Historisch Archief 1877-1940
F. 786
DE AMSTEEDAMMER
A'. 1892.
WEEKBLAD VOOÏNEDERLAND
Onder Redactie van J. DE KOO en JÜSTUS VAN MAURIK Jr.
Ieder nommer bevat een Plaat.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit .Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Verschijnt eiken Zaterdagavond.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, te Amsterdam,
Singel bij de Vijzelstraat, 542.
Zondag 17 Juli
Abonnement per 3 maanden ....
Voor Indiëper jaar
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar
Advertenliën van 1?5 regels ?1.10, elke regel meer
Reclames per regel
?1.50, fr. p. post ? 1.65
....... mail 12.
, . . 0.12»
... 0.30
. . 0.40
I Jf H O U D:
VAX VERRE EN VAN NABIJ. FEUIL
LETON: Morden op het land, penteekening door
A. Harrewijn. KUNST EN LETTEREN: Het
tooneel te Amsterdam, door H. J. M. Do toe
stand der muziek als scheppende kunst en de
gevolgen voor de opera, door W. F. Thooft. II.
Aanteekeningen Schüderkunst, door V. Kapi
tein Marryat. ? Een boek van geluk, Exta/e,
door Louis Couperus, beoordeeld door C. H. den
Ilertogh. II. Een nieuw werk van Kropotkine,
door F. J. v. U. (Mot). VARIA. SCHAAK
SPEL. ? Burgerlijke komedie, naar Matilda
Serao. Voor Dames, door E-e. ALLER
LEI. RECLAMES. PEN-
ENPOTLOODKRASSEN. ADVERTENTIEN.
Van verre en van nabij.
Toen een paar weken geleden het
Engelsche Parlement werd ontbonden, had Lord
Salisbury daarin nog eene meerderheid van
68 stemmen. Die meerderheid is thans ver
loren, en ofschoon de verkiezingen nog niet
geheel zijn afgeloopen, kan men toéh met
voldoende zekerheid zeggen, dat de
Gladstonianen en de Ieren in het nieuwe parle
ment te zamen iets talrijker zullen zijn, dan
de conservatieven en de liberale unionisten,
uit welke beide fractiën de tegenwoordige
regeeringspartij bestaat.
De stille hoop van enkele aanhangers van
den heer Gladstone, dat zij ook zonder de
Ieren eene meerderheid zouden verkrijgen,
zal zeker niet worden vervuld. Zij die de
kaart van het land kennen, voorspellen, dat
de nieuwe Kamer, in ronde cijfers, 50 liberale
unionisten en 80 Ieren (Parnellisten en
antiParnellisten) zal bevatten, en dat de overige
zetels vrij wel gelijk zullen zijn verdeeld
tusschen conservatieven en Gladstonianen.
Evenals in 1885. zal dus ook nu de heer
Gladstone weer geheel afhankelijk zijn van
de Ieren, en deze omstandigheid is reeds
voldoende om te verklaren, waarom de oude
staatsman met zooveel hardnekkigheid het
lersche vraagstuk op den voorgrond schuift,
dat zoovelen zijner vrienden slechts een
matige belangstelling inboezemt, en waarom
hij zich tegenover het arbeidersvraagstuk
Feuilleton.
Morgen op het Land.
Penteekening door A. HAKKEWIJX.
Een grijs, mat licht schijnt door 't smalle
venster naar binnen. Geen geluid dringt
nog tot het kleine, vunzige kamertje door,
dat gevuld is met een muffe, lucht als van
licht geschroeid hoorn in een vochtig, lang
gesloten vertrek.
Op een stoel liggen, half afhangend, achte
loos neergesmeten kleedingstukken, die een
gemengden geur van paardenzweet en
koemest verspreiden. In den hoek staat een
oude bruingeverfde kist met donkere
vochtplekken en stompe afgeknabbelde hoeken,
met verroeste hengsels en een groot, zwart
hangslot. Daartegenaan een dubbelloops ge
weer, welks blinkende loopen, met doffe
grillige vlammen versierd, helder afsteken
tegen het hard blauwe behangsel, dat op
enkele plekken gescheurd en afgevallen den
ongeschaafden planken wand bloot legt en
den vuil-grauw bestijfselden achterkant van
het goedkoope papiertje laat zien.
Een zwaar doordringend gebriesch doet
zich hooren ; aan de andere zijde van den
wand is de paardenstal. Een hard
zwaarijzerklinkend stampen, afschampend op de
stukgestooten, afgeronde klinkers vlijmt door
de lucht. Dan een schreeuw, van een
paard, dat nijdig slaat naar zijn makker,
die met scherp afgestooten gillen in ons
ooiflitst. Plotseling een rammelend rinkelen
van ringen, die schuren langs de stalstaken,
het klappend klateren van houten nekbogen
en het kletterend klikkakken van ijzeren
kettingen uit den koestal. Het vee ont
waakt. Bulkend loeien paart zich aan
't gehinnik en gebriesch. Met flapperend klep
pen, dof morrend met korte klappen vliegen
de kippen van binten en balken naar om
laag, luid kokkend en kakelend en
vreeszeggend schreeuwend, eer ze de vleugels
uitsloegen.
In het kamertje, in de zwart, vierkant
zooveel terughoudender toont dan de ories
en de liberale unionisten.
De positie van den heer Gladstone zal
in het nieuwe Parlement verre van gemak
kelijk zijn. In de eerste plaats toch zal zijne
meerderheid klein zijn, in de tweede plaats
wat erger is verre van homogeen.
In 1882 zeide de heer Gladstone in het
Lagerhuis : »Er is slechts n gezond begin
sel in dit Huis, en dit is, dat de meerder
heid den doorslag moet geven. Onze geheele
wijze van handelen berust hierop. En wat
zijn daarvan de gevolgen ? pjene meerderheid
van vijf heeft in 1839 het ministerie van
den heer Melbourne doen vallen, eene even
geringe meerderheid in 1806 het
kabinetKussell, en eene meerderheid van drie stem
men in 1873 het kabinet, waarvan ik toen
de eer had, voorzitter te zijn. Eene meerder
heid van twee stemmen heeft de wet op het
volksonderwijs doorgedreven, en de meerder
heid van cóno enkele stem maakte in 1832
de Reformbill tot wet."
Ook Sir William Hareourt, Gladstone's
getrouwe adjudant, spreekt met de noodige
minachting over de bedenkingen tegen eene
kleine meerderheid. Toen in 1879 de
Toryregeering door een votum van wantrouwen
tot aftreden werd gedwongen, verkreeg de na
de verkiezingen optredende nieuwe regeering
eene meerderheid van slechts 13 stemmen,
en toch hield die regeering zich
zes-en-eenhalf jaar staande! En de heer Gladstone
zal nu kunnen beginnen met eene meerder
heid van 30, misschien wel van 50 stemmen.
Deze overwegingen zouden inderdaad
troostrijk zijn, ware het niet, dat de meer
derheid van den heer Gladstone zoo weinig
homogeen zal zijn. Naast de Gladstonianen
pur sant], die met den ouden staatsman
door dik en dun willen gaan, bevat zii twee
jegens elkander uiterst vijandig gezinde
lersche fractiën, Whigs van den ouden
stempel en moderne radicalen, leden der
arbeiderspartij, »temperance" mannen enz.
De tijden zijn lang voorbij, waarin elk dezer
kleinere partijen hare belangen gewillig on
dergeschikt maakte aan het overwegend
belang van het groot geheel, en waarin elke
j grijnzende bedstede, een zwaar gesteun, dat
] afwisselt met geblaas en gesnuit' en het ge
kraak der bedsteewanden, eer uit den
warklomp van beddelakens en een
vuilgrauwe wollen deken een menschelijke
gedaante te voorschijn komt eerst een
ruige kop met verward krullende
bruinblonde haren, neerhangend met losse vlokken
over het vierkante, licht vooruitstekende,
voorhoofd met de zware in elkaar groeiende
wenkbrauwen, boven dofte, blauwe oogen,
door dikke oogleden half bedekt, nog on
zeker zwervende blikken uitschijnende, half
versuft door den zwaren slaap; met een
korte stompe neus in de bruinroode
vleeschmassa der wangen, die een plooi vowncn bij
de vleezige, omkrullende lippen, waarvan de
onderste loom zakkend, hangt boven de
breede diepgekuilde kin ; dan onder den
bruinen vetplooiigen hals, do breede borst,
bloot onder het openhangend blauwe
boezeroen, met zware, bultige spierbundels,
als de borst van een breed uitgegroeid,
jong werkpaard.
De grove eeltige handen, met breede
dikke vingers schuiven door het haar, de
ruige kroezen naar achterstrijkend en een
korte, gemompelde vloek begroet den komen
den dag en het vermoeiende, eentonige
werk. Nog een dof gegrom stoot de jonge
Velders, de hulp en plaatsvervanger zijns
vaders uit om den last, die op hem gelegd
is in het besturen der bouwerij. Met een
smak gooit hij zich achterover, languit in het
rommelige bed, het hoofd diep in het kussen,
de oogen stijf dichtgeknepen, den mond wijd
opengespalkt, tot de blinkende tandenrijen
grijnzend van onder do roodvleezige lippen
wegschijnen. Hoog boven 't hoofd, ver naar
boven in een lange rekking reiken de harige
armen op, blootstekend uit de slap, los
neerzakkende hemdsmouwen. En de zware,
sterk gespierde beenen stooten aan den
achterwand, hard drukkend, dat het dunne
planken beschot krakend buigt. liet is de
lekkere strekking na een vasten gezonden
slaap, het krachtbewust spannen der
spieren tot in de fijnste vezels, na een slappe
rust.
stemming ten slotte werd beheerscht door de
vraag, of men Tory of Whig was. In een
nieuw Parlement belooft de groepeering der
fractiën eene kaleidoskopische afwisseling te
zullen opleveren.
Gladdtone is een buitengewoon handig
man, en de mogelijkheid is niet uitgesloten
(al achten wij haar alles behalve waar
schijnlijk), dat het hem gelukt den steen der
wijzen te vinden in den, vorm van eene
oplossing der lersche quaestie, die de Ieren
bevredigt en voor de Engelsche radicalen en
liberalen aannemelijk is. Slaagt hij hierin,
dan zou een gezonder partijformatie denkbaar
zijn, waardoor de liberale unionisten, zich
neerleggend bij het voldongen feit, het bond
genootschap met de Tories verbraken. Dan
zou Gladstone mogelyk ook ten opzichte van
de groote sociale vraagstukken niet langer
een slag om den arm houden, en tusschen
hem en de Tories die zich thans over
deze quaestiën in veel vrijzinniger geest
uitlaten zou een zegenrijke wedstrijd
kunnen ontstaan. Voorloopig echter be
heerscht Paddy, de geminachte Ier, den
politieker! toestand. En wanneer, zooals onze
teekenaar het . voorstelt, de lersche kiezer
den ouden Gladstone uit den
verkiezingsstroom redt, dan zal allereerst een kaarsje
voor S t. Putrick, den beschermheilige van
liet groene Erin, moeten worden gebrand.
Eene interessante vraag is het nog, of
Lord Salisbury, als hij door de verkiezingen
in de minderheid is gekomen, dadelijk aan
de koningin het ontslag van het door hem
gepresideerde ministerie zal aanbieden. Vroe
ger was dit niet gebruikelijk; het bij de
stembus verslagen kabinet behield zijn
functiën, tot het in de Kamer eene nederlaag
had geleden. Men beweert, dat Lord Salisbury
zi:/h ;al houden aan do oude parlementaire
us;!:it..';n ; u.u hij zai i-ggun : m ij n e partij
heeft, zooal niet de meerderheid, dan toch
het grootste aantal stemmen op zich
vereenigd, en of de Parnellisten en de Natio
nalisten /ich bij den lieer Gladstone zullen
aansluiten is mij officieel ten
eenenmaleonbekend. Is dit werkelijk de bedoeling
van den tegemvoordigcn premier, dan zal de
Maar het vee loeit, de paarden hinniken
en stamppooten, kettingen rinkelrammelen,
kippen kokken en hanen kakelen en Kees
Velders stapt uit het bed, in clownachtige
beweging kousen en broek aantrekkend.
«Donders! ze slapen nog!" vloekt hij, als
hij het muffe slaaphokje uitgetreden, in den
gang gekomen, nog niemand in de keuken
ziet.
»Ant! A-a-a-n-t!'' Hij wedijvert met
de koeien in kracht van longen. Een dof
brommerig: »Ja ja ja," klinkt van
achter een deur, juist bijtijds om den vuist
slag te voorkomen, die dreigde neer te bon
zen op het deurvlak. Dan, aan de trap,
na een paar slagen met een brandhout op
de bruingerookte treden : ».Jaap! Jan ! ?
Vort JVeruit!" Ook hier klinkt het on
tevreden grommend: -ja!'' hem tegen.
Juist als hij den gang weer ingaat naar
het woonvcrtrek, gaat de deur van Anl's
slaapkamer open. maar met een slag vliegt
xe weer dicht nu de jonge baas nog niet
weg is. Nog een poosje blijft ze gesloten
en dan komt Ant naar de keuken, onfrisch,
met dikke, pollerige, roodbruine wangen en
een vetten nek, waarin de vale, bruinachtige
haren in slappe kroezige krullen afhangen j
onder de gore gehaakte muts.
»l\om maar!" roept ze aan de deur der
kamer en op bloote voeten loopt in snelle
sprongen Jaap, de jongste knecht, de gang
in, door de keuken naar boven.
Ant pakt de zware aschlade van onder
het groote fornuis weg, en rommelend in
den aschhoop haalt ze de 's avonds inge
rekende turfkolen, waarmee vuur gemaakt
wordt, naar boven. In een oogenblik staat de
waterketel op het vuur, om koffie te
zetten.
Als ze de twee zware emmers opneemt
om naar den stal te gaan, klotsen de beide
knechts boven haar hoofd op den zolder en
nu ze de staldeur doorgaat, ziet ze,
achteromkijkend, net nog in het leelijke grijnzende
gelaat van den ouden knecht, Jan, dien ze
niet uitstaan kan; hoort ze nog het vuile
scheldwoord, dat hij tusschen de tanden haar
toezendt, schichtig omkijkend of Jaap hem
strijd eerst in Augustus beslist zijn, daar
het nieuwe Parlement tegen den vierden van
die maand is bijeengeroepen.
Frankrijk heeft eene ministerieele crisis
gehad, die waarschijnlijk tot ernstiger
moeielijkheden aanleiding had kunnen geven, indien
niet de Kamervacantie en het nationale
feest van 14 Juli voor de deur hadden ge
staan. Thans is alles afgeloopen met den
val van n minister, den heer Cavaignac.
Als minister van marine was deze tevens
belast met de leiding der koloniale zaken.
Het is bekend, dat de moeielijkheden, waar
mede de Franschen in Dahomey hadden te
worstelen, sedert geruimen tijd aanleiding
hadden gegeven tot heftige en niet onge
gronde verwijten. De samenwerking tusschen
zee- en landmacht liet veel, ja eigenlijk alles
te wenschen over, en de bevelhebber der
eerste had goedgevonden de hulp te weige
ren, die hem door den kommandant der
landmacht met den meesten aandrang was
gevraagd. Nu de Kamer een crediec van
drie millioen francs had toegestaan, om den
koning van Dahomey een allerjamrnerlijkst
exemplaar van een neger-protentaat tot
rede te brengen, eisehte zij met recht, dat
althans eenheid in het opperbevel zou worden
gebracht. De minister weigerde aan dien
eisch te voldoen, waarschijnlijk omdat hij
begreep, dat dan het zwaartepunt van de
zee- naar de landmacht zou worden over
gebracht, daar, zooals de heer Clémenceau
terecht opmerkte, de koning van Dahomey
geen vloot bezit.
De heer Uavaignac heeft zich gehaast, de
verantwoordelijkheid voor het echec (de Kamer
stelde hem met groote meerderheid in het
ongelijk) geheel voor eigen rekening te nemen.
President Carnot had reeds den volgenden
dag in den heer Burdcau een opvolger ge
vonden voor den verongelukten minister, en
zoo konden de feesten van 14 Juli, van den
gedenkdag der bestorming van de Bastille,
ongestoord doorgaan.
dichtaan volgt. Niet van het vinnige: »Stik!"
dat Ant hem toebijt, maar van den schop,
vlak in 't gezicht, met den gelukkig nog niet
geschoeiden voet van Jaap, krimpt hij in el
kaar in een paar stappen de trap afvliegend.
Jaap neemt een zwaren voeremmer en schept
die, uit het steenen fornuis, vol met gekookte
maïs, om ze aan de varkens te brengen in den
kleinen schuur achter op het erf. De
wolfachtige kettinghond springt, zich half ver
hangend, aan den zwaren ketting vooruit,
zijn draaihok rondgierend met snijdend ge
knars. Een droge korst, die Jaap hem
toesmijt, stelt hem tevreden. Jan gaat in de
schuur naar de paarden, die met luid gegier el
kaar tegen de pooten slaan, of de steenen
opkrabben. Met een akertje vol haver gaat
hij tusschen twee in, in elke krib de helft
leesgietend met een vloek en een schop of
een slag tegen den snoet de andere afwerend.
Zoo krijgt elkeen voer en bedaart het vech
ten, totdat een het zijne op heeft en den
snuivenden kop zoekend vooruitstrekt in de
krib van zijn makker. Dan begint het leven
weer opnieuw met bijten en schreeuwen en
slaan, want de paarden zijn weelderig en
heet en komen pas tot rust als ze een schoft
gewerkt, hebben, zwaar trekkend aan ploeg
of eg of kar.
Onderderwijl zet Kees Velders de koffie.
En als Ant de beide koeien gemolken heeft,
en Jan heeft ze gras gegeven, versch ge
maaid van het kampje naast de hoeve, en
de paarden zijn aan 't plukken van 't gras
uit de ruiven, dat Jaap opstak, dan gaan
allen zich wasschen aan den volgepompten
koelbak, waarin straks de volle melkemmers
zullen worden gezet om koud te worden.
»Kom je haast'? De koffie is ingeschon
ken!" klinkt de stem van Kees. Het drietal
spoedt zich naar binnen en pratend over den
mooien morgen, goed voor 't werk, over den
arbeid van den aangekomen dag, slurpen ze
de koffie en worden de dikke stukken tar
webrood opgegeten, luid smakkend met de
breede zware kaken.
Maar spoedig is het ochtendbrood ge
bruikt en allen staan op, om zich aan het
werk te begeven. De dag is begonnen.