De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1892 26 juni pagina 3

26 juni 1892 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 783 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. vindt men in kleinere getale ook in Hollandsche verzamelingen, die meest eerst kortelings werden aangelegd. Van velen der eigenaars daarvan ondervond de Commissie de meest heusche mede?werking. Met de lijst der schilders, die men in dezen catalogus vindt, wordt geenszins gezegd een strikt konsekwente kring getrokken te zijn, waarbinnen alle schilders zonden vallen die hier wat moois, en waarbuiten allen blijven die nimmer anders dan middelmatigs voortbrachten. In het trekken van een kring biijft altijd iets willekeurig», doch men diende, tot het verkrijgen van een geheel, zich te beperken. Er zijn schilders niet vertegen woordigd, omdat van de categorie, waartoe hun werk behoort, genoeg aanwezig was. De Commissie is zich overigens bewust van de gebreken, die aan deze keuze-tentoonstelling zijn op te merken. Enkele meesters zijn er, niette genstaande gedane moeite, toch niet te bewonde ren in hunne volle kracht; het ia moeilijk wel te kiezen, wanneer in het land geen keuze aanwezig is. Sommige schilderijen zijn verkregen door cor respondentie, zonder dat de Commissie, ze had gezien, en zyn niet allen wat gewenscht was. Er z\jn bovendien door onvermijdelijke omstandigheken werken onder, die minder in een keurcollectie tehuis hooren. Van andere artisten kon tot spijt der Commissie niet n specimen verkregen wor den, voorbeelden: W. Roelofs, J. Voerman, W. B. Tholen, J.'L. Hanedoes, K. Burnier, M. Boks, Alex. Wüst. Doch deze keuze-tentoonstelling van hedendaagsche Nederlandsche kunst is van hare soort de eerste in dit land. Wel werden in de lokalen van de Haagsche Teeken-akademie, indertijd ook eene loan-exhibition van nieuwe kunst gehouden, maar het was tpen alleen van Fransche schilde ryen. Op een latere in Arti figureerden naast hunne Fransche verwanten enkele 'Hollanders, al te inkompleet. Voor het genot van veel schoons, wat de ver zameling den belangstellenden bereidt, staat het niet alleen aan de Commissie, maar ook aan alle bezoekers, den schilders en verzamelaars die hunne medewerking verleenden, dankbaar te zijn. V. Zola's Le Bêee, geïllustreerd door Carloz Schwabe (in afleveringen ver schijnend bij E. Flammarionj 4;J Ene Racine, Paris), Ongemeen geconcipieerd is de omslag der opmer kelijke geïllustreerde uitgave van Zola's Le Kèce. Bovenaan op het blad staat, als middenpunt, de faijade van het transept der kathedraal van Beaumont geteekend, met er voor-omheen, intiem bouwdoos achtig, de lage oude buizen van de kerkbunrt met smalle straten, die de wereld is van het ver haal ; en over die kerk en die huizen heen, houdt beschermend haar groote vleugels uitgestrekt, een duif, zinnebeeld van het geloof, dat als een bal dakijn overhuift, de broze wereld van dit blanke boek. En onderaan het blad drie strak-op gezette passiebloemen, waarvan de geuren opkrinkelen als zich strengelende witte linten: gestrengeld als kronkelende linten, de hartstochten, die gaan door het blanke boek. Deze wyze van prentverbeelden, die als illustratie in het boek wordt doorgevoerd, wijkt zeer prin cipieel af van de in zwang zijnde. Men is ge woon uit het verhaal te nemen de momenten waar iets meer of min treffends gebeurt, en daarbij een tafereel van pittoreske handsling uit de zichtbare werkelijkheid, zoo tekstgetrouw moge lijk, te recreëeren. Het positieve wat de tekst door woorden werkelijk laat gebeuren, wil de illustrator dan, verscherpt voor ons oog, werkelijk voorstellen. Zoo geeft de teekenaar tot het reëele in een verhaal, toelichting in reëele voorstellingen. Ontegenzeggelijk zijn er naar deze rationeele op vatting onverbeterlijke boekïllustraties gemaakt, maar ook eene gansch andere heeft recht van bestaan, en kan aanleiding geven tot niet mindere kunst. over te laten ? , . . Is 't geen laagheid Maar, wat helpt het ? Ik zal haar nu wel j zoo goed of zoo kwaad als 't wil alleen j moeten groot brengen, het arme schaap!-... Maar lastig is het, ziet u? Door den dienst! ... 't Gebeurt dikwijls 's avonds, dat ik gedwongen ben haar te' laten liggen, al huilt of schreeuwt ze nog zoo, wanneer ik den trein hoor fluiten. . . Maar overdag. O! dan neem ik haar eenvoudig mee, en ze is er al wat aardig aan gewend, het kleine ding; ze is niets bang voor de spoor meer. Begrijp eens, ik had haar gisteren op mijn linkerarm, terwijl ik met mijn rechterhand de seinvlag zwaaide, en ze 'heeft zich niet eens^ verroerd, toen de sneltrein voorbij stoof'. . . Waar ik het meest mee verlegen zit, is haar goedje, rokjes en mutsjes en dat gerei te naaien, ziet u. . . Gelukkig dat ik van mijn leven korporaal bij de zouaven ben geweest en zoodoende een beetje met naald en draad overweg kan." »Arme man'1, hervat' de koningin. Dat 's een zware taak, die je op je hebt geno men. ... Luister, ik zou je zoo gaarne willen helpen er zal hier toch wel een dorp in_ de nabijheid zijn en in dat dorp fatsoenlijke mensche», die voor je dochtertje willen zorgen Als het alleen maar een kwestie van geld is ... ." De baanwachter schudt opnieuw het hoofd. »Xeen, lieve dame, neen. Ik ben niet trotsch en.ik zou alles dankbaar willen aan nemen^ wat men voor Cécile zou willen doen. Maar ik laat haar niet van mij vandaan gaan .. . nooit, zelfs geen uur!"' «Waarom niet, als het kind ... ?" »Waarom?" antwoordt de man op sombe ren toon ... :>omdat ik het niemand dan mij zelf alleen toevertrouw, van dit kind te ma ken, wat haar moeder niet is geweest... een t>rave vrouw! ... Maar neem mij niet kwaDe oorspronkelijke getij-boek-verluchtingen, waar uit alle illustratie voortkwam, hebben naast d geschreven historie, in vaak ingewikkelde ver beeldingen, op de idee van het geschrevene vroom geparairazeerd. En zooals Carlos Schwabe zich de illustratie van Le lieve heeft gedacht is het eveneens niet een recreëeren van de werkelijk heid, maar 'een hooger verbeelden van de zuivere idee in het boek, wat beoogd wordt. Als _ b. v. in het eerste hoofdstuk Hubertine het kind een verkwikking heeft geboden, en het verkleumde schepseltje opleeit van den warmen drank, staat de kleine Ansélique geteekend. met, als schutsengel achter zich, een "ranke staande vrouw, die, haar borsten victorieus biedend tot lafenis, de dreigende zwarte verschijning van'den dood verdrijft. En als ze bij het kind het boekje vinden, dat op haar duistere geboorte wijst, wordt die blad zijde gaccoinpagneerd door een rand-teekening, waar een mei«jeshoofd verhuld is achter wolken', die zweven om het boekje heen, dat sprekend met zijn koel register-nummer er op. gezet is tegen een donkeren grond; maar het boek is geketend aan een zwarten poel, waarin nochthans een witte lelie drijft, terwijl boven het halfverborgen hoofd eeh ornamentale tak oprijst, die stekelig is van vele doornen. En verder, als de kazuifelmaker en zijn vrouw, stil besluiten het kind tot zich te nemen, heeft weder een beschermengel, gevleugeld hier, de lelie genomen, en hecht haar innig aan den keten, die geklonken was, aan den boei in den donkeren poel, als entte zij op dien zwarten stengel, ver trouwend de gewijde bloem. Besloten wordt dit eerste hoofdstuk met een cul-de-lampe van doorelkander geschikte passiebloe men in rechte omlijsting gevat, over den onderlijst heen een rand sneeuw met afhangende ke gels: herinnering aan den winteravond datAng lique gevonden werd door hare beschermers, de bovenrand, als met juweelen, bezet met ster ren, sterretjes van vertrouwen en hoop voor dit jonge leven. Het talent van Schwabe eigent zich bij uitstek tot zulk werk. Hij heeft een bizondere kracht van teere expressie tot zijn beschikking, en is in vermogen van samenstelling vooral goed als hij het verst afblijft van wat Potgieter het portretteeren des dagelijksche levens noemde, waardoor hij in het ondagelijksche van Le lieve juist een zeldzaam thema vindt. In zijn symbolische orna mentiek, in zijn ideëele beeldversieringen pakt hij door treffenden pathos van fraaie tegenstellingen, en in de teerheid van zijn smaak en de elegante naïeveteit zijner teekening is iets dat gecluri" lokt en boeit, en dat ook wel verheft. Maar ter wijl we zijn vindingrijkheid bewonderen, is zijn faciliteit reeds verontrustend, terwijl zijn ver nuft van stijlvol componeeren iets moois tot stand brengt, zondigt hij door smakeloosheden van mis lukte sierlijkheid, bij het naproeven zijner sub tiliteit, stoot men op kokette gewildho'den. die misnoegen. Zijns gebreken zijn Fransche ondeug den ; de aristocratie der groote Engelsche stijl illustrators heeft Schwabe niet. Minder dan zij is hij gansch verre van knutselen en manier. In'tusschen zijn in den grond zijne opvattingen te beteekenisvol, te sympathiek, te eerbiedwaardig, om niet te doen hopen dat zijn stielgewassen talent (sedert zijn Evangile de' l'Enfance is de vooruitgang opvallend), zich nog zuiveren, concizeeren en versterken moge. V2 Juni '02. j. v. EPISTCLA ANOXYMI ERTIA. *) Anonymus Philolof/it Jintacis salutem. Het is zeer twijfelachtig, of bij eene eventueele herziening van de wet op het H. O. weder do vraag zal rijzen: moet er niet ne universiteit worden opgeheven? Zelfs is 't niet heel waar schijnlijk, dat een voorstel tnt ophelling van deze of gene faculteit aan deze of gene academie bij lijk: zoudt u zoo vriendelijk willen zijn, C cile even te wiegen ?. . . Ik ben op den weg noodig." IV. Zal het ooit bekend worden waaraan de jonge koningin van Bohème dacht in dien .winternacht, toen zij, langer dan een uur, het kind van den armen baauwuchtor wiegde, terwijl do generaal en de barones, die te vergeefs hun hulp hadden aangeboden, zaten te dommelen voor hef vuur. Toen de hoofdconducteur do deur geopend en naar binnen geroepen heeft: Instappen, dames en hoeren, de weg is vrij!" heeft de koningin haar met goudstukken trevnlde portemommie en het ruikerlje viooltjes van haar ceintuur in Let wiegje der kleine Cecile nedergelegd en is weer in den wagsron ges-tapt. Maar 11 are Majesteit heeft slechts twee dagen te Parijs vertoefd ; zij is dadelijk naar Praag teruggekeerd, dat, zij hoogst' zelden meer verlaat en waai1 zij zich Lreheel aan de opvoeding van haren zoon wijdt. De voorname, aanmatigende gouvernantes, die met haar begrnfeniskapsels de prille jeugd van den erfprins verduisterden, hebben nog slechts sinecuren. Als de tijd der koningen nog niet voorbij is in .Europa, wanneer de jonge Wladislas man zal zijn geworden, zal hij zijn, wat zijn vader niet is geweest: een rechtschapen vorst. Hij is op vijf jarigen leef tijd reeds zeer populair, en als hij niet zijn moeder reist, op die goeie ISoheemsche sporen, die een huurpaunl kan bijhouden en door liet raampje van den salon-wa<;gon een baaiiwachter. ziet, die een kleinen kleuter op den linkerarm draagt en niet den rechter zijn vlaggetje wuift, dan werpt het konings kind door zijn moeder opmerkzaam gemaakt. hem altijd een /oenhandje toe. val zal vinden. Toch mag de regeering met 't oog op de toekomst, die bij de voortdurende uit breiding der wetenschap nog meer hoogleeraren zal eischen. wel eens de vraag overwegen; is de voorraad en 't gehalte van Nederlandsche ge leerden zoodanig, dat men al die leerstoelen tel kens kan bezetten ? Hoe men hierover ook moge denken, zeker is 't, dat men uit den kring der Nederl. geleerden niet altijd even gemakkelijk the right man in the right place heeft kunnen vinden. Men heeft zich wel eens moeten behelpen met een ster van de derde grootte of versterking uit 't buitenland moeten halen. De gelegenheid om zich langzamerhand op het ambt van acad. leeraar voor te bereiden ontbreekt in ons land geheel en al. Zulk eene gelegenheid is voor het onderwijs in de letterkundige vakken niet van belang ont bloot, daar deze een uitgebreide kennis, rijpe ervaring en een groote belezenheid eischen, die men niet gemakkelijk in snipperuurtjes opdoet. Niets wekt in de geleerde wereld meer aanstoot dan overrijpe en onrijpe professoren, nieuwelingen met grijze haren, die baast de 70 hebben bereikt; ouderen, die lang genoeg hebben gewacht, maar niet genoeg hebben gepresteerd, jongeren, die niet hebben gewacht en niets hebben gepresteerd. Men kan op rijperen leeftijd een gevoel van wrevel niet onderdrukken, wanneer men bedenkt, hoevelen de dupe zijn geworden van een keuze, die blijkbaar faute de mieux geschiedde. Weinige personen zijn zóó begaafd, dat zij kort na hunne promotie en door kennis n door ge schiktheid om te onderwijzen uitblinken. Wie zich na zijn promotie een tiental jaren of meer onafgebroken aan de studie heeft gewijd, zal als bij verstandig is en in staat om op 't onaf zienbaar yeld zijner wetenschap hier en daar een akkertje te belouwen moeten toegeven, dat hij voor 10 jaar toch eigenlijk een stumper was en nu begint te bemerken, hoe weinig hij goed weet. Geen cum laude's, geen loftuitingen van leermeesters kunnen die waarheid ver bloemen. Eerst nii de promotie moet de vrucht rijpen, eerst later moet 't blijken of de doctor wat kan en wat hij kan, of hij werkelijk zoo ge leerd" is als zyn titel aanduidt. Want zooveel gezond verstand zal hij, hoop ik, van de acade mie hebben meegenomen, dat hij 't zér geleerd" maar als een hollen klanfe beschouwt. Er zijn eenige jaren noodig om 't oordeel, dat nog te veel het oordeel van den meester was, te scherpen en het een zekere mate van zelfstandigheid te verleenen. Het is gelukkig dan ook niet de dissertatie, die met cum", maar het eerste eigen-geschrift, dat door meer dan n geheel onpartijdig en bevoegd beoor deelaar met lof is gekroond, waardoor de rijen der wetenschappelijke mannen zich voor hem o enen ?en hem in hun midden opnemen. Ilij steune en stüiïe niet op den grooten naam van zijn leermeester, noch op het lidmaatschap of een bekroonde prijsvraag van een of ander klein geleerd-genootschap; men is niet zoo gevoelig meer voor deze ornamenten hier noch elders. JDe studie der letteren strekt zich over tal van vakken uit en n hoogleeraar voor n der o. t. is niat meer voldoende. Deze studie eisckt veel tijd en veel geduld, het ambt van hoogleeraar kalme voorbereiding. Er moet aan een klein aantal hmiores gelegenheid worden gegeven om dien eisch te kunnen bevredigen, liet ambt van privaat-docent bij de letterkundige fa culteit moet de eerste schrede zijn tot 't hoogleeraarsambt. De privaat- docent moet echter deugdelijke proeven van bekwaamheid alleggen; hij moet natuurlijk behoorlijk bezoldigd worden, de beste privaat-docenten moeten kunnen opklim men tot buitengewone hoogleeraren, de beste buitengewone hoogleeraren tot gewone professoren. Bij ons schijnt men wel eens te meenen, dat de toga een alomvattende kennis aanbrengt; kan men het geld voor een professor niet vinden, dan draagt men aan n persoon zooveel vakken op, dat hij, eerlijk gesproken, gerust, kan zeggen : ik doceer n vak, en geef in vier college, liet maakt dan ook een vreemden indruk, dat aan twee universiteiten b. v. liet sanskrit is opgedragen aan de professoren in 't latijn. Alsof er voor 't latijn alleen niet reeds genoeg te doen is l Kn 't sanskrit is toch geen taaltje-van-niets. Of leercn de studenten er zoo weinig van y Het is waarlijk te bejammeren, dat mannen, die zich jarenlang met doceeren. privaatleasen geven en studeeren voor hun vak hebben bezig gehouden, hunne krachten zoolang hebben moe ten versnipperen. Daar wordt hij dan op een mooien dag plotseling opgeroepen om als professor op te treden. De man is eenvoudig niet klaar. Het speechje is spoedig in druk en afge stoken. Xu komen de colleges! De nieuwbakken professor zal wel eerst aUerlei dingen moeten aanleeren. De een is handiger en vlugger dan de ander, de studenten zijn nog al toegetilijk. Als men zich maar wat moeite geeft, is het oor deel in den studenten-almanak vrij gunstig. De studenten kunnen niet achter de schermen uien. hun blik reikt toch niet ver genoeg. In elk geval kunnen er onder de tegenwoordige regeling onge zonde toestanden geboren worden en van uit-deIncht-gevallen professoren zullen velen wonderen kunnen verbalen. In ons land, waar de werkprikkel niet groot i.s en men, zonder nog heel veel gezegd of geschre ven tn hebben den katheder te» bereiken, zou een stelsel van privaat-docenten en buitengewone koogleeraren den prikkel versterken, het algemeene peil van wetenschappelijke Kennis hooger opvoeren. Ken goed vriend, privaat docent aan een der grootste universiteiten van Duitschland, schreef mij voor korten tijd o. a. iets over zijne Habilitation : Man muss der FakuItiU soine cliriftcn einreichen und zugleich drei Themata lür eine Pr< bevorlesung, tlie man in grcmio facultatis zu halten bat. N ach l'riifung der Schriften entscheidet die l'akultat oh sie den Candidaten zulassen will, und wahlt zugleich, im günstigen Faüe. ein Thema aus....; das gewühlte Thema lautete (volgt een bist. taalk. onderwerp uit 't latijn).... An ihn schloss sich ein langes Colloquium, an ilem sich .... (volgen de namen van 7 beroemde professoren) beteiligten. Darauf wurde mir die Venia legendi erteilt. Nun musstc ich wieder drei Themata liir eine iiii'entliche Antrittsvorlesung einreichen, die ich am . . .. hielt. Das gewühlte Thema lautete (volgt een bist. litt. onderwerp uit 't grieksch)''. Men kan niet zeggen, dat deze eerste schrede zoo gemakkelijk is. De faculteit kan zich langs dezen weg zeer goed overtuigen van de bekwaam heid van den candidaat. De beide onderwerpen waren zoodanig, dat ze grondige kennis van latija en grieksch, van de onderafdeelingen der lat. ea gr. philologie en een eigen oordeel voorop stelden. Van napraten geen spoor. Het eerste onderwerp was zelfs een gelukkige aanval op de beweringen eener in Duitschland met roem bekende school. De nieuwe privaat-docent geeft colleges over Kriegsschriftsteller der Griechen und Romer, over Caesar mit Einleitung ber Röm. Kriegswesen, over Euripides' Medea. Hoe belangrijk de beide eerste colleges voor a. s. leeraren aan gymnasia zijn, behoef ik nauwelijks te zeggen. Wij kunnen het stelsel . van privaat-docenten alleen aanbevelen als het op boren omschreven grondslagen rust. Anderen mogen deze aangele genheid voor hun eigen vak bepleiten. Ik wil niet beweren, dat men bij eene even tueele herziening van de wet op het H. O. vooral 't oog naar Duitschland moet richten. Menigeen ? is daar ontevreden over het universitair onderwas in de oude talen. Dat blijkt o, a. uit een stuk in de Kölnische Zeitung van 28 Dec. 1891. Ofschoon de anonieme schrijver de zaken schromelijk over drijft, heeft zijn stuk toch zeer de aandacht ge trokken en o. a. 't aanzijn geschonken aan een geschrift van dr. Leopold Schmidt, prof. in Mar burg : der phüologische Universitatslehrer, seine Tadler und seine Ziele. Schmidt zegt, dat de voorstellen van hen, die naar verbetering uitzien, gewoonlijk niet aannemelijk zijn, maar dat hun scherpe critiek dikwijls goede wenken bevat. Het is een onomsiootelijke waarheid, dat de weten schap der class. philologie "en aan de academie n aan de gymnasia uitstekende vertegenwoordigers moet hebben, wanneer zij op den duur haar hooge roeping wil blijven vervullen. Men zou hetzelfde ongeveer van de wetenschap der theologie kunnen zeggen. Geen vakken zijn bij een aanzienlijk aantal veer ont wikkelde menschen zoo in discrediet als deze. Som migen houden het aanhooren van een verstandig en welgemeend woord, uitgesproken door een geacht en verdraagzaam predikant evenzeer voor tijd ver knoeien" als 't lezen van Homerus en Sophocles. Welke omstandigheden hierop invloed hebben | uitgeoefend, laat ik in 't midden'; 't staat vast, dat de vertegenwoordigers der wetenschappen veel gewicht in de schaal leggen. De academie is geen schoolmeesters- en domineesfabriek. Geheel verkeerd is de meening, dat predikanten slechte preeken behoeven te maken en menschen te be zoeken. Vele leeraren en predikanten delven bij het begin van hun loopbaan hun geestelijk graf. Bij ons heeft de bijna uitsluitende heerschappij der conjecturaal-kritiek ook iets op haar geweten. Daardoor zijn de beginselen der taaiwetenscbap.de pbysiolog. en psycholog. behandeling van de taal te veel op den achtergrond geschoven en juist datgene, wat de leeraar noodig heeft om zijn onderwijs vruchtbaar en degelijk te maken, is verwaarloosd. De tegen standers vallen natuurlijk altijd op de zwakke zijde aan. Zij kunnen ons niet meer beschuldigen. dat wij overtollige dingen laten loeren. In de laat ste jaren heeft er overal zulk een opruiming plaats gehad, dat wij haast een einde moeten maken aan die manie; wij bebben onze grammatica's en tbemaboeken zoo nauw bij Caesar en Cicero aan gesloten, dat wij zenuwachtig worden bij de vraag, of extraordinarius singularis goed latijn is; wij loopen gevaar eenzijdige puristen te kweeken, en daarvoor moeten wij ons hoeden. Elke nieuwe richting leidt eerst tot overdrijving, later brengt het gezond verstand haar wel in 't rechte spoor. Kundige docenten moeten 't kal van 't koren kunnen onderscheiden, zij zullen allén laten leercn, wat nuttig en noodig is en zich wachten voor buitensporigheden. Daarom is 't zoo wenscbelijk, dat 't universitair onderwijs op breedere grondslagen opgetrokken worde. Ich vertrete zegt prof. Schmidt t. a. p. p. 14 die Ansicht, dass das Ziel der akadem. Ausbildung eines künftigen Gymnasiallehrers viel zu niedrig gesteckt sein wiirde, wenn diese nichts weiter herbeiführen sollte als seine von der Scbule mitgcbrachten Kenntnisse um so viel zu erweitern, als der Lehrer vor dem Schuier voraus haben muss, dass sie vielmehr in erster Linie die Gewinnung dcrjenigen Keife und geistigen Gewandtheit bezweekt, die ihn Inhig macht einen wissenschaftlichen Stoft'selbstandigzu durchdringen, zu beherrscben, zu gestalten. Daarom nogmaals: uitbreiding van het aantal acad. leeraren in de cl. philologie, uitbreiding van de examen-eischen aan de eene zijde, inkrimping aan de andere zijde ; colleges over algemeene taal wetenschap worden verplichtend gesteld. Langs dezen weg komt men er van zelf toe om aan de acaJ. leeraren hoogere eischen te stellen. Dat mag vooral dan gebeuren, als zij zicb voldoende kun nen voorbereiden en in onderlingen wedijver den. hoogsten rang op wetenschappelijk gebied trachten. te veroveren. Een professor moet gewerkt hebben en de tooverkracbt bezitten om door woord en daad anderen aan 't werk te zetten. Ons land wil verscheidene letterkundige facul teiten bezitten. Ons land moet dan ook zorgen, dat ze in staat zijn om in alle onderdeden de wetenschap te dienen in overeenstemming met de eischen des tijds. *) Zie .luist. Wcclilil. van 10 Jan. en 17 April 1892. EKXKST L WISSE. De nieuwe aettflémieien. Erneat Lavisse is, aan het niet-wetenschappelijk publiek in Frankrijk vooral bekend door zijne reisbrievep, die in de IJi'h/its verschenen zijn; zij vereenigen een groote onpartijdigheid en juistheid van opmerking met veel meer l'rischheid. dan men van den ernstigcn geleerde verwachten zou. Wij balen een gedeelte van een der nieuwe aan. Kheinsberg 1891. De stad beeft tweeduizend en eenige houder den inwoners en ik heb er een half dozijn kleine hotels, zindelijk en sierlijk er uitziend, geteld. Ik begrij':> mij niet, hoc zij zaken maken. Die vraag is in Duitschland dikwijls bij mij opgeko men in kleine plaatsjes; want merk op, ge wordt er altoos goed bediend, zelfs met zekeren zwier.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl