Historisch Archief 1877-1940
N*. 787
DE AMSTERDAMMER
A'. 1892.
WEEKBLAD VOOE NEDEKLAND
Onder Redactie van J, DE KOO en JUSTUS VAN MAURIK Jr.
Ieder nommer bevat een Plaat.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Verschijnt eiken Zaterdagavond.
uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, te Amsterdam,
Singel bij de Vijzelstraat, 542.
Zondag 24 Juli
Abonnement per 3 maanden ?1.50, fr. p. post/1 1.65
Voor Indie per jaar mail 12.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . . 0.12'
Advertentiën van t?5 regels ?1.10, elke regel meer . . . 0.20
Reclames per regel . 0.40
INHOUD:
VAN VERRE EN VAN NABIJ. FEUIL
LETON: De handschoenen van den tooneclspelor,
naar liet Fransch van Gustave Cliez. Praatjes
over Rusland uit Rusland, door M. J. KUNST
EN LETTEREN: Het tooneel te Amsterdam,
door H. J. M. De toestand der muziek als
s 'hoppende kunst en de gevolgen voor de opera,
door W. F. Thooft. III. Aanteekeningen Schil
derkunst, door V. Nop: eens »Extaze," van
Louis Couperus, door Cornélie Huygens. VA
RIA. SCHAAKSPEL. Londensche straat
litteratuur, naar Annie Bock. Voor Dames,
door E-e. ALLERLEI. INGEZONDEN.
RECLAMES. PEN- EN
POTLOODKRASSEN. ADVERTENTIËN.
Van verre en van naby.
De Belgische constitueerende Kamers, bij
eengeroepen om te beraadslagen over de
herziening der Grondwet, verkeeren op het
oogenblik in een zeer moeilijk geval.
Zooals bekend is, werd door de thans
ontbonden Kamers en door den koning
verklaard, dat er grond is voor de herzie
ning van sommige bepalingen der Grondwet,
en werden toen door het geheele land ver
kiezingen uitgeschreven voor de samenstel
ling van een Parlement, dat deze herziening
moet tot stand brengen.
Thans is dat Parlement bijeengekomen;
doch door verregaand inconstitutioneele han
delingen van den minister-president, den
heer Beernaert, is het genoodzaakt, in plaats
van de herziening der hoogste Staatsvvet, de
wijziging van het Reglement van Orde der
Kamer ter hand te nemen. In plaats toch,
dat de regeering aan de Kamer dadelijk na
de bijeenroeping een volledig voorstel be
treffende de herziening voorlegde, waarover
de debatten aanstonds konden aanvangen,
deed de minister Beernaert het voorstel, om
twee commissiën te benoemen, een uit den
Senaat en een uit de Kamer, die in onder
ling overleg de wijzigingen zullen vaststellen
welke in de Grondwet moeten worden ge
maakt. Dit voorstel werd door de linker
zijde met verbazing en met onverholen afkeu
ring ontvangen. De heeren Bara, Janson en
Féron zetten in heftige redevoeringen hunne
meening over dit ministerieele plan uiteen,
Feuilleton.
Be HaiÉclfflen m fa
naar het Fransch van
GUSTAVE CHEZ
Ach! ja als ik aan dien goeden ouden
tijd denk! . . . Toen lachten wij graag . . .
Wij vormden zoo'n vroolijk, uitgelaten clubje,
dat nu helaas sinds vele jaren tot een andere
categorie der menschheid behoort: wij zijn
-verstandige mensehen" geworden. Daar was
Philippe Terran, de deftige staathuishoud
kundige; Charles Dugap, wiens schitterende
pleidooien de roem der balie zijn; Pierre
Gudhac, de dokter, om wien geheel Parijs
vecht, en nog zooveel anderen . . . slechts
twee van ons hebben hun bestemming ge
mist: George Daniels, wiens heerlijke
tooneelstukken tegenwoordig door de geheele
wereld worden toegejuicht en Petrus Berolles
die gestorven is!
Ach! ja dat was een goddelijke tijd.
Die onuitputtelijke vroolijkheid van menschen
van twintig jaren! Soms sloeg zij wel eens
door de vang getuige een avontuur dat
wij op zekeren avond beleefden, toen onze
dorst naar vroolijkheid gewetenloos genoeg
was, om zich aan een bron van treurigheid
te willen laven. George Daniel wiens be
wondering voor dramatische dichters slechts
aan die, waarmede men thans tot hem opziet
haar wedergade heeft, had van zijn juridisch
college terugkeerend op het vuilgrijze
aanplakbord een aankondiging gezien : een pre
mière van ik weet niet meer welke
vaudeville zij heeft in alle geval recht op
vergetelheid in het Théatre des Chalets.
Wij zaten 's middags in de goedkoope res
taurant, waar wij onze gemeenschappelijke
tafel hielden en onder het dessert maakte
Daniel ons plechtig met het heuchelijk nieuws
bekend. Er werd onmiddellijk besloten, dat
w-ij elkaar 's avonds in den schouwburg zouden
en wezen er op, dat zulk een commissoriaal
onderzoek tot niets kan leiden. Het is noodig,
naar hunne meening, dat er beraadslaagd
worde over de herzieningsontwerpen, die door
de wetgevende macht aan de orde zijn ge
steld. Maar de heer Beernaert, gesteund door
de rechterzijde onder leiding van den heer
Woeste, wilde daar niets van hooren; hij
achtte het beter geen plannen ter overwe
ging aan te bieden, maar de Kamer zelf
te doen uitmaken, wat gewijzigd moet wor
den in de Grondwet.
Nadat dit voorstel breedvoerig besproken
was, kwam de heer Féron met een ander
voorstel voor den dag, nml. om een commisie
van twintig leden te benoemen, die onder
leiding van den voorzitter der Kamer, de
wijzigingen zou onderzoeken, door de ont
bonden Kamers of door een der leden van
de conslitueerende Kamer voorgesteld. De
commissie zou over alle voorstellen rap
port uitbrengen, en tevens zorgen dat alle
wijzigingsplannen gedrukt en ter algemeene
kennis gebracht worden.
Dit voorstel scheen niet erg in den smaak
van den minister-president te vallen. In zijn
repliek verzweeg hij het geheel en al; hij
kon het niet bestrijden omdat het een ver
beterde en pracüsche editie van zijn eigen
denkbeeld was; doch aannemen wilde hij
het ook niet, want dan zou de herziening
misschien wel eens te spoedig en te goed haar
beslag kunnen krijgen. En daarom moest
Féron's plan maar doodgezwegen worden.
Toch begreep de regeering, dat ook haar
plan niet slagen kon; de commissiën uit
de Kamer en uit den Senaat kunnen niet
te zamen beraadslagen indien het Reglement
van Orde voor de Kamer onveranderd blijft.
En wanneer de commissiën elk afzonderlijk
bijeenkomen, is er volstrekt geen kans van
welslagen, daar dan het gemeen overleg
geheel ontbreekt.
Onder deze omstandigheden kwam de heer
Beernaert op den ingenieusen inval voor te
stellen eene commissie te benoemen tot her
ziening vari het Reglement van Orde der
Kamer. Daardoor is vooreerst de Grond
wetsherziening van de baan, en kunnen de
heeren wat gaan kibbelen over de wijze
waarop zij voornemens zijn, mettertijd, de
ontmoeten. Onze stemming was door dit voor
uitzicht weder opgefrischt en met nieuwen
moed togen wij aan onze respectieve gewichtige
studiën.
Op den afgesproken tijd tronen wij elk
ander aan den ingang van het Theater.
Zeker is het, dat geen overdreven weelde in
dit, aan luchthartig vermaak, en vluchtige
liefden gewijd lokaal het oog verblindde. Maar
wij hebben er kostelijke uren doorgebracht
en meer dan een onder ons, die nu in een
loge der groote opera zijn kinnebakken uit
elkander gaapt, reikhalst naar het snerpend
orkest en de harde banken van dien
muzentempel terug.
Wij stormden naar binnen. De aangekon
digde premiere beloofde werkelijk iets goeds,
want zij zou het debuut zijn van een zekeren
Albert, jeune premier en komisch tenor. Wij
bevonden ons op bekend terrein en werden
met warmte begroet. Uitgenomen enkele
hier en daar verspreide exemplaren van het
ploertendom, met hun zedig vóór zich kijkende
vrouwen, bestond het vrij talrijke publiek uit
jonge volgelingen van Esculapius en Themis;
jolige artsen in spe en bleeke juristjes,
wier trekken de sporen van ingespannen
studie verrieden.
De ouverture werd onder de dolste pret
door ons aangehoord. Van alle kanten riep
en brulde men elkaar zijn aanmerkingen toe,
men deelde elkaar met al de kracht zijner
longen de laatste nieuwtjes mede, wisselde
barbaarsche woordspelingen en anecdoten van
meer of minder allooi, zoodat het vrij sterke
orkest moeite had, zich te laten hooren. Maar
dat was dit orkest in den grond eigenlijk
totaal onverschillig; het kon toch nooit piano
spelen dit was eenmaal een uitgemaakte
zaak en wreekte zich nu, door hoe langer
hoe meer zijn sterke" zijde te toonen. Want
in het forte-spelen verbeeldde het zich zijns
gelijke niet te bezitten.
Zoodra het oorverscheurend geluid van den
piston door de zaal sneed, werd het als met
wijziging der Grondwet tot stand te brengen.
Natuurlijk viel de geheele rechterzijde den
minister-president bij; de linkerzijde stemde
tegen, terwijl de radicalen, onder protest tegen
het talmen der regeering, zich van stemming
onthielden.
En zoo is het gekomen, dat de Belgische
Kamer haar Reglement van Orde gaat wij
zigen.
Behalve de wijzigingen in de Grondwet
door de ontbonden Kamers noodig geoor
deeld, is nog slechts n voorstel ingekomen,
en wel van den heer Janson tot vaststelling
eener nieuwe redactie voor artikel 47, waarin
de voorsteller de bepaling wil zien opnemen,
dat algemeen kiesrecht worde ingevoerd.
Maar zoodra de wijze, waarop over de
herziening zal worden beslist, is vastgesteld
zullen er nog wel andere voorstellen inko
men. Van welken geest de uiterste linker
zijde bezield is, blijkt uit het pasverschenen
werk van den heer Degreef La Constituante
et Ie JKgiwe représentant', dat hij opdraagt
aan zijn medeleden van de Kamer, de heeren
Paul Janson en Emile Féron.
De heer Degreef ontwikkelt daarin zijne
meeningen over het doel der Constituante:
de geheele omwcrking van het vertegen
woordigend stelsel, zoodat het volkomen op de
hoogte worde gebracht van de nieuwste vor
deringen op politiek en sociaal gebied. De
nieuwe democratische vertegenwoordiging
moet zoodanig georganiseerd zijn, dat alle
krachten en alle belangen des lands getrouw
daarrii worden weergevonden. Daarom moet
algemet-n kiesrecht worden ingevoerd, de
noodzakelijke voorwaarde voor het behoud
van orde, vrijheid en vooruitgang. En daar
naast het referendum, de waarborg voor het
bewaren der rechten van de natie; het
proportioneele kiesrecht, dat de uiting van
iedere meening verzekert; en de vertegen
woordiging van belangen, die de sociale ont
wikkeling der natie bevordert.
Breedvoerig zet de heer Degreef de nood
zakelijkheid van deze hervormingen uiteen,
en hij toont daarbij aan dat de door hem
bedoelde vertegenwoordiging van belangen
reeds in 1S(>,~> door Hector Denis in Belgi
werd aan de orde gesteld. Om te doen zien,
een tooverslag stil doodstil. Het slot der
ouverture werd met daverend handgeklap en
voetgetrappel begroet. Het orkest had zich
zelf overtroffen; geen student herinnerde zich,
het ooit zóó hard te hebben hooren spelen.
De zaal dreunde van hun. bijvalsbetuigingen.
Het scherm ging op.
Het eerste bedrijf viel ons geducht tegen.
Wij waren gekomen om ons te amuseeren en
de vaudeville dreigde zoo vervelend te wor
den als een drama in rijmlooze jamben.
De studeerende jongelingschap beteugelde
haar misnoegen met het oog op de volgende
en aller hoop vestigde zich op Albert, wiens
optreden met ongeduld werd verbeid.
Eindelijk verscheen hij. . . . Groote go
den, welk een teleurstelling! Wij hadden
ons noch een Bressant, noch een Delaunay
voorgesteld, maar oprecht gezegd, hadden
wij toch iets beters verwacht dan dien mijn
heer Albert. Deze «jeune premier" scheen
zoo oud als de weg; de komische tenor was
zoo saai als een slaapmuts! Hij was zoo
slecht gegrimeerd, dat de rimpels in zijn
gezicht nog duidelijker uitkwamen; zijn lach
maakte den indruk van een grijns ; hij
blaatte als een bok en zijn lange, magere
armen verrekten zicli in de houterigste be
wegingen.
En op zulk een ledepop hadden wij onze
laatste hoop gevestigd! Op hem hadden
wij gebouwd om de verveling, die langza
merhand als een grauwe nevel op ons
nederdaalde, te verdrijven ! En in plaats van
den beloofden »jeune premier" kregen wij
nu dien ouden, verkleeden aap te genieten !
Wij werden wild ! Wat duivel! "Wij waren
gekomen om te lachen; welnu we zouden
lachen om hern, daar zijn spel ten eenen
male onmachtig was, ons te amuseeren.
George Daniel, in dergelijke gevallen al
tijd de belhamel, gaf' het sein. In de scène,
waar onze 'jeune premier" ongeveer even
gracieus als een plank, die door 't midden
breekt, voor zijn geliefde oji de knieën viel,
om haar zijn gloeiende liefde te verklaren,
donderde hij eensklaps met zijn diepe stem:
dat deze vertegenwoordiging geen blauw
ideaal is, voegt hij aan zijn boek de wets
ontwerpen toe, waarin zij geheel wordt ge
regeld ; hij wil niet alleen Kamers van Arbeid
en van Landbouw, maar hij wil vertegen
woordigers van Landbouw, Handel, In
dustrie, Kunsten, Wetenschappen en Rechten
in elk besturend lichaam tot in den Se
naat toe.
Een complete organisatie dus, uitgewerkt
met al de zorgvuldigheid die een man als
Degreef bij zulk een arbeid kan betrachten.
Met zulk een boek voor zich, zegt de Réforme,
kan men zich niet langer verschuilen achter
de banale praatjes die de intellectueele lui
heid steeds bij de hand heeft, om elke
hervorming tegen te houden. Dit boek moet
besproken worden, desnoods bestreden, maar
de bestrijders zullen er de handen aan vol
hebben.
De uitslag der Engelsche verkiezingen
is nog altoos niet bekend. Nog in twee
districten, Orkney en Shetland moeten de
stemmingen plaats hebben, en wel op den
2öen en 2(Jen dezer maand. Doch in beide
districten heeft de candidaat van Gladstone
bijna de zekerheid dat hij gekozen zal wor
den ; in dat geval bedraagt de liberale meer
derheid in het parlement twee en veertig
stemmen. Niet groot is de sterkte, waarmede
Gladstone den strijd aanvaardt; maar toch
schijnt de grand old man vol hoop op den
uitslag ervan. Reeds hebben de bladen mede
gedeeld dat Lord Salisbury na een on
derhoud met koningin Victoria besloten
schijnt de regeering nog niet neer te leggen,
maar de bijeenkomst van het Parlement af
te wachten ; in dat geval zal de heer Glad
stone het ministerie niet lang in het onzekere
laten.
De Dailij Clironide weet thans reeds mede
te deelen, dat het in de Augustuszitting van
het Lagerhuis warm zal toegaan. De heer
Gladstone zal, om de kracht van zijn meer
derheid te beproeven, een reeks radicale
voorstellen indienen, waarover hij de meening
zijner medeleden wil trachten te weten te
komen. Daaronder behooren in de eerste
plaats ontwerpen op het inschrijven van
»Trek toch handschoenen aan !...."
Hij had geen handschoenen. . . . Dat
was de vonk in het kruit.
Een homerisch gelach dreunde door de
zaal en unisono herhaalden alle toeschouwers
in koor:
«Handschoenen aan ! . . . .
Handschoenen aan ! . . . ,"
Ter verklaring diene dat het stuk in de
groote wereld speelde. Het tooneel stelde
het boudoir van de eene of andere gravin
voor en Albert, die een jong edelman
moest voorstellen, was driest tot haar door
gedrongen in onberispelijk gezelschapstoilet,
frak, witte das, maar met bloote handen.
Albert trachtte den storm te bezweren,
maar zijn stem ging in het tumult verloren
en de armzalige komediant was onbeschrijf
lijk komiek ; zijn mond scheen zich kramp
achtig, maar toonloos te bewegen, want
niemand kon hem verstaan, zoodat het den
schijn had, alsof hij uit alle. macht op iets
kauwde. En aldoor dreunde Daniel's
basgeluid, geaccompagneerd door onze gillende,
krijschende, in allerlei toonaarden schreeu
wende stemmen het bevel:
«Handschoenen aan ! . . . .
Handschoenen aan! . . . ."
Midden in het tumult declameerde Gud
hac de eerste coupletten van een therapeu
tisch gedicht in zes zangen, dat hij pas ver
vaardigd had, over de kunst om lintwormen
te dooden; en iedereen deed zijn best om
zooveel mogelijk lawaai te maken.
Albert begreep dat hij het tooneel af
moest. Nog veel moeielijker dan hij was neer
gezonken, stond hij uit zijn knielende hou
ding op en hield, terwijl bij dit kunststuk
uitvoerde, het oog op ons gevestigd. Hij
wist dat het sein tot de opschudding van
ons was uitgegaan en kon zich, indien hij
nog eenigen twijfel daaraan voedde, op dat
oogenblik van onze vijandige gezindheid vol
komen overtuigen. Maar de blik, waarmede
hij ons aanzag, verried niet den minsten haat
of boosheid; niets dan een stom verwijt, dat
ons tegen wil en dank trof. Wij kregen