De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1892 26 juni pagina 2

26 juni 1892 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMEB, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Na 783 ?vindt. Labiche en Gondinet zijn dood; Millaud, Valabrègue en hoe zij allen mogen heeten, de epi gonen van het vaudevillisme, waren in hun jongere en jongste werken steeds minder gelukkig; de Taudeville was leelijk op weg van een dartel sn'apatertje een wauwolend besje te worden; eerst met Bisson en iets later Feydeau schijnt zij een' aieuw tijdperk van bloei en luister te zijn inge treden. Sarcey kan des Guten echter niet zw viel Aaben; twee kranige vaudevillisten zijn hem niet voldoende; hij speurt en snuffelt steeds naar nieuwe; in Barre meende hij er een ontdekt te kebben, van daar zijn vreugde en geestdrift. Antonio vader en zoon voldoet aan den eersten "en eenigen eisch van het genre; het vermaakt, houdt i toezig, doet lachen. Nieuw of verrassend, ongewoon of buitengewoon is het geen oogenblik. Het is vervaardigd volgens het oude, doch daarom nog niet verquderde recept; vergistingen en verwisse lingen, trucs en quiproquo's, herhaaldelijk gebruikt en toch nog niet geheel versleten; het regelmatig terugkeerende stelletje typen en origineelen, steeds present en toch nog niet geheel afgekeken. Veel leven en fantasie, veel goede luim en dartelheid. Het eerste bedrijf is misschien nog een beetje om slachtig ; het tweede is voortreffelijk van het begin tot het einde. Heeft men de premissen der handeling eens aangenomen bij een kluchtspel moet en mag men ze nooit beknibbelen dan ^ is deze zelf zoo natuurlijk en logisch mogelijk; de eene grap volgt uit de andere; de eerste ver warring roept de volgende en zoo steeds voort. Als het krijgertje spelen lang genoeg "geduurd ieeft, maakt de zoogenaamde ontknocping een ?rade eraan. Over vertolking en vertooning moet ik iets uitToeriger zijn. Het publiek was er blijkbaar zeer mee ingenomen; aan applaus en terugroepingen entbrak het niet; voor een deel waren zij zonder tw\jfel verdiend, maar ook slechts voor een deel. .De voorstellingen in het Salon laten in twee opzichten te wenschen over. Het decora tief en de tooneelinrichting eischen verbetering, het gezelschap versterking. Nog nimmer viel nij dit zoo zeer op als bij Antonio, vader en zoon, Het tponeel van het Salon is niet groot; een uit gebreide mise-en-scène mag men niet verwachten ; een smaakvolle, artistieke wel. Het eerste bedrijf kon er, de kinderachige vlaggenversiering'buiten rekening gelaten, mee door; in het tweede werd iet al minder ; het ongezellige hokje met de mooi symmetrisch gehangen prentjes en plaatjes gaf ?weinig den indruk van een j onggezellenvertrek; de inrichting van het derde was bepaald allerjammerlijkst; 4 zwarte stoelen met roodfluweelen, 4 bruine met bruinroode trijpen zittingen, een boekenkast met groen laken, grijs-grauwe tafel kleedjes en bronsgelige overgordijnen; hoe kan men een tooneel zoo ongelukkig opdirken ? De directie van het salon heeft in de keus van stuk ken meer dan eens bewezen het goed met de kunst te meenen: moge zij niet nalaten ook aan het meer materieele gedeelte der voorstellingen kaar aandacht te wijden. Zoo primitief als zij thans zyn, kunnen decoratief en mise-en-scène niet bhjren. Van de vertolking eerst het goede. Buiten en boven allen stonden mevrouw Rössing (Sidonie) . en de heer Poolman (Antonio, vader en zoon). In het niet zeer belangrijke rolletje van de slimme ac trice wist de eerste door chic en gratie de aandacht 'te trekken. Als muziek-onderwijzer was de heer Poolman misschien een tikje te zwaar op de hand, te stroef en dof; als repetiteur was hij geheel in zijn element; hij is een geboren komisch acteur, ori gineel en natuurlijk als weinigen; door een enkele intonatie, een enkelen blik, een enkel gebaar weet hij de geheelc zaal te doen schateren; onbetaalbaar ?was het ik ga pa halen". Van de overige ver tolkers valt minder goeds te vertellen. Bijna allen waren te jong of te oud voor hun rol. Het best was nog mevrouw Huijsers-Rosenveldt als de kost schoolhoudster; haar stem is echter uiterst zwak; aan het einde der zaal was zij herhaaldelijk onverstaan baar. De heer Pilger (Ducornet) schijnt de ziel of Hoogheid heeft van nacht een weinig ge hoest .... Zijne Hoogheid heeft last van de tandjes ...." Ea het scheen haar, alsof de kille adem dier vrouwen over haar moederhart heen blies, om het te verstijven en te dooden. Neen, zij was er niet tegen bestand, de arme koningin; 't leven was te bitter! Daarom, wanneer de verveling en het ver driet haar te machtig werden, vroeg zij den koning soms verlof, om de oude, naar Frank rijk uitgeweken koningin van Moraviëte bezoeken. Zij ging heen, zij vluchtte als uit een gevangenis alleen, want de traditie gedoogde niet, dat de erfprins zonder zijn vader reisde om, met de armen om den hals harer grijze moeder geslagen, eens goed uit te schreien. Ditmaal was zij plotseling vertrokken, zonder toestemming te vragen en na een enkelen vluchtigeii kus op het voorhoofdje van den slapenden Wladislas, want zij was schier krankzinnig van walging en schaamte. De losbandigheid van den koning werd meer en meer publiek; hij had nu vrouwen en kin deren in alle steden van Bohème, op al zijn jachtverblijven. Het schandaal was op aller tong en de straten van Praag weerklonken van spotliedoren, waarin gevraagd werd, wat er van dat onechte ras moest worden en of koning Ottokar, evenals vroeger August de Sterke, van al zijn natuurlijke kinderen geen eerewacht zou vormen. Om de kosten van zulke uitspattingen te dekken,maakte de koning op elke wijze geld; hij zoog den Staat uit en belastte hem met schulden. De handel in eereteekenen was rondweg schandalig en men sprak van een kleermaker in Weenen, die fortuin had gemaakt door het verkoopen van zwartejasjes,in welker zak en knoopsgat brevet en lintje voorhanden waren van de doorlachtigste orde van Bohème, voor vijfhon. het temperament van Foezel uit De doofpot" nog in zich om te dragen; h^j staat te dribbelen en te wiebelen, dat men er wee van wordt; koorts in de beentjes", zou de komiek Solser zeggen; de heer Pilger bezit ongetwijfeld aangeboren komisch talent; hij is echter steeds dezelfde, moet nog bijna alles leeren (met zijn handen weet hij hoegenaamd geen weg) en is voor de rol van Ducornet veel te jong. Ook mevrouw Poolman ziet er te jeugdij uit voor die van Ducornet's echtgenooto. Voor oudere partijen bezit het Salon geen acteurs; deze leemte roept dringend om aanvulling; de voorstellingen zouden er op den duur zeer onder moeten lijden. De heer Malaerbe daarentegen was te oud voor het rolletje van Gaston; eerst dacht ik, wat heeft hij zicb. zon derling toegetakeld; eerst later begreep ik, da* hij een jongen van 16 a 18 jaar moest voorstellen. Over de kleinere rolletjes kan ik niet uitweiden. Het geheel sloot goed in elkaar. Het tempo wordt echter te langzaam genomen; het aUegretto moet minstens allegro, mag desnoods presto worden. H. J. M. MUZIEK IN DE HOOFDSTAD. Hoewel in de zomermaanden de muziek in de Hoofdstad zich bepaalt tot de zomer (?) concer ten en dus deze rubriek tot S3ptember a. s. zou kunnen opgeheven worden, moet ik echter nog van twee uitvoeringen die in de afgeloopen week plaats hadden melding maken, zoowel ter wille van die uitvoeringen zelve, als van de opmer kingen waartoe zij aanleiding geven. In het laatst van de vorige week waren het leerlingen van het Conservatorium alhier, die proeven van hunne ontwikkeling aflegden. Ook thans weder bleek, dat de leeraren voor piano, viool, zang en violoncel, de heeren Kontgen, Cramer, Messchaert en Bosmans, met groote zorg de aan hen toevertrouwde leerlingen hadden ontwikkeld, terwijl de uitvoering van en kele koren van oude Meesters onder leiding van den heer Dan. de Lange veel genoegen gaf. Hoe nuttig deze uitvoeringen ook zijn, daar de leerlingen op deze wijze vrijmoedigheid in voor dracht verkrijgen, terwijl men in de gelegenheid is een blik te slaan in het uitstekend onderwijs dat op het Conservatorium gegeven wordt, acht ik het te betreuren, dat niet tevens de gelegen heid wordt gegeven eenmaal of tweemaal 's jaars eene les in de theoretische en aesthetische vakken bij te wonen. Het is zoo interessant de algemeene ontwikkeling na te gaan die de leerlingen op zulk ee.ne kunstinstelling verkrijgen, terwijl meerdere bekendheid met de vruchten van dat onderwijs den bloei van die klassen ongetwijfeld zou ten goede komen. Ik schrijf dit neder lo. omdat ik nog altijd op deze uitvoeringen proeven van leerlingen van de compositieklasse mis en 2o. omdat lang niet alle zeer muzikaal begaafde naturen de geschiktheid bezitten virtuoos te worden. Wanneer sommigen zich dadelijk ten doel stelden een goed dirigent of (als ze daartoe de gave bezitten) ervaren com ponist te worden, zouden zij er zelve bij winnen Dan zou ook de tijd aangebroken zijn, de op bijna alle conservatoria ontbrekende klasse tot opleiding van dirigenten te stichten, waarin men eene theo retische en practische school zou kunnen doorloopen alvorens in het openbaar als zoodanig op te treden. Nu moet het gewoonlijk (vaak ten koste van eene Zang- of Muziekvereeniging) eerst later blijken of iemand dirigent is of niet. Dat aanzien doet gedenken hebben de openbare uitvoeringen en voordrachts-oefeningen voldingend bewezen. Ik bied dus bovengenoemde opmerkingen in alle bescheidenheid aan den hooggeschatten leider en het ijverige bestuur ter overweging aan. De heer Dan. de Lange gaf eene tweede uit voering van Oud-Ned. Meesterwerken met bijna geheel nieuw programma, Deze uitvoering, die zeer ver boven de eerste stond, was zóó schoon en zoo voortreffelijk, wat kleur en ensemble be treft, dat thans met zekerheid kan worden voor speld, dat deze kleine doch uitgelezen schare in het buitenland een schitterend succes zal behalen. De medewerking van Messchaert gaf bovendien aan dit concert groot artistiek relief. Over deze uitvoering sprekende denk ik in de eerste plaats aan de Vereeniging voor Noord-Nederlandi Muziekgeschiedenis die in 1869 werd opgericht en sedert dien tijd tal van Oud-Ned. wer ken heeft opgespoord. Die taak was vaak eene wanhopige. Soms ont dekte men een bas- of tenor-partij (partituren waren er niet) zonder het overige te kunnen vinden. Dat er reeds veel tot stand is gebracht, bewijst wel het groot aantal nummers dat .de heer De Lange te Weenen zal doen hooren. Hij was van den beginne af een ijverig mede kamper, getuige de uitvoeringen die hij met een klein koor reeds in 1881 in ons land en ook te Londen gaf. Bijna vier eeuwen bleef Nederland in gebreke zijn historische schuld aan het muzikale voor geslacht te kwijten", schreef Dr. Heije in 1873. Wanneer hij thans nog leefde, zou hij met vreugde ontwaard hebben, dat niet alleen Am sterdam, doch ook Utrecht zich met kracht van die schuld kwijten. Amsterdam, waar de Feniks der muziek", de prince der musievjns" Sweelinck geleefd en gewerkt heeft, was daartoe dan ook in de eerste plaats geroe pen, te meer daar het Sweelinck tijdens zijn leven nog al eens aan stoffelijke blijken van belangstel ling heeft ontbroken. Hij werd tot organist van de Oude Kerk benoemd op een tractement van f 100.?waarvoor heel wat gedaan moest worden; eerst bij zijn huwelijk met Claesken Diercks dr. ,van Medemblik werd dit op f 300.?gebracht. Hij had echter vergunning reizen in ons land te maken ten einde zich te doen hooren, zooals eene stadsrekening van 1605 ons openbaart. Daarin luidt bet: Mr. Jan Pietersz organist betaelt over sijne verschoten penningen voor een laeken cleet tot behöuft' ende conservatie van 't stads-clavecimbel, die tot verscheidene reijsen op diverse plaetsen ontboden ende gebruijckt wordt, met believen van de heeren burgemeeste ren, naar luyt ordonnantie ende quitantie compt V guld. XVII st." Het is misschien niet algemeen bekend, dat J. P. Sweelinck na zijn terugkeer uit Venetiëeenigen. tijd in de Kaherstra.a,t gewoond heeft en later verhuisd is naar de Xoestraa', waar hij tot zijn dood bleef' wonen. Ik wensch te besluiten met een woord over de Vereenigingvoor Noord-Nederlands Muziekgeschie denis. De belangstelling waarop deze vereeniging terecht aanspraak mag maken laat wel iets te wenschen over wut betreft de toetreding van leden. " Het opsporen ' en uitgeven van onze meester werken kost geld, zeer veel geld. Nu in alle plaatsen die de heer De Lange be zocht, heeft, de bewondering voor die werken blijk baar zeer groot is, en de uitvoeringen door Jhr. Mr. Van Riemsdijk en zijn koor (waarop de leden van die vereeniging vrijen toegang hebben) te Utrecht en in den laatsten tijd ook te Amster dam, en die van den heer Averkamp met zijn koor zich in groote en rechtmatige belangstelling mogen verheugen, mag men vooral niet vergeten dat, wil men langzamerhand een volledig over zicht van ons heldentijdperk in de muziek ver krijgen, deze vereeniging vooral stoffelijk moet gesteund worden. Voor /' 1.25 is men lid, en voor f 3,?mag men den vleienden titel van be schermer voeren (waarlijk niet duur!) De vereeniging deed dezer dagen een beroep op de belangstelling van alle ware kunstvrienden. Ik heb gemeend op het gewicht van die oproe ping te moeten wijzen. derd florijnen per stuk. II. Maar wat nu? De trein begint sedert eenige oogenblikken zijn vaart te temperen; hij houdt stil. Wat beduidt dit oponthoud in het vlakke veld, in het holle van den nacht? De generaal en de barones zijn wakker geworden, zeer verontrust en de kamerheer buigt zich door het neergelaten portierraampje voorover in den nacht, op het oogenblik dat het lantarentje van den hoofdconducteur, die in de sneeuw langs de wagens loopt, stilhoudt, omhoog wordt getild. en eensklaps de witte snorren en berenmuts van den generaal verlicht. »Wat is er? Waarom staan wij hier stil?" vraagt de oude Horschowitz. »Wat er is, mijnheer? Dat we zijn blij ven steken en minstens een uur hier zullen moeten wachten. Twee voet sneeuw!.... Geen mogelijkheid om verder te komen!... De Parijzenaars zullen morgenochtendjsoffie zonder melk moeten drinken." »Wat?.... Een uur hier blijven met dar, weer? Weetje wel dat de stoven koud zijn?.. .." »Wat kan ik er aan doen, mijnheer? .... Er is naar onnerre getelegrafeerd om een ploeg baanvegers .... Maar. zooals ik u zeg, 't zal minstens een uur aanhouden.'" En de man verwijdert zich met zijn lan taren in de richting der locomotief. »Maar dat is verschrikkelijk! L'we Majes teit zal kou vatten!" roept de barones. »Ja, ik ben huiverig," zegt cle koningin rillend. De generaal begrijpt dat dit het oogenblik is om zijn heldhaftigheid te toonen. Hij springt op den weg, waadt tot boven de knieën door de sneeuw en achterhaalt den man met de lantaren. Half fluisterend zegt hij hem iets. «Maar mijnheer, al was het de groote Mogol, dan kan ik er nog niets aan doen'1, betuigt de beambte. »Maar we zijn hier vlak bij een baanwachtcrshuisje; hij zal be paald vuur aan hebben. . . En als die dame wil uitstappen. . . Hé! Sabatier! . . ." Er nadert een tweede lantaren. ;»Ga eens zien of de baanwachter vuur in y.ijn huisje heeft". Het antwoord luidt gelukkig bevestigend. l)e generaal keert naar het compartiment der koningin terug en deelt haar den uitslag zijner bemoeiingen mede. p]n een oogenblik later staan de drie reizigers, met de voeten stampend om de onder hun zolen vastgetrapte sneeuw te ver wijderen, in het lage kamertje, waar de baanwachter die hen heeft binnen gelaten en zijn schoudenuantel heeft omgehouden, voor den haard nederknielt en droge takken op de smeulende kolen werpt. III. Do koningin, voor de helder opflikkerendc vlam gezeten, heeft haar pelsmantel over den leuning van den matten stoel gehangen, haar lange glacéhandschoenen uitgetrokken om zich de handen te warmen, en ziet om zich heen. Het is een 'boerenkamer. Harde, vastgestampte leem vormt den vloer. Risten uien hangen aan de zwart berookte balken ; er is een oud jachtgeweer op twee spijkers boven den schoorsteenmantel en op de kast een paar borden. De generaal heeft zoo even den neus op getrokken voor de twee met spelden aan het behangsel vastgestoken portretten; dat van den President der Republiek, versierd AANTEEKENINGEN SCHILDERKUNST. Een van de mooiste dingen uit de moderne afdeeling in ons museum, die trouwens lang niet mooi is, moet ongetwijfeld dat zeer rijpe werk van Israëls geacht worden: Een zoon uit het oude Volk". Buitenlandsche schilders van de meest uiteenloopende neigingen, hoorde ik met de grootste bewondering spreken over dat machtige werk. Maar Israëls heeft, zooals hij dat meer gedaan heeft met sujetten die hem zeer bezighouden, van datzelfde geval ook eenige kleinere dingen gemaakt. Zóó een schilderijtje m het b3zit van den heer Post te 's lUge (die weer met lust een nieuwe verzameling aanlegt). Nu most ik ben daarom trent zeei- stellig ingelicht het Bestuur van de Vereeniging voor moderne kunst, die het schil derij indertijd van den heer Israëls zelf kocht, van plan zijn den heer Israëls voor te stellen, in het groote schilderij van het Museum eenige veranderingen aan te brengen, waardoor de compositie meer als die in het kleine schilde rijtje worden zou. Dit is een plan wat zeer te hopen is, dat de Heeren niet zullen uitvoeren. Het groote schilderij is een won Ier van levende rijpe schildering, en iets van de compositie daarin veranderen is het heele ding wegschilderen en een nieuw maken. En een nieuw schilderij, veron dersteld dat men dat den heer Israëls zoomaar vragen kon te schilderen, zou toch waarlijk niet licht een beter schilderij zijn, dan dit kolossaal levende kunstwerk, dat men heel gelukkig mag zijn gekocht te hebben. Wel is er met het schilderij in zijn tegenwoordigen staat, naar ik meen, iets niet in den haak, maar dat is iets waaromtrent men den schilder zelf niet lastig behoeft te val len. Het doek is, ik zie het Langmuur nog doen op den vernisdag van de driejaarlijksche waarschijnlijk te vroeg vernist, zoodat er rare plakken in gekomen zijn. Intusschen is het geen heksenwerk om die er eens af te nemen en het definitief een nieuwen vernis te geven. Maar laat aan dat teere, onnaspeurlijke in het intieme samenstel, waardoor een schilderij groot heid bezit en machtig leven, niet laten raken, zelfs niet door dien het maakte zelf. Het voegt ons niet hier reeds mededeelingen te doen, betreffende de keuze-tentoonstelling van hedendaagsche Xederlandsche kunst, die Zondag ten twee ure in Arti voor genoodigden geopend wordt. Alleen moge voor wie een idee verlangt te krijgen van wat deze expositie bedoelt te zijn, hier de inleiding een plaats vinden, die de com missie voorin den catalogus deed drukken; Een van de vaste opmerkingen die men tegen. woordig in billijke beschouwingen van exposities, allereerst gemaakt ziet, is, dat die-en-die schilders op de aangewezen tentoonstelling niet zoodanig vertegenwoordigd zijn, dat de kracht van hun talent er naar te meten valt. Dit is van de vele periodieke tentoonstellingen een noodwendig kwaad. Het is voor niemand een geheim, dat in onzen commercieelen tijd, die snel opvolgende tentoonstellingen, vooral uitstallingen tot verkoop zijn geworden, en dat de schilder et' de kunsthandelaar die hem vertegenwoordigt, er meestentijds eenvoudig, beter of minder goed, het werk heenzendt, dat het allerlaatst werd afgele verd. En zoo is het duidelijk, dat de vele schilderijenetalages die men te zien krijgt, ook al bieden hare catalogi goede namen, juist niet altijd onzen eerbied voor kunst mogen doen groeien. Een verzameling als deze nu, is bijeengebracht, om ons door aanschouwing te doen gedenken, wat in hare kracht de Nederlandsche kunst der laatste twintig jaren is. liet beste verkrijgen wat er gemaakt is, beweert de Commissie niet gedaan te hebben. Wel trachtte zij zooveel mogelijk van het beste te laten zien. Het beste wat onzo schilders hebben voortgebracht is, zooals ieder weet, grootendeels In Engeland en Amerika in privaatbezit. Maar voorbeelden van dat beste met het grootkruis van het Legioen van eer, en dat van (raribaldi in een rood hemd ; maar wat de aandacht der jonge koningin trekt, dat is, naast het groote bed en half verborgen achter de gestreepte katoenen gor dijnen, een (eenen wieg, waaruit het gekrijt van een ontwakend kind heeft geklonken. Onmiddellijk heeft de baanwachter het vuur in den steek gelaten en is naar de wieg gegaan, die hij zachtkens schommelt. »fcjlaap maar, mijn poppetje, slaap! 't Is niemendal 't zijn kennissen vanpaatje!" Hij schijnt een goede vader te zijn die man in den groven mantel, met zijn kaal hoofd, zijn stoppeligen soldatenknevel en die twee diepe, treurige groeven in zijn wangen. »ls dat je dochtertje ?" vraagt, de koningin belangstellend. »Ja, mevrouw dat's mijn klein ('eeieltje... de volgende maand wordt ze drie i aar. . ." :>Maar. . . haar moeder ?'' vervolgt Hare Majesteit eenigszins weifelend. En daar de man treurig het hoofd schudt, voegt zij er bij: ,>Dood ?" Maar nu hij -opnieuw ontkennend het hoofd schudt, staat de vorstin, diep bewogen, op. Zij gaat naar het wiegje en kijkt naar Cecile, die weer is ingeslapen met een wollen schaapje stijf tegen haar borslje gedrukt. ? -Arm kind !'" mompelt zij. sja, mevrouw", zegt daarop de baan wachter op doffen toon : ;>Een moeder moet wel verbazend weinig hart hebben, niet waar, om een kind van dien leeftijd te kun nen verlaten ? . . . Dat ze van mij, haar man, is weggeloopen, is goed beschouwd. mijn eigen schuld. Ik had geen vrouw moeten trouwen, die veel te jong voor mij was ; ik had haar niet naar de stad moeten laten gaan, waar ze in slecht gezelschap kwam. . . Maar zoo'n engel aan haar lot

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl