Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
780
en nastamelen van Fransche voorbeelden met
haar valsch air van keurigheid en voornaamheid,
haar parvenu-zucht naar het goedkoop fonkelende
eji rinkelende, was zij voor mij een toonbeeld van
onoprechtheid, gezochtheid en onwaarheid. In
«Tjn jongste kluchtspel heeft Blumenthal zich tegen
deze hoogheids-jeukingen nog niet geheel weten
te vrijwaren; in ieder geval heeft hij zich meer
dan vroeger, bedwongen en beteugeld, is hij
minder een ander, meer zichzelf; schijnt zijn
blijspel meer echt Duitsch dan nagemaakt Fransch; j
de medewerking van Kadelburg, een volbloed
Duitschen possen-fabrikant, zal waarschijnlijk
het hare daartoe hebben bijgedragen.
GruotestacTs lucht in in den grond een alJerduitschte
Duitsche posse; de onvermijdelijke nuchterheid
en gemoedelijkheid, de nimmer falende albernheit
en blödsinn ontbreken evenmin als de van ouds
bekende, van ouds beminde, onverwoestelijke, van
sichzelf steeds zekere goede luim en prettigfceid,
gpeelsche dwaasheid en kalverachtige dartelheid.
Het onderwerp, zoo men wil, het thema, doch het
woord is wel wat mooi voor de aaneenschakeling
grappen en grollen, is oud als.... als dat van
tal van blij- en kluchtspelen.
Martin Schröier, fabrikant uit een klein plaatsje
m de buurt van Berlijn, is sinds eenigen tijd met
z^jn dochter Sabine in de hoofdstad gelogeerd.
Het jonge, mooie, rijke meisje wordt terstond door
een zwerm vleiers en vrijers omfl idderd; ten laatste
gelukt het een van dezen, den ingenieur Frits
Flemming, na het hart der dochter gestolen te
hebben, dat van den vader te vermurwen. De
oude heer heeft gedurende den korten tijd van
zijn verblijf zulke treurige ondervindingen opge
daan van de moraliteit der getrouwde
Berlijnscne heeren, dat hij zijne toestemming niet geeft
dan op voorwaarde, dat Frits Berlijn verlaten en
hen naar het kleine stadje zal volgen. In het
tweede bedrijf is Frits getrouwd, heeft zijn vrouw
tje oprecht lief, d )ch voelt zich in de
kleinsteedsche omgeving, met haar tergende regelmatigheid,
geestdoodende alledaagschheid en klamzielige con
venties steeds minder op zijn plaats en zijn ge
mak. Onbeschrijflijk is zijn vreugde als een paar
kennissen uit Berlijn, een jonge vrouw, die in een
bui van verontwaardiging over het wangedrag van
haar man dezen in gezelschap van een
neef-Cicisbeo is ontvlucht, het moderne Krahwinkel met
een bezoek vereeren. De blijdschap zal echter
van korten duur zijn. Een paar kwaadspre
kende oude dames zien in het bezoek een
Terkapte liefdesgeschiedenis, werken deze in een
emmezientje uit en af, rekenen het haar plicht
eenige dito dames daarmede in kennis te stellen
en maken aldus Frits' positie hoe langer hoe
HiGeilijker en ondraaglijker. De arme geplaagde
Berlijner, ten slotte zich zelf niet langer meester,
buldert los, tiert en raast flink uit, zegt het
Miserabele nest voor goed vaarwel, en keert naar
Berlijn terug, na te vergeefs Sabine nog te weinig
lijn vrouw, nog te veel het kind van haar vader
gesmeekt-te hebben, hem te volgen. Eerst in het
laatste bedrijf, na eenigen tijd (de toeschouwer
kan zelf uitmaken, hoeveel hij daartoe noodig
acht), wordt de liefde het jonge vrouwtje te
machtig, zoekt zij in het geheim haar man te
Berlijn op en laat na eenige moeite ook de
koppige, onhandelbare valer zich verteederen.
Het kleinsteedsch gewriemel en geploeter is
reeds zoo ontelbare malen op het tooneel belache
lijk gemaakt, dat het onrechtvaardig zou zijn
Tan de twee Duitsche auteurs eens iets geheel
oorspronkelijks te verwachten. Groote stad's
lucht deed mij meer dan eens aan oude be
kenden denken, o.a. aan Gondinet's Parisien"
en Sardou's Bourgeois de Pont-Arcy''; het laatste
stel ik veel hooger dan, het eers'e beneden het
Duitsche kluchtspel. De groote, zoo men wil de
eenige verdienste van Groote-stad's lucht is, dat
het amusant is. amusant in hooge, in meer dan
gewone mate, amusant steeds en zonder ophouden,
dikken, rossigen, vollen baard en droeg een
bril; zijn kieediiig deed in niets aan een
?werkman denken; zijn geheele optreden had
iets dat indruk maakte. Hij droeg een
lakensch bui» en op het hoofd een bolvormige
pet met grooten klep, die zijn gelaat
grooten«leels overschaduwde.
Ik herhaalde hem wat ik zijn vrouw reeds
gezegd had over mijne komst.
»'t Is mij aangenaam, dat er tenminste
iemand is, die belang stelt in mijn naam",
zei hij met zware stem, terwijl hij aan de
andere zijde van het, raam bij de tafel plaats
nam, in den eenigen leunstoel, die het
Tertrek rijk was, »'t werd ook meer dan tijd,
want men heeft mij zeer verongelijkt en ver
ongelijkt mij nog. Die naam op de deur is
volle waarheid, sla het maar op in de regis
ters van den burgerlijken stand op het Raad
huis, wie ik ben : ik ben Fredcrik, Pieter,
Janszoon van den Burggraaf, van Vianen,
Woordeloos en Ameide, uit den stam van
Herlaar, uit het graafschap Goor, T wen te,
Overijssel; burggraaf van Utrecht, Leiden,
Groningen enz., Kennemerland, Rijnland, ,
Zeeland, enz.", riep hij, al die titels met
radde tong uitsprekende, als een van buiten
geleerd lesje, waarin hij zich zelf tot heer
van geheel Nederland promoveerde. »Op de
deur heb ik maar een van die titels staan",
iets wat ik zeer verstandig vond, daar hij
anders de geheele huisdeur wel met zijn
titels had kunnen beschilderen.
;>Wil ik u eens bewijzen, dat ik recht heb
op al die namen" ? vervolgde hij, mij aan
ziende met oogen, die achter zijn groote bril
leglazen schitterden van een koortsachtig vuur,
met een blik, die wel in staat was iemand
bang te maken en waardoor ik begrijpen
kon, dat »men" hem voor krankzinnig hield,
»Mijn documenten heb ik op dit oogenblik
niet, die berusten hier bij een notaris, maar
ik heb boeken, waaruit ik u mijn rechten
kan bewijzen."
Hij stond op en nam van de
bovengein ieder deel en onderdeel. Als zeden- en karak
terschildering heeft het uiterst bescheiden waarde;
als tooneelspel in engeren zin is het zwak; de
handeling is gerekt en overladen; de tooneelen
hangen als droftg zand aan elkaar; van wer
kelijke, van dramatische belangstelling is geen
oogenblik sprake. Het geheel laat 6"ns koud, om
de stukken en brokken is het te doen. Bijna
ieder effect staat op zich zelf, doch heett ook
op zich zelf waarde en werking. De eene zotheid
trapt de andere op de hielen; ieder nieuw too
neel wil doller en grotesker zijn dan het voor
afgaande; de hoogste dwaasheid wordt bereikt aan
het einde der bedrijven; het algemeen geschater
maakt het daar feitelijk onmogelijk iets meer
dan enkel losse klanken op te vangen; de tekst
is trouwens bijzaak en kan men zich denken;
de toestand overheerscht geheel. Men zou vele
tooneelen als pantomime kunnen laten spelen;
het publiek zou zich dan bijna even kostelijk
amuseren. Het minst beviel mij het trouwens
weinig op den voorgrond tredende
geschiedenisje van den ontrouwen echtgenoot en de weg
loopende echtgenoote. Hier kwam de oude Blu
menthal weer even om den hoek kijken. Het is
wel vreemd, maar noch de ontrouw van den
man, noch de escapade van de vrouw raken onze
koude kleeren. Wij gelooven er geen sikkepitje
van. Het echtpaartje tracht te vergeefs ons wijs
te maken, dat het slechter is dan het is, tever
geefs ons te overtuigen, dat het even lichtzinnig
weet te zijn als Parijsche viacurs en viceuses.
N'est pas mauvais sujet g ui veut' Waartoe is
dat ook noo-iig, mijnheer BlumenthalV Laat die
gemoedelijke Berlijners toch geen komedie spelen.
Ik begrijp het, u bedoeldet een complimentje aan
het groot$tced*che Berlijn; uw ijver ging wat al
te ver en speelde u zelf een poets.
Dat Groote stadsluchi veel succes behaal Ie,dankt
het natuurlijk in de eerste plaats aan eigen hoe
danigheden; toch zou het onrechtvaardig zijn niet
een deel ervan op rekening van de
allergelukkigste vertolking te stellen. In langen tijd heb
ik geen voorstelling van Hot Nederlandsen Too
neel" bijgewoond, die zoo voortrert'ilijk in elkander
sloot, die n in de afzonderlijke creaties n als
geheel het bereikbaar ideaal zoo dicht nabij kwarn.
De vertooning van Groote-stads lucht was er weer
eens eene, waarin aan het te vertoonen stuk in
alle opzichten recht wedervaart, waarin ieder voor
de hem toebedeelde rol berekend is, waarin nie
mand door onbeholpen houding en gebaren of
minder fraaie dialect-eigenaardigheden den to
taalindruk afbreuk doet. Aan regie en
miseen-sccne was goede zorg besteed; als eenige
aanmerking moet ik laten gelden, dat men de
salons in het Ie en 4e bedrijt wat al te vol gepropt
"had met meubelen en bibelots; men vergete niet.
dat het tooneel van den Franschelaan-Schouwburg
van beperkte atmetingen is. De rollen der heeren
zijn van meer beteekenis dan die der dames. Aan de
eersten dus bij uitzonderingde voorrang. De heeren
Bouwmeester, Tourniaire en Schiüze gaven bij uit
stek gelukkige creaties. De Schröier van den eerste
was een prachtig type; de niet al te karakteristieke
figuur kreeg in zijne vertolking ongewoon relief.
Het zoetblommige gezicht met de levendige
oogen, die telkens zoo guitig onder den bril door
keken, de bedaarde, een beetje temende wijze van
spreken, de besliste, scherpe en hoekige gebaren,
alles werkte mede om aan het beeld van den
eigenwijzen, leuken, zelfgenosgzamen burgerman
ongewone realiteit te geven. DJ Frits Fieraoiing
van den heer Tourniaire stond niet veel lager; in
de niet hoog genoeg te stellen kunst van
geestig typeeren .toonde hij zich opnieuw een
meester. Als Bernhard Gempo. de ongelukkige
lobbes, die steeds 5 minuten te laat komt,
was de heer Schulze in volle kracht. Da dokter
Crusius van den heer de Boer was verre van on
verdienstelijk, toch kan ik mij de figuur fijner,
pittiger denken. Behoorde de rol eigenlijk niet
noemde kast, een dik oud boek, dat ik, de
kamer rondziende, voor den Staten-Bijbel
had gehouden. Hij legde het voor mij op
tafel: het was het «Historisch, genealogisch ,
geografisch woordenboek" van Francois Hal
ma, vervolgd door Brouërius van Nidek, in
1725 te Leeuwarden uitgegeven.
»Sla nu maar eens op Brederode," her
nam hij, terwijl hij achter mijn stoel ging
staan, »sla maar op, mijnheer ! Ziet u, die
laatste afstammeling ben ik. Die
Brederodes waren vermaagschapt aan Vianen, aan
Goor, Twente ; al die geslachten waren aan
elkaar vermaagschapt, slaat u maar op,
slaat u maar op! ook vermaagschapt aan
de Oranjes en van al die uitgestorven ge
slachten ben ik de laatste afstammeling!
Ik heb recht op al diéoude goederen met
de kasteelen en het land ; feitelijk ben. ik
heer en meester over het land! 't Is mij
alles wederrechtelijk ontnomen, ziet u wel ';
Sla maar op, waar u wilt'1!
Ik sloeg hier en daar op, maar hoe veel
ik ook opsloeg, 't wilde mij, al wa> dat
boek nog zoo oud en al gaf het nog zooveel
historische bizonderheden niet duidelijk wor
den, waarom deze kraandraaier zich zelf
het recht kon toekennen heerscber te zijn,
over ons Nederlanders, landeigenaar te
wezen van gansch de Nederlanden.
»Begrij])t u? /iet u?" vroeg hij, daar ik
hem blijkbaar ongeloovig aankeek, misschien
een medelijdende trek op mijn gelaat zicht
baar was.
'Begrijpen doe ik het niet recht,'' zei ik,
: ik zal niet ontkennen dat u afstamt uil
een oud geslacht, doch dat bewijst nog niet
dat u recht heeft op al de heerlijkheden,
waarop u wijst. Er zijn meer groote geslach
ten uitgestorven, of' door de eeuwen hier
allengs door allerlei omstandigheden van
hun rechten beroofd. Dit boek bewijst niets."
Ken oogenblik keek hij 711 ij zoo doordrin
gend aan, dat ik meende dat hij, verbitterd
over mijn ongeloovigheid, 7iiij aan zou
vlietot het emplooi van den heer Morin? De twee
minst onbeteekenende damesrollen waren bij de
dames Lorjéen Schut in goede handen. De Sa
bine van de laatste stond op het programma als
tweede debuut vermeld; erg belangrijk is het
rollotje 7iiet; juffrouw Schut speelde het lief, doch
een bsetje te zoet en bescheiden. In haar spel
moet wat meer leven en losheid komen; ook wake
zij tegen het al te weeke en coquette in de voor
dracht.
In het Salon" had Donderdagavond een interes
sant debuut plaats. De heer P. H. Lamberts Jr.,
als lezer en declamator welbekend, betrad voor
de eerste maal de planken als Noël in Niemand
sterft van b'ijdsehap. De rol van den ouden knecht,
door Regnier gecreëerd, door Cotjuelin. bij ons
door B)uwmeester herhaalde maïen gespeeld, is
dankbaar, doch zwaar. Als men de magistrale
scheppingen van genoemde kunstenaars een oogen
blik vergeet, komt den heer Latnberts meer
dan gewone lof toe voor den wijze, waarop hij
zich van zijn gevaarlijke taak kweet. Wat mij in
zijn vertolking terstond trof was de. zekerheid en
soberheid. Geen buitensporige stemuitzettingen,
geen overdreven gebaren en bewegingen, doch wei
overlegde eenvoud en matiging. Als geheel was
de figuur nog een beetje dof en eentonig, wat al te
grijs en zwaar; het luimige, prettige, gemoe
delijke in het karakter kan en moet nog meer
op den voorgrond treden. Bij dieper ingroeien in
de rol zal dit waarschijnlijk van zeli komen. Da Xoël
van den heer Lambsrts doet zijn optreden in
verdere komische rollen met goede verwachting te
gemoet zien. Over Het standbeeld, de nieuwe pan
tomime van hst Salon", over Junnita in Frascati
en Siircouf in den Artis-Schouwburg de volgende
week.
H. J. M.
JAHVEH's WRAAK.
Gedicht van P. A. M. BOEI.B VAN HKNSIIHOKK,
muziek van W. F. G. NICOI.AÏ.
In mijn vorig artikel beloofJa ik een uitvoeriger
besch-ijving van Nicolaï's dramatische cantate,
daar een nieuw werk van een onzer begaafdste
en meest gezaghebbanda componisten niet slechts
met een paar volzinnen mag worden behandeld.
Ds dichter heett als hoofJtafereel den zondvloed
gekozen, zonder daarvoor het bekend verhaal van
Noach te gebruiken. Hij heeft een beeld gegeven
van den val dor engelen die, door Semiaza ver
lokt, de aardschs lusten wilden genieten, en een
geslacht voortbrachten dat het aardrijk door allerlei
zonden ten val bracht. Deze stof ontleende hij
aan het apocriefe boek van Ilenoch, zooals het
voorbericht vermeldt.
In het eerste deel bazingen de engelen het
geluk in Jaliveh's hemel, .doch Semiaza wil andere
weelde, andere bekoring, en die is alleen bij de
menschcn te vinden. Hij haalt de afvallige enge
len over, met hem naar de aarde te dalen en de
schoone dochteren te beminnen. DJ engelen en
Chiiritas waarschuwen tcguii die zonde, terwijl de
engril Gibriel na Setniasa's spot den vloek over
hen uitspreekt en met Jahvuh's wraak dreigt.
Charitas' bede om gcnadn wordt geweigerd, waarop
de afvallige engelen afdalen. Ciiaritas wil nog
n middel beproeven om hen te redden en daalt
rnede at naar de aarde.
Het tweede djel vangt aan met de komst van
de afvalligen op aarde. Zj weten spoedig hare
dochteren te bekoren, terwijl Sjmiaza eene jonge
maagd overhaalt hem te buminnen. Aldus verval
len de- stervelingen aan de demonen. Zij brengen
sterke reuzen voort, die allerlei ondeugd over
het aardrijk verspreiden, waïrop Gibriel den onder
gang van de aarde aankondigt, hoewel op
Charitas' bede de enkelen die getrouw bleven zullen
worden gespaard.
gen. Hij deed dit .niet, maar nam weer plaats
in den leunstoel, en met over elkaar gesla
gen armen, zich over de tafel tot mij bui
gende, hernam hij kalm :
Dus u meent, dat dit boek niets zejrt, «lat
mijn documenten niets zeggen. 'Toch spreek
ik de waarheid. .Al jaren lang ben ik be/.ig
om mijn rechten te verdedigen. Ik heb overal
gerekwestreerd, ik heb een aantal groote
heeren'' en hij noemde mij een aantal
namen van de meest bekende adellijke per
sonen in den lande geschreven, sommi
gen gesproken, 't hielp niets. Velen hunner
heb ik beleedigd, in 't publiek zelfs; hun
gezegd dat zij zich verrijkt hadden met een
ander mans goed 'l hi ?!]> niets."
Ik merkte op dat dit zeker de weg niet,
was om vermeende rechten bewezen (e zien.
./oo, mijnheer," viel hij toen ietwat ruw
in, hoe moet ik het dan doen ''. Langs
<^crechtelijken weg zeker? ik heb al acht jaar
kalm gewerkt; ik heb geen geld irespaard,
want ik had een goede zaak, een hotel op
een der dorpen bij Amsterdam ; die zaak is
verloopen, omdat ik alles besteedde om voor
mijn rechten op Ie komen, maar eindelijk
kwam er een einde aan en moest ik ophou
den, wilde ik mijn huishouden niet ten gronde
zien a'aan. Nu heb ik genoeg werk om mijn
gezin te onderhouden, maar nu is het ge
daan met lijdelijk beruslen.
U heeft zeker wel gelezen wat ik te Heems
kerk gedaan heb, hoe ik daar geweest ben
met die bijl en met het boek, ilil boek," en
hij wees op bet historisch woordenboek voor
mij, ..alleen om ben te dwingen proces-ver
baal tegen mij op te maken, dan kan de
/.aak voor de rechters komen, dan zou be
wezen worden dat ik ben de graai' van
Kgmont, van Noordeloos, van. " C7i weder
om noemde hij in n adem al die titels op.
Een oogenblik bleef' hij in gedachten met
fonkelenden blik voor zich uitstaren, toen
stond hij op, en even naar een aangrenzend
vertrek gaande, kwam hij terug met eenige
In het derde deel geeft 'de dichter een beeld
van het woeden der elementen. Reeds de voor
afgaande stilte is onheilspellend en wijst op dood
en ondergang. De zwakke stervelingen smeeken
om hulp en genade, doch allen moeten vergaan.
Nog eenmaal vermaant Charitas Semiaza tot zijn
plicht, doch te vergeefs.
Nu stijgen de golven hoDger, alles verslindend,
alles vernietigend; de aarde is een onmetelijke
zee geworden, waarop de arke drijft. Uit die
arke zal eea nieuw, een beter volk geboren wor
den. Met een loflied ter eere van den machti
gen en wrekenden Jahveh eindigt dit werk.
De componist heeft, zooals met de door hem
in de laatste j uren vaak uitgesproken meeningen
te verwachte7i was, in dit werk de nieuwere paden
bewandeld. Voor de hoofdmomenten heelt hij
leitmotieven aangewend en de bewerking van die
motieven op consequente wijze volgehouden.
De hoofdmotieven zijn: de hemel (tevens regen
boog-motief), engelen, Semiaza, Charitas. spot (de
mon) en golven-motieven.
111 het eerste deel spslen de engelenkoren,
rein en eenvoudig, uitsluitend met harpuegeleiding
(gebroken accoorden) een groote ro), waartusschen
zich de zang' van Semiaza en van de afvallige
engelen doet hooren.
Van de leitmotieven, die in dit deel voorkomen,
herkent men in het zangerige Charitas-motief het
meest Nicolai, den voortreffehjken rnelodist, zooals
wij hem uit zijn liederen kennen. Het leitmotief
van Semiaza bestaat uit een afdalend verminderd
septiem-accoord in '74 maat.
De componist heeft dit motief met opzet aldus
gekozen; ik ben echter nog niet overtuigd dat er
voor deze gewichtige persoonlijkheid niet een
meer expressief motief had moeten gekozen wor
den, hoewel ik er dadelijk moet bijvoegen, dat
de meesterlijke wijze, waarop de componist van:
ce petit rien" heeft gebruik gemaakt en vooral
de kleuren, die hij in zijn instrumentatie hierbij
heeft aangebracht, zijn meesterschap ook als im
pressionist en colorist prachtig staven.
Krachtig van expressie vond ik de motieven:
Macht'ge demonen en Waar is thans Jahceh't
Zeer schoone tegenstellingen heett de componist
in het oerste deel verkregen. De sobere behan
deling van de engelenkoren geven aan de overige
gedeelten des te meer relief. Bij Gabriel's ver
vloeking wordt zeer groote stijging verkregen,
in dit deel wijs ik nog in het bijzonder op het
dalende figuur in do begeleiding, wanneer de
afvalligen nederstorten, dat na Charitas' melodieus
genademotief' veel indruk maakt.
In het tweede deel heeft de componist zeer
levendige kleuren weten aan te brengen, terwijl
sommige onderl >ilen met sobe-e trekken door
karakter frappe«.ren; ik herinner o. a. aan de
vergroote kwart bij het koor: Dat zij zich wanen
Ja/tveh ijelijk.
De instrumentatie bij den tenor-solo: Hij den
zilveren stroom is verrassend; de entree van hoorns
en het antwoord van de clarinet maken veel indruk.
terwijl het schoon getinte liefdemotief (waarvan
men echter, door de uitvoering, weinig indruk
verkreeg) dit gedeelte besluit. In de tweede helft
van hot tweede d^el toont zich Nicolai in al ziju
kracht als coiorist. Het golvenmotief treedt reeds
op, afgewisseld door het koor der reuzen (leitmotief:
Waur is thans Jahreh?) De aanhoudende
ruythmische veranderingen geven nog moer leven aan
dit tafereel.
Bij het gebed van de mensehen hoort een rusti
ger karakter, terwijl bij Charitas' gebed met viool
solo een liefelijker stemming over de hoorders
komt. Ik voor mij blijft echter aan het vooraf
gaande, door de sterk sprekende kleur en expressie,
de voorkeur geven.
Het derde deel vangt in c kl. t aan en schil
dert de sombere en doodsche stilte door een
geel geworden documenten, en vuile, oude
couranten, waarin over zijn tochtnaar Heems
kerk geschreven was, die ik moest doorzien
maar waarvan geen enkele mij overtuigend
kon bewijzen dat ik te doen had.met iemand,
die zooveel rechten en be/Jttingei; had.
Maar al die rechten zullen verjaard zijn,"
merkte ik op, xsedert het herstel der
Neder.landsche dynastie zijn die oude rechten
vervallen en als men dertig jaar lang in
ongestoord bezit van iets is geweest, dan?"
Dan hect'c 7nen geen recht meer, wilt u
zeggen", riep hij, »dat moet me bewezen wor
den, dat inoet het ! Ik geef het niet op,
mijnheer, ik geef het niet op ! Ik zal nog
meer van me laten hooren, zoolang tot men
eindelijk proces-verbaal opmaakt, - maar dat
durven /e niet!"
Ik stond op om heen te gaan en raadde
hem verder eene zaak te laten rusten, die
wanhopig stond, waarin hij toch niets zou
bereiken, maar daar wilde hij niets van hoo
ren. Ik nam afscheid van de vrouw en hij
volgde mij de gang door naar de voordeur.
;;Toch blij dat u hier geweest is", zeide
hij, toen ik afscheid van hem nam, »'t werd
tijd dat er eens iemand is, die weet wat de
kwestie is, iiiemand is er mij ooit naar komen
vragen".
Op straat gekomen bekeek ik onwillekeu
rig nog eens het huis en den weg naar het
j Kattenburgerplein inslaande, 7noest ik mij
j onwillekeurig afvragen, met wat soort man
ik te doen had geiiad. Met een krankzin
nige:' Of met, een man die zich jaren lang
had blind gestaard op een onbereikbaar ide
aal, op iets dat bij nooit vervuld zou zien
en zoo hij nu al niet krankzinnig was, het ein
delijk zou worden, wanneer hij altijd en altijd
bleef turen op vermeende rechten.
In dat opzicht verdiende hij medelijden,
deze »miskende grootheid'7, deze burggraaf on
der al die eenvoudige burgers van
Kattenburg en Wittenburg.
X.