De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1892 3 juli pagina 2

3 juli 1892 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Na 784 deeltelijk ook uit een historisch oogpunt. Kenan zegt, dat men dit bij werken van oudere dagteekening steeds doet en moet doen. Aan de eischen, die wij een vertoonbaar blijspel stellen, beantwoordt het natuurlijk met in alle opzichten meer; toch zi.t het lang niet kwaad in elkaar; de handeling . gaat geleidelijk voort, verwikkelt en ontwikkelt zich zonder inspanning, natuurlijk «n .ongedwongen. De vertooning van Het Spook huis zou voor velen nog een mooi, zij het dan niet louter aesthetisch genot kunnen zijn, indien zij namelijk het werk van tooneelspelers van lieroep, niet van dilettanten was; alleen de eersten zouden in staat, zijn het deels wezenlijk, deels schijn baar verroeste en verbrokkelde raderwerk weer in vollen gang te brengen. Kreeft en Kelly moesten liet spelen, hoorde ik achter mij zeggen; de opmerking is niet kwaad; Het Spookhuis als een Romeinsche operette beschouwd. De Park-schouwburg is zon der twijfel de allerongelukkigste Idealiteit, die men voor ongeoefende spelers kan kiezen. Dit alles is waar, doch het volgende niet minder. Tooneelwerken als Het Spookhuis worden door onze tooneelgezelschappen nooit vertoond; wij moeten er de studenten-vereeniging dankbaar voor zijn. dat zij ons in staat stelde kennis er mede te maken. De Parkschouwbnrg is brutaal groot; doch dit heeft ook zijn voor; in welken anderen zou men de vele gasten, die men vra gen wilde of vragen moest, geborgen hebben? Was iedere keus niet feitelijk afgesneden? Laten wij maar niet te zwaartillend of te reeleischend zijn. Al hebben wij geen mooie iSjpooft/mis-vertooning gehad, wij zijn een mooie Spoottwis-vertaling rijker geworden. Ik voor mij althans de heer Menden zal het mij, hoop ik, niet kwalijk nemen, heb ze met buiten gewoon genoegen gelezen. Hoe rlink en pun tig de taal, hoe vloeiend en luchtig de dia loog '. hoe weinig stijf- en stroefheden ! Hoe voortreffelijk is het den heer Mendes gelukt het fcluchtspel tot ons te doen naderen, zonder het al te los en modern te doen worden. Voor velen aal het een openbaring zijn geweest, dat een kluchtspol van voor 20(X) jaar zooveel grappen «n aardigheden bevat, die wij nog dagelijks uit halen of neerschrijven. Moge deze Plautus-verdietsching door meerdere van dezelfde waarde gevolgd worden, de liefde voor de werken deiouden kan door zulk een oordeelkundige ver vorming slechts winnen. Over de vele navolgers van den Romeinsehen dichter kan ik niet uit weiden ; evenmin over zijn voorgangers, die men in enkele dagbladberichten geheel beeft wegge cijferd. Voor de voorouders en nakomelingen van n type, den listigen slaaf, kan ik verwijzen naar »Les aïeux de Figaro," het bekende werkje van Marc-Monnier. Daar ik het stuk vooruit gelezen bad, heb ik, EOO niet alles gehoord, in ieder geval alles kun nen zien. De vertooning droeg van niets zoozeer Wijk als van studie en nauwlettendheid; ook in dit opzicht heeft de heer j\Ieiides eer van zijn werk; het mooie decoratief, de mise-en-scène, ook kot spel. alles was zeker zooveel mogelijk naar rijn aanwijzingen geregeld. Bij enkele spelers troffen nu en dan individueele trekken; de meesten hebben ongetwijfeld getracht de raadgevingen van den leider zoo getrouw mogelijk na te komen. Als-geheel zouden meer leven en luchtigheid niet geschaad hebben; sneller tempo en korter pauze's zouden ook in dit opzicht gunstig gewerkt liebben. Het best op dreef was Misargurides, tevens de eenige die overal verstaanbaar was; hij was het zekerst en oorspronkelijkst; zijn spel ging over het voetlicht heen; hij wist het groote tooneel «enigszins te vullen. 7eer verdienstelijk waren ook Tranio en Theopropides; de eerste bad iets drukker, de laatste iets minder druk kunnen rijn. Het innig pleizier, dat Tranio in zijn schelmerijen heeft, kwam goed uit; do korte, eigen wijze gebaartjes van Theopropides, schoon een beetje overdreven, waren alleraardigst. II. .T. M. op, dat heel veel leek op een pet, waarvan saen de klep had afgesneden, en daaronder kwamen haar lange donkerbruine haren te Yoorschijn, die in dikke krullen op haar schouders vielen. Zij keek me met guitige, nieuwsgierige blikken aan. --(Me ton bonnet pour ]\['sieu, Georgette.r' De kleine Georgette scheen geen lust te hebben aan dat bevel te gehoorzamen. Ze trok een pruilend lipje en kreeg een kleur. ;>0it, diable.' la cotjuettr.ric, oii va-t-elle se niche/r.' Ote ton bonnet, ja te dix." Georgette nam haar mutsje af. ?nVoila m'sieu.'" Ik kon mijn oogen niet gelooven. Boven op haar hoofd had zij een gladgeschoren plek, zoo groot als een kinderhand, en daar had hij zijn uitvinding geprobeerd. Midden in die kale plek had hij een bosje haar plantédans la peau, dat er uitzag als een vergeten achoofje op een afgemaaid veld. ;>IT kan er aan trek, J/We«. O'csl L ten planté, ea", zei hij met een stralend gezicht. De kleine schaamde zich en hield haar oogjes op den grond gericht. Hij trok er zelf aan, toen hij zag, dat ik dat niet durfde. »Vous voil'i convtiiiv'ii, M'sieu. Tat ies myne invent'ion, et quand die nusuil, via forti me est faite." Hij gaf het slachtoffer van zijn uitvinding een kus, en zij sprong naar binnen als een schuw eekhorentje, dat een oogenblik gevan gen maar weer losgelaten was. »Maar dat zal toch een zeer pijnlijke ope ratie zijn," merkte ik op ... en met een zucht: »dat arme kind!" ?»La pauvre enfant.' Oui, oui, mais elk sera ncompensce, quand ra aura réussi." Ik wenschle hem het beste en vertrok. Veertien dagen later kwam ik terug. Mijn vroolijke, vlugge Fransehman zag er DE TOESTAND DER MUZIEK ALS SCHEP PENDE KUNST EN DE GEVOLGEN VOOR DE OPERA. door W. F. THOOFT. I. Een blik in den huidigen toestand der Opera. Repertoire-malaise en on vruchtbare werkzaamheid. Onvol doende nalatenschap uit vroegere tijdvakken. Vermindering van het compositietalent sedert 1850. Nuttelooze opvoering van noviteiten en knoeierij met de componisten. Wie zijn de slachtoffers ? Nog geen anderhalve eeuw is 't geleden, dat de muziek als scheppende kunst haar tijdperk van hoogste ontwikkeling te gemoet ging, en sinds lang is nu reeds verval bespeurd, een ver schijnsel hetwelk, naarmate er meer componisten zijn opgetreden, gaandeweg grooter afmetingen heeft verkregen en sedert de laatste jaren overal moeilijkheden in het leven der muziekinstituten heeft veroorzaakt. Ze is omstreeks 1850 veel te vroeg gekomen, die talentvermindering bij de componisten, want zóó groot was de nalatenschap der vorige tijd vakken niet, of ze kon voor een frisch muzikaal leven nog eene belangrijke versterking met nieuwe werken van hoogere waarde verdragen. De gegeduchte teleurstelling hiermede ondervonden en verergerd door kwade praktijken van den kant der muziekdirectiën zelven, heeft zich op ieder terrein doen voelen, zoowel in de concertzaal als in de Opera, inaar nog het meest in laatstgenoemd instituut, en wel om reden dit voor zijn uitgebreiden werkkring het grootste repertoire noodig heeft. Hierbij gerekend de grootere rol. die de Opera in de latere muziekgeschiedenis gespeeld heett, is er stof te over om voor 't oogenblik alleen den toestand der dramatische muziek in behan deling te nemen en de concertmuziek nog te la ten rusten. Wat we van Opera-toestanden op eigen grond gebied hebben gezien, is bekend. De val van het Rotterdamsche kunstinstituut is voor een gedeelte ook door repertoire-verslijting veroorzaakt; de Haagsche opera heeft tijdelijk de opera seria als geheel afgespeeld moeten verbannen, maar niet temin de ondervinding opgedaan, dat de operacomique en de operette niet toereikend bleken om een duurzaam bestaan te verzekeren. In het buitenland is de toestand niet beter. Overal heeft eene voortzetting van degelijke muzikale ?werkzaamheid moeten plaats maken voor een geldelijk boven-water-blijven door beschikking hetzij over rijke subsidiën of over groote tijdverdrijfpublieken, waarvoor opsra, operette en ballet kan gegeven worden. De Groote Opera te Parijs is al sedert jaren met een buitengewoon beperkt repertoire zoo goed als aan het einde van haar Latijn geraakt, en 't is zeer de vraag, of deze instelling als afzonder lijk instituut nog lang zal kunnen voortleven. Meer reden van bestaan heeft de Opéra-comiyue, zoowel door grooter voorraad van werken uit tiet verleden alsook door het feit, dat het eenige ta lent, hetwelk de hedendaagsche componisten nog bezitten, juist aan dit instituut ten goede komt. De theaters in de Fransche provinciesteden en in Belgiëbevinden zich in denzelfden toestand als de Haagsche Opera en moeten, om nieuwe levensvatbaarheid te verkrijgen, hulp gaan zoe ken bij Wagner, op wien nog wel meer Duitsche componisten zullen moeten volgen. Van het Italiaansche muziekleven is te weinig bekend, om er met zekerheid iets van te kunnen zeggen; | vermoedelijk bestaan de theaters daar van zeer groote publieken, die den schouwburg tevens als conversatielokaal bezoeken. Repertoire-toestanden zijn dan van minder invloed. Des te meer in Duitschland, waar de operadirecteuren reeds van 1850 af met tal van mserendeels onbegaafde componisten geknoeid hebben, zonder tot eenige zoo treurig en moedeloos uit, dat ik de vraag, die ik op de lippen had, weer terugdrong, en ik zat al een poosje onder de schaar, toen ik bedacht, dat mijn stilzwijgen een volslagen gemis aan belangstelling verried, hetwelk hem in geval van mislukking en van die mislukking hield ik mij overtuigd nog meer zou krenken. «Mijnheer!'1 begon ik, terwijl ik hem in den spiegel aankeek, »hoe is het met de incention'f" en ik tikte als verdere aandui ding op mijn hoofd. »Wat zal ik M'sieu zek. lek gevoelig ben voor de belangstelling," en met een buiging: »1ouclió dci.'utrrpolitcsxe.'Ma.iiïik heb leclijke ding te vertel. Op groote oop is gevolgd groote -infortu/ie. L'entrejirite n tululnncn/ echo n t'.. Al de aren van Georgette's oof'd zoo solide planten, zijn uitgevallen. O.' Ie nial/ieiir\'' Ken zucht, en een klap op mijn kruin. »Het kind klaagde over pijn. lek aar ge troost. Uil maar niet, Georgette, uil maar niet. T u. neras rrcoinjiritx^c. Zij stil en naar bed. lek kijken als zij slaapt. Leg mijn and op aar oofd. Oofdje eel warm, en de womljes rood. l'/ie iiloération, roux i-oniiirenr'.'?'' »Ja, ja, de wondjes waren aan het verzweren gegaan." »Juist. Verzweren. Xc trouraift ;><v.s Ir mol. lek trek aan een aar, en oud et ia mijne and. lek was perplexe-, eelemaal gegooid van de been, en stond met traan in de oog bij de ruïne de mr..t ey/éraiicr.t." Ik had hartelijk met den man te doen, en wilde hem juist, troosten met de opmerking, dat »de geschiedenis der uitvindingen ons leert.... hoe...." toen hij mij in de rede viel. ^Pardon M'sien. Ik ben niet blijven staan bij de ruïne de 'mes c.tpc-ranccs. lek eb gezek, de theorie is goed, de pratique nc marclte pas cncf/re. lek eb gevocht tegen de kaalheid et f ai plantéles cJicieiu: dans la pr.nn. repertoire-verrijking te kunnen geraken, om later nog een leelijk figuur te maken met Nessier, wiens al te spoedig verworven roem ten gevolge van treurige trompetklanken weer even spoedig ten gronde ging. Dit geval en de brutale reclame, die al sedert jaar en dag ook in de muziekwereld en weljuist ten behoeve van componisten heeft huisgehouden, manen tot voorzichtigheid met den jongen Itali aan Mascagni, wien de sensatiezucht van onzen tijd al dadelijk na een eerste werk op een te hoog voetstuk heeft willen plaatsen. Duurzame kunstroem wordt niet door tooverij en op nen dag verkregen; daarvoor is een langzamer be kend worden met achtereenvolgende werken van degelijk gehalte noodig. Vooreerst zij hier dus nou eene afwachtende houding aangenomen. Tot zoover de huidige toestand. En nu de oorzaak! Om deze te verklaren zal 't noodig zijn eerst de nalatenschap der componisten uit de vorige tijdvakken benevens den aanvoer van latere werken in oogeiischouw te nemen, om dan in een volgend artikel uit de muziekgeschiedenis van van 1750?1850 de waarschijnlijke oorzaak van de talentvermindering bij de hedendaagsche com ponisten op te sporen. Het opera-repertoire, zooals het sedert de hoogere ontwikkeling der muziek ontstaan is, laat zich verdeelen als volgt: 1. Opera's gecomponeerd van 1750?1825 2. 1825-1850 3. na 1850. 1. De opera's uit het eerstgenoemde tijdvak geven al dadelijk een geduchte verliespost. De Fransche en Italiaansche zijn nagenoeg alle ver drongen en in het vergeetboek geraakt. Alleen de Duitsche theaters hebben nog eene nalaten schap uit de werken van Mozart, Cherubini, Beet hoven en Weber behouden, terwijl ze tevens de Fransche componisten Mchul en Boieldieu in be scherming hebben genomen, die door hun eigen landgenooten zijn veronachtzaamd. Gluck als voorganger en wegbereider wordt slechts enkele malen opgevoerd, maar heeft geen vaste plaats op het repertoire. 2. De opera's uit het tijdvak 1825?1850. Deze toonwerken vormen nog tot op den huldigen dag den hoofdschotel van het repertoire. Naar den uiterlijken schijn te oordeelen, zou dit tijd vak het glansrijkste uit de geschiedenis der dra matische muziek mogen genoemd worden, en wel door de creatie der moderne groote opera, die als genre heel andere voorgangsters had gehad. Maar bij een nauwkeuriger opmaken van de re kening blijkt de vruchtbaarheid van dit tijdvak lang niet dat resultaat te hebben gegeven, wat men er van had kunnen verwachten. Daarvoor waren de toenmaals werkzame compo nisten, ofschoon naar verhouding van de kleine tijd ruimte in aantal voldoende, te ongelijk van richting en kracht en de meesten niet ernstig genoeg. Spelbre kers waren de Italianen, Bellini, Donizetti en later ook Verdi werkten alle objectief voor het Itali aansche publiek en om de zangers met bel canto te laten schitteren, maar hadden van dramatische waarheid in de muziek geen begrip. Ilooger stond in zijn beste werken Rossini, maar deze componist legde reeds in de kracht van zijn leven de pen neder, terwijl hier tevens in werking komt, dat de operadirectiën onderscheidene andere werken, die wellicht nog van waarde zijn, van het reper toire hebben laten verdwijnen. Van de Fransche componisten was Auber voorzeker vruchtbaar ge noeg, maar ongelukkig te gemakzuchtig om zich op den duur voor degelijk werk in te spannen. Dit alles te zamen genomen geeft een deficit, hetwelk door Meyerbeer en Halévy niet kon vergoed worden. En hoe de rekening staat met Adam, weten we ook alweer niet, daar de meeste werken van dezen componist van het repertoire gelaten worden. De bijdrage van Duitscbland, ofschoon grootendeels degelijker, was quantitatief te klein om het repertoire krachtig uit te breiden. Marschner, lek moet nu vecht tegen de idi-,'raliün, en iek mij nu assoeif met een docteur, die eeft ? et geval studeerd en eeft mij beloofd ccne j rutfjiient om te maak, dat die chercu.r j>lnn- j téx niet meer zweer. En tjiiand ;?</ ri'its*//.... j »Jawel, dat begrijp ik, votrc fi/rt/uie cxl faitc." »<)iii, et ma fjeori/rt/c sera rci'ompciiNic." Jaren lang verloor ik Paul Dupuv uitliet oog, en ik heb hem pas voor eenige weken weer teruggevonden, bij gelegenheid, dat ik de nieuwe buurten, die in mijn uitstedigheid als uit den grond waren verrezen, eens op mijn gemak doorkruiste. Ik zie voor een raam van een kleine kap pers- en barbiers-affaire twee wassen prui kebollen staan, en het is me of ik een paar j bekenden zie, die ik me wel herinner, maar die ik, zooals men zegt, niet dadelijk thuis kan brengen. Ik knijp mijn oogen dicht om mij het lang verleden weer voor te stellen, en daar zie ik ze in een rijtje van vier staan voor een rood gordijntje. De heele scène van de in.reiilioit, van Georgette, met haar kunst matige kale plek en de ingeplante haren staan mij weer levendig voor den geest. Ik kijk op en daar zie ik zijn naam op het glas: Paul Dupuv. De kwalificatie van ?-?i'iiij'fi'Uf rt J'crriiija/cr de l'aris' zijn ver dwenen, maar daarentegen zwaait en zwibbelt een koperen scheer bekken aan een ijze ren stang boven de deur. Ik treed binnen, en als Dupuv mij, even gracieus maar niet zoo vlug meer als vroe ger, het witte laken heeft omgeworpen, neem ik hem eens goed op. Hij is oud geworden, en of mijn oogen moeten mij bedriegen hij heeft een pruik op. Hij vertelt niet meer van Parijs. Zwijgend doet hij zijn werk, maar ik krijg hem toch aan het praten. Hij spreekt nog altijd met Wagner en Ottp Nicolai hebben met elkander slechts 4 repertoi e-werken geleverd; der Vampyr en der lempler und, die Jttdin van eerstgenoemden, alsook Wagner's Bienzi en Fllegende Hol lander worden slechts nu en dan opgevoerd. Spohr, uit een vroeger tijdvak overgebleven, kon zich met zijn Jeisonda nog lang staande houden, maar heeft, evenals de mindere goden Lortzing en Flotow, in latere jaren den tol aan den tijd moeten betalen. Kortom, juist het tijdvak, waarop de opera voor hare werkzaamheid het meest moet steunen, is gebleken te klein en in degelijken zin niet productief genoeg geweest te zijn, om geen krachtig woord over te laten aan 3. de opera's na 1850 gecomponeerd. Maar helaas! hiermede is juist de grootste teleurstel ling ondervonden en tevens de aanhoudende tegen spoed, die den actueel slechten toestand hebben veroorzaakt. Terwijl de voortzetting van een frisch muzikaal leven bet optreden van compo nisten vorderde, die aan talent meer ernst paar den, dan het ineerendeel hunner voorgangers had bezeten, heeft de werkzaamheid der latere com ponisten deze behoefte bijna in 't geheel niet kunnen bevredigen. Meer ernst is er wel be speurd, maar deze eigenschap is geheel nutteloos gemaakt niet alleen door gebrek aan dramatisch talent maar ook door sterken achteruitgang in melodische vinding. Slecbts enkele der bekend geworden componisten maken eene gunstige uit zondering. Eene revue over de drie voorname muzieklanden houdende, beginnen we met Italië. Dit land heeft na den dood van Donizetti (1847) slechts met n algemeen gespeelden componist kunnen prijken, den aanlokkelijken maar tevens berispelijken Verdi, die zijn rijk natuurlijk talent aan zinlooze lyriek bleef' verkwisten, totdat hij, reeds op hooger leeftijd gekomen, met zijne Aïda eens klaps tot eene geheel tegenovergestelde richting oversloeg. (Slot volgt). AANTKKKKXIXGKN SCHILDERKUNST. Te weinig bekend waarlijk, nis men in aan merking neemt wat. al hizonders en moois men er vindt, is bet kasteel te Ileeswijk, oen uur ver met den stoomtram van Den l.osch gelegen. liet is een oud monument, uit elfhonderd, althans de toren en enkele stukken er van zijn uit dien tijd, maar een deel is van lö!H), on een bijbouw en restauratie zijn van 1S4-U 5(1, half van deze dayen, liet geheel geeft met gracht, bijgebouw en toren nog vrijwel het compost'1 van 1500. Intusschou, al is liet ka>toel van buiten ook wel pit toresk, men vindt zoo iets in ons land nog wel mooier. Maar geheel uniek is de inhoud, een par ticuliere veiv.ameling van oudheden en kunst, die werd aangelegd door .Ihr. van den lïogaerde van der niL'ge, den toen ma l i gen gouverneur van Noordlirabant, die ook het Provinciaal Genootschap oprichtte, on de vader was van den tegenwoordigen hr/itter. l lij begon met verzamelen in een giiiistiifoii tijd. want weinigen zagen toen de belangrijkheid in van middcnoeiiwscho knust. Kr wordt verhaald dat toentertijd wagonladingen Hollanilsrlie antikiteiten naai' Parijs verzonden werden, en dat in do zuidelijke provinciën de allermerkwaardigste overblijfselen van oude kunst, door uitdragers wekelijks aan de bui/en werden afgehaald, ongeveer zooals men thans het vuilnis door den aschman laat wegdragen. Schilderijen ver kocht men bij dozijnen en per honderd. Iemand dus van zulk buitengewoon door/icht, die boven dien een positie bekleedde als ,)br. van den 15ogaerde, kon toen no<r eens wat machtig Avorden. lüj /iju dood werd door zijn zoons bet goodo werk voortgezet, en zij richtten er hun leven op in, de collectie van hun vader te kunnen behou den, uit te breiden, en steeds boter te arrangoeron; bet plaatsen van het vele wat er te plaatsen was, is een werk dat nog altijd niet voltooid is. liet vorii.' jaar is een van de twee o verblijvenden 'e-.toi'ven, en de ooniiïgeblevene zet het werk een vreemd accent, maar Fransche woorden gooit hij er niet zooveel meer doorheen. Op eens zegt hij, alsof dat UisscLien ons geheim moest, blijven en hij bang was, dat de werkman, die binnen was gekomen om zich te laten scheren, het verstaan zou : .Voiis c»i>ni>fit''i". t'i 'j i'tno n IK'r." sMet God en met cere, Dupuv! liet is ook al langer dan vijftien jaren geleden, dat je mij onder huilden h ad t. Georgette, uw doch ter, was toen een meisje van eenjaar of tien!'' De schaar valt hem bijna uit de hand, en hij aat naast, den spiegel staan om mij beter in het gezicht te kunnen zien. Ik vertel van de /'uren/ion di' planter /ex i-l/erc/t.t' dans la prau, van de tilcéraiinii, van de oiiyiicnt, die M'sini Ie ilni-li'iir zou uitdenken en ik breng hem in herinnering, hoe hij mij eens verraste met zijn uitspraak : iek kan aar maak, waar geen aar is. »Eu hoe is het af'geloopen ?" Hij neemt zijn pruik af en geeft een slag op zijn kalen knikker. ,, Ydilil It ri'xiil/al. Gén aar, waar aar geweest is. Ueorgette werd ouder en mijn vrouw wilde niet langer, dat ik met haar proeven zou nemen. Zij wilde, dat ik het geheel en voor altijd zou opgeven. Maar ik zei : je ii'ni pux Ie droi/ de renuurcr a mto iiii'ciüioit, '/ui. A1/ c.llc riatx.iit, /'era ma for/une, en ik eb mijn eigen oofd gegeven en mijne vrouw a jilan/i'- Ir.n e!,/ cKit.r. Nu is mijn oofd kaal door de 'iilri'ralion, maar ik eb mijn paruik, r'ar luid molt talent i/lait /«." Hij zet zijn pruik weer op. »Ja, ge hebl uw pruik, mals Inpcrruquc est tul meitxoHi/r. el rVx/ I-L i:órttil i/it'/i muts faut." »En die zullen wij vinden," antwoordt hij met den gloed der overtuiging, ^we zullen haar vinden; ben ik het niet, dan is een ander de gelukkige, maar de theorie is goed. Ce nest que la praliyue qni manque'''1

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl