De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1892 22 mei pagina 7

22 mei 1892 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No. 778 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Wie 't lest lacht, lacht 't best. (Belasting- en kieswetontwerp.) MINISTEE VAN TIENUOVEN: Ik geloof, dat ik je mooie kaarten heb gegeven, collega!" MINISTER PIERSOX: Nou! Saus prendre!" MINISTER TAK: VoJe déclarée, Heeren!" SNUIFJES. Het Hin'ldsblad bracht gisteren in zijn Kamerverslag de verrassende tijding, dat de Minister van Binnenlandsche Zaken tegen de noodwet zou stemmen. De spreker moti veerde zijne stem tegen deze wet door er op te wijzen, dat de definitieve regeling der ge meentebelastingen te lang zou uitblijven, en hij was genereus genoeg om het voorstel Godin de Beaufort aan te bevelen. Wat zal dat aan de ministerieele tafel eene -consternatie hebben veroorzaakt! Ik althans begrijp er niets van. Maar ik kan toch het Hit.iidelsbïad niet verdenken van met Zijne Excellentie een loopje te hebben willen nemen. Den volgenden morgen rectificeerde het blad eenige punten van zijn verslag, da t een beetje in de war schijnt geraakt te zijn. Maai de mededeeling omtrent den heer Tak, die tegen zijn eigen ontwerp zou stemmen, werd niet verbeterd. Daar dient op zijn minst een ministerieele crisis op te volgen ! * Minister Seyffardt is ook sommige albe'dillemie lieden zeggen vooral" in kleine zaken een groot man. Nu hij een nieuwmobilisatie-reglement klaar, heeft, waarbij met de minuten moet worden gewoekerd, heeft hij begrepen, dat de militairen in de gelegenheid moeten zijn om een zakuurwerk te dragen. Maar bij een zakuurwerk hoort ?een zakje, en daar zat hem de moeielijkheid. Men kan zoo'n uurwerk toch niet met allerlei rommel in zijn broekzak steken. Seyiffardt wist raad. Hij heeft den militairen verlof gegeven, om zakjes voor de gemelde uurwerken te laten maken aan de binnen zijde van hun un-iformjassen, attila's enz. Ik hoop, dat hij die zakjes zal laten aan brengen op de hoogte van het hart; een flinke ouderwetsche knol houdt misschien nog wel een ricochet-schot tegen. * * * Tot mij n. ver wondering hebben onze letter kundige tijdschriften nog geen melding ge maakt van een nieuw dichter, die in zijn werk niet minder een «machtig talent" ver dient te heeten, dan onze Minister van Finan ciën als belastingontwerper. Evenals de laat ste geeft hij toekomst-poëzie, en ik kan niet nalaten 's mans gevoelvolle woorden hier medetedeelen, in de hoop en verwach ting, dat er toondichters gevonden zullen worden, die zich geroepen gevoelen bij die uitstorting des harten foekomst-muziek te schrijven. CREMATIE-LIED. Wanneer uw liefste u verliet, En gij haar moet verlaten, Waartoe die bloemen en dat lied, Waarvoor die pronk in de straten ? Breng twijgen en takkenbossen bij En hoopt, ze op tot dammen : Vertrouw haar gerust en vrij Aan de ten hemel stijgende vlammen ! Het beeld der vrijheid brengt haar de dood Door de heilige vlam die ze haar bood. Zoek gij het door kunstmatig haar bestaan te verlengen ? Gewis dat zal haar dit niet zoo spoedig brengen. Vrij nnir het Hoogduitsch. (Zie Phoenix n" 12 van 1890, 3" jaargang.) Dr. J s. waarop ook zij, die niet met lijkverbranding dwepen, zich zullen dienen te abonneereu, zoo ze op de hoogte der letterkundige ont wikkeling ten onzent wenschen te blijven. Het Militair Weekblad^ bespreekt'een boek van zekeren kapitein Sjhreck. dat volgens het blad grootendeels uit het Duitsch is ver taald, als men ten minste de bewerking van den .heer S. eene vertaling mag noemen. Zoo »veriaalt" de heer 8. Llirtaiilebau door hcrtenleecn, sonst door somtijds, A//"ec!a(ion door affectie en laat hij in den slag bij Vionville ettelijke bataillons opmarcheereii uit eene grot (&'hluclit). De heer S. citeert ook Schiller, en wel in dezen vorm: Das schrecldichste von alle Schrecken ist der Mensch in seinen \Vahn. Zou het niet beter zij n, als 111311 hier voor las: Der schrecklichste der Sclireckcn ist Ilerr Schreck in seinem Wahn ... dat hijDuitsch verstaat ? Dit lijkverbrandingslied komt voor in de Berichten en Mededeelingen der Vereen i t/ing voor Lijkverbranding, een periodiek tijdschrift, EEN ? IIAZENDEB AT. NAAK AANLKIDIXt; V.VX »HKT J ACHTUICCllT J N NEDERLAXU". Mjitltp.er de Redacteur ! Zie mij hier in een moeilijk geval! Uw teekenaar beschikt over een ongemeen talent, en als hij met zijn platen de menigte toe spreekt, is de indruk zeker veel sterker dan met een geschreven betoog kan worden ver kregen. Zoo de laatste, waarop eene voor stelling van het" jachtrecht in Nederland wordt gegeven : zij npnalts volumes. Nu zult u het kunnen billijken, dat iemand het in de verste verte niet, eens is met de gegeven afbeelding, en ik heb de eer, mij als zoo een bij u bekend te maken. Maar wat te doen om uw lezers te bereiken ? Zoo ik óók een teekening wilde maken, zou ik noodwendig moeten vervallen in dezelfde fout, als die ik bij u wensch af te keuren. Reeds op zich zelf zou ook mijn beeld eenzijdig moeten l zijn, maar nu zooveel te meer, waar de door mij te geven indruk dien van uwe plaat zou moeten uitwisschen. Dat dus niet, buitendien zou daarvoor het talent van den j Heer Braakoiisiek worden vereischt; maar wat een reuzentaak zou het zijn -om door schrijven uw lezers te overtuigen! Zoo ik slaagde in het juist ordenen der argumen ten. . ., zoo 't mij gelukte, het betoog voor dorheid te behoeden ... zoo u de vereischte ruimte in dit blad wilde afstaan..., ik zou nüg moeten vreezen onvruchtbaar werk te hebben verricht! U zelf publiceert na de bespreking in de Tweede Kamer, waarbij door voor- en tegenstanders, nu ja, niet al tijd even gewichtige bewijsgronden zijn aan gevoerd, maar waarin dan" toch vau weers zijden veel licht op de zaak is geworpen, j een zóó eenzijdige beoordeeling als de ge j wraakte plaat, ditmaal vergezeld van de ] olympische uitspraak eener rechtsgeleerde autoriteit, die rnetorisch fraai, en op zich 1 zelve zeker juist, den indruk nóg wat dieper vestigt. Maar werkelijk, mijnheer de redacteur, de plaat en haar onderschrift zijn onjuist in haar ; eenzijdigheid en overdrijving. Zóó is het" l jachtreclit in Nederland nut'. Het zou mij i gemakkelijk vallen in overvloed afdoende bewijzen voor mijne stelling aan te voeren. Maar om de zooeven genoemde redenen zul ik voor 'toogenblik er hier ter plaatse afzien van op zettelijke bespreking der jachtwel. Hoofdzaak is thans dat al uwc lezers in kennis komen met den wensch van n hunner, dat uwe redactie voorzichtiger zij bij het genuraliseeren harer denkbeelden. Hoe groot is niet de ver antwoordelijkheid van ieder,, die door gezag, invloed of talent een hoog standpunt inneemt! Men wende die kracht aan ter veredeling, j ter beschaving, tot het wegnemen van onel'. feiiheden .... tot ingrijpen met krachtige ; hand, waar noodig, waar onvermijdelijk. Maar j nooit ter verdachtmaking, tot willens of onj willens opwekken van onedele gevoelens en booze hartstochten, die niets zoozeer onmoge lijk zullen maken als de gewenschte oplossing der maatschappelijke vraagstukken. ik kan u de verzekering geven, mijnheer de redacteur, dat ik levendig overtuigd ben de aanwezigheid van gebreken in onze wet geving, ook in zake de jacht. En met De Génestet haat ik alle half heid... maar een door tasten ontaarde niet in doorhollen, en geen onheilige middelen mogen worden gebezigd ter bereiking van een goe_d doel. Tot dezen reken ik niet allén bedoelde plaat, maar ook den in uw jongste nummer voorkómenden »brief van een haas over zekere nieuschen." Daarin toch wordt tegen dekiesehheid en het «hoor en wederhoor'' gezondigd op eene wijze die anders gelukkig de uwe niet is, en die mij ditmaal belet, daarover verder te spreken. Ten slotte veroorloof ik mij, de meening te uiten dat een theoreticus zijn hoogste standpunt bereikt, door het niet beneden zich te achten, op zijne beurt ter schole te gaan bij de practijk. Eerst daar kan hij de de juistheid zijner stellingen toetsen aan de door de door hem gewenschte mogelijke uit komst. Ik zal mij gelukkig achten, indien boven staande opmerkingen mochten leiden tot grondig onderzoek der maatschappelijke won den, die u door beeld eii schrift genezen wilt. J O Mei 18!J2. J. L. M. de R.! SPANKEREN, 20 Mei '02. Wat een onnoyzel haasje al kan overkomen ! Die J. Li. moet een Jayer zijn. Waarom zal hij mij voor «onkieseh" houden ? j Omdat ik verteld heb, dat wij ha; r n den. heer Reekers een rekel noemen, en een snoever, ' wijl hij in de Tweede Kamer gebluft heeft ! den laatsten haas te Spankeren te hebben dood| geschoten; of omdat ik medegedeeld heb wat ; een hazeiiwind ons heeft overgebriefd, om! trent de jagers na de jacht; of omdat voor ons liazcit de jagers het Janhagel zijn. en dat een koe zonder geweer nog wel eens een haas vangt, maar een mensch zooiets noüit gelukt'.-1 't Is toch een spreekwoord, niet van ons ha;en, maar van onze vervolgers zeil. Of is het, omdat ik de opmerking gemaakt heb, dat de Kamerleden, over de jacht redeneereude, zeit hazen waren, aangezien zij het heerlijke en koninklijke jachtrecht niet aandorslen 'i Wat l is er in dit alles onkiewh-'t Dat de menschen een haas het leven niet gunnen, wisten wij hier te Spankeren al lang, maar dat zij een haas, die e waarheid spreekt, niet zouden hinten .... ik had het niet vermoed. En wat Iteteekent die uitval over theoretiI sche kennis en praktijk? l Meent J. L. misschien dat wij hazen zelfs niet weten wat voor soort van handwerk de jacht is? Of is het een hatelijkheid op Levy, i dien ik onzen eerbied heb betuigd, wijl hij dapperder dan zijn collega's zich heeft be toond 'i Wat op al deze vragen een jmje.r zal ge lieven te antwoorden, het laat mij koud. Ik gun ieder zijn opinie, maar over de jacht heb ik mijn eigen meening, die ik mij door niemand zal latjn ontnemen, ook niet door Xinirod zelf. l k ben en blijf HAAS. * * Uit Spankeren komt de vraag tot ons of die >haa-j" werkelijk daar ter plaatse woont. De heer (J. schrijft: .-het zou mij zeer verblij den als u in u\v eerstvolgend no. kondet en wildet verklaren, hoe dat opschrift (de dateering; behoort tul '/< //i-tir, waarvan het stukje uitgaat". Ter geruststelling van de SpanKerensrlie menschen en hazen leggen wij gaarne de verklaring af, dat het ook ons voorkomt, dat bovengenoemde Haas een opj snijder is, die in de llaariemmermeer tehuis behoort, en die eerst zijn verdiende loon zal ontvangen hebben, als de heer Ueekers hem van den neil'st in de weitaseh heeft gesto ken. Mocht de heer Reekers dan 'de beleefdheid hebben hem ons ter idenuficeering toe te zenden, wij zullen niet in gebreke blijven een ! stelliger oordeel over dit viervoetig individu j uit te spreken. | ! Wat het degelijk en bezadigd schrijven van den heer J. L. betreft, wij meenen den ge: achten inzender er op te moeten wijzen, dat j niet de heer Braakensiek hier de schuldige is, maar Johan Melchior Kernper, die ook mr. J. A. Levy heeft besmet. REU. VOOR T LOKET-HOLLANDSCHE SPOOR. 't Is 5.25; een menigte passagiers maakt queue voor het loket om met den trein van 5.30 naar* Haarlem, den Haag of Rotter dam te kunnen vertrekken. Het aantal rei zigers groeit even snel aan als hun ongeduld, want een dikke, oude juffrouw met een taschje aan den arm, die voor 't loket staat, schijnt niet de minste haast te hebben en neemt volstrekt geen notitie van de ongeduldige uit roepen en 't onwillekeurige opdringen der overigen. Hoe laat gaat er een trein naar Haar lem, m'neer? vraagt ze met een hoogeneuzige stem. Zoo dadelijk, 5 30 klinkt 't van binnen terug. En gaat er gauw weer een, na dien, want 'tis nou al bij half zes weet u? Niet vóór .-iU. O Gommes neen, dat is me te laat man, maar weet u 't wel zeker ? In me spoorweg boekje staat toch dat Moet u '11 kaartje hebben of niet ? Er staan '11 menigte passagiers op u te wachten. Nou! dat's wel mogelijk, maak maar zoo'n kouwe bereddering niet; u staat hier toch voor 't publiek, niet waar en ik behandel u beleefd, dus mag ik billijkerwijs van u ook hetzelfde dito weerom verwachten. Natuurlijk! maar wil u '11 kaartje of niet, en welke klasse. Ie of 2e ? O, zoo '? als uwe 't maar begrijpt, ziet u ik ben wel '11 burger mensch, maar ik hoef niet ouder te doen voor anderen, neen, God dank ! Welke klasse dan ? Geef me maar tweede. Retour? Wat kost 'n retour? Negentig cents. En wat kost 'n enkele reis ? _?Zestig cents. Twee maal zestig is vierentwintig stui vers. Hum! dan komt 't toch beter uit als ik 'n retour neem. Mevrouw, juffrouw, maak toch asjeblieft voort, kijk eens even om, wij moeten allemaal nog mee en 'tis al o minuten voor half zes, zegt knorrig een heer die achter haar staat. Nijdig kijkt de jull'rouw om eti antwoordt: 't Zal nog wel later worden, als 't God blieft. Ieder z'n beurt; die 't eerst kornt, die 'teerst maalt; ik bestee hier net zoo goed mijn geld als uwe 't was immers negentig centen, zei u? (;//' haalt haar Lieuraje voor ili-n iluij) wacht 'k zal 't u afpassen, hier : twee kwartjes, drie dubbeltjes, twee halvestuivers och heere nou kom ik net vijf centen te kort. 't \Vas anders zoo mooi gepast net vijf centen te min. Hier, alsjeblieft hier zijn ze, roepen twee, drie stemmen te gelijk. Hier pak aan, maar maak in Godsnaam voort 'tis nog maar twee minuten .... Wel ja. Ik ben daar om jelui vijf een- . ten verlegen, 'n mooi ding, neen ik ben wel 'n burger meusch, maar ik hoef goddank nie mand naar de oogen te zien. Maar 'k wou 't m'neer makkelijk maken; 'k heb geld zat ter, hoor! Hier assieblief: een bankje van vijf en twintig maar geef me niet -allemaal, geld terug. Heb u 't niet kleiner? .Juffrouw, maak nou toch voort asjeblief 'tis om dol te \yorden, roepen eenige stem men. Kalm blijft de juffrouw in haar zak grab belen, dan roept ze m eens: kijk dat's casuweel, daar vind ik nog 'n losse gulden in me zak ; als u nou '11 dubbeltje heelt dan bennen we in eens van mekaar af. Hier heerejemel, zóó had ik hem nog in mijn hand en de juffrouw pakt achtereenvolgens uit haar zak de volgende voorwerpen : een pepermunt doosje, een llacon, een paar handschoenen, een naaldenkoker, een zakje met gedroogde pruimen en een zakdoek; eindelijk vindt ze den gulden en legt dien voor den beambte neder, terwijl ze, even omziende, naar de alles behalve, aangenaam kijkende menschen ach ter haar, zegt: Zie zoo, nou die volgt; ieder 'n beurt, da's niet te veel.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl