Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMEB, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Na 783
?vindt. Labiche en Gondinet zijn dood; Millaud,
Valabrègue en hoe zij allen mogen heeten, de epi
gonen van het vaudevillisme, waren in hun jongere
en jongste werken steeds minder gelukkig; de
Taudeville was leelijk op weg van een dartel
sn'apatertje een wauwolend besje te worden; eerst
met Bisson en iets later Feydeau schijnt zij een'
aieuw tijdperk van bloei en luister te zijn inge
treden. Sarcey kan des Guten echter niet zw viel
Aaben; twee kranige vaudevillisten zijn hem
niet voldoende; hij speurt en snuffelt steeds naar
nieuwe; in Barre meende hij er een ontdekt te
kebben, van daar zijn vreugde en geestdrift.
Antonio vader en zoon voldoet aan den eersten
"en eenigen eisch van het genre; het vermaakt, houdt i
toezig, doet lachen. Nieuw of verrassend, ongewoon
of buitengewoon is het geen oogenblik. Het is
vervaardigd volgens het oude, doch daarom nog
niet verquderde recept; vergistingen en verwisse
lingen, trucs en quiproquo's, herhaaldelijk gebruikt
en toch nog niet geheel versleten; het regelmatig
terugkeerende stelletje typen en origineelen, steeds
present en toch nog niet geheel afgekeken. Veel
leven en fantasie, veel goede luim en dartelheid.
Het eerste bedrijf is misschien nog een beetje om
slachtig ; het tweede is voortreffelijk van het begin
tot het einde. Heeft men de premissen der
handeling eens aangenomen bij een kluchtspel
moet en mag men ze nooit beknibbelen dan
^ is deze zelf zoo natuurlijk en logisch mogelijk;
de eene grap volgt uit de andere; de eerste ver
warring roept de volgende en zoo steeds voort.
Als het krijgertje spelen lang genoeg "geduurd
ieeft, maakt de zoogenaamde ontknocping een
?rade eraan.
Over vertolking en vertooning moet ik iets
uitToeriger zijn. Het publiek was er blijkbaar zeer
mee ingenomen; aan applaus en terugroepingen
entbrak het niet; voor een deel waren zij zonder
tw\jfel verdiend, maar ook slechts voor een
deel. .De voorstellingen in het Salon laten in
twee opzichten te wenschen over. Het decora
tief en de tooneelinrichting eischen verbetering,
het gezelschap versterking. Nog nimmer viel
nij dit zoo zeer op als bij Antonio, vader en zoon,
Het tponeel van het Salon is niet groot; een uit
gebreide mise-en-scène mag men niet verwachten ;
een smaakvolle, artistieke wel. Het eerste bedrijf
kon er, de kinderachige vlaggenversiering'buiten
rekening gelaten, mee door; in het tweede werd
iet al minder ; het ongezellige hokje met de mooi
symmetrisch gehangen prentjes en plaatjes gaf
?weinig den indruk van een j onggezellenvertrek;
de inrichting van het derde was bepaald
allerjammerlijkst; 4 zwarte stoelen met roodfluweelen,
4 bruine met bruinroode trijpen zittingen, een
boekenkast met groen laken, grijs-grauwe tafel
kleedjes en bronsgelige overgordijnen; hoe kan
men een tooneel zoo ongelukkig opdirken ? De
directie van het salon heeft in de keus van stuk
ken meer dan eens bewezen het goed met de
kunst te meenen: moge zij niet nalaten ook aan
het meer materieele gedeelte der voorstellingen
kaar aandacht te wijden. Zoo primitief als zij
thans zyn, kunnen decoratief en mise-en-scène niet
bhjren.
Van de vertolking eerst het goede. Buiten en
boven allen stonden mevrouw Rössing (Sidonie)
. en de heer Poolman (Antonio, vader en zoon). In
het niet zeer belangrijke rolletje van de slimme ac
trice wist de eerste door chic en gratie de aandacht
'te trekken. Als muziek-onderwijzer was de heer
Poolman misschien een tikje te zwaar op de hand,
te stroef en dof; als repetiteur was hij geheel in
zijn element; hij is een geboren komisch acteur, ori
gineel en natuurlijk als weinigen; door een enkele
intonatie, een enkelen blik, een enkel gebaar weet
hij de geheelc zaal te doen schateren; onbetaalbaar
?was het ik ga pa halen". Van de overige ver
tolkers valt minder goeds te vertellen. Bijna allen
waren te jong of te oud voor hun rol. Het best
was nog mevrouw Huijsers-Rosenveldt als de kost
schoolhoudster; haar stem is echter uiterst zwak; aan
het einde der zaal was zij herhaaldelijk onverstaan
baar. De heer Pilger (Ducornet) schijnt de ziel of
Hoogheid heeft van nacht een weinig ge
hoest .... Zijne Hoogheid heeft last van de
tandjes ...." Ea het scheen haar, alsof de
kille adem dier vrouwen over haar
moederhart heen blies, om het te verstijven en te
dooden.
Neen, zij was er niet tegen bestand, de
arme koningin; 't leven was te bitter!
Daarom, wanneer de verveling en het ver
driet haar te machtig werden, vroeg zij den
koning soms verlof, om de oude, naar Frank
rijk uitgeweken koningin van Moraviëte
bezoeken. Zij ging heen, zij vluchtte als uit
een gevangenis alleen, want de traditie
gedoogde niet, dat de erfprins zonder zijn
vader reisde om, met de armen om den
hals harer grijze moeder geslagen, eens goed
uit te schreien.
Ditmaal was zij plotseling vertrokken,
zonder toestemming te vragen en na een
enkelen vluchtigeii kus op het voorhoofdje van
den slapenden Wladislas, want zij was schier
krankzinnig van walging en schaamte. De
losbandigheid van den koning werd meer en
meer publiek; hij had nu vrouwen en kin
deren in alle steden van Bohème, op al zijn
jachtverblijven. Het schandaal was op aller
tong en de straten van Praag weerklonken
van spotliedoren, waarin gevraagd werd, wat
er van dat onechte ras moest worden en of
koning Ottokar, evenals vroeger August de
Sterke, van al zijn natuurlijke kinderen geen
eerewacht zou vormen. Om de kosten van
zulke uitspattingen te dekken,maakte de koning
op elke wijze geld; hij zoog den Staat uit en
belastte hem met schulden. De handel in
eereteekenen was rondweg schandalig en men
sprak van een kleermaker in Weenen, die
fortuin had gemaakt door het verkoopen van
zwartejasjes,in welker zak en knoopsgat brevet
en lintje voorhanden waren van de
doorlachtigste orde van Bohème, voor vijfhon.
het temperament van Foezel uit De doofpot" nog
in zich om te dragen; h^j staat te dribbelen en te
wiebelen, dat men er wee van wordt; koorts in
de beentjes", zou de komiek Solser zeggen; de
heer Pilger bezit ongetwijfeld aangeboren komisch
talent; hij is echter steeds dezelfde, moet nog
bijna alles leeren (met zijn handen weet hij
hoegenaamd geen weg) en is voor de rol van
Ducornet veel te jong. Ook mevrouw Poolman
ziet er te jeugdij uit voor die van Ducornet's
echtgenooto. Voor oudere partijen bezit het
Salon geen acteurs; deze leemte roept dringend
om aanvulling; de voorstellingen zouden er op den
duur zeer onder moeten lijden. De heer Malaerbe
daarentegen was te oud voor het rolletje van
Gaston; eerst dacht ik, wat heeft hij zicb. zon
derling toegetakeld; eerst later begreep ik, da*
hij een jongen van 16 a 18 jaar moest voorstellen.
Over de kleinere rolletjes kan ik niet uitweiden.
Het geheel sloot goed in elkaar. Het tempo wordt
echter te langzaam genomen; het aUegretto moet
minstens allegro, mag desnoods presto worden.
H. J. M.
MUZIEK IN DE HOOFDSTAD.
Hoewel in de zomermaanden de muziek in de
Hoofdstad zich bepaalt tot de zomer (?) concer
ten en dus deze rubriek tot S3ptember a. s. zou
kunnen opgeheven worden, moet ik echter nog
van twee uitvoeringen die in de afgeloopen week
plaats hadden melding maken, zoowel ter wille
van die uitvoeringen zelve, als van de opmer
kingen waartoe zij aanleiding geven.
In het laatst van de vorige week waren het
leerlingen van het Conservatorium alhier, die
proeven van hunne ontwikkeling aflegden.
Ook thans weder bleek, dat de leeraren voor
piano, viool, zang en violoncel, de heeren
Kontgen, Cramer, Messchaert en Bosmans, met groote
zorg de aan hen toevertrouwde leerlingen
hadden ontwikkeld, terwijl de uitvoering van en
kele koren van oude Meesters onder leiding van
den heer Dan. de Lange veel genoegen gaf.
Hoe nuttig deze uitvoeringen ook zijn, daar de
leerlingen op deze wijze vrijmoedigheid in voor
dracht verkrijgen, terwijl men in de gelegenheid
is een blik te slaan in het uitstekend onderwijs
dat op het Conservatorium gegeven wordt, acht
ik het te betreuren, dat niet tevens de gelegen
heid wordt gegeven eenmaal of tweemaal 's jaars
eene les in de theoretische en aesthetische vakken
bij te wonen. Het is zoo interessant de algemeene
ontwikkeling na te gaan die de leerlingen op zulk
ee.ne kunstinstelling verkrijgen, terwijl meerdere
bekendheid met de vruchten van dat onderwijs
den bloei van die klassen ongetwijfeld zou ten
goede komen.
Ik schrijf dit neder lo. omdat ik nog altijd op
deze uitvoeringen proeven van leerlingen van de
compositieklasse mis en 2o. omdat lang niet alle
zeer muzikaal begaafde naturen de geschiktheid
bezitten virtuoos te worden. Wanneer sommigen
zich dadelijk ten doel stelden een goed dirigent of
(als ze daartoe de gave bezitten) ervaren com
ponist te worden, zouden zij er zelve bij winnen
Dan zou ook de tijd aangebroken zijn, de op bijna
alle conservatoria ontbrekende klasse tot opleiding
van dirigenten te stichten, waarin men eene theo
retische en practische school zou kunnen
doorloopen alvorens in het openbaar als zoodanig op
te treden.
Nu moet het gewoonlijk (vaak ten koste van
eene Zang- of Muziekvereeniging) eerst later
blijken of iemand dirigent is of niet.
Dat aanzien doet gedenken hebben de openbare
uitvoeringen en voordrachts-oefeningen voldingend
bewezen.
Ik bied dus bovengenoemde opmerkingen in alle
bescheidenheid aan den hooggeschatten leider en
het ijverige bestuur ter overweging aan.
De heer Dan. de Lange gaf eene tweede uit
voering van Oud-Ned. Meesterwerken met bijna
geheel nieuw programma, Deze uitvoering, die
zeer ver boven de eerste stond, was zóó schoon
en zoo voortreffelijk, wat kleur en ensemble be
treft, dat thans met zekerheid kan worden voor
speld, dat deze kleine doch uitgelezen schare in
het buitenland een schitterend succes zal behalen.
De medewerking van Messchaert gaf bovendien
aan dit concert groot artistiek relief.
Over deze uitvoering sprekende denk ik in de
eerste plaats aan de Vereeniging voor
Noord-Nederlandi Muziekgeschiedenis die in 1869 werd
opgericht en sedert dien tijd tal van Oud-Ned. wer
ken heeft opgespoord.
Die taak was vaak eene wanhopige. Soms ont
dekte men een bas- of tenor-partij (partituren
waren er niet) zonder het overige te kunnen
vinden.
Dat er reeds veel tot stand is gebracht, bewijst
wel het groot aantal nummers dat .de heer De
Lange te Weenen zal doen hooren.
Hij was van den beginne af een ijverig mede
kamper, getuige de uitvoeringen die hij met een
klein koor reeds in 1881 in ons land en ook te
Londen gaf.
Bijna vier eeuwen bleef Nederland in gebreke
zijn historische schuld aan het muzikale voor
geslacht te kwijten", schreef Dr. Heije in 1873.
Wanneer hij thans nog leefde, zou hij met
vreugde ontwaard hebben, dat niet alleen Am
sterdam, doch ook Utrecht zich met kracht van
die schuld kwijten.
Amsterdam, waar de Feniks der muziek", de
prince der musievjns" Sweelinck geleefd en gewerkt
heeft, was daartoe dan ook in de eerste plaats geroe
pen, te meer daar het Sweelinck tijdens zijn leven
nog al eens aan stoffelijke blijken van belangstel
ling heeft ontbroken. Hij werd tot organist van
de Oude Kerk benoemd op een tractement van
f 100.?waarvoor heel wat gedaan moest worden;
eerst bij zijn huwelijk met Claesken Diercks dr.
,van Medemblik werd dit op f 300.?gebracht.
Hij had echter vergunning reizen in ons land te
maken ten einde zich te doen hooren, zooals
eene stadsrekening van 1605 ons openbaart.
Daarin luidt bet: Mr. Jan Pietersz organist
betaelt over sijne verschoten penningen voor een
laeken cleet tot behöuft' ende conservatie van
't stads-clavecimbel, die tot verscheidene reijsen
op diverse plaetsen ontboden ende gebruijckt
wordt, met believen van de heeren burgemeeste
ren, naar luyt ordonnantie ende quitantie compt
V guld. XVII st."
Het is misschien niet algemeen bekend, dat J.
P. Sweelinck na zijn terugkeer uit Venetiëeenigen.
tijd in de Kaherstra.a,t gewoond heeft en later
verhuisd is naar de Xoestraa', waar hij tot zijn
dood bleef' wonen.
Ik wensch te besluiten met een woord over de
Vereenigingvoor Noord-Nederlands Muziekgeschie
denis. De belangstelling waarop deze vereeniging
terecht aanspraak mag maken laat wel iets te
wenschen over wut betreft de toetreding van leden.
" Het opsporen ' en uitgeven van onze meester
werken kost geld, zeer veel geld.
Nu in alle plaatsen die de heer De Lange be
zocht, heeft, de bewondering voor die werken blijk
baar zeer groot is, en de uitvoeringen door Jhr.
Mr. Van Riemsdijk en zijn koor (waarop de leden
van die vereeniging vrijen toegang hebben) te
Utrecht en in den laatsten tijd ook te Amster
dam, en die van den heer Averkamp met zijn
koor zich in groote en rechtmatige belangstelling
mogen verheugen, mag men vooral niet vergeten
dat, wil men langzamerhand een volledig over
zicht van ons heldentijdperk in de muziek ver
krijgen, deze vereeniging vooral stoffelijk moet
gesteund worden. Voor /' 1.25 is men lid, en
voor f 3,?mag men den vleienden titel van be
schermer voeren (waarlijk niet duur!)
De vereeniging deed dezer dagen een beroep
op de belangstelling van alle ware kunstvrienden.
Ik heb gemeend op het gewicht van die oproe
ping te moeten wijzen.
derd florijnen per stuk.
II.
Maar wat nu? De trein begint sedert
eenige oogenblikken zijn vaart te temperen;
hij houdt stil. Wat beduidt dit oponthoud
in het vlakke veld, in het holle van den
nacht? De generaal en de barones zijn
wakker geworden, zeer verontrust en de
kamerheer buigt zich door het neergelaten
portierraampje voorover in den nacht, op
het oogenblik dat het lantarentje van den
hoofdconducteur, die in de sneeuw langs de
wagens loopt, stilhoudt, omhoog wordt getild.
en eensklaps de witte snorren en berenmuts
van den generaal verlicht.
»Wat is er? Waarom staan wij hier stil?"
vraagt de oude Horschowitz.
»Wat er is, mijnheer? Dat we zijn blij ven
steken en minstens een uur hier zullen
moeten wachten. Twee voet sneeuw!....
Geen mogelijkheid om verder te komen!...
De Parijzenaars zullen morgenochtendjsoffie
zonder melk moeten drinken."
»Wat?.... Een uur hier blijven met dar,
weer? Weetje wel dat de stoven koud
zijn?.. .."
»Wat kan ik er aan doen, mijnheer? ....
Er is naar onnerre getelegrafeerd om een
ploeg baanvegers .... Maar. zooals ik u zeg,
't zal minstens een uur aanhouden.'"
En de man verwijdert zich met zijn lan
taren in de richting der locomotief.
»Maar dat is verschrikkelijk! L'we Majes
teit zal kou vatten!" roept de barones.
»Ja, ik ben huiverig," zegt cle koningin
rillend.
De generaal begrijpt dat dit het oogenblik
is om zijn heldhaftigheid te toonen. Hij
springt op den weg, waadt tot boven de
knieën door de sneeuw en achterhaalt den
man met de lantaren. Half fluisterend zegt
hij hem iets.
«Maar mijnheer, al was het de groote
Mogol, dan kan ik er nog niets aan doen'1,
betuigt de beambte. »Maar we zijn hier
vlak bij een baanwachtcrshuisje; hij zal be
paald vuur aan hebben. . . En als die dame
wil uitstappen. . . Hé! Sabatier! . . ."
Er nadert een tweede lantaren.
;»Ga eens zien of de baanwachter vuur in
y.ijn huisje heeft".
Het antwoord luidt gelukkig bevestigend.
l)e generaal keert naar het compartiment
der koningin terug en deelt haar den uitslag
zijner bemoeiingen mede.
p]n een oogenblik later staan de drie
reizigers, met de voeten stampend om de
onder hun zolen vastgetrapte sneeuw te ver
wijderen, in het lage kamertje, waar de
baanwachter die hen heeft binnen gelaten
en zijn schoudenuantel heeft omgehouden,
voor den haard nederknielt en droge takken
op de smeulende kolen werpt.
III.
Do koningin, voor de helder
opflikkerendc vlam gezeten, heeft haar pelsmantel over
den leuning van den matten stoel gehangen,
haar lange glacéhandschoenen uitgetrokken
om zich de handen te warmen, en ziet om
zich heen.
Het is een 'boerenkamer. Harde,
vastgestampte leem vormt den vloer. Risten
uien hangen aan de zwart berookte balken ;
er is een oud jachtgeweer op twee spijkers
boven den schoorsteenmantel en op de kast
een paar borden.
De generaal heeft zoo even den neus op
getrokken voor de twee met spelden aan
het behangsel vastgestoken portretten; dat
van den President der Republiek, versierd
AANTEEKENINGEN SCHILDERKUNST.
Een van de mooiste dingen uit de moderne
afdeeling in ons museum, die trouwens lang niet
mooi is, moet ongetwijfeld dat zeer rijpe werk
van Israëls geacht worden: Een zoon uit het
oude Volk".
Buitenlandsche schilders van de meest
uiteenloopende neigingen, hoorde ik met de grootste
bewondering spreken over dat machtige werk.
Maar Israëls heeft, zooals hij dat meer gedaan
heeft met sujetten die hem zeer bezighouden,
van datzelfde geval ook eenige kleinere dingen
gemaakt. Zóó een schilderijtje m het b3zit van den
heer Post te 's lUge (die weer met lust een nieuwe
verzameling aanlegt). Nu most ik ben daarom
trent zeei- stellig ingelicht het Bestuur van de
Vereeniging voor moderne kunst, die het schil
derij indertijd van den heer Israëls zelf kocht,
van plan zijn den heer Israëls voor te stellen,
in het groote schilderij van het Museum
eenige veranderingen aan te brengen, waardoor de
compositie meer als die in het kleine schilde
rijtje worden zou. Dit is een plan wat zeer te
hopen is, dat de Heeren niet zullen uitvoeren.
Het groote schilderij is een won Ier van levende
rijpe schildering, en iets van de compositie daarin
veranderen is het heele ding wegschilderen en
een nieuw maken. En een nieuw schilderij, veron
dersteld dat men dat den heer Israëls zoomaar
vragen kon te schilderen, zou toch waarlijk niet
licht een beter schilderij zijn, dan dit kolossaal
levende kunstwerk, dat men heel gelukkig mag zijn
gekocht te hebben. Wel is er met het schilderij
in zijn tegenwoordigen staat, naar ik meen, iets
niet in den haak, maar dat is iets waaromtrent
men den schilder zelf niet lastig behoeft te val
len. Het doek is, ik zie het Langmuur nog
doen op den vernisdag van de driejaarlijksche
waarschijnlijk te vroeg vernist, zoodat er rare
plakken in gekomen zijn. Intusschen is het geen
heksenwerk om die er eens af te nemen en het
definitief een nieuwen vernis te geven.
Maar laat aan dat teere, onnaspeurlijke in het
intieme samenstel, waardoor een schilderij groot
heid bezit en machtig leven, niet laten raken,
zelfs niet door dien het maakte zelf.
Het voegt ons niet hier reeds mededeelingen
te doen, betreffende de keuze-tentoonstelling van
hedendaagsche Xederlandsche kunst, die Zondag
ten twee ure in Arti voor genoodigden geopend
wordt. Alleen moge voor wie een idee verlangt
te krijgen van wat deze expositie bedoelt te zijn,
hier de inleiding een plaats vinden, die de com
missie voorin den catalogus deed drukken;
Een van de vaste opmerkingen die men tegen.
woordig in billijke beschouwingen van exposities,
allereerst gemaakt ziet, is, dat die-en-die schilders
op de aangewezen tentoonstelling niet zoodanig
vertegenwoordigd zijn, dat de kracht van hun
talent er naar te meten valt.
Dit is van de vele periodieke tentoonstellingen
een noodwendig kwaad. Het is voor niemand een
geheim, dat in onzen commercieelen tijd, die snel
opvolgende tentoonstellingen, vooral uitstallingen
tot verkoop zijn geworden, en dat de schilder et'
de kunsthandelaar die hem vertegenwoordigt, er
meestentijds eenvoudig, beter of minder goed, het
werk heenzendt, dat het allerlaatst werd afgele
verd.
En zoo is het duidelijk, dat de vele
schilderijenetalages die men te zien krijgt, ook al bieden
hare catalogi goede namen, juist niet altijd onzen
eerbied voor kunst mogen doen groeien.
Een verzameling als deze nu, is bijeengebracht,
om ons door aanschouwing te doen gedenken, wat
in hare kracht de Nederlandsche kunst der laatste
twintig jaren is. liet beste verkrijgen wat er
gemaakt is, beweert de Commissie niet gedaan te
hebben. Wel trachtte zij zooveel mogelijk van
het beste te laten zien. Het beste wat onzo
schilders hebben voortgebracht is, zooals ieder
weet, grootendeels In Engeland en Amerika in
privaatbezit. Maar voorbeelden van dat beste
met het grootkruis van het Legioen van
eer, en dat van (raribaldi in een rood hemd ;
maar wat de aandacht der jonge koningin
trekt, dat is, naast het groote bed en half
verborgen achter de gestreepte katoenen gor
dijnen, een (eenen wieg, waaruit het gekrijt
van een ontwakend kind heeft geklonken.
Onmiddellijk heeft de baanwachter het
vuur in den steek gelaten en is naar de
wieg gegaan, die hij zachtkens schommelt.
»fcjlaap maar, mijn poppetje, slaap! 't Is
niemendal 't zijn kennissen vanpaatje!"
Hij schijnt een goede vader te zijn die
man in den groven mantel, met zijn kaal
hoofd, zijn stoppeligen soldatenknevel en die
twee diepe, treurige groeven in zijn wangen.
»ls dat je dochtertje ?" vraagt, de koningin
belangstellend.
»Ja, mevrouw dat's mijn klein ('eeieltje...
de volgende maand wordt ze drie i aar. . ."
:>Maar. . . haar moeder ?'' vervolgt Hare
Majesteit eenigszins weifelend. En daar de
man treurig het hoofd schudt, voegt zij
er bij:
,>Dood ?"
Maar nu hij -opnieuw ontkennend het
hoofd schudt, staat de vorstin, diep bewogen,
op. Zij gaat naar het wiegje en kijkt naar
Cecile, die weer is ingeslapen met een wollen
schaapje stijf tegen haar borslje gedrukt. ?
-Arm kind !'" mompelt zij.
sja, mevrouw", zegt daarop de baan
wachter op doffen toon : ;>Een moeder moet
wel verbazend weinig hart hebben, niet
waar, om een kind van dien leeftijd te kun
nen verlaten ? . . . Dat ze van mij, haar
man, is weggeloopen, is goed beschouwd.
mijn eigen schuld. Ik had geen vrouw
moeten trouwen, die veel te jong voor mij
was ; ik had haar niet naar de stad moeten
laten gaan, waar ze in slecht gezelschap
kwam. . . Maar zoo'n engel aan haar lot