De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1892 5 juni pagina 2

5 juni 1892 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. 780 en nastamelen van Fransche voorbeelden met haar valsch air van keurigheid en voornaamheid, haar parvenu-zucht naar het goedkoop fonkelende eji rinkelende, was zij voor mij een toonbeeld van onoprechtheid, gezochtheid en onwaarheid. In «Tjn jongste kluchtspel heeft Blumenthal zich tegen deze hoogheids-jeukingen nog niet geheel weten te vrijwaren; in ieder geval heeft hij zich meer dan vroeger, bedwongen en beteugeld, is hij minder een ander, meer zichzelf; schijnt zijn blijspel meer echt Duitsch dan nagemaakt Fransch; j de medewerking van Kadelburg, een volbloed Duitschen possen-fabrikant, zal waarschijnlijk het hare daartoe hebben bijgedragen. GruotestacTs lucht in in den grond een alJerduitschte Duitsche posse; de onvermijdelijke nuchterheid en gemoedelijkheid, de nimmer falende albernheit en blödsinn ontbreken evenmin als de van ouds bekende, van ouds beminde, onverwoestelijke, van sichzelf steeds zekere goede luim en prettigfceid, gpeelsche dwaasheid en kalverachtige dartelheid. Het onderwerp, zoo men wil, het thema, doch het woord is wel wat mooi voor de aaneenschakeling grappen en grollen, is oud als.... als dat van tal van blij- en kluchtspelen. Martin Schröier, fabrikant uit een klein plaatsje m de buurt van Berlijn, is sinds eenigen tijd met z^jn dochter Sabine in de hoofdstad gelogeerd. Het jonge, mooie, rijke meisje wordt terstond door een zwerm vleiers en vrijers omfl idderd; ten laatste gelukt het een van dezen, den ingenieur Frits Flemming, na het hart der dochter gestolen te hebben, dat van den vader te vermurwen. De oude heer heeft gedurende den korten tijd van zijn verblijf zulke treurige ondervindingen opge daan van de moraliteit der getrouwde Berlijnscne heeren, dat hij zijne toestemming niet geeft dan op voorwaarde, dat Frits Berlijn verlaten en hen naar het kleine stadje zal volgen. In het tweede bedrijf is Frits getrouwd, heeft zijn vrouw tje oprecht lief, d )ch voelt zich in de kleinsteedsche omgeving, met haar tergende regelmatigheid, geestdoodende alledaagschheid en klamzielige con venties steeds minder op zijn plaats en zijn ge mak. Onbeschrijflijk is zijn vreugde als een paar kennissen uit Berlijn, een jonge vrouw, die in een bui van verontwaardiging over het wangedrag van haar man dezen in gezelschap van een neef-Cicisbeo is ontvlucht, het moderne Krahwinkel met een bezoek vereeren. De blijdschap zal echter van korten duur zijn. Een paar kwaadspre kende oude dames zien in het bezoek een Terkapte liefdesgeschiedenis, werken deze in een emmezientje uit en af, rekenen het haar plicht eenige dito dames daarmede in kennis te stellen en maken aldus Frits' positie hoe langer hoe HiGeilijker en ondraaglijker. De arme geplaagde Berlijner, ten slotte zich zelf niet langer meester, buldert los, tiert en raast flink uit, zegt het Miserabele nest voor goed vaarwel, en keert naar Berlijn terug, na te vergeefs Sabine nog te weinig lijn vrouw, nog te veel het kind van haar vader gesmeekt-te hebben, hem te volgen. Eerst in het laatste bedrijf, na eenigen tijd (de toeschouwer kan zelf uitmaken, hoeveel hij daartoe noodig acht), wordt de liefde het jonge vrouwtje te machtig, zoekt zij in het geheim haar man te Berlijn op en laat na eenige moeite ook de koppige, onhandelbare valer zich verteederen. Het kleinsteedsch gewriemel en geploeter is reeds zoo ontelbare malen op het tooneel belache lijk gemaakt, dat het onrechtvaardig zou zijn Tan de twee Duitsche auteurs eens iets geheel oorspronkelijks te verwachten. Groote stad's lucht deed mij meer dan eens aan oude be kenden denken, o.a. aan Gondinet's Parisien" en Sardou's Bourgeois de Pont-Arcy''; het laatste stel ik veel hooger dan, het eers'e beneden het Duitsche kluchtspel. De groote, zoo men wil de eenige verdienste van Groote-stad's lucht is, dat het amusant is. amusant in hooge, in meer dan gewone mate, amusant steeds en zonder ophouden, dikken, rossigen, vollen baard en droeg een bril; zijn kieediiig deed in niets aan een ?werkman denken; zijn geheele optreden had iets dat indruk maakte. Hij droeg een lakensch bui» en op het hoofd een bolvormige pet met grooten klep, die zijn gelaat grooten«leels overschaduwde. Ik herhaalde hem wat ik zijn vrouw reeds gezegd had over mijne komst. »'t Is mij aangenaam, dat er tenminste iemand is, die belang stelt in mijn naam", zei hij met zware stem, terwijl hij aan de andere zijde van het, raam bij de tafel plaats nam, in den eenigen leunstoel, die het Tertrek rijk was, »'t werd ook meer dan tijd, want men heeft mij zeer verongelijkt en ver ongelijkt mij nog. Die naam op de deur is volle waarheid, sla het maar op in de regis ters van den burgerlijken stand op het Raad huis, wie ik ben : ik ben Fredcrik, Pieter, Janszoon van den Burggraaf, van Vianen, Woordeloos en Ameide, uit den stam van Herlaar, uit het graafschap Goor, T wen te, Overijssel; burggraaf van Utrecht, Leiden, Groningen enz., Kennemerland, Rijnland, , Zeeland, enz.", riep hij, al die titels met radde tong uitsprekende, als een van buiten geleerd lesje, waarin hij zich zelf tot heer van geheel Nederland promoveerde. »Op de deur heb ik maar een van die titels staan", iets wat ik zeer verstandig vond, daar hij anders de geheele huisdeur wel met zijn titels had kunnen beschilderen. ;>Wil ik u eens bewijzen, dat ik recht heb op al die namen" ? vervolgde hij, mij aan ziende met oogen, die achter zijn groote bril leglazen schitterden van een koortsachtig vuur, met een blik, die wel in staat was iemand bang te maken en waardoor ik begrijpen kon, dat »men" hem voor krankzinnig hield, »Mijn documenten heb ik op dit oogenblik niet, die berusten hier bij een notaris, maar ik heb boeken, waaruit ik u mijn rechten kan bewijzen." Hij stond op en nam van de bovengein ieder deel en onderdeel. Als zeden- en karak terschildering heeft het uiterst bescheiden waarde; als tooneelspel in engeren zin is het zwak; de handeling is gerekt en overladen; de tooneelen hangen als droftg zand aan elkaar; van wer kelijke, van dramatische belangstelling is geen oogenblik sprake. Het geheel laat 6"ns koud, om de stukken en brokken is het te doen. Bijna ieder effect staat op zich zelf, doch heett ook op zich zelf waarde en werking. De eene zotheid trapt de andere op de hielen; ieder nieuw too neel wil doller en grotesker zijn dan het voor afgaande; de hoogste dwaasheid wordt bereikt aan het einde der bedrijven; het algemeen geschater maakt het daar feitelijk onmogelijk iets meer dan enkel losse klanken op te vangen; de tekst is trouwens bijzaak en kan men zich denken; de toestand overheerscht geheel. Men zou vele tooneelen als pantomime kunnen laten spelen; het publiek zou zich dan bijna even kostelijk amuseren. Het minst beviel mij het trouwens weinig op den voorgrond tredende geschiedenisje van den ontrouwen echtgenoot en de weg loopende echtgenoote. Hier kwam de oude Blu menthal weer even om den hoek kijken. Het is wel vreemd, maar noch de ontrouw van den man, noch de escapade van de vrouw raken onze koude kleeren. Wij gelooven er geen sikkepitje van. Het echtpaartje tracht te vergeefs ons wijs te maken, dat het slechter is dan het is, tever geefs ons te overtuigen, dat het even lichtzinnig weet te zijn als Parijsche viacurs en viceuses. N'est pas mauvais sujet g ui veut' Waartoe is dat ook noo-iig, mijnheer BlumenthalV Laat die gemoedelijke Berlijners toch geen komedie spelen. Ik begrijp het, u bedoeldet een complimentje aan het groot$tced*che Berlijn; uw ijver ging wat al te ver en speelde u zelf een poets. Dat Groote stadsluchi veel succes behaal Ie,dankt het natuurlijk in de eerste plaats aan eigen hoe danigheden; toch zou het onrechtvaardig zijn niet een deel ervan op rekening van de allergelukkigste vertolking te stellen. In langen tijd heb ik geen voorstelling van Hot Nederlandsen Too neel" bijgewoond, die zoo voortrert'ilijk in elkander sloot, die n in de afzonderlijke creaties n als geheel het bereikbaar ideaal zoo dicht nabij kwarn. De vertooning van Groote-stads lucht was er weer eens eene, waarin aan het te vertoonen stuk in alle opzichten recht wedervaart, waarin ieder voor de hem toebedeelde rol berekend is, waarin nie mand door onbeholpen houding en gebaren of minder fraaie dialect-eigenaardigheden den to taalindruk afbreuk doet. Aan regie en miseen-sccne was goede zorg besteed; als eenige aanmerking moet ik laten gelden, dat men de salons in het Ie en 4e bedrijt wat al te vol gepropt "had met meubelen en bibelots; men vergete niet. dat het tooneel van den Franschelaan-Schouwburg van beperkte atmetingen is. De rollen der heeren zijn van meer beteekenis dan die der dames. Aan de eersten dus bij uitzonderingde voorrang. De heeren Bouwmeester, Tourniaire en Schiüze gaven bij uit stek gelukkige creaties. De Schröier van den eerste was een prachtig type; de niet al te karakteristieke figuur kreeg in zijne vertolking ongewoon relief. Het zoetblommige gezicht met de levendige oogen, die telkens zoo guitig onder den bril door keken, de bedaarde, een beetje temende wijze van spreken, de besliste, scherpe en hoekige gebaren, alles werkte mede om aan het beeld van den eigenwijzen, leuken, zelfgenosgzamen burgerman ongewone realiteit te geven. DJ Frits Fieraoiing van den heer Tourniaire stond niet veel lager; in de niet hoog genoeg te stellen kunst van geestig typeeren .toonde hij zich opnieuw een meester. Als Bernhard Gempo. de ongelukkige lobbes, die steeds 5 minuten te laat komt, was de heer Schulze in volle kracht. Da dokter Crusius van den heer de Boer was verre van on verdienstelijk, toch kan ik mij de figuur fijner, pittiger denken. Behoorde de rol eigenlijk niet noemde kast, een dik oud boek, dat ik, de kamer rondziende, voor den Staten-Bijbel had gehouden. Hij legde het voor mij op tafel: het was het «Historisch, genealogisch , geografisch woordenboek" van Francois Hal ma, vervolgd door Brouërius van Nidek, in 1725 te Leeuwarden uitgegeven. »Sla nu maar eens op Brederode," her nam hij, terwijl hij achter mijn stoel ging staan, »sla maar op, mijnheer ! Ziet u, die laatste afstammeling ben ik. Die Brederodes waren vermaagschapt aan Vianen, aan Goor, Twente ; al die geslachten waren aan elkaar vermaagschapt, slaat u maar op, slaat u maar op! ook vermaagschapt aan de Oranjes en van al die uitgestorven ge slachten ben ik de laatste afstammeling! Ik heb recht op al diéoude goederen met de kasteelen en het land ; feitelijk ben. ik heer en meester over het land! 't Is mij alles wederrechtelijk ontnomen, ziet u wel '; Sla maar op, waar u wilt'1! Ik sloeg hier en daar op, maar hoe veel ik ook opsloeg, 't wilde mij, al wa> dat boek nog zoo oud en al gaf het nog zooveel historische bizonderheden niet duidelijk wor den, waarom deze kraandraaier zich zelf het recht kon toekennen heerscber te zijn, over ons Nederlanders, landeigenaar te wezen van gansch de Nederlanden. »Begrij])t u? /iet u?" vroeg hij, daar ik hem blijkbaar ongeloovig aankeek, misschien een medelijdende trek op mijn gelaat zicht baar was. 'Begrijpen doe ik het niet recht,'' zei ik, : ik zal niet ontkennen dat u afstamt uil een oud geslacht, doch dat bewijst nog niet dat u recht heeft op al de heerlijkheden, waarop u wijst. Er zijn meer groote geslach ten uitgestorven, of' door de eeuwen hier allengs door allerlei omstandigheden van hun rechten beroofd. Dit boek bewijst niets." Ken oogenblik keek hij 711 ij zoo doordrin gend aan, dat ik meende dat hij, verbitterd over mijn ongeloovigheid, 7iiij aan zou vlietot het emplooi van den heer Morin? De twee minst onbeteekenende damesrollen waren bij de dames Lorjéen Schut in goede handen. De Sa bine van de laatste stond op het programma als tweede debuut vermeld; erg belangrijk is het rollotje 7iiet; juffrouw Schut speelde het lief, doch een bsetje te zoet en bescheiden. In haar spel moet wat meer leven en losheid komen; ook wake zij tegen het al te weeke en coquette in de voor dracht. In het Salon" had Donderdagavond een interes sant debuut plaats. De heer P. H. Lamberts Jr., als lezer en declamator welbekend, betrad voor de eerste maal de planken als Noël in Niemand sterft van b'ijdsehap. De rol van den ouden knecht, door Regnier gecreëerd, door Cotjuelin. bij ons door B)uwmeester herhaalde maïen gespeeld, is dankbaar, doch zwaar. Als men de magistrale scheppingen van genoemde kunstenaars een oogen blik vergeet, komt den heer Latnberts meer dan gewone lof toe voor den wijze, waarop hij zich van zijn gevaarlijke taak kweet. Wat mij in zijn vertolking terstond trof was de. zekerheid en soberheid. Geen buitensporige stemuitzettingen, geen overdreven gebaren en bewegingen, doch wei overlegde eenvoud en matiging. Als geheel was de figuur nog een beetje dof en eentonig, wat al te grijs en zwaar; het luimige, prettige, gemoe delijke in het karakter kan en moet nog meer op den voorgrond treden. Bij dieper ingroeien in de rol zal dit waarschijnlijk van zeli komen. Da Xoël van den heer Lambsrts doet zijn optreden in verdere komische rollen met goede verwachting te gemoet zien. Over Het standbeeld, de nieuwe pan tomime van hst Salon", over Junnita in Frascati en Siircouf in den Artis-Schouwburg de volgende week. H. J. M. JAHVEH's WRAAK. Gedicht van P. A. M. BOEI.B VAN HKNSIIHOKK, muziek van W. F. G. NICOI.AÏ. In mijn vorig artikel beloofJa ik een uitvoeriger besch-ijving van Nicolaï's dramatische cantate, daar een nieuw werk van een onzer begaafdste en meest gezaghebbanda componisten niet slechts met een paar volzinnen mag worden behandeld. Ds dichter heett als hoofJtafereel den zondvloed gekozen, zonder daarvoor het bekend verhaal van Noach te gebruiken. Hij heeft een beeld gegeven van den val dor engelen die, door Semiaza ver lokt, de aardschs lusten wilden genieten, en een geslacht voortbrachten dat het aardrijk door allerlei zonden ten val bracht. Deze stof ontleende hij aan het apocriefe boek van Ilenoch, zooals het voorbericht vermeldt. In het eerste deel bazingen de engelen het geluk in Jaliveh's hemel, .doch Semiaza wil andere weelde, andere bekoring, en die is alleen bij de menschcn te vinden. Hij haalt de afvallige enge len over, met hem naar de aarde te dalen en de schoone dochteren te beminnen. DJ engelen en Chiiritas waarschuwen tcguii die zonde, terwijl de engril Gibriel na Setniasa's spot den vloek over hen uitspreekt en met Jahvuh's wraak dreigt. Charitas' bede om gcnadn wordt geweigerd, waarop de afvallige engelen afdalen. Ciiaritas wil nog n middel beproeven om hen te redden en daalt rnede at naar de aarde. Het tweede djel vangt aan met de komst van de afvalligen op aarde. Zj weten spoedig hare dochteren te bekoren, terwijl Sjmiaza eene jonge maagd overhaalt hem te buminnen. Aldus verval len de- stervelingen aan de demonen. Zij brengen sterke reuzen voort, die allerlei ondeugd over het aardrijk verspreiden, waïrop Gibriel den onder gang van de aarde aankondigt, hoewel op Charitas' bede de enkelen die getrouw bleven zullen worden gespaard. gen. Hij deed dit .niet, maar nam weer plaats in den leunstoel, en met over elkaar gesla gen armen, zich over de tafel tot mij bui gende, hernam hij kalm : Dus u meent, dat dit boek niets zejrt, «lat mijn documenten niets zeggen. 'Toch spreek ik de waarheid. .Al jaren lang ben ik be/.ig om mijn rechten te verdedigen. Ik heb overal gerekwestreerd, ik heb een aantal groote heeren'' en hij noemde mij een aantal namen van de meest bekende adellijke per sonen in den lande geschreven, sommi gen gesproken, 't hielp niets. Velen hunner heb ik beleedigd, in 't publiek zelfs; hun gezegd dat zij zich verrijkt hadden met een ander mans goed 'l hi ?!]> niets." Ik merkte op dat dit zeker de weg niet, was om vermeende rechten bewezen (e zien. ./oo, mijnheer," viel hij toen ietwat ruw in, hoe moet ik het dan doen ''. Langs <^crechtelijken weg zeker? ik heb al acht jaar kalm gewerkt; ik heb geen geld irespaard, want ik had een goede zaak, een hotel op een der dorpen bij Amsterdam ; die zaak is verloopen, omdat ik alles besteedde om voor mijn rechten op Ie komen, maar eindelijk kwam er een einde aan en moest ik ophou den, wilde ik mijn huishouden niet ten gronde zien a'aan. Nu heb ik genoeg werk om mijn gezin te onderhouden, maar nu is het ge daan met lijdelijk beruslen. U heeft zeker wel gelezen wat ik te Heems kerk gedaan heb, hoe ik daar geweest ben met die bijl en met het boek, ilil boek," en hij wees op bet historisch woordenboek voor mij, ..alleen om ben te dwingen proces-ver baal tegen mij op te maken, dan kan de /.aak voor de rechters komen, dan zou be wezen worden dat ik ben de graai' van Kgmont, van Noordeloos, van. " C7i weder om noemde hij in n adem al die titels op. Een oogenblik bleef' hij in gedachten met fonkelenden blik voor zich uitstaren, toen stond hij op, en even naar een aangrenzend vertrek gaande, kwam hij terug met eenige In het derde deel geeft 'de dichter een beeld van het woeden der elementen. Reeds de voor afgaande stilte is onheilspellend en wijst op dood en ondergang. De zwakke stervelingen smeeken om hulp en genade, doch allen moeten vergaan. Nog eenmaal vermaant Charitas Semiaza tot zijn plicht, doch te vergeefs. Nu stijgen de golven hoDger, alles verslindend, alles vernietigend; de aarde is een onmetelijke zee geworden, waarop de arke drijft. Uit die arke zal eea nieuw, een beter volk geboren wor den. Met een loflied ter eere van den machti gen en wrekenden Jahveh eindigt dit werk. De componist heeft, zooals met de door hem in de laatste j uren vaak uitgesproken meeningen te verwachte7i was, in dit werk de nieuwere paden bewandeld. Voor de hoofdmomenten heelt hij leitmotieven aangewend en de bewerking van die motieven op consequente wijze volgehouden. De hoofdmotieven zijn: de hemel (tevens regen boog-motief), engelen, Semiaza, Charitas. spot (de mon) en golven-motieven. 111 het eerste deel spslen de engelenkoren, rein en eenvoudig, uitsluitend met harpuegeleiding (gebroken accoorden) een groote ro), waartusschen zich de zang' van Semiaza en van de afvallige engelen doet hooren. Van de leitmotieven, die in dit deel voorkomen, herkent men in het zangerige Charitas-motief het meest Nicolai, den voortreffehjken rnelodist, zooals wij hem uit zijn liederen kennen. Het leitmotief van Semiaza bestaat uit een afdalend verminderd septiem-accoord in '74 maat. De componist heeft dit motief met opzet aldus gekozen; ik ben echter nog niet overtuigd dat er voor deze gewichtige persoonlijkheid niet een meer expressief motief had moeten gekozen wor den, hoewel ik er dadelijk moet bijvoegen, dat de meesterlijke wijze, waarop de componist van: ce petit rien" heeft gebruik gemaakt en vooral de kleuren, die hij in zijn instrumentatie hierbij heeft aangebracht, zijn meesterschap ook als im pressionist en colorist prachtig staven. Krachtig van expressie vond ik de motieven: Macht'ge demonen en Waar is thans Jahceh't Zeer schoone tegenstellingen heett de componist in het oerste deel verkregen. De sobere behan deling van de engelenkoren geven aan de overige gedeelten des te meer relief. Bij Gabriel's ver vloeking wordt zeer groote stijging verkregen, in dit deel wijs ik nog in het bijzonder op het dalende figuur in do begeleiding, wanneer de afvalligen nederstorten, dat na Charitas' melodieus genademotief' veel indruk maakt. In het tweede deel heeft de componist zeer levendige kleuren weten aan te brengen, terwijl sommige onderl >ilen met sobe-e trekken door karakter frappe«.ren; ik herinner o. a. aan de vergroote kwart bij het koor: Dat zij zich wanen Ja/tveh ijelijk. De instrumentatie bij den tenor-solo: Hij den zilveren stroom is verrassend; de entree van hoorns en het antwoord van de clarinet maken veel indruk. terwijl het schoon getinte liefdemotief (waarvan men echter, door de uitvoering, weinig indruk verkreeg) dit gedeelte besluit. In de tweede helft van hot tweede d^el toont zich Nicolai in al ziju kracht als coiorist. Het golvenmotief treedt reeds op, afgewisseld door het koor der reuzen (leitmotief: Waur is thans Jahreh?) De aanhoudende ruythmische veranderingen geven nog moer leven aan dit tafereel. Bij het gebed van de mensehen hoort een rusti ger karakter, terwijl bij Charitas' gebed met viool solo een liefelijker stemming over de hoorders komt. Ik voor mij blijft echter aan het vooraf gaande, door de sterk sprekende kleur en expressie, de voorkeur geven. Het derde deel vangt in c kl. t aan en schil dert de sombere en doodsche stilte door een geel geworden documenten, en vuile, oude couranten, waarin over zijn tochtnaar Heems kerk geschreven was, die ik moest doorzien maar waarvan geen enkele mij overtuigend kon bewijzen dat ik te doen had.met iemand, die zooveel rechten en be/Jttingei; had. Maar al die rechten zullen verjaard zijn," merkte ik op, xsedert het herstel der Neder.landsche dynastie zijn die oude rechten vervallen en als men dertig jaar lang in ongestoord bezit van iets is geweest, dan?" Dan hect'c 7nen geen recht meer, wilt u zeggen", riep hij, »dat moet me bewezen wor den, dat inoet het ! Ik geef het niet op, mijnheer, ik geef het niet op ! Ik zal nog meer van me laten hooren, zoolang tot men eindelijk proces-verbaal opmaakt, - maar dat durven /e niet!" Ik stond op om heen te gaan en raadde hem verder eene zaak te laten rusten, die wanhopig stond, waarin hij toch niets zou bereiken, maar daar wilde hij niets van hoo ren. Ik nam afscheid van de vrouw en hij volgde mij de gang door naar de voordeur. ;;Toch blij dat u hier geweest is", zeide hij, toen ik afscheid van hem nam, »'t werd tijd dat er eens iemand is, die weet wat de kwestie is, iiiemand is er mij ooit naar komen vragen". Op straat gekomen bekeek ik onwillekeu rig nog eens het huis en den weg naar het j Kattenburgerplein inslaande, 7noest ik mij j onwillekeurig afvragen, met wat soort man ik te doen had geiiad. Met een krankzin nige:' Of met, een man die zich jaren lang had blind gestaard op een onbereikbaar ide aal, op iets dat bij nooit vervuld zou zien en zoo hij nu al niet krankzinnig was, het ein delijk zou worden, wanneer hij altijd en altijd bleef turen op vermeende rechten. In dat opzicht verdiende hij medelijden, deze »miskende grootheid'7, deze burggraaf on der al die eenvoudige burgers van Kattenburg en Wittenburg. X.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl