zwaren. Een .algemeen bezwaar acht ik in de eerste plaats, dat onze briefschrijver zich hier en daar zeer vaag uitdrukt, en ons bij do gewichtigste vraagpunten in 't duister laat omtrent zijne eigen lijke gevoelens, en vooral omtrent de zijns inziens aangewezen middelen tot herstel. De kwestie of men 't Latijnsche bastaardwoord ppistola met een o of met een u te schrijven hoeft is belangrijk: nog interessanter echter schijnt mij de vraag, of de te Amsterdam begonnen poging om de Latijn sche uitspraak te verbeteren, en daardoor wat nieuwen wijn in oude zakken te doen, en ook de studie van het Latijn meer levend te maken, niet krachtiger behoort te worden gesteund (IA Over do uitspraak van het (Irieksch, en ten gevolge daarvan de behandeling van het Grieksch als eene levende, niet als een doode. taal, zal ik hier ter plaatse niet lang uitweiden, doch alleen constatoeren dat zoowel dit, als andere punten die verwaarloosd worden, niet te wijten zijn aan de Philbelleensche Vereeniging. Integendeel: zij heeft voorjaren reeds het wachtwoord gegeven, en tevens getoond hoe met de grammatische studie der klassieke auteurs ook de apsthetischo beoefening hand aan hand moet gaan, dit alles is op velerlei wijzen in baaiorgaan besproken en met bewijzen gestaafd __ aan wie thans de schuld dat haar stem in Nederland nog steeds die eens roependen in de woestijn is? Maar, zal men zeggen (en misschien onze naainlooze vriend in de eerste plaats), zij heeft de /aak verkeerd aangepakt, zij heeft, het aloude Latijn aangerand, zij wil ons liet nieuw-Griek.-ch geven in plaats van lipt oud-Grieksch, di'e taal waarin zoovele onsterfelijke meesterwerken geschreven zijn! Deze beschuldiging is onjuist en onrechtvaardig, zij zal dan ook wel meer binnenskamers dan in 't openbaar worden uitgesproken: laat ons hopen niet volgens de geniepige manier van handelon,waarvan Busken lluet in een zeer bekende tirade vader ('ats tot poefoom stempelt. Maar voor zooverre zij een uitvloeisel is van wclmeenend mistasten, veroorloof ik mii er hef volgende op te antwoorden. Dat er, zelfs in den beginne, verkeerd is opge treden, ontken ik ten sterkste; mogelijk is er in de hitte van hef gevecht bier en daar een al te kras woord gesproken, doch vooral in Neder land kan dit geen kwaad, omdat wij ge woonlijk juist aan het tegenovergestelde euvel mank gaan. Een Hollander kan menig stootje velen voordat hij in beweging komt, 7ij die tlians beweren dat de zaak verkeerd is aange pakt (er zijn er zoo!) trachten door bijzaken hunne onthouding te motiveeren. nu zij zien dat de hoofdzaak allengs meer en meer als goed on waar in wetenschappelijke kringen erkend -wordt. liet Latijn aangerand? Slechts oppervlakkige kennismaking kan dit volhouden: er is op ver schillende manieren en door verschillenden be weerd en uiteengezet hoe en waarom de studie van het Grioksch boven die van het Latijn zou kunnen worden voorgetrokken, boe de beoefening dier twee zusterlalen zou kunnen worden heivormd de redactie van dit weekblad wil. naar het althans schijnt, afschaffing: ik voor mij be geer niets dan geleidelijke hervorming en zoo voorts. Maar niets zal do Philhclleensche Vereeniging liever zien dan dat er, naast goede hel lenisten, ook ten onzent uitstekende latinisten werkzaam blijven, mannen uit de school van Peerlkamp en Bake, van Boot, van Pluygers en Cornelissen en Baehrens, om van de jongeren niet te reppen, tot heil der wetenschap en tot glorie van ons om zijn philologie vroeger geprezen en alomme beroemd .Nederland. Ten eenenmale onjuist is ook de meening, die zoowel bij het groote publiek als' vooral hij de literatoren hier te lande »ög heerschende is, alsof de Philhelleensche Vereeniging het nieuw-Grieksch in plaats van het oude Grieksch stellen wil. Niets minder dan dat. Zij wil juist de beoefening der oudere taal on der in die taal ons overgeleverde mees terstukken en dichterlijke en wijsgeerige voort brengselen aanwakkeren, doen herleven in zeker opzicht, dieper en omvattender en grondiger maken door de studie der Grieksche taal en. letterkunde als n grootsch geheel. Getuige de sympathie waarmee zij het optreden der IJtrechtsche studenten begroet heeft (schoon het oordeel van den geestigen van Eeden, wat de uitvoering betreft, niet onverdiend was tegenover deeischen die men stollen mocht!), getuigen'hare algemeene vergaderingen, getuige de lange lijst van geschrif ten harer leden en medewerkers. Hoe jammer dat een Vosmaer (medeoprichter der Vereeni ging') niet meer leeft, om hetzij als Homerusvertaler hetzij als Flanor, met zijn fijne wolversneden pen tegen zulk een vooroordeel te velde te trekken, en het edele en ideale doel der vereeniging nu eens in antieke versmaat, dan weer in rbytbmisch doch kernachtig prosa te verkolidigon, en wat bij hem n was te bepleiten. Doch laat ons niet te veel afdwalen en tenigkeeren tot de epistel van onzen onbekenden philoloog en vriend der Nederlandsche philologen. Waar hij den bekenden (overigens zeer pedanten en vaak zeer vervelenden) Lucian Muller en an dere Duitscliers aanhaalt, om onze eenzijdigheid te veroordeelen, waar hij misschien zelfs wol onze katheders vooral met Duitschors (kundige vreem delingen, zegt hij woordelijk) wil bezetten, daar vergeto hij toch zelf niet de grooto schaduwzijden van die Duitsche wetenschap ('2). Hij vorgete niet te vermelden dat bij onze naburen, onder een groot aantal philologen, te veel werklui, opperlni en aannemers, maar te weinig arfhitecten zijn. Hij verzuime niet mee te deelen dat zij aan de vruchten 'van eigen bodem dikwijls een over dreven waarde toekenren, die van vreemden grond maar al te vaak bejegenen met een wan'romven en een geringschatting, die misschien past bij het smalle strookje gronds. dat zij gewoon zijn tebeploegen, maar zeer zeker niet bij de breedte en den omvang, dien de philologie in den besten zin des woords behoort te bezitten. Hij verzwiige (last not least) allerminst bun zucht tot het bouwen van stel sels, zelfs in de lucht, hunne duistere terminologiën. Hij volge hen lang niet, in alles na; schoon ik hem gaarne gelijk zal geven in ziinebewoid^ring voor hunne grondigheid, hun veelomvatterdheid. bun noesten vlijt, bun nooit verslappende werk kracht. De docenten, zoo zegt onze briefschrijver, moeten niet alleen kranige schoolmeesters ?,ijn geen doctores umbratiVi. voeg ik er bij, die de jongens liever zien vertrekken dan komen , niet alleen inpompers van mensa en peedéwoo (.'d, maar vooral wetenschappelijke mannen. Wie zal dat niet toestemmen? Wie zou niet gaarne dio twee zeldzaam te vereenisen eigenschappen, pror.ilige wetenschap en paedagogische geschiktheid, hand aan band zien gaan tot heil der vaderlandsche jeugd? Mannen uit n stuk zijn er noodig. man nen van wie het bekende Schiller'sche epigram op de wetenschap niet gelden mag: Einem ist sic die hohe, die himmlische Gó'ttin dem Andern Eine fücbtige Kiih, die ihn rnit Butter versorgt," want zij, die voor de wetenschap leven, mogen niet vergeten dat zij een duro plicht tegenover de maatschappij hebben te vervullen, dat in de lf)e eeuw meer dan ooit de doode kamergeleerdbeid zich zelve veroordeelt; terwijl zij, die zich vooral wijden aan de meer praktische taak van doceeren, eene taak wier inoeïolijkhcid en wier ideaal karakter ik do laatste zal zijn om te mis kennen, de waarschuwing van onzen Anonymus niet in den wind zullen mogen slaan, niet traag zullen mogen zijn in het verzamelen en versprei den van de beste vruchten der philologisclie we tenschap. Hoe 't ook zij. ik reik ten slofte aan onzen Anonymus welgemeend de band: bet hoofddoel van mijn schrijven was niet, vraagteekens te zetten, maar een weerklank te doen booren van het vele goede in zijn bedoelingen. Slechts n verzoek lieb ik hem te doen (hij vercove 't den schoolmeester): Zeo- nog eens duidelijker ei; beknopter wat pij eigenlijk wilt. Ook hier geldt bet: Oui bene distinguit, bene docet. Amsterdam. H. C. Mn.i.rn. (1) Natuurlijk hangt daarmee samen eene be handeling van bet Lafiin als niet geheel doode. taal. de samenhang met de Romaansche talen. enz. Ik verwijs voor nadere uitwerking va,n sommige punten naar bet (thans gestaakte) tiidsehrift Co»iir>i<-tin Viriliii» en naar ons tijdschrift Jlellax. ('2) Daar zij zich zelf' zoo noemt, en bij voor keur, mag de vreemdeling dit, herhalen Overigens spreekt van/elf dat de wetenschap in de eerstij plaats geene grenzen kent en kennen mag. Met leedwezen las ik dan ook dezer dagen in bet Jlnndelslilritl een aanval op Prof. de Groot te Leiden. omdat hij. .... ziin werk over China in het En gelse1! geschreven beeft .' (8) Als 't voor den -/etter rm:t te lastig is, mag hij 't nog eens met Grioksche letters schrijven: ~.z;-V?'.,.- Doch ik vergat dat het piii-rlni-o is: wij Hollanders weten immers beter dan de Grif-ken boe hun oude taal moet worden uitgesproken! Ten minste irri rerhefJden lift OIIK nii reeds .9/ï-i juri'ii ; dc Itialogus en u .rus-mux i'cn-clutn in 'jZ.72,s.'

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl