De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1892 12 juni pagina 3

12 juni 1892 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 781 DE AMSTEBDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Telen echter te weinig gekuischt, het laatste te weinig Hollandsen in de ooren klinken; toch zijn het de minst onjuiste uitdrukkingen. .Na slechts weinige tooneelen was men geheel onder den in druk van de allerinnemendste vertolking. Door niets trof juffrouw Lucka's creatie zoo terstond en zoo zeer als door voornaamheid en bevallig heid, door C/MC en charme. Franeche woorden en niet geheel toevallig. Juffrouw Lucka was tot heden Fransche actrice; enkele Gallische intona ties, enkele eigenaardigheden van uitspraak en wöordverbinding deden het vermoeden; kleur en t st\j], toon en tempo, yan het geheel maakten het tot zekerheid. Juffrouw Lucka is Fracsche actrice gebleven, niettegenstaande zij thans de Xederlandschi1, (haar moedertaal?) gebruikte. Zij is be haagziek en cornet, guitig en ondeugend, petillant en pikant als onze Nederlandsche actrices zelden zijn; zij is voor alles vrouw, vrouw van het kapsel tot het schoeisel, vrouw in ieder gebaar, in iedere beweging, vrouw in het lachen en het pruilen, in het spreken met gelaat en oogen, in het spelen met den waaier. Het vrouwelijke, het zacht- behaaglijke en beminnelijk-uitdagende is de grondtoon, die steeds en steeds bovenkomt, die het geheel volmaakte evenredigheid en ongewone eenheid geeft. De stem van juffrouw Lucka is dun en teer, ik wil het niet ontkennen, doch tevens ongemeen liefelijk en welluidend; in haar fluweelige zachtheid sthijnt zij geheel bij het porseleinige figuurtje der zangeres te passen. Kan men zich de kus coupletten in het tweede bedrijf (met de grappfge drukfout van het tekstboekje, kinder meid voor kindermond, zullen velen zich reeds ver maakt hebben) anders, kiescher, pittiger of gees tiger voorgedragen denken? Het meesterstukje van zeg- en zangkunst werd den eersten avond gebisseerd; had men niet gevreesd onbescheiden te zijn, men zou het getrisseerd hebben. Moge juffrouw Lucka langen tijd voor Frascati behouden blijven; het zal n het publiek n Frascati ten goede komen. Over de operette zelf sprak ik nog niet; juf frouw Lucka was voor mij de hoofdzaak. Een enkel woord erover voor ik tot de verdere ver tolking kom. De inhoud is te ingewikkeld en te weinig belangrijk om in bijzonderheid naverteld te worden. De tekst is niet de sterke zijde van Juanita. De oorspronkelijke Duitache auteurs wor den door het programma niet genoemd; een mees terstuk was hun libretto zeer waarschijnlijk niet. . Vanlqo en Leterrier hebben het voor het Fransen tooneel wat opgeknapt en opgelapt, er hier en daar wat bonte lappen en goudloovertjes opgenaaid en het geheel aldus nog een schijn 'van sierlijkheid en voornaamheid gegeven. De geschiedenis draait om René, een jongen franschen pijper met een knap uiterlijk, die voor een jonge sehoone, Juanita, wordt uitgegeven, als zoodanig den alcade en den commandant van een Spaansche stad smoorlijk op zich verliefd maakt en van deze verliefdheid gebruik maakt om de stad aan zijn landgenooten in handen te spelen. Op zichzelf is de handeling niet al te boeiend; de met kwistige hand rond gestrooide komische episoden moeten haar redden en slagen hierin met vrij wat geluk. Olympia, de vrouw van den alcade, een ex danseres, die bij de minste opwinding door een onweerstaan bare dansomanie wordt aangetast, is een niet ongrappige operetteliguur. De alcade en de commandant zijn een paar vrij onschuldige oude snoepers, te onnoozel om au sèrieux genomen te worden. Voor een operette is Juanita al uiterst ingetogen. De muziek van Suppéis overbekend; de prikkelende dans- en marschmotieven zijn door draaiorgels of anderszins populair geworden. Mu zikaal staan de ensemble-nummers het hoogst, al zijn zij een enkele maal voor de luchtige operette wat te breed uitgesponnen, een euvel waaraan ook de ouverture en de voorspelen in meerdere of mindere mate mank gaan. Vergeten was het schrijfwerk, vergeten mijn woede, en de aesthetica nam mij met haar toovermacht gevangen. Qostersehe schoonheid lag daar iu den bekoorlijksten vorm geconcentreerd op mijn onaan zienlijke kooi en wat mijn oog aanschouwde vermag niet de prozapen eens simpelen scheepsklerks naar waarheid te beschrijven. Mijn verbeelding deed m ij,Sultan Shahr i av zijn met Sheherazade aan zijn zijde alleen die verhaalijes deed ik haar cadeau toen alweer dat vervloekte geklop aan mijn hut, mij een schok door mijn hoofd gaf /óó sterk, dat ik in een omniezien van mijn stoel afkuikelde en meteeii de deur open deed ! Hoe dat in zijn werk is toegegaan weet ik nog niet! Alweer Rappelman, met de hand aan de pet. »Wat mot je... pot hier en ginder !... »Meneer, de overste laat vragen of' u nog even bij hem wilt komen." Brieschend ging ik heen. Onmogelijk kon ik een onderdanig gezicht zetten want oen onnoemelijke hoeveelheid wrevel verstijfde mijn gelaat tot volmaakte gramstorigheid. Met een fijn glimlachje, dat de hel hem op zijn tronie toekende, sprak hij vriendelijk : ;>'t Spijt me, meneer, dat ik u nog eens laat roepen, maar ik vergat dat er ook bij ; de/.c zaken cenigc.... haast is. Schrijft n ze i asjeblieft ook in duplo over." 't Waren schaftbaklijsten ! i Had die kerel dan geen erbarmen voor een jong aestheticus! i Weer heb ik een poosje zitten eopieeren ! bantend van ongeduld, maar nu goddank «iet zoo lang. -Ik dank u, meneer!'' Hiermee kon ik gaan, maar ik was toch zoo vrij hem te vragen : »hebt u <iok nog iet.-. overste ?" »Yoor 't nu),nr'itl niet meneer !" Als een ra/ende stormde ik naar mijn luit. Mijn lieve studie had zich intnsschen de gelegenheid te nutte gemaakt om onderzoe kingen te doen in mijn spiritualicn-voorraad Van de verdere nieuwe leden bleek vooral mevrouw Bouwmeester-Clermont (Olympia\ als oude bekende bij haar opkomen met bijval en bloemen gehuldigd, in den smaak van het publiek te vallen. Als duègne zal zij uitstekende diensten kunnen bewijzen; haar allerdolste cascades zouden zelfs den zwartgalligste aan het lachen hebben gebracht. Juffrouw TJCtaud (Petrita) is nog erg jong; in puntigheid van voordracht en beval ligheid van beweging kan zij nog vele vorde ringen maken; haar stem is vrij sterk en goed geschoold; door de lastige bravour aria in het eerste bedrijf sloeg zij zich kranig heen. De heer Lageman (de alcade) is als geknipt om de partner van den heer Jurgens (de comman dant) te zijn; in natuurlijke, een beetje . ruwe vroolijkheid en leukheid geven zij elkander niets toe; in Juanita waren zij vooral komisch door hun beenen ; het stijve blok van den laatste vormde een allerdankbaarste tegenstelling met de jube lende en spartelende stelten van den eerste. De ingewikkelde ensemble-nummers liepen voortref felijk van stapel; het koor zong met ongewone opgewektheid; het smeltend minnelied" in het tweede bedrijf had de eer van het bis verdiend. De kostumen waren vroolijk en kleurrijk, de de coraties niet zoo schitterend als gewoonlijk; het best bevielen mij die van het tweede en laatste tafereel, het minst dat van het derde. Het Standbeeld, pantomime in 3 bedrijven, van Eudel en Mangin, muziek van David, heeft niet zooveel succes gehad als De verloren zoon." Noch de tekst noch de muziek van het nieuwe werkje kunnen in komische of dramatische kracht bij die van den voorganger balen. Het onderwerp van Het Standbeeld is misschien te eenvoudig, te weinig spannend en aangrijpend zelfs voor de pantomime ; het Don Juan-motief een weinig ge moderniseerd. Het standbeeld -komt aan het gastmaal, raakt onder de bekoring van een paar beeldschoone hetaeren, laat zich vertroetelen en lêteeren, wordt steeds meoschelijker, eet en drinkt, stoeit en giebelt, verliest ten slotte alle stand beelden decorum uit het oog en laat zich tot een tour de cancan verleiden, is den volgenden mor gen zwaar van hoofd en zinnen, komt eerst na heel wat moeite weer op zijn voetstuk, wordt langzamerheid geheel zich zelf en doet Don Juan verpletterd ter aarde zinken. De muziek van Da vid is minder geestig en pittig, minder origineel en pittoresk dan die van Wormser. Het geheel is een beetje eentonig; alleen het tweede bedrijf is werkelijk en ongewoon amusant; de eenige rol van beteekenis is die van het standbeeld; de boer Poolman mimeerde haar prachtig; de geleidelijke overgang van de stroeve steentronie tot het lachende menschengezicbt was onverbeterlijk. In den Artis-schouwburg trekt Surcouf volle zalen ; de heeren Kreeft en Kelly, de onverbeterlyke Gargousse en Flageolet, dragen het werkje. Juftrouw Terhoeven (Yvonne) kan mevrouw Buderman niet doen vergeten. De heer Willemsen (Surcouf) spreekt afschuwelijk, doch zingt niet kwaad. Het decoratief van het laatste bedrijf, bet dek van 't kaperschip, behaalde het gewone succes. De eerste voorstelling, die ik bijwoonde, liep alsof het reeds de tiende was. II. J. M. DK MOSTELLAIUA VAN PLAUTU3. liet is eou goed plan van de Studenten-Tooneelvereeniging alhier om bij gelegenheid van de lustrumfeesten met het Spookhuis voor den dag te komen, want het stuk behoort van de kome dies diens dichters tot de goeden en tevens de weinig bekenden. Reputatie hebben deAulularin, de Miles i/loriosus. de Menuechmi, de Amphitruo; voor de Cnptici heeft Lessing propaganda willen maken; doch de J\Iostellaria is gelijk de en daarmee scheen ze zoo aangenaam bezig geweest te zijn, dat ze, een en al opgetogenheul, met een -*Knnnl; x<i.l;«li i/r/r bron! ie !'' o ! wat is die cognac lekker mij vleiend om den hals vloog. Toen drukte ik haar vol verrukking aan mijn hart, want ook ik houd van cognac en 't is altijd aangenaam te vin den dat er sympathie bestaat tusschen u en een ander. Op dat oogenhlik vergat ik de lieele wereld met al haar proza en schrijfwerk en al haar leed en al haar oversten. Klop ! klop ! Xog eens en ten derde male dat vervloekte geklop ! Alweer die vreeselijke Rappelman en alweer, o alweer met diezelfde boodschap! Ik ben naar den commandant toegegaan, natuurlijk, hij heeft me zeker weer wat te doen e'e^even en ik heb zeker ook weer cenigcn tijd bij hem geschreven, maar vraag mij niet wat ik geschreven heb en hoe lang ik er geweest ben, want ik weet van niets ik' was !r k \vaad om iets Ie merken, alleen dat he dan eindelijk ook dien Hercules-arbeid ver richt had en heenging, een soort duivel voor mij stond met de uniformjas aan van overste Jan Karel Simrok. die met et n -ntanischer. wel te rusten !' Ik kwam niet eer tot mij /elven dan toen ik tot de deur van mijn hut genaderd, deze met een vervaarlijke bon- legen mijn gezicht kreeg omdat uit mijn hut Delim <\-.x>\'. 't. Oog in vuur en de lip trillende van toorn, snauwde ze nii| toe: //".// ///?',"/, /(?./'??,'//.?' h'n'ln'j //,//,/!'.'' -lieer, wat zijn dat. voor manieren ! Kn wei: vlooi;1 zij met de snelheid van de L'odachle, den ion^roomtrup op en in minder dan uven tijd uit mijn oogen. De kapoenen van den overste waren ge wroken. Pseudolus, de Rudens en zooveel andere verma kelijke werken van den latijnschen poëet in een vergeetboek geraakt, waarin zij geenszins behooren te blijven. Hoe heeft zich de reputatie der genoemde stuk ken gevormd ? Allen toonen zij een levendigheid en een kolo riet van taal, die een goeden naam mogen vesti gen. De Aulwlaria en de Miles glorioms zijn bo vendien vermaard om de typen, die zij behande len; de eene van den gierigaard, nagevolgd door Molière in den Avare, door Hooft in den Wareneer ; de Miles gloriosus geeft den type van den pochenden soldaat. De Mcnaechmi is vermaard als de vader van de talrijke blijspelen, waarin verwarring tusschen op elkander gelijkende personen het gegeven is; de Amphitruo door de schitterende bewerking van Molière, en schitte rend als deze is, het origineel is zeker niet min der in volgehouden geestigheid en komische kracht, en geeft meer dan de andere blijspelen van Plau tus lucht aan een zeker lyrisch gevoel, aan de vroolijkheid in den dichter zei ven bij het be schouwen van zijn gegevens opgewekt. De Captivi werd door Lessing tamelijk doctrinair geprezen om de gelijkmatige bewerking en de, kieschheid. Van de genoemde kwaliteiten heeft de Moktellaria weinig; nog het meest vindt men er de vroolijkheid van de Amphitruo in terug, al is zij minder uitbundig; nieuwe typen treft men er niet in; de hoofdfiguur is een slimme slaaf, zooals men ze meer heeft gehad bij Plautus en ook bij Terentius; het gegeven der verwikkeling is mager; de schelmerijen van den slaaf Tranio schijnen meer uit een behoefte tot het verrichten van schavuitenstreken, dan tot het verschaffen van hulp in nood te ontstaan; zijn eerste list is niet zoo bijster fijn; zijn ontmaskering al zeer weinig onverwacht; de spanning van het verhaal gering. Ook is de aaneenschakeling der tooneden geens zins met de vaardigheid verricht, die men in vele andere antieke blijspelen bewondert. De hoofd verdienste van het Spookhuis is gelegen in een groot aantal geestige en kluchtige tooneelen, en deze verdienste is zeker belangrijk genoeg om het gemis van vele anderen ruimschoots te vergoeden. De fabel is-ongeveer de volgende. Een Atbeensche koopman, Theuropides, is op reis en blijft lang weg. In zijn afwezigheid gaat zijn zoon Pbilolaches goeden sier maken onder leiding van den slaaf Tranio, en neemt geld op bij een geldschieter om zijn liefje los te koopen. Het liefje is losgekocht en Philolaches legt een feest aan in zijns vaders huis, waar een der vrienden in reeds meer dan vroolijken toestand aankomt, en bijna aanstonds gaat liggen slapen, hetgeen de anderen, niet belet zich aan de feestelijkheid te wijden. Intusscben is Tranio naar de haven gegaan, en hoort daar, dat Theuropides terug is gekeerd. Vol schrik loopt bij naar huis om Philo laches te waarschuwen, dat zijn vader hem niet midden in zijn orgie overvalt, en bij gelegenheid heeft zich met zijn vrienden weg te maken. Doch er is een onoverkomelijk bezwaar. De dronken gast ligt te snorken, en men kan hem niet zoo wakker eu nuchter maken, dat hij goed begrijpt w»-: --r tian de hand is. En ieder oogenblik kan de vader komen. Goede raad is zeer duur. Tranio weet niet anders te verzinnen, dan dat het heele gezelschap zich in een kamer verbergt, en zich zoo stil houdt als een muis, terwijl hij zelf den ouden heer met een praa'je buiten het huis zal houden. De oude heer komt, en Tranio, die bui ten is blijven staan, maakt hem wijs, dat noch de eigenaar noch iemand anders in bet buis mag komen, daar tijdens zijn reis het spook van een lang geleden vermoorden man is opgestaan, en alle bewoners verjaagd beeft. De oude beer neemt het verhaal aan, en durft zijn huis niet eenmaal meer aanraken. Evenzoo gelooft bij Tranio. als de geldschieter komt orn zijn geld terug te halen, dat Pbilolaches het buis van een buurman heeft gekocht en daarvoor geld keett opgenomen: hij prijst zijn zoon en den slaaf om hun itinkheid in handeldrijven; hij gaat het huis zien. en door een sluwheid van Tranio blijft bet bedrog gedurende liet bezoek onopgemerkt, en de slaaf slaagt er eindelijk in op een boodschap te worden uitge zonden, en een vrij oogenblik te vinden, waarin bij, terwijl Theuropides in bet huis van den buur man is, den dronken gast en bet beele gezel schap ongemerkt het .spookhuis kan doen ontrui men. En juist bijtijds geschiedt dit, want al spoe dig bemerkt Theuropides boe Tranio hem beet heelt gehad, en wat voor streken zijn zoon al heeft uitgehaald. Wederom door een list kan Tranio zich aan een onmiddellijke strafoefening onttrekken, en een vriend van Pbilolaches, de nuchter geworden dronken gast, weet zoowel voor den zoon als voor den slaaf vergiffenis te ver krijgen. Xó.i ongeveer is de fabel der komedie die het S]iool,'hni< heet, en evengoed de Schel mcrijci/ run Tritino zou kunnen iieeten, want de serie van listen is bet die bet belang van de geschiedenis uitmaakt, en ar.derc gegevens zijn niet gebruikt. Noch de zoon. noch hut liefje van l'hilolaches. noch zijn vader, noch de buurman Simo zijn op zichzelf werkzaam in do ontwikkeling van het verhaal, anders dan dat /ij bestanddeelen zijn van aardige tooneelen. en de laatsten beiden speelpop pen in de handen van den hrutalen slaat. En deze aardige tooneelen zijn het, gelijk ik reeds opmerkte, die aan h<-t stuk zijn waarde geven, temeer omdat zij belangrijk in aantal zijn, en ? een aanzienlijk deel v;in het geheel uitmaken. In het algemeen kan men zeggen, geloof ik. dat het amusant maken van een oude komedie voor de regie en de acteurs een uiterst moeilijke (aak is. ik bedoel niet alleen antieke blijspelen, zelfs een komedie van Molière, zoo geestig, leven dig en onderhoudend bij het lezen, beeft iets sloepor.ds en mats, als men ze spelen ziet. Een blijspel, dat zich terstond te kennen geeft als een reaiKtische voorstelling, de dramatische verwer king van gegevens uit het ailedaagsche leven, is uit den aard der zaak bestemd voor den tijd waarin het gemaakt is. Do belangstelling wordt voor een groot deel gewekt door de nabootsing en behandeling van wat men iederen dag ziet en hoor', en daarom worden vele bm>}.eU.'n met interest o.'itvangen, ook al staan zij in artistici teit en esser.tieele waarde heneden de werken van Mü-.iander en Moherc. Bovendien heelt het moderne burgerlijke blijspel ons gewend aan w»lheid van tooneel «n drukte van bewerking, wi«r ontbreken al spoedig een indruk van leegheid en koudheid opwekt. Daarom is het voor de acteurs zaak om zooveel zij maar kunnen te halen uit de gegevens die ook voor ons nog bestaan; de geestigheid, de komische kracht, de gelegenheid voor jeu de thédtre^ zg moeten deze motieven meer gebruiken dan hua voorgangers van zooveel jaren geleden, zij moeten het oude levend maken, zij moeten het oude big-' spel ophalen niet alleen, zij moeten het opschop pen. En dit te doen, zonder weder te overdrijven, is geen geringe taak. De rijkdom aan aardige tooneelen in de Mostellaria is daarom voor de studenten-acteurs een waar geluk, want Plautus werkt al zeer met hem mede om amusant te wezen. De eerste twee to«neeler, een scheldpartij tusschen twee slaven, en een monoloog van Philolaches zullen niet zeer voldoen, doch terstond daarop volgt een uitnemend levendig en bekoorlijk tooneel, het toilet van Philolaches' liefje en haar praatjes met de oude kamenier, telkens afgebroken door commentaren van den verliefden luisterenden minnaar. Ook het optreden van den dronken gast maakt een koddig incident, en wanneer de vader eenmaal opgetre den is, en Tranio van leugen in leugen moet vallen om zich op den been te houden, en de behendigheid en onbeschaamdheid ontwikkelt, die aan zijn stand schijnen eigen te wezen, getuigen Vele andere komedies van Plautus en ook van Terentius, is er aan levendigheid geen gebrek, indien althans de acteur bekwaam genoeg is om een goedea Tranio te maken. En een goeden Tranio te ma ken zal geen kleinigheid wezen, en vooral zal dat kostelijke tooneel met de uiterste zorg moeten behandeld worden, waarin Tranio het onderneemt zijn meester en den buurman tegelijk voor den. gek te houden, en op den koop toe, uit puur ge noegen in zijn eigen slimheid, met een geniale dubbelzinnigheid hen in hun gezicht uitlacht. De ontknooping is zwak, en de laatste toonee len zullen met geweld moeten worden opgehaald om niet te zeer te vallen. Noch de toorn van Theuropides, noch de koelbloedigheid van Tranio, noch de tusschenkomst van Püilolaches' vriend wekken veel belangstelling als de knoop eenmaal is losgemaakt. De personen zelf hebben geen van. allen veel sympathie gaande gemaakt, en hoe het afloopt met den slaaf en den meester en den zoon | laat den lezer, en dus waarschijnlijk ook den toe schouwer tamelijk koud. Het ontbreekt in de slottooneelen echter niet aan de gelegenheid om theateraardigheidjes aan te brengen en do spelers kunnen dus bet. hunne doen om den afloop wat onderhoudend te maken. De heer Mendes da Cosfa, die de vertaling'bedt gemaakt en, naar ik meen. ook voor de regie zorgt, is een bekwaam latinist en heeft veel voor het tooneel gewerkt. Zijn bewerking zal dus cor rect wezen en goed in elkander zitten. Het is een goede daad. heb ik gezegd, om de Mitstellaria bekend te maken, doch geen lichte onderneming. Als men bedenkt hoeveel kunst Brederode en Hooft aan hun omwerkingen van antieke blijspe len hebben besteed, en dat hun arbei.l zich 'toch niet heeft kunnen staande houden (.p het tooneel, dan heeft men alle reden om te vreezer, als mea ben na wil doen. Evenwel, de Hfostellaria bevat zooveel geestigs en vroolijks, en een enkel tooneel is zoo bekoor lijk, dat meri wel een zeer gering denkbeeld van het publiek zou nioeter. hebben, indien men wanj hoopte aan de mogelijkheid om een avond aange naam te vullen met deze klucht van PlautuR. Clt. M. VAX I KVK.NTEB. SCHILPERIJKX-BEPJCHÏUIT BELGIË. De jongeren. Men kan door Brussel niet gaan, dat er niet ergens eene schilderij-tentoonstelling wordt aan gekondigd. De wedijver is groot, wie wel de eer ste of de beste za! zijn om te bewijzen, dat tegen woordig de jonge kunstenaar eerst moet zien en dan moet werken. Daar nu alle oogen en alle denkvermogens en verbeeldingen niet dezelfde zijn, zoo levert die proef om te zien of te leeren zien ook zeer verschillende uitkomst op. zóó zelfs dat men soms betwijfelt of de jonge zieners wel veel bij de oude blinden (?) zooals de beide liaison. Wouworman en andereu (om niet vat Uembrandt of Itubens te spreken) vooruit hebben. 't Wil mij altoos voorkomen, alsof Claude Lor: rain evenveel keek. evenveel plciii-nir wist uit te drukken als de beste onder de jongere stui vers. Dat deze iets anders willen dan navolgen i», loffelijk, doch men zou toch zeggep, dat hun voor: naamste trachten i?, niet met al'e kiacht bet j leven der natuur te zien. maar wel er iets anders in te zoeken dan de beste zieners er tot r,og toe in gevonden hebben en geneigd zijn alle manier toe te juichen als deze maar afwijkt van bekende methoden. Wat daar ook van zij wij hebben bies: 're l.russel, o]) dit oogenblik weder drie schnderijtentoonstellingen. De jaarlijkseh", die het privaatgezelschap genaamd ('ercle (nii,"tif)ne inricht; ver volgens een ardere onderneming, waarvan de hooiden beloven, eene soort van permanente groeptentoonstellingen te geven. Hier kwam men eerst eenige meesterwerken van den jongden (ijd uil Belgiëte zien, on thans houdt men eene expo sitie van Iranscbe waterverf-schilders. De derde j tentoonstelling is die van Ah il; /;<;». een AntI worpsch gezelschap van jongelieden, waartoe niet alleen schilders, maar, op aloude Ar.twerpsehe rederijkerswijze ook andere kunstenaars, als jcnge l dichters enz. bebooren. l Dat dit gezelschap zich met de linisselaars veri stond orn gezamenlijk eenigo zaaltjes te openea is een vooruitgang; want met de versfar.uhoiidhi» tusschen de Antwerjwcho en lirnsselsciie kunst wereld staat het in 't algemeen niet bevredigend geschapen. Men doet bier dus eer.e schrede vooruit. De titel ,l/.s' I/L 7;nn bewijst daarbij eer,c zedig heid die wat goeds belooft'. De jonge liedej: meenen niet dat zij over alles heen kunnen vlie ger, al zoeken zij ook wat nieuws voort te bren gen. Xij willei. zich oefenen, werker, en hoore,»: daarom naar goede wenken. Voorzeker mcer.es; zij ook niet dat hunne geleverde proeven mees

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl