Historisch Archief 1877-1940
No. 778
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Wie 't lest lacht, lacht 't best.
(Belasting- en kieswetontwerp.)
MINISTEE VAN TIENUOVEN: Ik geloof, dat ik je mooie kaarten heb gegeven, collega!"
MINISTER PIERSOX: Nou! Saus prendre!"
MINISTER TAK: VoJe déclarée, Heeren!"
SNUIFJES.
Het Hin'ldsblad bracht gisteren in zijn
Kamerverslag de verrassende tijding, dat de
Minister van Binnenlandsche Zaken tegen
de noodwet zou stemmen. De spreker moti
veerde zijne stem tegen deze wet door er op
te wijzen, dat de definitieve regeling der ge
meentebelastingen te lang zou uitblijven, en
hij was genereus genoeg om het voorstel Godin
de Beaufort aan te bevelen.
Wat zal dat aan de ministerieele tafel eene
-consternatie hebben veroorzaakt! Ik althans
begrijp er niets van. Maar ik kan toch het
Hit.iidelsbïad niet verdenken van met Zijne
Excellentie een loopje te hebben willen nemen.
Den volgenden morgen rectificeerde het
blad eenige punten van zijn verslag, da t een
beetje in de war schijnt geraakt te zijn. Maai
de mededeeling omtrent den heer Tak, die
tegen zijn eigen ontwerp zou stemmen, werd
niet verbeterd. Daar dient op zijn minst een
ministerieele crisis op te volgen !
*
Minister Seyffardt is ook sommige
albe'dillemie lieden zeggen vooral" in kleine
zaken een groot man. Nu hij een
nieuwmobilisatie-reglement klaar, heeft, waarbij
met de minuten moet worden gewoekerd,
heeft hij begrepen, dat de militairen in de
gelegenheid moeten zijn om een zakuurwerk
te dragen. Maar bij een zakuurwerk hoort
?een zakje, en daar zat hem de moeielijkheid.
Men kan zoo'n uurwerk toch niet met allerlei
rommel in zijn broekzak steken.
Seyiffardt wist raad. Hij heeft den militairen
verlof gegeven, om zakjes voor de gemelde
uurwerken te laten maken aan de binnen
zijde van hun un-iformjassen, attila's enz.
Ik hoop, dat hij die zakjes zal laten aan
brengen op de hoogte van het hart; een flinke
ouderwetsche knol houdt misschien nog wel
een ricochet-schot tegen.
* *
*
Tot mij n. ver wondering hebben onze letter
kundige tijdschriften nog geen melding ge
maakt van een nieuw dichter, die in zijn
werk niet minder een «machtig talent" ver
dient te heeten, dan onze Minister van Finan
ciën als belastingontwerper. Evenals de laat
ste geeft hij toekomst-poëzie, en ik kan niet
nalaten 's mans gevoelvolle woorden hier
medetedeelen, in de hoop en verwach
ting, dat er toondichters gevonden zullen
worden, die zich geroepen gevoelen bij die
uitstorting des harten foekomst-muziek te
schrijven.
CREMATIE-LIED.
Wanneer uw liefste u verliet,
En gij haar moet verlaten,
Waartoe die bloemen en dat lied,
Waarvoor die pronk in de straten ?
Breng twijgen en takkenbossen bij
En hoopt, ze op tot dammen :
Vertrouw haar gerust en vrij
Aan de ten hemel stijgende vlammen !
Het beeld der vrijheid brengt haar de dood
Door de heilige vlam die ze haar bood.
Zoek gij het door kunstmatig haar bestaan
te verlengen ?
Gewis dat zal haar dit niet zoo spoedig brengen.
Vrij nnir het Hoogduitsch.
(Zie Phoenix n" 12 van 1890, 3" jaargang.)
Dr. J s.
waarop ook zij, die niet met lijkverbranding
dwepen, zich zullen dienen te abonneereu,
zoo ze op de hoogte der letterkundige ont
wikkeling ten onzent wenschen te blijven.
Het Militair Weekblad^ bespreekt'een boek
van zekeren kapitein Sjhreck. dat volgens
het blad grootendeels uit het Duitsch is ver
taald, als men ten minste de bewerking van
den .heer S. eene vertaling mag noemen.
Zoo »veriaalt" de heer 8. Llirtaiilebau door
hcrtenleecn, sonst door somtijds, A//"ec!a(ion
door affectie en laat hij in den slag bij
Vionville ettelijke bataillons opmarcheereii uit
eene grot (&'hluclit).
De heer S. citeert ook Schiller, en wel in
dezen vorm:
Das schrecldichste von alle Schrecken ist
der Mensch in seinen \Vahn.
Zou het niet beter zij n, als 111311 hier voor las:
Der schrecklichste der Sclireckcn ist Ilerr
Schreck in seinem Wahn ... dat hijDuitsch
verstaat ?
Dit lijkverbrandingslied komt voor in de
Berichten en Mededeelingen der Vereen i t/ing
voor Lijkverbranding, een periodiek tijdschrift,
EEN ? IIAZENDEB AT.
NAAK AANLKIDIXt; V.VX »HKT J ACHTUICCllT
J N NEDERLAXU".
Mjitltp.er de Redacteur !
Zie mij hier in een moeilijk geval! Uw
teekenaar beschikt over een ongemeen talent,
en als hij met zijn platen de menigte toe
spreekt, is de indruk zeker veel sterker dan
met een geschreven betoog kan worden ver
kregen. Zoo de laatste, waarop eene voor
stelling van het" jachtrecht in Nederland
wordt gegeven : zij npnalts volumes. Nu zult u
het kunnen billijken, dat iemand het in de
verste verte niet, eens is met de gegeven
afbeelding, en ik heb de eer, mij als zoo een
bij u bekend te maken. Maar wat te doen
om uw lezers te bereiken ? Zoo ik óók een
teekening wilde maken, zou ik noodwendig
moeten vervallen in dezelfde fout, als die ik
bij u wensch af te keuren. Reeds op zich
zelf zou ook mijn beeld eenzijdig moeten
l zijn, maar nu zooveel te meer, waar de
door mij te geven indruk dien van uwe
plaat zou moeten uitwisschen. Dat dus niet,
buitendien zou daarvoor het talent van den
j Heer Braakoiisiek worden vereischt; maar
wat een reuzentaak zou het zijn -om door
schrijven uw lezers te overtuigen! Zoo ik
slaagde in het juist ordenen der argumen
ten. . ., zoo 't mij gelukte, het betoog voor
dorheid te behoeden ... zoo u de vereischte
ruimte in dit blad wilde afstaan..., ik zou
nüg moeten vreezen onvruchtbaar werk te
hebben verricht! U zelf publiceert na de
bespreking in de Tweede Kamer, waarbij
door voor- en tegenstanders, nu ja, niet al
tijd even gewichtige bewijsgronden zijn aan
gevoerd, maar waarin dan" toch vau weers
zijden veel licht op de zaak is geworpen,
j een zóó eenzijdige beoordeeling als de ge
j wraakte plaat, ditmaal vergezeld van de
] olympische uitspraak eener rechtsgeleerde
autoriteit, die rnetorisch fraai, en op zich
1 zelve zeker juist, den indruk nóg wat dieper
vestigt.
Maar werkelijk, mijnheer de redacteur, de
plaat en haar onderschrift zijn onjuist in haar
; eenzijdigheid en overdrijving. Zóó is het"
l jachtreclit in Nederland nut'. Het zou mij
i gemakkelijk vallen in overvloed afdoende
bewijzen voor mijne stelling aan te voeren. Maar
om de zooeven genoemde redenen zul ik voor
'toogenblik er hier ter plaatse afzien van op
zettelijke bespreking der jachtwel. Hoofdzaak
is thans dat al uwc lezers in kennis komen
met den wensch van n hunner, dat uwe
redactie voorzichtiger zij bij het genuraliseeren
harer denkbeelden. Hoe groot is niet de ver
antwoordelijkheid van ieder,, die door gezag,
invloed of talent een hoog standpunt inneemt!
Men wende die kracht aan ter veredeling,
j ter beschaving, tot het wegnemen van
onel'. feiiheden .... tot ingrijpen met krachtige
; hand, waar noodig, waar onvermijdelijk. Maar
j nooit ter verdachtmaking, tot willens of
onj willens opwekken van onedele gevoelens en
booze hartstochten, die niets zoozeer onmoge
lijk zullen maken als de gewenschte oplossing
der maatschappelijke vraagstukken.
ik kan u de verzekering geven, mijnheer
de redacteur, dat ik levendig overtuigd ben
de aanwezigheid van gebreken in onze wet
geving, ook in zake de jacht. En met De
Génestet haat ik alle half heid... maar een door
tasten ontaarde niet in doorhollen, en geen
onheilige middelen mogen worden gebezigd
ter bereiking van een goe_d doel.
Tot dezen reken ik niet allén bedoelde
plaat, maar ook den in uw jongste nummer
voorkómenden »brief van een haas over zekere
nieuschen." Daarin toch wordt tegen
dekiesehheid en het «hoor en wederhoor'' gezondigd
op eene wijze die anders gelukkig de uwe
niet is, en die mij ditmaal belet, daarover
verder te spreken.
Ten slotte veroorloof ik mij, de meening
te uiten dat een theoreticus zijn hoogste
standpunt bereikt, door het niet beneden
zich te achten, op zijne beurt ter schole te
gaan bij de practijk. Eerst daar kan hij de
de juistheid zijner stellingen toetsen aan de
door de door hem gewenschte mogelijke uit
komst.
Ik zal mij gelukkig achten, indien boven
staande opmerkingen mochten leiden tot
grondig onderzoek der maatschappelijke won
den, die u door beeld eii schrift genezen wilt.
J O Mei 18!J2. J. L.
M. de R.!
SPANKEREN, 20 Mei '02.
Wat een onnoyzel haasje al kan overkomen !
Die J. Li. moet een Jayer zijn.
Waarom zal hij mij voor «onkieseh" houden ? j
Omdat ik verteld heb, dat wij ha; r n den.
heer Reekers een rekel noemen, en een snoever, '
wijl hij in de Tweede Kamer gebluft heeft
! den laatsten haas te Spankeren te hebben
dood| geschoten; of omdat ik medegedeeld heb wat
; een hazeiiwind ons heeft overgebriefd,
om! trent de jagers na de jacht; of omdat voor
ons liazcit de jagers het Janhagel zijn. en dat
een koe zonder geweer nog wel eens een haas
vangt, maar een mensch zooiets noüit gelukt'.-1
't Is toch een spreekwoord, niet van ons ha;en,
maar van onze vervolgers zeil. Of is het,
omdat ik de opmerking gemaakt heb, dat de
Kamerleden, over de jacht redeneereude, zeit
hazen waren, aangezien zij het heerlijke en
koninklijke jachtrecht niet aandorslen 'i Wat
l is er in dit alles onkiewh-'t Dat de menschen
een haas het leven niet gunnen, wisten wij
hier te Spankeren al lang, maar dat zij een
haas, die e waarheid spreekt, niet zouden
hinten .... ik had het niet vermoed.
En wat Iteteekent die uitval over
theoretiI sche kennis en praktijk?
l Meent J. L. misschien dat wij hazen zelfs
niet weten wat voor soort van handwerk de
jacht is? Of is het een hatelijkheid op Levy,
i dien ik onzen eerbied heb betuigd, wijl hij
dapperder dan zijn collega's zich heeft be
toond 'i
Wat op al deze vragen een jmje.r zal ge
lieven te antwoorden, het laat mij koud.
Ik gun ieder zijn opinie, maar over de
jacht heb ik mijn eigen meening, die ik mij
door niemand zal latjn ontnemen, ook niet
door Xinirod zelf.
l k ben en blijf HAAS.
* *
Uit Spankeren komt de vraag tot ons of
die >haa-j" werkelijk daar ter plaatse woont.
De heer (J. schrijft: .-het zou mij zeer verblij
den als u in u\v eerstvolgend no. kondet
en wildet verklaren, hoe dat opschrift (de
dateering; behoort tul '/< //i-tir, waarvan het
stukje uitgaat". Ter geruststelling van de
SpanKerensrlie menschen en hazen leggen
wij gaarne de verklaring af, dat het ook ons
voorkomt, dat bovengenoemde Haas een
opj snijder is, die in de llaariemmermeer tehuis
behoort, en die eerst zijn verdiende loon zal
ontvangen hebben, als de heer Ueekers hem
van den neil'st in de weitaseh heeft gesto
ken.
Mocht de heer Reekers dan 'de beleefdheid
hebben hem ons ter idenuficeering toe te
zenden, wij zullen niet in gebreke blijven een
! stelliger oordeel over dit viervoetig individu
j uit te spreken.
|
! Wat het degelijk en bezadigd schrijven van
den heer J. L. betreft, wij meenen den
ge: achten inzender er op te moeten wijzen, dat
j niet de heer Braakensiek hier de schuldige
is, maar Johan Melchior Kernper, die ook
mr. J. A. Levy heeft besmet. REU.
VOOR T LOKET-HOLLANDSCHE
SPOOR.
't Is 5.25; een menigte passagiers maakt
queue voor het loket om met den trein
van 5.30 naar* Haarlem, den Haag of Rotter
dam te kunnen vertrekken. Het aantal rei
zigers groeit even snel aan als hun ongeduld,
want een dikke, oude juffrouw met een taschje
aan den arm, die voor 't loket staat, schijnt
niet de minste haast te hebben en neemt
volstrekt geen notitie van de ongeduldige uit
roepen en 't onwillekeurige opdringen der
overigen.
Hoe laat gaat er een trein naar Haar
lem, m'neer? vraagt ze met een hoogeneuzige
stem.
Zoo dadelijk, 5 30 klinkt 't van binnen
terug.
En gaat er gauw weer een, na dien,
want 'tis nou al bij half zes weet u?
Niet vóór .-iU.
O Gommes neen, dat is me te laat man,
maar weet u 't wel zeker ? In me spoorweg
boekje staat toch dat
Moet u '11 kaartje hebben of niet ?
Er staan '11 menigte passagiers op u te
wachten.
Nou! dat's wel mogelijk, maak maar
zoo'n kouwe bereddering niet; u staat hier
toch voor 't publiek, niet waar en ik behandel
u beleefd, dus mag ik billijkerwijs van u ook
hetzelfde dito weerom verwachten.
Natuurlijk! maar wil u '11 kaartje of
niet, en welke klasse. Ie of 2e ?
O, zoo '? als uwe 't maar begrijpt, ziet u
ik ben wel '11 burger mensch, maar ik hoef
niet ouder te doen voor anderen, neen, God
dank !
Welke klasse dan ?
Geef me maar tweede.
Retour?
Wat kost 'n retour?
Negentig cents.
En wat kost 'n enkele reis ?
_?Zestig cents.
Twee maal zestig is vierentwintig stui
vers. Hum! dan komt 't toch beter uit als
ik 'n retour neem.
Mevrouw, juffrouw, maak toch asjeblieft
voort, kijk eens even om, wij moeten allemaal
nog mee en 'tis al o minuten voor half zes,
zegt knorrig een heer die achter haar staat.
Nijdig kijkt de jull'rouw om eti antwoordt:
't Zal nog wel later worden, als 't God
blieft. Ieder z'n beurt; die 't eerst kornt,
die 'teerst maalt; ik bestee hier net zoo goed
mijn geld als uwe 't was immers negentig
centen, zei u? (;//' haalt haar Lieuraje voor
ili-n iluij) wacht 'k zal 't u afpassen, hier : twee
kwartjes, drie dubbeltjes, twee halvestuivers
och heere nou kom ik net vijf centen te
kort. 't \Vas anders zoo mooi gepast net
vijf centen te min.
Hier, alsjeblieft hier zijn ze, roepen twee,
drie stemmen te gelijk. Hier pak aan, maar
maak in Godsnaam voort 'tis nog maar twee
minuten ....
Wel ja. Ik ben daar om jelui vijf een- .
ten verlegen, 'n mooi ding, neen ik ben wel
'n burger meusch, maar ik hoef goddank nie
mand naar de oogen te zien. Maar 'k wou
't m'neer makkelijk maken; 'k heb geld zat
ter, hoor! Hier assieblief: een bankje van vijf
en twintig maar geef me niet -allemaal,
geld terug.
Heb u 't niet kleiner?
.Juffrouw, maak nou toch voort asjeblief
'tis om dol te \yorden, roepen eenige stem
men.
Kalm blijft de juffrouw in haar zak grab
belen, dan roept ze m eens: kijk dat's
casuweel, daar vind ik nog 'n losse gulden in me
zak ; als u nou '11 dubbeltje heelt dan bennen
we in eens van mekaar af. Hier heerejemel,
zóó had ik hem nog in mijn hand en
de juffrouw pakt achtereenvolgens uit haar
zak de volgende voorwerpen : een pepermunt
doosje, een llacon, een paar handschoenen,
een naaldenkoker, een zakje met gedroogde
pruimen en een zakdoek; eindelijk vindt ze
den gulden en legt dien voor den beambte
neder, terwijl ze, even omziende, naar de alles
behalve, aangenaam kijkende menschen ach
ter haar, zegt: Zie zoo, nou die volgt; ieder
'n beurt, da's niet te veel.