Historisch Archief 1877-1940
No. 777
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Militaire gerechtigheid.
,Nu mijn schalen allebei doofpotjes zijn, heeft immers niemand te klageii i"
EEN HAAS OVER ZEKERE
MENSCHEN.
SPAÏTEEKES, 14 Mei 1832.
M de lied.
Vergun mij maar dadelijk raat alle vier
loopers in het leger te vallen, door u
madetedeelen, dat ik een der hazen ben, die ze
kere heer Reekers, bij ons meer bekend als
Rekel, nog niet heeft doodgeschoten.
Daze jachtelijke snoever, die naar den eisch
van zijn vak, hier eiken herfst heal wat meer
komt blageeren dan treffen, wordt op het mo
ment uitgelachen door een tiental mijner col
lega's, die allen op hun achterste gezeten, ten
teeken hunner vroolijkheidmet de voorloopers
zitten te gesticuleeren, zooals onze afgevaar
digden in de Hazenkamer dat doen. wanneer
zij van hun hazenlippen de wijsheid laten
vloeien, waardoor deze tak van den wildstand
zoo voorbeeldeloos bloeit.
Op mijn eerewoord, Mijnheer de Rdacteur,
indien die Reekers of Rekel, in plaats van
te Amsterdam, ambtenaar van den burger
lijken stand op de 100 bunders jachtterrein
te Spankeren was, zou hij niet van vijf oude
patrijzen gesproken hebben, want het ware
hem bekend geweest, dat er nog drie en twin
tig hier rondvliegen, waaronder er zijn van
n en .twee jaar, die hij maar niet onder
schot heeft kuunen krijgen, omdat zij, evenals
wij, hem te slim af waren... en dat is, wél
beschouwd, ook niets geen wonder Mijnheer
de Redacteur!!
Maar zooals het den schaatsenrijder gaat,
wien het altijd aan de schaats mankeert,
zoo sukkelde uw mademensch Reekers als
jager met het jachtterrein. Steeds sprak
hij kwaad van Spankeren; wij waren er niet.
Eens toen ik in een greppel vlak bij hem
lag hoorde ik hem zeggen tot zijn compag
non, »Haasenstein is het hier niet,'; waarop de
ander, een flauwe grappenmaker, gelijk er
onder die lieden die ons willen doodschieten
meer schijnen te zijn, hem antwoordde: en
Hasebroek evenmin." En met zulke nonsens
kortten zij elkaar den dag! Maar dan 'savonds
in de herberg kun je ze zien zitten, met op
gezette gezichten, glazige, zwemmende oogen,
koppen zoo rood als roode kool, maar alles
behalve van koolsap, met hun beenen in den
haard en een maag zóó vol, dat wij ons scha
men zouden als 't ons overkwam, als groote
seigiieuren te zwetsen over ons, hazen, die zon
der een geweer nog wel door een koe
kunnen gevangen worden, maar niet door
iemand die mensch heet.
U zal mij misschien niet voor een onpar
tijdig beoordeelaar in deze houden, maar u
moet weten, dat ik dit vernomen heb van een
bekeerden hazenwind, die in zijn jeugd geen
grooter genot gekend heeft, dan mee
jagertje te spelen, en zóó verzot was op dat
edel vermaak, dat hij geen teef of reu kon
zien, zonder het gesprek er op' te brengen en
te bluffen op de honderde slachtoffer?, die hij
alleen had aangebracht; ja bij wien die hart
stocht zoo zeer was ontwikkeld; dat hij zelfs
moeielijk kon nalaten te liegen, en helden
daden te verzinnen, waarbij die van den heer
Reekers geen hand water hadden.
Hij had echter, gevoelende hoe het bijwonen
van die smulpartijen en het aanhooren van die
avondgesprekken hoogst nadeelig werkten op
zijn moreel, een afschuw van de jacht
ge? kregen en komt nu meermalen ons uit zijn
rijke ervaring iets vertellen. Deze nu heeft mij
verzekerd: dat iemand tot beter inzicht
en tot zachtere zaden komt, treft men nog
wel aan bij een hwl, maar n jager, die
zijn leven betert anders dan tengevolge van
een beverige hand, van podagra of'
rhurnatiek, zal men tot heden te vergeefs zoeken.
Van daar dat in de hazen-wereld het woord
Jan Hagel een heel andere beteekenis heeft
dan onder de hoogere menschenstanden;
wij duiden met dien naam ui het bijzonder
den heer Reekers en zijn vrienden aan, en
een ieder die mat patronen gewapend op
zulke onschuldige diertjes als wij zijn den dood
afstuurt. Want dat heeft de heer Rutgers
zeer ter snede gezegd, wij doen niemand
kwaad en als wij aan de jonge rogge
knabbelen is dat eenvoudig omdat wij, altijd
op het land levende, weten wat de groei
bevordert, en dus het te dicht gezaaide, om
den boer te pleizieren, een baetje dunnen.
Maar hiermede wil ik niet zeggen, dat die
Rutgers onder ons soort bijzonder geacht is.
'Onze Haas Advocaat, die menigeen uit
de benauwdheid gered heeft, placht te zeg
gen : timso D.uiios et dona ferentes. en wij
houden ons aan dat woord, ook als Rut gors
ons de wol wil Streelen. Dan is er niet an
onder ons, die niet bij zichzelf zegt, hou jij
je handen maar thuis. Want wij weten
opperbest, dat onze deugden slechts worden ge
prezen om eigen ondeugd des te beter te
kunnen botvieren, en als ik mij niet vergis,
dan heb ik te Spankeren dien Rutgers wel
eens in gezelschap van dien Reekers gezien.
Doch niet om dit alles te schrijven, zend ik
u dezen. Eigen lof stinkt, is een woord dat ook
onder ons gezag heeft, en wanneer wij over
.anderer fouten spreken, zou het den schijn
kunnen hebben, als wilden wij ons zelf' in
een beter daglicht stellen. Nu, dit is niet
mooi en ook niet noodig. We weten wel, dat
we in de wereld des vleesches nog heel wat
voornamer zijn dan Rutgers en Reekers in
die des geestes, aangezien elk dier op de
vlakte zijn allerbeste deel met onzen naam
getooid ziet; getuige de ossenhuas en de var
kenshaas, en dit gaat zoover, dat de menschen
elkander telkens er attent op maken, dat
iemand zelfs geen hazenpeper kan maken, zon
der haas, ofschoon zij 't voortdurend
stralfeloos doen zonder peper. En hierop wilde
ik juist komen. Nu wij de NederlamUehe
Tweede Kamer der Stateii-Ganeraal drie,
dagen lang hebben hooren praten over ons
hazen, zoodat onze lepels er zeer van hebben
gedaan, mogen wij de opmerking ni.et weer
houden, dat er in dat ook voor ons leerrijk
debat wel veel haas is geweest, maar absoluut
geen peper.
En dat wij hazen niets op peper gesteld
zijn is te begrijpen, daarvoor hebben wij een
hazennatuur. Maar dat mensehen die als
helden met een geweer in de hand tegenover
ons in het veld durven komen, zelf zulke
hazen zouden zijn, hierin zijn ze bij den lagen
dunk, die wij reeds van hen hadden, ons toch
nog tegen gevallen!
M. d. Redacteur, sta mij toe de beeldspraak
van uw vrienden te gebruiken: die honderd
heeren, die drie dagen over ons hazen hebben
vergaderd, deden dat alleen omdat zij zelf
feaas-vraten. Zij durfden de zaak niet aan.
Over ons hazen leuterende, zwegen zij over
de reeën
de koninklijke
de herten \..._ .._
jachtterreinen bij het Loo, die beschermd
worden voor het koninklijk jachtvermaak en
ondertusschen den boeren en den burgers van
den omtrek groote schade berokkenen. Ziet u,
de heerlijke rechten.... werden wel vermeld,
maar er is niet ÓIMI van de honderd geweest,
die over het koninklijk jachtrecht eens een
boekje heeft durven opendoen. Daeenigc, die
althans den heeren te gevoelen gaf, dat een
gespuis, veel aristocratische!1 d.in wij burger
lijke hazen, oorzaak was van de gegronde
bezwaren tegen al te groote uitbreiding van
den wildstand, was een mijnheer Lavy,
ongetwijfeld een edel mensch, die nooit een
geweer gedragen heeft om ons te belagen.
Voor hem zouden wij, Spankereusche hazen,
zoo gaarne onze sympathie aan den dag leg
gen, want wij weten zeker dat hij, wanneer
hij bij de zielsverhuizing onder de honden j
wordt opgenomen, een van die onwilligen zal ;
zijn, met wien het slecht hazenvangen is. Hem, i
zoo komt hel ons althans voor. is het om rcr/tf. te i
doen ; en daar wij even principieel zijn als hij, j
zoodat wij er niet naar vragen, of het recht in _|
ons voordeel of'nadeel is, maar alleen of het
rei'ltt is, zwaaien wij allen ter zijner eer onze (
pluimen en verzoeken u beleefd hem t£ wil
len nulden. dat al lieten ook negen on ne
gentig menschen hem alleen staan, er te
Spankeren nog tien hazen zijn, op wier vol
komen instemming hij kan rekenen, wijl zij
evenmin ooit haas zullen vreten als hij.
Ininid lals zoudj ik gaarne dezen kloeken
degelijken man een exemplaar van den f'uilcx
Lejiurum willen aanbieden, waaruit hij zal
zien, hoe reeds vóór Hubertus was heilig
verklaard, in hazenkringen het als een juri
dische ketterij heeft gegolden, dat een boer
het recht zou hebben een onzer te stroopen,
omdat deze diens kool opvrat. Dit koolrecht''
was sedei't onheugelijke tijden OHH regaal, en
het kan alleen een gevolg zijn van de eenzijdige
eruditie, bij een zoo belezon man als de mensch
Levy. dat hij in zijn rechtsgeleerd betoog, dit
over het hoofd heeft, gezien. Audi et allcram
parlKiit roe]) ik hem toe, maar nog eens, al
zou hij in zijn vergeef!ij ken inenschlijken hoog
moed niet willen luisteren, wij zullen Item
blijven prijzen als een onversaagd strijder
voor recht, en in antwoord op het
beleedigend deuntje, waarmede reeds den kleinen
kinderen de minachting voor ons langooren :
wordt ingeprent,, Al in eengroen,groen
knollenland, daar zaten twee haasjes heel parmanf
zuilen wij onze jongen leeren iieuriün: Al in het
groot groot parlement, Duur was er op de hon
derd maar eeneen vent". . . en ik ben nieuws
gierig te zien welk gezicht Reekers zal zetten,
nis van den herfst te Spankeren komt zien
of' de laatste haas nóg dood is...
Een Haas die zijn vierde
jaar reeds is ingegaan.
| SNUIFJES.
j Die ongelukkige meneer Jaeger heeft te
genwoordig rust noch duur. Hij zal er wel
langzamerhand aan gewend zijn. dat men hem
! van plagiaten beschuldigt, zooals de Spectator,
j Gelria en de Amsterdammer (DayUad) deden.
] Maar het is wel wat erg voor hem, door het
Vaderland op de volgende wijze te worden
verdedigd:
De Frankf. Zritung wees onlangs op een
plaats in Strindberg's drama Vader," die
sterk overeenkwam met een van Shylock.
Thans wordt een schrijven medegedeeld van
den Duitschen vertaler van het stuk,
Brausewetter te Miinchen, die Strindberg om op
heldering vroeg. Strindberg zegt, dat, toen hij
het manuscript van zijn werk aan Ed
Brandes voorlas, hij dezen vroeg, of hij het
citaatniet tusschen aanhalingsteekens zou zetten,
hoewel hou citaat niet volkomen woordge
trouw was. Daarop antwoordde Brandes: »Ge
schrijft immers niet voor ezels!"
, Uit dit schrijven volgt dat de beschuldi
ging van plagiaat, tegen Strindberg ingebracht,
geen steek houdt. Misschien zou bij onderzoek
hetzelfde blijken ten aanzien van soortgelijke
beschuldigingen ingebracht tegen den schrij
ver der zoo fraaie militaire schetsen in De
Gids, den oud-Indisch officier AV. Jaeger
niet te verwisselen met onze stadgenooten
F. M. Jaeger en Gr. Jager."
Nu er toch namen genoemd worden, wil ik
hierbij wel constateeren, dat onze meer vondst
dan vindingrijke Jaeger niets te maken heeft
met den wol-apostel of met de_n voortvluch
tige^ en thans gepakten kassier van
Rothschild.
Het kieswet-ontwerp is nu bij den Raad
van State. Ik hoor, dat de Belgische minis
ter-president Beernaert bij dit Hooge College
op spoedige afdoening heeft aangedrongen,
omdat hij van Tak's ontwerp een heilzamen
invloed op de Belgische Constituante verwacht.
Dat kon dien meneer Beernaert wel eens
tegenvallen, want als onze Tak eens uit den
hoek komt, dan is hij een man van geweld,
en hij zal wel zorgen, dat die achterlijke
Belgen met hun clericaal ministerie hem niet
inhalen.
Rusland mobiliseert een paar legercorpsen
gelukkig alleen om de spoorweglijn te be
zetten, waarlangs de czar mogelijk uit Pruisen
zal terugkeeren, als hij een bezoek brengt te
Berlijn.
De ontwerpers van ons nieuwe mobilisatie
reglement zijn, naar ik hoor, gemachtigd oni
deze troepen beweging in Rusland bij te wonen.
Het is voor hen van belang, ook eens kennis
te maken met eene mobilisatie zonder spoed.
ALLERLEI.
Verliefd jongmensch: Uw vriendin heeft
verteld dat u en ik geëngageerd zouden zijn.
Jonge dame: O, die vertelt altijd zulke
bespottelijke dingen.
't Is inderdaad zonderling dat de kunst
in de oudheid op een zoo veel hoogeren trap
stond dan uu, vooral ook omdat er toen geen
antieken waren waarnaar men een voor
beeld had.