Historisch Archief 1877-1940
No. 783
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
vindt men in kleinere getale ook in Hollandsche
verzamelingen, die meest eerst kortelings werden
aangelegd. Van velen der eigenaars daarvan
ondervond de Commissie de meest heusche
mede?werking.
Met de lijst der schilders, die men in dezen
catalogus vindt, wordt geenszins gezegd een strikt
konsekwente kring getrokken te zijn, waarbinnen
alle schilders zonden vallen die hier wat moois,
en waarbuiten allen blijven die nimmer anders
dan middelmatigs voortbrachten. In het trekken
van een kring biijft altijd iets willekeurig», doch
men diende, tot het verkrijgen van een geheel,
zich te beperken. Er zijn schilders niet vertegen
woordigd, omdat van de categorie, waartoe hun
werk behoort, genoeg aanwezig was.
De Commissie is zich overigens bewust van de
gebreken, die aan deze keuze-tentoonstelling zijn
op te merken. Enkele meesters zijn er, niette
genstaande gedane moeite, toch niet te bewonde
ren in hunne volle kracht; het ia moeilijk wel te
kiezen, wanneer in het land geen keuze aanwezig
is. Sommige schilderijen zijn verkregen door cor
respondentie, zonder dat de Commissie, ze had
gezien, en zyn niet allen wat gewenscht was. Er
z\jn bovendien door onvermijdelijke
omstandigheken werken onder, die minder in een keurcollectie
tehuis hooren. Van andere artisten kon tot spijt
der Commissie niet n specimen verkregen wor
den, voorbeelden: W. Roelofs, J. Voerman,
W. B. Tholen, J.'L. Hanedoes, K. Burnier,
M. Boks, Alex. Wüst.
Doch deze keuze-tentoonstelling van
hedendaagsche Nederlandsche kunst is van hare soort de
eerste in dit land. Wel werden in de lokalen
van de Haagsche Teeken-akademie, indertijd ook
eene loan-exhibition van nieuwe kunst gehouden,
maar het was tpen alleen van Fransche schilde
ryen. Op een latere in Arti figureerden naast
hunne Fransche verwanten enkele 'Hollanders, al
te inkompleet.
Voor het genot van veel schoons, wat de ver
zameling den belangstellenden bereidt, staat het
niet alleen aan de Commissie, maar ook aan alle
bezoekers, den schilders en verzamelaars die hunne
medewerking verleenden, dankbaar te zijn.
V.
Zola's Le Bêee, geïllustreerd door
Carloz Schwabe (in afleveringen ver
schijnend bij E. Flammarionj 4;J Ene
Racine, Paris),
Ongemeen geconcipieerd is de omslag der opmer
kelijke geïllustreerde uitgave van Zola's Le Kèce.
Bovenaan op het blad staat, als middenpunt, de
faijade van het transept der kathedraal van Beaumont
geteekend, met er voor-omheen, intiem bouwdoos
achtig, de lage oude buizen van de kerkbunrt
met smalle straten, die de wereld is van het ver
haal ; en over die kerk en die huizen heen, houdt
beschermend haar groote vleugels uitgestrekt, een
duif, zinnebeeld van het geloof, dat als een bal
dakijn overhuift, de broze wereld van dit blanke
boek. En onderaan het blad drie strak-op gezette
passiebloemen, waarvan de geuren opkrinkelen als
zich strengelende witte linten: gestrengeld als
kronkelende linten, de hartstochten, die gaan door
het blanke boek.
Deze wyze van prentverbeelden, die als illustratie
in het boek wordt doorgevoerd, wijkt zeer prin
cipieel af van de in zwang zijnde. Men is ge
woon uit het verhaal te nemen de momenten
waar iets meer of min treffends gebeurt, en daarbij
een tafereel van pittoreske handsling uit de
zichtbare werkelijkheid, zoo tekstgetrouw moge
lijk, te recreëeren. Het positieve wat de tekst
door woorden werkelijk laat gebeuren, wil de
illustrator dan, verscherpt voor ons oog, werkelijk
voorstellen. Zoo geeft de teekenaar tot het reëele
in een verhaal, toelichting in reëele voorstellingen.
Ontegenzeggelijk zijn er naar deze rationeele op
vatting onverbeterlijke boekïllustraties gemaakt,
maar ook eene gansch andere heeft recht van bestaan,
en kan aanleiding geven tot niet mindere kunst.
over te laten ? , . . Is 't geen laagheid
Maar, wat helpt het ? Ik zal haar nu wel j
zoo goed of zoo kwaad als 't wil alleen j
moeten groot brengen, het arme schaap!-...
Maar lastig is het, ziet u? Door den
dienst! ... 't Gebeurt dikwijls 's avonds,
dat ik gedwongen ben haar te' laten liggen,
al huilt of schreeuwt ze nog zoo, wanneer ik
den trein hoor fluiten. . . Maar overdag.
O! dan neem ik haar eenvoudig mee, en
ze is er al wat aardig aan gewend, het kleine
ding; ze is niets bang voor de spoor meer.
Begrijp eens, ik had haar gisteren op mijn
linkerarm, terwijl ik met mijn rechterhand
de seinvlag zwaaide, en ze 'heeft zich niet
eens^ verroerd, toen de sneltrein voorbij
stoof'. . . Waar ik het meest mee verlegen
zit, is haar goedje, rokjes en mutsjes en dat
gerei te naaien, ziet u. . . Gelukkig dat ik
van mijn leven korporaal bij de zouaven
ben geweest en zoodoende een beetje met
naald en draad overweg kan."
»Arme man'1, hervat' de koningin. Dat
's een zware taak, die je op je hebt geno
men. ... Luister, ik zou je zoo gaarne
willen helpen er zal hier toch wel een
dorp in_ de nabijheid zijn en in dat dorp
fatsoenlijke mensche», die voor je dochtertje
willen zorgen Als het alleen maar een
kwestie van geld is ... ."
De baanwachter schudt opnieuw het hoofd.
»Xeen, lieve dame, neen. Ik ben niet
trotsch en.ik zou alles dankbaar willen aan
nemen^ wat men voor Cécile zou willen doen.
Maar ik laat haar niet van mij vandaan
gaan .. . nooit, zelfs geen uur!"'
«Waarom niet, als het kind ... ?"
»Waarom?" antwoordt de man op sombe
ren toon ... :>omdat ik het niemand dan mij
zelf alleen toevertrouw, van dit kind te ma
ken, wat haar moeder niet is geweest... een
t>rave vrouw! ... Maar neem mij niet
kwaDe oorspronkelijke getij-boek-verluchtingen, waar
uit alle illustratie voortkwam, hebben naast d
geschreven historie, in vaak ingewikkelde ver
beeldingen, op de idee van het geschrevene vroom
geparairazeerd. En zooals Carlos Schwabe zich
de illustratie van Le lieve heeft gedacht is het
eveneens niet een recreëeren van de werkelijk
heid, maar 'een hooger verbeelden van de zuivere
idee in het boek, wat beoogd wordt.
Als _ b. v. in het eerste hoofdstuk Hubertine
het kind een verkwikking heeft geboden, en het
verkleumde schepseltje opleeit van den warmen
drank, staat de kleine Ansélique geteekend. met,
als schutsengel achter zich, een "ranke staande
vrouw, die, haar borsten victorieus biedend tot
lafenis, de dreigende zwarte verschijning van'den
dood verdrijft.
En als ze bij het kind het boekje vinden, dat
op haar duistere geboorte wijst, wordt die blad
zijde gaccoinpagneerd door een rand-teekening,
waar een mei«jeshoofd verhuld is achter wolken',
die zweven om het boekje heen, dat sprekend
met zijn koel register-nummer er op. gezet is tegen
een donkeren grond; maar het boek is geketend
aan een zwarten poel, waarin nochthans een witte
lelie drijft, terwijl boven het halfverborgen hoofd
eeh ornamentale tak oprijst, die stekelig is van
vele doornen.
En verder, als de kazuifelmaker en zijn vrouw,
stil besluiten het kind tot zich te nemen, heeft
weder een beschermengel, gevleugeld hier, de lelie
genomen, en hecht haar innig aan den keten, die
geklonken was, aan den boei in den donkeren
poel, als entte zij op dien zwarten stengel, ver
trouwend de gewijde bloem.
Besloten wordt dit eerste hoofdstuk met een
cul-de-lampe van doorelkander geschikte passiebloe
men in rechte omlijsting gevat, over den
onderlijst heen een rand sneeuw met afhangende ke
gels: herinnering aan den winteravond datAng
lique gevonden werd door hare beschermers,
de bovenrand, als met juweelen, bezet met ster
ren, sterretjes van vertrouwen en hoop voor dit
jonge leven.
Het talent van Schwabe eigent zich bij uitstek
tot zulk werk. Hij heeft een bizondere kracht
van teere expressie tot zijn beschikking, en is in
vermogen van samenstelling vooral goed als hij
het verst afblijft van wat Potgieter het
portretteeren des dagelijksche levens noemde, waardoor
hij in het ondagelijksche van Le lieve juist een
zeldzaam thema vindt. In zijn symbolische orna
mentiek, in zijn ideëele beeldversieringen pakt hij
door treffenden pathos van fraaie tegenstellingen,
en in de teerheid van zijn smaak en de elegante
naïeveteit zijner teekening is iets dat gecluri"
lokt en boeit, en dat ook wel verheft. Maar ter
wijl we zijn vindingrijkheid bewonderen, is zijn
faciliteit reeds verontrustend, terwijl zijn ver
nuft van stijlvol componeeren iets moois tot stand
brengt, zondigt hij door smakeloosheden van mis
lukte sierlijkheid, bij het naproeven zijner sub
tiliteit, stoot men op kokette gewildho'den. die
misnoegen. Zijns gebreken zijn Fransche ondeug
den ; de aristocratie der groote Engelsche stijl
illustrators heeft Schwabe niet. Minder dan zij
is hij gansch verre van knutselen en manier.
In'tusschen zijn in den grond zijne opvattingen te
beteekenisvol, te sympathiek, te eerbiedwaardig,
om niet te doen hopen dat zijn stielgewassen
talent (sedert zijn Evangile de' l'Enfance is de
vooruitgang opvallend), zich nog zuiveren,
concizeeren en versterken moge.
V2 Juni '02. j. v.
EPISTCLA ANOXYMI ERTIA. *)
Anonymus Philolof/it Jintacis salutem.
Het is zeer twijfelachtig, of bij eene eventueele
herziening van de wet op het H. O. weder do
vraag zal rijzen: moet er niet ne universiteit
worden opgeheven? Zelfs is 't niet heel waar
schijnlijk, dat een voorstel tnt ophelling van deze
of gene faculteit aan deze of gene academie
bij
lijk: zoudt u zoo vriendelijk willen zijn, C
cile even te wiegen ?. . . Ik ben op den weg
noodig."
IV.
Zal het ooit bekend worden waaraan de
jonge koningin van Bohème dacht in dien
.winternacht, toen zij, langer dan een uur,
het kind van den armen baauwuchtor wiegde,
terwijl do generaal en de barones, die te
vergeefs hun hulp hadden aangeboden, zaten
te dommelen voor hef vuur.
Toen de hoofdconducteur do deur geopend
en naar binnen geroepen heeft: Instappen,
dames en hoeren, de weg is vrij!" heeft de
koningin haar met goudstukken trevnlde
portemommie en het ruikerlje viooltjes van
haar ceintuur in Let wiegje der kleine Cecile
nedergelegd en is weer in den wagsron ges-tapt.
Maar 11 are Majesteit heeft slechts twee
dagen te Parijs vertoefd ; zij is dadelijk naar
Praag teruggekeerd, dat, zij hoogst' zelden
meer verlaat en waai1 zij zich Lreheel aan de
opvoeding van haren zoon wijdt.
De voorname, aanmatigende gouvernantes,
die met haar begrnfeniskapsels de prille jeugd
van den erfprins verduisterden, hebben nog
slechts sinecuren. Als de tijd der koningen
nog niet voorbij is in .Europa, wanneer de
jonge Wladislas man zal zijn geworden, zal
hij zijn, wat zijn vader niet is geweest: een
rechtschapen vorst. Hij is op vijf jarigen leef
tijd reeds zeer populair, en als hij niet
zijn moeder reist, op die goeie ISoheemsche
sporen, die een huurpaunl kan bijhouden en
door liet raampje van den salon-wa<;gon een
baaiiwachter. ziet, die een kleinen kleuter op
den linkerarm draagt en niet den rechter
zijn vlaggetje wuift, dan werpt het konings
kind door zijn moeder opmerkzaam gemaakt.
hem altijd een /oenhandje toe.
val zal vinden. Toch mag de regeering met 't
oog op de toekomst, die bij de voortdurende uit
breiding der wetenschap nog meer hoogleeraren
zal eischen. wel eens de vraag overwegen; is
de voorraad en 't gehalte van Nederlandsche ge
leerden zoodanig, dat men al die leerstoelen tel
kens kan bezetten ? Hoe men hierover ook moge
denken, zeker is 't, dat men uit den kring der
Nederl. geleerden niet altijd even gemakkelijk the
right man in the right place heeft kunnen vinden.
Men heeft zich wel eens moeten behelpen met een
ster van de derde grootte of versterking uit
't buitenland moeten halen. De gelegenheid om
zich langzamerhand op het ambt van acad. leeraar
voor te bereiden ontbreekt in ons land geheel en
al. Zulk eene gelegenheid is voor het onderwijs
in de letterkundige vakken niet van belang ont
bloot, daar deze een uitgebreide kennis, rijpe
ervaring en een groote belezenheid eischen, die
men niet gemakkelijk in snipperuurtjes opdoet.
Niets wekt in de geleerde wereld meer aanstoot
dan overrijpe en onrijpe professoren, nieuwelingen
met grijze haren, die baast de 70 hebben bereikt;
ouderen, die lang genoeg hebben gewacht, maar
niet genoeg hebben gepresteerd, jongeren, die niet
hebben gewacht en niets hebben gepresteerd. Men
kan op rijperen leeftijd een gevoel van wrevel
niet onderdrukken, wanneer men bedenkt,
hoevelen de dupe zijn geworden van een keuze, die
blijkbaar faute de mieux geschiedde.
Weinige personen zijn zóó begaafd, dat zij kort
na hunne promotie en door kennis n door ge
schiktheid om te onderwijzen uitblinken. Wie
zich na zijn promotie een tiental jaren of meer
onafgebroken aan de studie heeft gewijd, zal
als bij verstandig is en in staat om op 't onaf
zienbaar yeld zijner wetenschap hier en daar een
akkertje te belouwen moeten toegeven, dat
hij voor 10 jaar toch eigenlijk een stumper was
en nu begint te bemerken, hoe weinig hij
goed weet. Geen cum laude's, geen
loftuitingen van leermeesters kunnen die waarheid ver
bloemen. Eerst nii de promotie moet de vrucht
rijpen, eerst later moet 't blijken of de doctor
wat kan en wat hij kan, of hij werkelijk zoo ge
leerd" is als zyn titel aanduidt. Want zooveel
gezond verstand zal hij, hoop ik, van de acade
mie hebben meegenomen, dat hij 't zér geleerd"
maar als een hollen klanfe beschouwt. Er zijn
eenige jaren noodig om 't oordeel, dat nog te veel
het oordeel van den meester was, te scherpen en
het een zekere mate van zelfstandigheid te verleenen.
Het is gelukkig dan ook niet de dissertatie, die met
cum", maar het eerste eigen-geschrift, dat door
meer dan n geheel onpartijdig en bevoegd beoor
deelaar met lof is gekroond, waardoor de rijen
der wetenschappelijke mannen zich voor hem o enen
?en hem in hun midden opnemen. Ilij steune en stüiïe
niet op den grooten naam van zijn leermeester, noch
op het lidmaatschap of een bekroonde prijsvraag
van een of ander klein geleerd-genootschap; men
is niet zoo gevoelig meer voor deze ornamenten
hier noch elders.
JDe studie der letteren strekt zich over tal
van vakken uit en n hoogleeraar voor n der
o. t. is niat meer voldoende. Deze studie eisckt
veel tijd en veel geduld, het ambt van
hoogleeraar kalme voorbereiding. Er moet aan een klein
aantal hmiores gelegenheid worden gegeven om
dien eisch te kunnen bevredigen, liet ambt
van privaat-docent bij de letterkundige fa
culteit moet de eerste schrede zijn tot 't
hoogleeraarsambt. De privaat- docent moet echter
deugdelijke proeven van bekwaamheid alleggen;
hij moet natuurlijk behoorlijk bezoldigd worden,
de beste privaat-docenten moeten kunnen opklim
men tot buitengewone hoogleeraren, de beste
buitengewone hoogleeraren tot gewone professoren.
Bij ons schijnt men wel eens te meenen, dat
de toga een alomvattende kennis aanbrengt; kan
men het geld voor een professor niet vinden,
dan draagt men aan n persoon zooveel vakken
op, dat hij, eerlijk gesproken, gerust, kan zeggen :
ik doceer n vak, en geef in vier college, liet
maakt dan ook een vreemden indruk, dat aan twee
universiteiten b. v. liet sanskrit is opgedragen
aan de professoren in 't latijn. Alsof er voor 't
latijn alleen niet reeds genoeg te doen is l Kn
't sanskrit is toch geen taaltje-van-niets. Of
leercn de studenten er zoo weinig van y
Het is waarlijk te bejammeren, dat mannen,
die zich jarenlang met doceeren. privaatleasen
geven en studeeren voor hun vak hebben bezig
gehouden, hunne krachten zoolang hebben moe
ten versnipperen. Daar wordt hij dan op
een mooien dag plotseling opgeroepen om als
professor op te treden. De man is eenvoudig niet
klaar. Het speechje is spoedig in druk en afge
stoken. Xu komen de colleges! De nieuwbakken
professor zal wel eerst aUerlei dingen moeten
aanleeren. De een is handiger en vlugger dan
de ander, de studenten zijn nog al toegetilijk.
Als men zich maar wat moeite geeft, is het oor
deel in den studenten-almanak vrij gunstig. De
studenten kunnen niet achter de schermen uien.
hun blik reikt toch niet ver genoeg. In elk geval
kunnen er onder de tegenwoordige regeling onge
zonde toestanden geboren worden en van
uit-deIncht-gevallen professoren zullen velen wonderen
kunnen verbalen.
In ons land, waar de werkprikkel niet groot i.s
en men, zonder nog heel veel gezegd of geschre
ven tn hebben den katheder te» bereiken, zou een
stelsel van privaat-docenten en buitengewone
koogleeraren den prikkel versterken, het algemeene peil
van wetenschappelijke Kennis hooger opvoeren.
Ken goed vriend, privaat docent aan een der
grootste universiteiten van Duitschland, schreef
mij voor korten tijd o. a. iets over zijne
Habilitation : Man muss der FakuItiU soine cliriftcn
einreichen und zugleich drei Themata lür eine
Pr< bevorlesung, tlie man in grcmio facultatis zu
halten bat. N ach l'riifung der Schriften entscheidet
die l'akultat oh sie den Candidaten zulassen will,
und wahlt zugleich, im günstigen Faüe. ein Thema
aus....; das gewühlte Thema lautete (volgt een
bist. taalk. onderwerp uit 't latijn).... An ihn
schloss sich ein langes Colloquium, an ilem sich ....
(volgen de namen van 7 beroemde professoren)
beteiligten. Darauf wurde mir die Venia legendi
erteilt. Nun musstc ich wieder drei Themata
liir eine iiii'entliche Antrittsvorlesung einreichen,
die ich am . . .. hielt. Das gewühlte Thema lautete
(volgt een bist. litt. onderwerp uit 't grieksch)''.
Men kan niet zeggen, dat deze eerste schrede
zoo gemakkelijk is. De faculteit kan zich langs
dezen weg zeer goed overtuigen van de bekwaam
heid van den candidaat. De beide onderwerpen
waren zoodanig, dat ze grondige kennis van latija
en grieksch, van de onderafdeelingen der lat. ea
gr. philologie en een eigen oordeel voorop stelden.
Van napraten geen spoor. Het eerste onderwerp
was zelfs een gelukkige aanval op de beweringen
eener in Duitschland met roem bekende school.
De nieuwe privaat-docent geeft colleges over
Kriegsschriftsteller der Griechen und Romer,
over Caesar mit Einleitung ber Röm.
Kriegswesen, over Euripides' Medea. Hoe belangrijk
de beide eerste colleges voor a. s. leeraren aan
gymnasia zijn, behoef ik nauwelijks te zeggen.
Wij kunnen het stelsel . van privaat-docenten
alleen aanbevelen als het op boren omschreven
grondslagen rust. Anderen mogen deze aangele
genheid voor hun eigen vak bepleiten.
Ik wil niet beweren, dat men bij eene even
tueele herziening van de wet op het H. O. vooral
't oog naar Duitschland moet richten. Menigeen ?
is daar ontevreden over het universitair onderwas
in de oude talen. Dat blijkt o, a. uit een stuk in
de Kölnische Zeitung van 28 Dec. 1891. Ofschoon
de anonieme schrijver de zaken schromelijk over
drijft, heeft zijn stuk toch zeer de aandacht ge
trokken en o. a. 't aanzijn geschonken aan een
geschrift van dr. Leopold Schmidt, prof. in Mar
burg : der phüologische Universitatslehrer, seine
Tadler und seine Ziele. Schmidt zegt, dat de
voorstellen van hen, die naar verbetering uitzien,
gewoonlijk niet aannemelijk zijn, maar dat hun
scherpe critiek dikwijls goede wenken bevat.
Het is een onomsiootelijke waarheid, dat de weten
schap der class. philologie "en aan de academie n aan
de gymnasia uitstekende vertegenwoordigers moet
hebben, wanneer zij op den duur haar hooge roeping
wil blijven vervullen. Men zou hetzelfde ongeveer
van de wetenschap der theologie kunnen zeggen.
Geen vakken zijn bij een aanzienlijk aantal veer ont
wikkelde menschen zoo in discrediet als deze. Som
migen houden het aanhooren van een verstandig en
welgemeend woord, uitgesproken door een geacht en
verdraagzaam predikant evenzeer voor tijd ver
knoeien" als 't lezen van Homerus en Sophocles.
Welke omstandigheden hierop invloed hebben
| uitgeoefend, laat ik in 't midden'; 't staat vast,
dat de vertegenwoordigers der wetenschappen veel
gewicht in de schaal leggen. De academie is
geen schoolmeesters- en domineesfabriek. Geheel
verkeerd is de meening, dat predikanten slechte
preeken behoeven te maken en menschen te be
zoeken. Vele leeraren en predikanten delven bij het
begin van hun loopbaan hun geestelijk graf. Bij ons
heeft de bijna uitsluitende heerschappij der
conjecturaal-kritiek ook iets op haar geweten. Daardoor
zijn de beginselen der taaiwetenscbap.de pbysiolog.
en psycholog. behandeling van de taal te veel op
den achtergrond geschoven en juist datgene, wat de
leeraar noodig heeft om zijn onderwijs vruchtbaar
en degelijk te maken, is verwaarloosd. De tegen
standers vallen natuurlijk altijd op de zwakke
zijde aan. Zij kunnen ons niet meer beschuldigen.
dat wij overtollige dingen laten loeren. In de laat
ste jaren heeft er overal zulk een opruiming plaats
gehad, dat wij haast een einde moeten maken aan
die manie; wij bebben onze grammatica's en
tbemaboeken zoo nauw bij Caesar en Cicero aan
gesloten, dat wij zenuwachtig worden bij de vraag,
of extraordinarius singularis goed latijn is; wij
loopen gevaar eenzijdige puristen te kweeken, en
daarvoor moeten wij ons hoeden. Elke nieuwe
richting leidt eerst tot overdrijving, later brengt
het gezond verstand haar wel in 't rechte spoor.
Kundige docenten moeten 't kal van 't koren
kunnen onderscheiden, zij zullen allén laten
leercn, wat nuttig en noodig is en zich wachten
voor buitensporigheden. Daarom is 't zoo
wenscbelijk, dat 't universitair onderwijs op breedere
grondslagen opgetrokken worde.
Ich vertrete zegt prof. Schmidt t. a. p. p.
14 die Ansicht, dass das Ziel der akadem.
Ausbildung eines künftigen Gymnasiallehrers viel
zu niedrig gesteckt sein wiirde, wenn diese nichts
weiter herbeiführen sollte als seine von der Scbule
mitgcbrachten Kenntnisse um so viel zu erweitern,
als der Lehrer vor dem Schuier voraus haben
muss, dass sie vielmehr in erster Linie die
Gewinnung dcrjenigen Keife und geistigen Gewandtheit
bezweekt, die ihn Inhig macht einen
wissenschaftlichen Stoft'selbstandigzu durchdringen, zu
beherrscben, zu gestalten.
Daarom nogmaals: uitbreiding van het aantal
acad. leeraren in de cl. philologie, uitbreiding van
de examen-eischen aan de eene zijde, inkrimping
aan de andere zijde ; colleges over algemeene taal
wetenschap worden verplichtend gesteld. Langs
dezen weg komt men er van zelf toe om aan de
acaJ. leeraren hoogere eischen te stellen. Dat mag
vooral dan gebeuren, als zij zicb voldoende kun
nen voorbereiden en in onderlingen wedijver den.
hoogsten rang op wetenschappelijk gebied trachten.
te veroveren. Een professor moet gewerkt hebben
en de tooverkracbt bezitten om door woord en
daad anderen aan 't werk te zetten.
Ons land wil verscheidene letterkundige facul
teiten bezitten. Ons land moet dan ook zorgen,
dat ze in staat zijn om in alle onderdeden de
wetenschap te dienen in overeenstemming met de
eischen des tijds.
*) Zie .luist. Wcclilil. van 10 Jan. en 17 April
1892.
EKXKST L WISSE.
De nieuwe aettflémieien. Erneat Lavisse is, aan
het niet-wetenschappelijk publiek in Frankrijk
vooral bekend door zijne reisbrievep, die in de
IJi'h/its verschenen zijn; zij vereenigen een groote
onpartijdigheid en juistheid van opmerking met
veel meer l'rischheid. dan men van den ernstigcn
geleerde verwachten zou. Wij balen een gedeelte
van een der nieuwe aan.
Kheinsberg 1891.
De stad beeft tweeduizend en eenige houder
den inwoners en ik heb er een half dozijn kleine
hotels, zindelijk en sierlijk er uitziend, geteld.
Ik begrij':> mij niet, hoc zij zaken maken. Die
vraag is in Duitschland dikwijls bij mij opgeko
men in kleine plaatsjes; want merk op, ge wordt
er altoos goed bediend, zelfs met zekeren zwier.