De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1892 3 juli pagina 3

3 juli 1892 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 784 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. voort met een liefde en ijver, die doen hopen dat zelfs na zijn dood dit geheel niet zal moeten uiteenspatten op do gewone manier. Wie, het kasteel al kennende, het dezen zomer weer bezoeken zal, kan er een heel nieuw ver trek vinden ingericht, betimmerd met eikenhou ten lambrizeering, waarboven prachtig Utrechtsch trijp, terwijl op den kant van de lambrizeering een aantal mooie tinnen gildehekers zijn opge steld. In een ander kamertje zijn met bizondercn smaak en overleg, mooie oude kantwerken en fragmenten van oude kerkelijke borduurwerken geëxposeerd. Een kamer wordt ingericht, voor bibliotheek en atlas van Koord-.Brabant, en daar waar vroeger de vrij onoogelijke stallen waren, wil de eigenaar kamers laten inrichten om oude paardetuigen en zoo in op te stellen. Van dit soort minder in musea te vinden, oude kunst voortbrengselen vindt men er hier zeer merk waardige. En wanneer men zich nu herinnert dat ook do grooto toren, waarin het oude smeed werk en het gothieko houtsnijwerk, en dat ook de verdere ommuring van de heele ruimte en de inrichting der tuinen, dat dit alles in de laatste jaren geordend is, en dat de huidige bezitter er zelfs nog voortdurend op bedacht is, de collectie te verrijken, dan ziet men in dat hier niet enkel op het reeds verkregono wordt geteerd. Het zou heel moeielijk zijn, aan te geven wat van deze verzameling de grootste waarde uit maakt. Maar wanneer de bezoeker nagaat wat den sterksten indruk achter liet, dan presenteert de groene zaal wel het meest merkwaardige. Oude middeneeuwsche schilderijen, waaronder een paar zeer belangrijke Italianen uit het tijdperk van Giotto (in heel ons museum vindt men niets van dien aard). Buitendien heeft men er prachtige Romaansche relikwie-kistjes. Vroeger vond men hier ook de miniaturen, maar deze zijn thans verplaatst, en in de plaats daarvan zijn weer gekomen, eenig aardewerk, waarvan de belangrijkheid zoo op het eerste gezicht moeielijk uit te maken is, maar er staan ook in een der kasten een aantal merk waardige metalen voorwerpen die men bij den katholieken eeredienst gebruikte. In dezelfde zaal wordt een gedeelte geëxposeerd van de fraaie collectie Oud-Duitsche en Oud-Noderlandscho kannen, allen zeer wel geschikt in. een geheel passende oude kast. In een volgende zaal is een collectie portretten, zooals rnen er nu in ons land wel meer kan aan treffen. Op de bovenverdieping is nog een rijkdom van oude kasten, eikenhouten lodekanten en meer of minder merkwaardig kleiner antiek ameublement, waaronder ook een der wapenborden die het hooge koor van de Bossche Sint-Janskerk sierden, bij het Gulden-Vliest'eest onder Maximiliaan in 142H. Maar wat vooral ook een der rijk verzorgde deelen der collectie uitmaakt, is do apart liggende «apenzaal, beneden. V. (Het slot de volgende week.) EEN HOFDICHTER IN DEN OUDEN TIJD. Een vorst die, naar de traditiën van zijn luisterrijk geslacht, zijn hoogsten roem zoekt in de bescherming van kunst en wetenschap; een hofhouding, die zich vol vereerirg buigt voor het genie en luistert naar de zangen van een der origineelste heldendichten ooit geschreven: een hofdichter die zich baadt in al de weelde hem door hertogelijke gunst toebedeeld, inderdaad, dat was wat het nageslacht met volle recht een gouden eeuw zou kunnen noemen." Aldus zal menigeen hebben uitgsroepen, die wel eens gehoord heelt van Alphonso, hertog van Ferrara, die onderzijn gunstelingen" ook Ariosto, den dichter van Orlando Furioso had opgeno men. En zelfs hij die weet wat vorstengunst in die tijden eigenlijk beteekende, zal toch al licht geneigd zijn te beweren dat, indien de gewone voorstelling al overdreven zij, er toch wel eenige waarheid schuilen zal in hetgeen de kleurenrijke overlevering ona voor het oog toovert! Het valt hard iemand van zijn illusiën te berooven, en toch ten opzichte van Ariosto aan het hof te Ferrara moet een besliste ontkenning volgen, zoo men nog aan een dichterlijke voorstelling zou willen gelooven. Ariosto's lot aan het hof van Alphonso is verre van benijdbaar geweest. Laat ons er echter bijvoegen, dat men voor de onopgesmukte waarheid niet behoeft te schrikken ; bij al wat zij ons ontneemt, zal zij ons de vol doening schenken ons een veel aantrekkelijker beeld van den dichter zelf voor den geest te brengen. Wat zijn aard en karakter betreft, zou Ariosto voorbeschikt zijn een hoogst gelukkig mensch te wezen, zoo de omstandigheden wat meer te zynen gunste hadden meegewerkt, indien zijn zoogenaamde beschermers van wat meer gevoel en kieschheid hadden blijk gegeven- De geheele Italiaansche letterkunde weet geen nobeler figuur, geen beminnelijker karakter, geen sympathieker persoon aan te wijzen dan de dichter van den Orlando Furioso. In een bekende geschiedenis dier letteren wordt zonder overdrijving gezegd: indien ooit door de natuur een man op de wereld geplaatst is met de stellige bedoeling hem tot een dichter te vormen, die niet alleen de trots maar ook de lust van zijn volk moest wor den, dan moet dat Ariosto geweest zijn. Een scherpzinnige geest, een weelderige fantasie die haar gelukkigen bezitter nooit in den steek liet, een gevoelig hart vatbaar voor de teederste aan doeningen, een man heldhaftig in zijn optreden tegenover wien ook, en tevens edelmoedig tegen over ieder die zoo in gaven als in zedelijke uit nemendheid beneden hem stond ; fiere en hoog hartige vijand van al wat naar onwaardige knechtschap geleek en daarbij begiftigd met een fijn kunstgevoel en opgeruimd temperament ziedaar Ariosto." Als episch dichter opent hij het tweede bloeitijdperk der Italiaansche letteren ; als satirist neemt hij een geheel eigen plaats in-, als blijspeldichter staat hij boven aan de rij, die onmiddellijk den naam van Macchiavelli laat vol gen. En wil men de beteekenis van zijn gedicht in de geschiedenis der letterkunde eenigszins doen gevoelen, dan kan men wijzen op het feit voor dien tijd ongehoord, dat hij'van zijn uitge breid gedicht ges drukken beleefd heeft, in een [ tijd toen boeken nog als een betrekkelijke weelde | werden beschouwd. Zestig uitgaven verschenen er van den Orlando Furioso gedurende de eeuw, die het dichtstuk zag verschijnen (1516) en die eindigde met 1600. Men verhaalt, dat hij een maal door een rooverbende werd overvallen en uitgeschud, waarbij zelfs zijn leven in gevaar kwam; toen echter de roovers hoorden, dat zij met Ariosto, den dichter van den Orlando, te doen hadden, spaarden zij hem en gaven hem het geroofde terug, terwijl zij hem nog een vrijgeleide aanboden. Neem dit verhaal als een overlevering des noods, toch blijft ook de traditie ter kenschetsing van beteekenis. De grootste autoriteit op het gebied der lette ren in die dagen, kardinaal Bembo, die ook nog door Hooft in zijn dichterlijken brief uit Florence genoemd wordt, was er in het eerst alles behalve over gesticht, dat Ariosto zijn gedicht in de volks taal schreef, in het Toskaansch, zoo als men toen zeide, en niet in het Latijn ; zijne Eminentie | dreigde hem zelfs met onttrekking van alle on dersteuning. Toen de beroemde Latinist echter een gedeelte van het heldendicht gelezen had, waarin al de rijkdom en smedigheid van de volks taal zoo schitterend uitkwamen, was hij verzoend en in verrukking over de openbaring hem ge daan, dat het Italiaansch nog voor iets anders geschikt was dan voor een vleiend sonnet. Hoe was nu het leven van een man met zoo voortreffelijk karakter en zeldzame verdiensten aan het hertogelijk hof; hoe werden de daden beloond van den dichter, die den Vorst, diens bloedverwanten, de edele heeren en schoone dame* zijner omgeving zoozeer aan zich verplicht en het hof te Ferzara voor alle volgende eeuwen een roem verzekerd had, die door alle andere grootere en kleinere hoven in dien tijd en later benijd werd? Zoo wij enkel op de woorden van Ariosto zelf een beroep hadden te doen, zou men, hoezeer ook ten onrechte tegenover zulk een rechtschapen man, nog twijfel kunnen opperen. Beginnen wij dus met een tweetal getuigenissen aan te halen, die onverdacht zijn. Pietro Aretino zegt in zijn blijspel La Cortigiana," dat het leven aan de hoven dier kleine tirannen voor ieder man van geweten en karakter onlijdelijk was. Om aan het hof vrede te hebben, zegt hij, moet men als regel aannemen alles te loven en te prijzen, al is het nog zoo boos en onrechtvaardig. Zoo ge vaarlijk het is af te keuren, zoo voordeelig is het zijn omgeving, den Vorst en zijn hovelingen te vleien. Aan den Vorst is alles geoorloofd, daar moet men van uitgaan ; en ons past het niet een enkele bedenking te maken. De heeren zijn heeren en hun dienaren zijn ondergeschikten; het is nu eenmaal zoo ; ze schijnen er een genoegen in te hebben ons van honger te zien sterven." En onze dichter Hooft, die er alles van kon weten, wyst in zijn brieven aan zijn zwager Justus Baak op de geschriften van zijn tijdgenoot Boccalino, dien hij in Italiëhad leeren kennen. Voortdu rend wijst deze geestige schrijver op het beklagelijk lot van den man met karakter aan de kleinere hoven in Italië. In zijn Tijdingen van den Parnas," een soort van tijdschrift, waarin hij de voorlooper van den Engelschen Spectator is ge weest, geeft hij o.a. een schets van hetgeen er op de kermis van Parnas zoo al te koop was. Grof geld", zoo heet het aldaar, grof geld ma ken de winkelhouders op Parnas door den ver koop van een zekere olie, die bij ervaring geble ken is een uitmuntend middel te zijn tot verster king van de magen der hovelingen. Door het gebruik er van kunnen de rampzaligen de bittere brokken te gemakkelijker verteren, die zij ten hove zoo dikwijls gedwongen zijn in te zwelgen. Zoodoende is er niets te vreezen voor hun Jijdzaamheid en geduld." Dat is duidelijk, dunkt mij. Onder het gevolg van een vorst te worden opgenomen, hetzij als geleerde ot als dichter, was in werkelijkheid niets anders dan in den dienst van den vorst te treden. liet ambt van hofdichter was verdeeld tusschen den arbeid met hoofd en pen en dien ten bate van den vorst en het hof. Men wist dan ook zeer goed; men was genood zaakt het hertogelijk juk te dragen bij gebrek aan fortuin." Nog moet men daarbij weten, dat de meeste vorsten, in weerwil van den rijkdom, waarop velen konden roemen, door hun buiten gewone prachtliefdo en ontzaggelijke hofhouding verre boven hun middelen leefden, wat natuurlijk terugwerkte op het bestaan dat hun bescherme lingen voortsleepten. Ariosto ging in dienst der Estensi, dat is aan het hof van Alphonso d'Este te Ferrara; meer bijzonder werd Jaij toegevoegd aan 's Hertogs broeder, kardinaal Ippolito d'Este; later ging hij in den dienst van Alphonso zelf over, zoodat hij bij elkaar een 15 jaar van zijn leven aan het hof gesleten heeft. Aan den Kardinaal werd dan ook de Orlando Furioso opgedragen. Nog maakt men zich vroolijk over het woord dat 's dichters beschermer sprak, toen hij het schitterendst produkt wat ooit een lachend vernuft na 10 jaren onverdroten arbeid had voortgebracht, doorloopen had; nog altijd herhaalt men het karakteristieke bescheid dat den dichter welwillend hoofdknikkend werd toegevoegd: Messor Ludovico, dove avete mai pigliato tante corbelleriëV , wel. Mijnheer Ludovico, waar heb je al die fratsen van daan gehaald V' Aan anderen gaf hij zelfs te kennen dat. zoo de dichter hem en zijn huis in zijn gedicht verheerlijkt had, hij dat natuurlijk voor zijn eigen pleizier en voor zijn tijdverdrijf gedaan had. Bovendien beklaagde zich de vor stelijke beschermer," dat de Kamerheer, versta wel, waarde lezer, dat is de dichter Arius,to, zoo ontzaggelijk veel tijd noodig had voor het aan elkander lijmen van de stanza's voor zijn uitge breid gedicht. Arme Ariosto! Thans, nu ge dood zijt, bewondert het nageslacht uwe handschriften, omdat er uit blijkt dat ge tot uw doodsnik aan het herzien en verbeteren van uw schit terend gedicht met even schitterend gevolg zijt werkzaam geweest. dat troetelkind van uw onsterfelijk vernuft, dat geesteskind door U bemind tot op het doodsbed! Wellicht heeft de laatste gedachte er aan U den laatsten glim lach om de lippen doen spelen! Dan maakten sommige steden in de waardeering van het vernuft het beter, vooral de Republiek Venetië, die dikwijls koninklijk gehandeld heeft waar het beloonen gold: Sannazzaro ontving voor een bijschrift op Venetiëin het Latijn van den raad der stad een geschenk in geld van zes hon derd zechicen, dat is, een waarde van ruim 3000 gulden; men moet dat omzetten in de tegen woordige waarde van het geld om te zien wat vorstelijke belooning dat was. De diensten die Ariosto bovendien den hertog en den kardinaal bewees, waren niet gering. Zoo werd hem tweemaal een zending naar het pause lijk hof te Rome opgedragen. Met bijzonder beleid en scherpzinnigheid heeft .hij aan de opdracht voldaan, ongetwijfeld om te toonen", zegt een levensbeschrijver, dat de studie der letteren, dat zeifs het dichter-zijn volstrekt niet ongeschikt maakt voor ambten op politiek gebied, integendeel, er een bijzondere wijding aan geeft, omdat man nen van dien stempel bij grooter vernuft ook meer geweten en beschaving blijken te bezitten". Uit het aangevoerde is reeds op te maken, dat de hofdichter menigmaal geen benijdbaar leven te Ferrara had. Toch behield hij over het ge heel een bewonderenswaardige opgewektheid van geest, een zeldzame kalmte en een onverstoorbaar goed humeur. Nu en dan loopt hem het hart over, en dan zet hij zich neder om het verkropt gemoed lucht te geven, waaraan wij zijn eigen aardige Satiren" te danken hebben. Wat die gedichten zoo aantrekkelijk maakt, is, dat wij doorloopend, in weerwil van den titel, toch den indruk krijgen van een goed mensch te hooren spreken, een man met een beminnelijk karakter niet alleen, maar met een hoogst ontwikkeld ze delijk gevoel in een tijd van godvergeten immo raliteit en zeldzame corruptie. Dat het hem nu en dan hard viel, het leven aan het hof van Ferrara voort te zetten, blijkt uit verschillende regels. Ach," roept hij eenmaal uit: .,Di poeta cavallar r/.i feo" »zij maken van mij, den dichter, een voerman i" En na het meegedeelde zal het niemand ver wonderen, dat hij zoo sprak. Na hertog Leonello, een hoogst beschaafd man aan wien de llenaiesance in Ferrara veel ver plicht is, meenden de opvolgers de traditie te moeten ophouden, door ook aandacht te schen^ ken aan de beoefenaars van kunst en wetenschap. Intusschen was de groote drijfveer aan het hof te Ferrara niets anders geworden dan een jacht naar vermaak, een onverzadelijke dorst naar de meest gewone genietingen. Een nar, een goochelaar, een acrobaat was voor een tijd een welkome gast aan het hof. De dichter werd geduld, voor zoo ver hij aan dien geest wist te gemoet te komen. Feitelijk was dus de toestand, zooals Ariosto be scheidenlijk laat doorschemeren, dat de dichter eigenlijk in de algemeene schatting van hof en hovelingen gelijk stond met den hofnar, alleen in zooverre boven hem. als hij ook nog andere dien sten, bijvoorbeeld die van commissaris van den Hertog, van geheime Klerk óf Ambassadeur, kon verleenen. In het algemeen kenmwkten zich de hoogere klassen, in dien tijd door een goed-gehucieurde neiging tot raillerie; maar toch was de stemming jegens den dichter, die waarlijk reeds bloot in dat opzicht het hertogelijk hof zoozeer door zijn gedicht aan zich verplicht had, alles behalve als mocht verwacht worden. Ariosto's satiren, uitnemende documenten voor de geschiedenis van dien tijd, lezende en ze ver gelijkende met andere bescheiden van tijdgenooten, begint men te gevoelen wat het is onder bovengenoemde omstandigheden aan een vorstelijk hof te leven, en wat de edelmoedigheid is van Mecenen, wier namen tot ons gekomen zijn om geven door een aureool hun door de vleiers om het hoofd geschilderd. Ariosto had aan het hof zelfs niet eens de zekerheid van een eigen en gewaarborgd levensonderhoud, zoodat hij, ofschoon opgenomen onder de hovelingen, zich dikwijls allerlei ontbering en vermoeienis moest ge troosten, wat hem bij zijn bekenden afkeer van hovelingen-bedrijf' dubbelzwaar moet geval len zijn. Zoo ziet men, dat bij het uiterlijk aanzien en het leven zoo goed als te mid den van het vorstelijk gezin, het levensge luk van den dichter niet verhoogd werd. Bij de grenzelooze ijdelheid der toenmalige Italiaan sche vorstjes, werd alles beheerscht door den eisch om den luister en den praal van het hof zoo veel mogelijk uitwendig te verhoogen, en daartoe moest ook het uiterlijk aanzien van de hofbeambten, waartoe de hofdichter behoorde, het zijne bijdragen. Het prachtig kleed waarin hij gestoken werd, inderdaad niets anders dan een livrei-rok en daarom zoo hatelijk voor een man van een karakter als dat van Ariosto, werd gevonden op de besparing van den maaltijd. die den genialen dichter werd voorgezet. liet ambt van hofdichter was er inderdaad op berekend om van den dichter te maken wat straatjongens noemen : een vergulde bedelaar! Ariosto had het hard, hetzij dan dat hij te stug ot' liever te tier van aard was om te bedelen of te vleien, of dat zijn vorstelijke beschermers het hoofd te vol hadden met politiek of wat er bij hen voor door ging, om veel aan den verzenmaker te denken ; het uitwerksel was in beide gevallen hetzelfde. Men merke intusschen bij het lezen van zijn satiren op, dat hij er ongekunsteld zijn hart in lucht geeft; zij zijn niet geschreven met het oog op het publiek, gelijk die van lloratius, maar moeten beschouwd worden als de vertrouwelijke uitingen aan een vriendenhart. Nog een paar woorden over de diensten door hem aan zijn beschermers verleend. Toen hij eindelijk, moede en vol afkeer van het leven der dienstbaarheid, weigerde den kar dinaal naar Hongarije te volgen, was hij zonder brood. Daarop nam hij van den hertog het hem aangeboden ambt aan, liet ondankbare postje van hertogelijken commissaris in het woeste en onbe schaafde district Garfagnana. Drie jaar bleef hij daar, onderdrukte er de rooverij die er zich hevig uitbreidde, en was overstelpt van bezigheden in het schrijven van brieven en rapporten en door al de beslommeringen aan zulk een hondcnbaantje verbonden. Ten slotte kwam hij nog met geknakte gezondheid uit het ongezonde en onherbergzame oord1' terug.?Vol illussiën begaf de dichter zich ook eenmaal voor zijn hertogelijken meester naar Rome, vol verrukking van er den Paus te zien en hem zijne hulde te kunnen bewijzen. En wezen lijk Leo X ontving hem allerminzaamst:. kuste hem zelfs op de wangen en noodigde hem ook uit om nog eens een blijspel te schrijven, dat aon het pauselijk zou worden opgevoerd. Maar toch li«t Leo hem het geld betalen voor de bul, waarby het dichter-talent van den Orlando Furioao open lijk door den Paus erkend werd ; het stond gelijk, wel is waar, met een kroning op het kapitool, maar op betaling had de afgezant zeker niet ge rekend. Hij kwam toen opnieuw broodeloos terug. Gelukkig legde de hertog hem een jaargeld toe uit de opbrengst van zekere belastingen, doek toen hem dat voordeeltje bij het opheffen dier accijnzen ontviel, schoot hem nog slechts een som van 500 livres over, dat hem als jaargeld door kardinaal Ippolito werd nagelaten. Tegenover die lotswisselingen en dat alles be halve benijdbaar bestaan aan het hof van Ferrarfc treft ons de zeker wel benijdbare gemoedsstem ming en de zeldzame zieler.adel van den dichter. In die grootheid van karakter vindt hij alleen zijn evenbeeld in Spanjes grootste genie, Cervantes, die na een leven van strijd en ongehoorde rampen f och het bart hoog hield om ten laatste in de Wijdste en meest tevreden gemoedsrust het moede hcofd ter ruste te leggen. Ariosto stierf in 1533 in den ouderdom van negen-en-vijftig jaren. De glans van het hof te Ferrara is, na nog eenmaal geschitterd te hebbea bij den weerschijn van Tasso's aureool, een schittering die evenzeer aan weemoedvolle herin nering gepaard ging, voor goed verdwenen. Het stadje spreekt slechts van vervallen grootheid en het huis van E-te is niet meer. Maar de roem van Ariosto als dichter en tevens niet minder als edel mensch trotseert alle eenwen. Het nageslacht heeft aan zijn nagedachtenis vergoed, wat zijn beschermers jegens den Hofdicliter misdreven hebben. Breda, April 1802. A. S. KOK. VARIA. PLASTISCHE KUNST. TOONEEL EN MUZIEK. LETTEREN EN WETENSCHAP. Hot dezer dagen verzonden verslag dor Com missie ter verzekering eeuer goode bewaring van gedenkstukken van geschiedenis en kunst te Nij megen, over het jaar ISill. bevat weer de op somming van een aantal voorwerpen, waarmede het museum verrijkt i's. maar niet hierin schuilt de bijzondere belangrijkheid van het verslag. Do/o is gelegen in de mededeeling. wat door de Commissie is besloten over de zoogenaamde ('arlovingiscbe Kapel op het Valkhof. De restaura tie van dit merkwaardige monument uit de grijze oudheid was dit jaar ernstig ter sprake gebracht, cn de Commissie beeft gemeend, liet oordop] van ren architect in het buitenland over deze aan gelegenheid te moeten hooren. Do beer Georg Hnmann te Kssen was de uitverkorene, en deze heeft, na een nauwkeurig onderzoek, geadviseerd, de Kapel «iet te vesiaureeron. want dat elkt; verbouwing, ook al werd de oorspronkelijke bouw stijl gevolgd, aan de waarde van liet gedenktooke'n. zooals het nu als ruïne prijkt, afbreuk zou doen. Slechts noodzakelijke herstellingen, omverder verval tegen te gaan, zonden aangebracht mogen worden. Kn de Commissie heeft besloten, dezen raad niet in den wind te slaan. Laten wc eens veronderstellen, dat de commissie zich in plaats van tot dezen buitenlander te wenden, de Nederlandsche regeeriug om advies gevraagd had. Dan ware de Kapel reddeloos verloren geweest. Zonder bezwaar zou ze dan in de een ot' andere middeleeuwsclicn bouwstijl w«er opgebouwd worden, en als vervalschte oudheid zon de Kapel een eei'eplaats innemen in de groote reeks vervalschte monumenten, die ons land van Noord tot Zuid al bezorgd zijn. Der commissie komt de innige dank toe van allen, die het wel meenen met liet behoud van wat er nog aan merkwaardige bouwwerken in ons kleine landje is overgebleven, zoowel om het behoud van de Kapel in 't bijzonder, als vooral, en dit is van zér groote beteekenis. omdat zij hier vóórgogaajj is in liet zelfstandig optreden. Van Nijmegen begint de victorie ! Waarlijk, de toekomst ziet- er minder donkeiuit, dan nog kort geleden. Kr zijn ook nog andere trouwens, om dit met vertrouwen te kunnen eonstateeren. Hiertoe behoeven we maar het feestmimmor. van het Bouwkundig Weekblad, uitgegeven ter gelegenheid van bet 5(1-jarig bestaan der .Maatschappij tot Bevordering dor Bouwkunst, tor hand te nemen. Behalve dat in dit geestig samengesteld uumimn1 <t« draak wordt gestoken met do ongelukkige richting in den tegenwoordigon ofliciëeleu bouwstijl in Nederland. vinden we er zooveel hatelijkheden in, speciaal gericht aan het adres van de beruchte afdeeling Kunsten en Wetenschappen, dat ook hieruit blijkt, dat er uitzicht op verbetering bestaat, want het nummer is geredigeerd door architecten van naam. Ook liet buitenland heeft het oog gericht op wat bij ons in den laatsten tijd alzoo op bouw kundig gebied is voorgevallen. De Kölnische Zeiting (\an r. Juni) b. v. gaf een e beschouwing naar aanle'mg van het leest der Maatschappij tot Bevorde ring dor Bouwkunst, waaruit ik niet kan nalaten, eonigezinnon af te schrijven: -Das 1,'oiehsinnsoum in Amsterdam liefert fiir (Hese nichts weniger als orlianlieho Periode eiiiou sehlagenden IJeweis. AbgoM'heu von dom anachronistische!! \\ idersprncli, die Meisterwerko des 17 Jalirhunderts in einem Gebuilde uutorzubrinu'on, wolchos naeh seiner Form dem 1-. Jalirliundert augehört uud viel mehr eiuer reichen Abtei als einem .Museum gleicht, sind bei der Koststollung ik T Banplane, bei der Znei'kenuuug dos aiisgeschrioboiieii I'reises nnd bei der Aiisfiihrung soh'h haarstranbendo Vnregelmassigkoiten nnd Gewaltthiitigkeitou vorgokomnion, dass ein Abgeordneter in der Zweiten Kammer ganz of f en os hedanerte, alass Marnier mit Kunstsimi so \vcnig \\ahrheitssinn haheii, dass sie. um etwas zustamlo zn bringen, glaiiben. damit beginnen zu mussen, uur die halbe Wahrheit zn sagen." Der Stadtarcliivar von Amster dam. Dr. Jur. de Hoever, bat deun auch den Beweis geliofert. dass die Ausschreibunu' ciner 1'reistVage uur ein Scheinconcouiv' gowoson sei und dass die ?ultrauiouUuie. Firma" Stuurs. Cuy

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl