Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Na 784
deeltelijk ook uit een historisch oogpunt. Kenan
zegt, dat men dit bij werken van oudere
dagteekening steeds doet en moet doen. Aan de
eischen, die wij een vertoonbaar blijspel stellen,
beantwoordt het natuurlijk met in alle opzichten
meer; toch zi.t het lang niet kwaad in elkaar;
de handeling . gaat geleidelijk voort, verwikkelt
en ontwikkelt zich zonder inspanning, natuurlijk
«n .ongedwongen. De vertooning van Het Spook
huis zou voor velen nog een mooi, zij het dan
niet louter aesthetisch genot kunnen zijn, indien
zij namelijk het werk van tooneelspelers van
lieroep, niet van dilettanten was; alleen de eersten
zouden in staat, zijn het deels wezenlijk, deels schijn
baar verroeste en verbrokkelde raderwerk weer in
vollen gang te brengen. Kreeft en Kelly moesten liet
spelen, hoorde ik achter mij zeggen; de opmerking
is niet kwaad; Het Spookhuis als een Romeinsche
operette beschouwd. De Park-schouwburg is zon
der twijfel de allerongelukkigste Idealiteit, die
men voor ongeoefende spelers kan kiezen. Dit
alles is waar, doch het volgende niet minder.
Tooneelwerken als Het Spookhuis worden door
onze tooneelgezelschappen nooit vertoond; wij
moeten er de studenten-vereeniging dankbaar
voor zijn. dat zij ons in staat stelde kennis er
mede te maken. De Parkschouwbnrg is brutaal
groot; doch dit heeft ook zijn voor; in welken
anderen zou men de vele gasten, die men vra
gen wilde of vragen moest, geborgen hebben?
Was iedere keus niet feitelijk afgesneden?
Laten wij maar niet te zwaartillend of te
reeleischend zijn. Al hebben wij geen mooie
iSjpooft/mis-vertooning gehad, wij zijn een mooie
Spoottwis-vertaling rijker geworden. Ik voor
mij althans de heer Menden zal het mij,
hoop ik, niet kwalijk nemen, heb ze met buiten
gewoon genoegen gelezen. Hoe rlink en pun
tig de taal, hoe vloeiend en luchtig de dia
loog '. hoe weinig stijf- en stroefheden ! Hoe
voortreffelijk is het den heer Mendes gelukt het
fcluchtspel tot ons te doen naderen, zonder het
al te los en modern te doen worden. Voor velen
aal het een openbaring zijn geweest, dat een
kluchtspol van voor 20(X) jaar zooveel grappen
«n aardigheden bevat, die wij nog dagelijks uit
halen of neerschrijven. Moge deze
Plautus-verdietsching door meerdere van dezelfde waarde
gevolgd worden, de liefde voor de werken
deiouden kan door zulk een oordeelkundige ver
vorming slechts winnen. Over de vele navolgers
van den Romeinsehen dichter kan ik niet uit
weiden ; evenmin over zijn voorgangers, die men
in enkele dagbladberichten geheel beeft wegge
cijferd. Voor de voorouders en nakomelingen van
n type, den listigen slaaf, kan ik verwijzen
naar »Les aïeux de Figaro," het bekende werkje
van Marc-Monnier.
Daar ik het stuk vooruit gelezen bad, heb ik,
EOO niet alles gehoord, in ieder geval alles kun
nen zien. De vertooning droeg van niets zoozeer
Wijk als van studie en nauwlettendheid; ook in
dit opzicht heeft de heer j\Ieiides eer van zijn
werk; het mooie decoratief, de mise-en-scène, ook
kot spel. alles was zeker zooveel mogelijk naar
rijn aanwijzingen geregeld. Bij enkele spelers
troffen nu en dan individueele trekken; de
meesten hebben ongetwijfeld getracht de raadgevingen
van den leider zoo getrouw mogelijk na te komen.
Als-geheel zouden meer leven en luchtigheid niet
geschaad hebben; sneller tempo en korter pauze's
zouden ook in dit opzicht gunstig gewerkt liebben.
Het best op dreef was Misargurides, tevens de
eenige die overal verstaanbaar was; hij was het
zekerst en oorspronkelijkst; zijn spel ging over
het voetlicht heen; hij wist het groote tooneel
«enigszins te vullen. 7eer verdienstelijk waren
ook Tranio en Theopropides; de eerste bad iets
drukker, de laatste iets minder druk kunnen
rijn. Het innig pleizier, dat Tranio in zijn
schelmerijen heeft, kwam goed uit; do korte, eigen
wijze gebaartjes van Theopropides, schoon een
beetje overdreven, waren alleraardigst.
II. .T. M.
op, dat heel veel leek op een pet, waarvan
saen de klep had afgesneden, en daaronder
kwamen haar lange donkerbruine haren te
Yoorschijn, die in dikke krullen op haar
schouders vielen. Zij keek me met guitige,
nieuwsgierige blikken aan.
--(Me ton bonnet pour ]\['sieu, Georgette.r'
De kleine Georgette scheen geen lust te
hebben aan dat bevel te gehoorzamen. Ze
trok een pruilend lipje en kreeg een kleur.
;>0it, diable.' la cotjuettr.ric, oii va-t-elle se
niche/r.' Ote ton bonnet, ja te dix."
Georgette nam haar mutsje af.
?nVoila m'sieu.'"
Ik kon mijn oogen niet gelooven. Boven
op haar hoofd had zij een gladgeschoren
plek, zoo groot als een kinderhand, en daar
had hij zijn uitvinding geprobeerd. Midden
in die kale plek had hij een bosje haar
plantédans la peau, dat er uitzag als een
vergeten achoofje op een afgemaaid veld.
;>IT kan er aan trek, J/We«. O'csl L ten
planté, ea", zei hij met een stralend gezicht.
De kleine schaamde zich en hield haar
oogjes op den grond gericht.
Hij trok er zelf aan, toen hij zag, dat ik
dat niet durfde.
»Vous voil'i convtiiiv'ii, M'sieu. Tat ies myne
invent'ion, et quand die nusuil, via forti me
est faite."
Hij gaf het slachtoffer van zijn uitvinding
een kus, en zij sprong naar binnen als een
schuw eekhorentje, dat een oogenblik gevan
gen maar weer losgelaten was.
»Maar dat zal toch een zeer pijnlijke ope
ratie zijn," merkte ik op ... en met een
zucht: »dat arme kind!"
?»La pauvre enfant.' Oui, oui, mais elk sera
ncompensce, quand ra aura réussi."
Ik wenschle hem het beste en vertrok.
Veertien dagen later kwam ik terug.
Mijn vroolijke, vlugge Fransehman zag er
DE TOESTAND DER MUZIEK ALS SCHEP
PENDE KUNST EN DE GEVOLGEN
VOOR DE OPERA.
door W. F. THOOFT.
I.
Een blik in den huidigen toestand der
Opera. Repertoire-malaise en on
vruchtbare werkzaamheid. Onvol
doende nalatenschap uit vroegere
tijdvakken. Vermindering van het
compositietalent sedert 1850.
Nuttelooze opvoering van noviteiten en
knoeierij met de componisten. Wie
zijn de slachtoffers ?
Nog geen anderhalve eeuw is 't geleden, dat
de muziek als scheppende kunst haar tijdperk
van hoogste ontwikkeling te gemoet ging, en
sinds lang is nu reeds verval bespeurd, een ver
schijnsel hetwelk, naarmate er meer componisten
zijn opgetreden, gaandeweg grooter afmetingen
heeft verkregen en sedert de laatste jaren overal
moeilijkheden in het leven der muziekinstituten
heeft veroorzaakt.
Ze is omstreeks 1850 veel te vroeg gekomen,
die talentvermindering bij de componisten, want
zóó groot was de nalatenschap der vorige tijd
vakken niet, of ze kon voor een frisch muzikaal
leven nog eene belangrijke versterking met nieuwe
werken van hoogere waarde verdragen. De
gegeduchte teleurstelling hiermede ondervonden en
verergerd door kwade praktijken van den kant
der muziekdirectiën zelven, heeft zich op ieder
terrein doen voelen, zoowel in de concertzaal als
in de Opera, inaar nog het meest in laatstgenoemd
instituut, en wel om reden dit voor zijn
uitgebreiden werkkring het grootste repertoire noodig
heeft. Hierbij gerekend de grootere rol. die de
Opera in de latere muziekgeschiedenis gespeeld
heett, is er stof te over om voor 't oogenblik alleen
den toestand der dramatische muziek in behan
deling te nemen en de concertmuziek nog te la
ten rusten.
Wat we van Opera-toestanden op eigen grond
gebied hebben gezien, is bekend. De val van het
Rotterdamsche kunstinstituut is voor een gedeelte
ook door repertoire-verslijting veroorzaakt; de
Haagsche opera heeft tijdelijk de opera seria als
geheel afgespeeld moeten verbannen, maar niet
temin de ondervinding opgedaan, dat de
operacomique en de operette niet toereikend bleken
om een duurzaam bestaan te verzekeren. In
het buitenland is de toestand niet beter. Overal
heeft eene voortzetting van degelijke muzikale
?werkzaamheid moeten plaats maken voor een
geldelijk boven-water-blijven door beschikking
hetzij over rijke subsidiën of over groote
tijdverdrijfpublieken, waarvoor opsra, operette en ballet
kan gegeven worden.
De Groote Opera te Parijs is al sedert jaren
met een buitengewoon beperkt repertoire zoo goed
als aan het einde van haar Latijn geraakt, en 't
is zeer de vraag, of deze instelling als afzonder
lijk instituut nog lang zal kunnen voortleven.
Meer reden van bestaan heeft de Opéra-comiyue,
zoowel door grooter voorraad van werken uit tiet
verleden alsook door het feit, dat het eenige ta
lent, hetwelk de hedendaagsche componisten nog
bezitten, juist aan dit instituut ten goede komt.
De theaters in de Fransche provinciesteden en
in Belgiëbevinden zich in denzelfden toestand
als de Haagsche Opera en moeten, om nieuwe
levensvatbaarheid te verkrijgen, hulp gaan zoe
ken bij Wagner, op wien nog wel meer Duitsche
componisten zullen moeten volgen. Van het
Italiaansche muziekleven is te weinig bekend,
om er met zekerheid iets van te kunnen zeggen;
| vermoedelijk bestaan de theaters daar van zeer
groote publieken, die den schouwburg tevens als
conversatielokaal bezoeken. Repertoire-toestanden
zijn dan van minder invloed. Des te meer in
Duitschland, waar de operadirecteuren reeds van
1850 af met tal van mserendeels onbegaafde
componisten geknoeid hebben, zonder tot eenige
zoo treurig en moedeloos uit, dat ik de vraag,
die ik op de lippen had, weer terugdrong,
en ik zat al een poosje onder de schaar,
toen ik bedacht, dat mijn stilzwijgen een
volslagen gemis aan belangstelling verried,
hetwelk hem in geval van mislukking en
van die mislukking hield ik mij overtuigd
nog meer zou krenken.
«Mijnheer!'1 begon ik, terwijl ik hem in
den spiegel aankeek, »hoe is het met de
incention'f" en ik tikte als verdere aandui
ding op mijn hoofd.
»Wat zal ik M'sieu zek. lek gevoelig ben
voor de belangstelling," en met een buiging:
»1ouclió dci.'utrrpolitcsxe.'Ma.iiïik heb leclijke
ding te vertel. Op groote oop is gevolgd
groote -infortu/ie. L'entrejirite n tululnncn/
echo n t'.. Al de aren van Georgette's oof'd zoo
solide planten, zijn uitgevallen. O.' Ie
nial/ieiir\'' Ken zucht, en een klap op mijn kruin.
»Het kind klaagde over pijn. lek aar ge
troost. Uil maar niet, Georgette, uil maar
niet. T u. neras rrcoinjiritx^c. Zij stil en naar
bed. lek kijken als zij slaapt. Leg mijn and
op aar oofd. Oofdje eel warm, en de
womljes rood. l'/ie iiloération, roux i-oniiirenr'.'?''
»Ja, ja, de wondjes waren aan het
verzweren gegaan."
»Juist. Verzweren. Xc trouraift ;><v.s Ir mol.
lek trek aan een aar, en oud et ia mijne
and. lek was perplexe-, eelemaal gegooid van
de been, en stond met traan in de oog bij
de ruïne de mr..t ey/éraiicr.t."
Ik had hartelijk met den man te doen, en
wilde hem juist, troosten met de opmerking,
dat »de geschiedenis der uitvindingen ons
leert.... hoe...." toen hij mij in de rede viel.
^Pardon M'sien. Ik ben niet blijven staan
bij de ruïne de 'mes c.tpc-ranccs. lek eb
gezek, de theorie is goed, de pratique nc
marclte pas cncf/re. lek eb gevocht tegen de
kaalheid et f ai plantéles cJicieiu: dans la pr.nn.
repertoire-verrijking te kunnen geraken, om later
nog een leelijk figuur te maken met Nessier,
wiens al te spoedig verworven roem ten gevolge
van treurige trompetklanken weer even spoedig
ten gronde ging.
Dit geval en de brutale reclame, die al sedert
jaar en dag ook in de muziekwereld en weljuist
ten behoeve van componisten heeft huisgehouden,
manen tot voorzichtigheid met den jongen Itali
aan Mascagni, wien de sensatiezucht van onzen
tijd al dadelijk na een eerste werk op een te
hoog voetstuk heeft willen plaatsen. Duurzame
kunstroem wordt niet door tooverij en op nen
dag verkregen; daarvoor is een langzamer be
kend worden met achtereenvolgende werken van
degelijk gehalte noodig. Vooreerst zij hier dus
nou eene afwachtende houding aangenomen.
Tot zoover de huidige toestand. En nu de
oorzaak! Om deze te verklaren zal 't noodig zijn
eerst de nalatenschap der componisten uit de
vorige tijdvakken benevens den aanvoer van latere
werken in oogeiischouw te nemen, om dan in een
volgend artikel uit de muziekgeschiedenis van
van 1750?1850 de waarschijnlijke oorzaak van
de talentvermindering bij de hedendaagsche com
ponisten op te sporen.
Het opera-repertoire, zooals het sedert de hoogere
ontwikkeling der muziek ontstaan is, laat zich
verdeelen als volgt:
1. Opera's gecomponeerd van 1750?1825
2. 1825-1850
3. na 1850.
1. De opera's uit het eerstgenoemde tijdvak
geven al dadelijk een geduchte verliespost. De
Fransche en Italiaansche zijn nagenoeg alle ver
drongen en in het vergeetboek geraakt. Alleen
de Duitsche theaters hebben nog eene nalaten
schap uit de werken van Mozart, Cherubini, Beet
hoven en Weber behouden, terwijl ze tevens de
Fransche componisten Mchul en Boieldieu in be
scherming hebben genomen, die door hun eigen
landgenooten zijn veronachtzaamd. Gluck als
voorganger en wegbereider wordt slechts enkele
malen opgevoerd, maar heeft geen vaste plaats
op het repertoire.
2. De opera's uit het tijdvak 1825?1850.
Deze toonwerken vormen nog tot op den huldigen
dag den hoofdschotel van het repertoire. Naar
den uiterlijken schijn te oordeelen, zou dit tijd
vak het glansrijkste uit de geschiedenis der dra
matische muziek mogen genoemd worden, en wel
door de creatie der moderne groote opera, die
als genre heel andere voorgangsters had gehad.
Maar bij een nauwkeuriger opmaken van de re
kening blijkt de vruchtbaarheid van dit tijdvak
lang niet dat resultaat te hebben gegeven, wat
men er van had kunnen verwachten.
Daarvoor waren de toenmaals werkzame compo
nisten, ofschoon naar verhouding van de kleine tijd
ruimte in aantal voldoende, te ongelijk van richting en
kracht en de meesten niet ernstig genoeg. Spelbre
kers waren de Italianen, Bellini, Donizetti en later
ook Verdi werkten alle objectief voor het Itali
aansche publiek en om de zangers met bel canto
te laten schitteren, maar hadden van dramatische
waarheid in de muziek geen begrip. Ilooger stond
in zijn beste werken Rossini, maar deze componist
legde reeds in de kracht van zijn leven de pen
neder, terwijl hier tevens in werking komt, dat
de operadirectiën onderscheidene andere werken,
die wellicht nog van waarde zijn, van het reper
toire hebben laten verdwijnen. Van de Fransche
componisten was Auber voorzeker vruchtbaar ge
noeg, maar ongelukkig te gemakzuchtig om zich
op den duur voor degelijk werk in te spannen.
Dit alles te zamen genomen geeft een deficit,
hetwelk door Meyerbeer en Halévy niet kon
vergoed worden.
En hoe de rekening staat met Adam, weten we
ook alweer niet, daar de meeste werken van dezen
componist van het repertoire gelaten worden.
De bijdrage van Duitscbland, ofschoon grootendeels
degelijker, was quantitatief te klein om het
repertoire krachtig uit te breiden. Marschner,
lek moet nu vecht tegen de idi-,'raliün, en
iek mij nu assoeif met een docteur, die eeft ?
et geval studeerd en eeft mij beloofd ccne j
rutfjiient om te maak, dat die chercu.r j>lnn- j
téx niet meer zweer. En tjiiand ;?</ ri'its*//.... j
»Jawel, dat begrijp ik, votrc fi/rt/uie cxl faitc."
»<)iii, et ma fjeori/rt/c sera rci'ompciiNic."
Jaren lang verloor ik Paul Dupuv uitliet
oog, en ik heb hem pas voor eenige weken
weer teruggevonden, bij gelegenheid, dat ik
de nieuwe buurten, die in mijn uitstedigheid
als uit den grond waren verrezen, eens op
mijn gemak doorkruiste.
Ik zie voor een raam van een kleine kap
pers- en barbiers-affaire twee wassen prui
kebollen staan, en het is me of ik een paar j
bekenden zie, die ik me wel herinner, maar
die ik, zooals men zegt, niet dadelijk thuis
kan brengen.
Ik knijp mijn oogen dicht om mij het
lang verleden weer voor te stellen, en daar
zie ik ze in een rijtje van vier staan voor
een rood gordijntje. De heele scène van de
in.reiilioit, van Georgette, met haar kunst
matige kale plek en de ingeplante haren
staan mij weer levendig voor den geest. Ik
kijk op en daar zie ik zijn naam op het
glas: Paul Dupuv. De kwalificatie van
?-?i'iiij'fi'Uf rt J'crriiija/cr de l'aris' zijn ver
dwenen, maar daarentegen zwaait en
zwibbelt een koperen scheer bekken aan een ijze
ren stang boven de deur.
Ik treed binnen, en als Dupuv mij, even
gracieus maar niet zoo vlug meer als vroe
ger, het witte laken heeft omgeworpen, neem
ik hem eens goed op.
Hij is oud geworden, en of mijn oogen
moeten mij bedriegen hij heeft een pruik
op. Hij vertelt niet meer van Parijs. Zwijgend
doet hij zijn werk, maar ik krijg hem toch
aan het praten. Hij spreekt nog altijd met
Wagner en Ottp Nicolai hebben met elkander
slechts 4 repertoi e-werken geleverd; der Vampyr
en der lempler und, die Jttdin van
eerstgenoemden, alsook Wagner's Bienzi en Fllegende Hol
lander worden slechts nu en dan opgevoerd.
Spohr, uit een vroeger tijdvak overgebleven, kon
zich met zijn Jeisonda nog lang staande houden,
maar heeft, evenals de mindere goden Lortzing en
Flotow, in latere jaren den tol aan den tijd moeten
betalen. Kortom, juist het tijdvak, waarop de
opera voor hare werkzaamheid het meest moet
steunen, is gebleken te klein en in degelijken
zin niet productief genoeg geweest te zijn, om
geen krachtig woord over te laten aan
3. de opera's na 1850 gecomponeerd. Maar
helaas! hiermede is juist de grootste teleurstel
ling ondervonden en tevens de aanhoudende tegen
spoed, die den actueel slechten toestand hebben
veroorzaakt. Terwijl de voortzetting van een
frisch muzikaal leven bet optreden van compo
nisten vorderde, die aan talent meer ernst paar
den, dan het ineerendeel hunner voorgangers had
bezeten, heeft de werkzaamheid der latere com
ponisten deze behoefte bijna in 't geheel niet
kunnen bevredigen. Meer ernst is er wel be
speurd, maar deze eigenschap is geheel nutteloos
gemaakt niet alleen door gebrek aan dramatisch
talent maar ook door sterken achteruitgang in
melodische vinding. Slecbts enkele der bekend
geworden componisten maken eene gunstige uit
zondering.
Eene revue over de drie voorname
muzieklanden houdende, beginnen we met Italië. Dit land
heeft na den dood van Donizetti (1847) slechts
met n algemeen gespeelden componist kunnen
prijken, den aanlokkelijken maar tevens
berispelijken Verdi, die zijn rijk natuurlijk talent aan
zinlooze lyriek bleef' verkwisten, totdat hij, reeds
op hooger leeftijd gekomen, met zijne Aïda eens
klaps tot eene geheel tegenovergestelde richting
oversloeg.
(Slot volgt).
AANTKKKKXIXGKN SCHILDERKUNST.
Te weinig bekend waarlijk, nis men in aan
merking neemt wat. al hizonders en moois men er
vindt, is bet kasteel te Ileeswijk, oen uur ver
met den stoomtram van Den l.osch gelegen. liet
is een oud monument, uit elfhonderd, althans de
toren en enkele stukken er van zijn uit dien tijd,
maar een deel is van lö!H), on een bijbouw en
restauratie zijn van 1S4-U 5(1, half van deze
dayen, liet geheel geeft met gracht, bijgebouw en
toren nog vrijwel het compost'1 van 1500.
Intusschou, al is liet ka>toel van buiten ook wel pit
toresk, men vindt zoo iets in ons land nog wel
mooier. Maar geheel uniek is de inhoud, een par
ticuliere veiv.ameling van oudheden en kunst, die
werd aangelegd door .Ihr. van den lïogaerde van
der niL'ge, den toen ma l i gen gouverneur van
Noordlirabant, die ook het Provinciaal Genootschap
oprichtte, on de vader was van den
tegenwoordigen hr/itter. l lij begon met verzamelen in een
giiiistiifoii tijd. want weinigen zagen toen de
belangrijkheid in van middcnoeiiwscho knust. Kr
wordt verhaald dat toentertijd wagonladingen
Hollanilsrlie antikiteiten naai' Parijs verzonden
werden, en dat in do zuidelijke provinciën de
allermerkwaardigste overblijfselen van oude kunst,
door uitdragers wekelijks aan de bui/en werden
afgehaald, ongeveer zooals men thans het vuilnis
door den aschman laat wegdragen. Schilderijen ver
kocht men bij dozijnen en per honderd. Iemand
dus van zulk buitengewoon door/icht, die boven
dien een positie bekleedde als ,)br. van den
15ogaerde, kon toen no<r eens wat machtig Avorden.
lüj /iju dood werd door zijn zoons bet goodo
werk voortgezet, en zij richtten er hun leven op
in, de collectie van hun vader te kunnen behou
den, uit te breiden, en steeds boter te arrangoeron;
bet plaatsen van het vele wat er te plaatsen was,
is een werk dat nog altijd niet voltooid is.
liet vorii.' jaar is een van de twee o verblijvenden
'e-.toi'ven, en de ooniiïgeblevene zet het werk
een vreemd accent, maar Fransche woorden
gooit hij er niet zooveel meer doorheen.
Op eens zegt hij, alsof dat UisscLien ons
geheim moest, blijven en hij bang was, dat
de werkman, die binnen was gekomen om
zich te laten scheren, het verstaan zou :
.Voiis c»i>ni>fit''i". t'i 'j i'tno n IK'r."
sMet God en met cere, Dupuv! liet is
ook al langer dan vijftien jaren geleden, dat
je mij onder huilden h ad t. Georgette, uw doch
ter, was toen een meisje van eenjaar of tien!''
De schaar valt hem bijna uit de hand, en
hij aat naast, den spiegel staan om mij beter
in het gezicht te kunnen zien. Ik vertel van
de /'uren/ion di' planter /ex i-l/erc/t.t' dans la
prau, van de tilcéraiinii, van de oiiyiicnt, die
M'sini Ie ilni-li'iir zou uitdenken en ik breng
hem in herinnering, hoe hij mij eens verraste
met zijn uitspraak : iek kan aar maak, waar
geen aar is.
»Eu hoe is het af'geloopen ?"
Hij neemt zijn pruik af en geeft een slag
op zijn kalen knikker.
,, Ydilil It ri'xiil/al. Gén aar, waar aar
geweest is. Ueorgette werd ouder en mijn
vrouw wilde niet langer, dat ik met haar
proeven zou nemen. Zij wilde, dat ik het
geheel en voor altijd zou opgeven. Maar ik
zei : je ii'ni pux Ie droi/ de renuurcr a mto
iiii'ciüioit, '/ui. A1/ c.llc riatx.iit, /'era ma for/une,
en ik eb mijn eigen oofd gegeven en mijne
vrouw a jilan/i'- Ir.n e!,/ cKit.r. Nu is mijn oofd
kaal door de 'iilri'ralion, maar ik eb mijn
paruik, r'ar luid molt talent i/lait /«."
Hij zet zijn pruik weer op.
»Ja, ge hebl uw pruik, mals Inpcrruquc est
tul meitxoHi/r. el rVx/ I-L i:órttil i/it'/i muts faut."
»En die zullen wij vinden," antwoordt hij
met den gloed der overtuiging, ^we zullen
haar vinden; ben ik het niet, dan is een
ander de gelukkige, maar de theorie is goed.
Ce nest que la praliyue qni manque'''1