De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1892 31 juli pagina 2

31 juli 1892 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Na. 788 deze aansporingen te moeten antwoorden. Bij de nationale schietwedstrijden te Glaris hield hij een redevoering, waarin hij de eenbeid en de onafhankelijkheid van Zwitserlandbesprak. Hoewel de Zwitsers, te oordeelen naar de talen, die in de verschillende deelen van het land worden gesproken, tot verschillende stammen schijnen te behooren, hebben zij in waarheid slechts n vaderland: Zwitserland; en in aller hart woont de fierheidvan den man, die weet dat zijn vader land onafhankelijk is, en dat het die onaf hankelijkheid desgevorderd zal weten te ver dedigen. Geheel in denzelfden geest als president Hauser, besprak de overste Frey, de chef van het Zwitsersche militaire departement, de quaestie der neutraliteit, in een onder houd met een der redacteuren van Ie Petit Journal. Als militair legde de heer Frey vooral den nadruk op hetgeen Zwitserland kan doen,uit het oogpunt van nationale verdedi ging. Door de geheele inrichting van het Zwit sersche legerstelsel, in verband met de na tuurlijke vestingwerken van de Alpenketenen, is Zwitserland in staat zich tegen eiken aanvaller te verzetten; en het zal niet na laten van die voordeelen gebruik te maken, wanneer in een oorlog een der strijdende partijen het zou wagen de neutraliteit van het Zwitsersche gebied te schenden. »Op deze wijze," zegt de heer Frey, »zijn wij be schut tegen niemand in 't bijzonder, maar tegen allen te zamen." Wat het sluiten van verbonden betreft, de regeling van 1815 verbiedt ons dat en wij zijn er ook niet op uit. Slechts met twee landen, die onder dezelfde omstandig heden verkeeren als Zwitserland, zouden wij ons kunnen verbinden, wanneer de afstand dit niet verhinderde: met Belgiëen met Nederland. Wij staan bloot aan dezelfde gevaren als zij, en wij zouden, te samen verbonden, geen quantiténégligeable zijn. Maar zoolang de vrede onverbroken b-lijft, moeten wij er op rekenen, dat wij voor ons zelf zullen moeten zorgen. In geval van oorlog en wanneer onze neutraliteit wordt geschonden, kunnen wij er zeker van zijn, steun te vinden bij den tegenstander van den staat, die de fout beging ons aan te vallen." Zooals de zaken thans staan is het Zwit sersche verdedigings-systeem een i m p e d im e n t u m tegen elke poging om den vrede te verstoren. »De wegen die wij bezet hou den", zeide overste Frey, »en die men slechts over onze lijken zal kunnen betreden, worden door ons versperd tegen iederen offensieven aanval; wjj zullen die gesloten houden ten bate van elk, die zich op eigen bodem wil verdedigen en zijne onafhankelijkheid wil beschermen." En president Hauser, n overste Frey, hebben dus genoegzaam doen uitkomen, dat zij van een aansluiting van Zwitserland bij cenig bondgenootschap geenszins gediend zijn. UIT UTRECHT. UTRECHT, 5 Juli. De rust is in onze stad weergekeerd. De ker mis is Zaterdagnacht ten n uur geëindigd en opvoeding heeft gehad. Toen laat ik hem over mijn stok springen, een poot geven, bedelen, dood liggen, en meer van die dingen die dames aan de honden feereu, ofschoon ik er zelf niet van houd van een hond zoo'n pias te maken. Ten langen leste komt de aap uit, den mouw, en blijkt het dat zij al lang, zooals men dat noemt, een goed oogje op flip heeft gehad. U begrijpt: haar kinderen waren groot, ze had niet veel te doen en was altijd op honden gesteld geweest. Dus vraagt ze of ik niet eens binnen kom en iets wil ge bruiken. Zoo gaan wij naar het salon, waar haar man zat. Ze maken een drukte van belang over den hond ; zij haalt een flesch ale en hij geeft me een handvol sigaren. Eindelijk ga ik heen, maar ze roept rnij achterna: ;>0, meneer de soldaat, u komt toch nog wel eens aan met dat lieve digr?" Ik sprak de kolonelsvrouw niet van Mrs. de Sussa, en Rip zei ook niets ; ik ga er weer heen en krijg weer een lekker glas bier en een handvol sigaren. Ik vertel het oude wijf een heeleboel meer van Rip dan ik ooit zelf' gehoord heb; hoe hij op do tentoon stelling te Londen den eersten prijs behaald heeft, en voor drie-en-dertig pond, vier shillings gekocht is van den man die hem gefokt heeft; dat zijn broer het eigendom is van den Prins van Wales, en dat hij een stamboom heeft zoo lang als een hertog. Ze hoorde het allemaal aan en bleef een en al bewondering. Maar toen ze mij geld in de hand stopte en ik zag hoe gek ze op het dier was, begon ik lont te ruiken. Ieder mensch mag een soldaat uit beleefd heid zooveel als een pot bier aanbieden, daar steekt geen kwaad in, maar als iemand je vijf ropijen in de hand laat glijden, dan noemt een eerlijk man dat, omkooperij. Vooral toen Mrs. De Sussa in den loop van het gesprek, bij haar neus langs zei dat het koude weer gauw over was, en zij naar Munsoree Pahar ging, dat wij naar Rawalbijna zijn reeds de laatste zichtbare sporen van voortbestaan verdwenen. Toch zal zij nog lang blijven nawerken. Niet om de ongodsdienstigheid of om de onzedelijkheid, die zij in haar gevolg lieet te hebben, noch om den »aanstoot," dien zij aan sommigen schijnt te geven, maar om eene andere reden, die men zich eigenlijk verbazen moet nog nimmer door de tegenstanders der ker mis als argument tegen haar voortbestaan te heb ben hooren aanvoeren. In de laatste jaren namelijk zijn van onze ker missen verdwenen de zoogenaamde Zeeuwsche dames, opvolgsters van wijlen den beroemden heer Stephens, om welke dames iedereen lachte; ze zijn vervangen door dergelijke dames in beter inge richte tenten en onder den fraaieren naam van somnambule. Nu is het mogelijk dat sommigen der kermisbestrijders alhier die somnambules niet de zwakke plaats van de jaarmarkt vinden, omdat zij het kinderlijk geloof (alias bijgeloof) bij de menschon nog wel een weinig willen zien aangekweekt. Maar als dezen, zooals ik toevallig dezer dagen in de gelegenheid was, de uitwerkselen eens konden gadeslaan die de praatjes van zoo'n som nambule vaak hebben, dan zouden zij zeker hun nen invloed aanwenden oin althans die geeste lijke kwakzalverij maar vast te doen ophouden. De dochter van professor Mullens, die onder magnetischen invloed van haar papa «werkt'1, bezit hier al een uitgebreide clientèle. Die juf frouw moet des nachts wel geen oog toedoen, want zij «slaapt" haast den geJieelen dag, zoo druk heeft zij het. Zooals vele geloovigen op vaste tijden wachten om hunne zielsgeheimen te gaan uitstorten, zoo schijnen hier een menigte menschen op de kennis te wachten om door professor Mullens en zijne dochter de «toekomst'' te leeren kennen. Ken oude dame, die door een beroerte ge troffen hulpeloos daar nederzit en niet persoon lijk naar de kermistent kon gaan, zond een nichtje om eens te gaan vernemen of er ook nog hoop voor haar was. Het kind kwam echter met de boodschap terug dat als de dame zelf niet kon komen, zij ten minste een voorwerp moest mede geven dat in haar bezit was geweest. Het nichtje vertrok daarop met het brillenlaiisjo van hare tante naar de slaapster, die uit dit doosje ont dekte »dat de oude dame ernstig ziek was, maar het geheel aan haar zelve te wijten had. Xij be hoefde zich echter niet ongerust over te maken, want zij kon er wel oud mede worden, als zij maar geen medicijnen meer innam." Het nichtje had natuurlijk eene zoo ongezochte gelegenheid om ook haar eigen toekomst eens te hooren openbaren, niet ongebruikt laten voorbij gaan en de somnambule was al dadelijk begon nen met haar omtrent het tegenwoordige, zooveel onomstootelijke waarheden te verkondigen, dat zij omtrent de voorspellingen ook niet den mins ten twijfel koesterde. liet nichtje was een erg lief meisje (dat was waar); zacht van karakter en goed van hart (ook waar); erg bemind bij hare vriendinnen (7001waai-) en zeer gaarne gezien in <>vzolselmp (niets j waarder dan dat)." En zou hot dan n i of. waar zijn wat zij haar profeteerde, dat zij een goed huwelijk zou doen met een braven ma'n, die een flinke zaak had V Xeen, die het eene zoo goed wist. wist het andere óók wel ! Zoo dacht ook de moeder van liet nichtje en die ging daarom eens naar haar eigen toekomst informeeren, voornamelijk hoc het haar gaan zon in het nieuwe huis, dat zij met haar gezin stond te betrekken. En zij bracht aan haar man het verblijdend bericht, dat die somnambnlo nu let terlijk alles wist. Zij sliep nog niet eens goed of zij was er al achter, dat de haar consulteeremle juffrouw geen katje was zonder handschoenen aan te pakken; dat zij oen vast karakter had en gewoon was haren wil nog al eens dooi' te zetten pindi trokken, en ze Rip nooit in haar leven terugzien zou, wanneer er niet iemand was die haar een plezier wou doen. Nu, dat alles vertel ik aan Mulvanev en Ortheris, van het begin tot het eind. »'t Is een gemeene streek dien het leelijke, oude wijf op het oog heeft", zegt de er, 't is een schelmsluk waar ze je toe wil over halen, vrind Learoyd, maar ik zal je on schuld beschermen. Ik zal je redden van de gemeene lagen die het rijke vrouwmensch je legt ; ik ga van avond nog met je mee om een eerlijk en verstandig woordje met haar te spreken. »Maar, zegt ie'', Jack en hij schudt het hoofd, »dat was toch niet mooi van je, al dien drank en die fijne sigaren voor je eigen alleen te houden. Ierwijl Ortheris en ik hier rondliepen met een keel zoo droog als een uitgebrande oven, en niets te rooken hadden dan die gemeene tabak uil de cantine! Dat 's een leelijke strook te genover een kameraad, want wat hoef jij, Learoyd, op een satijnen stoel te balanc ren, alsof Terence Mulvanev niet je gelijke 0-, * J o j »Laat mij er gerust buiten", valt, Ortheris daarop in. »Zoo is het leven ! Die wezen lijk een sieraad van de maatschappij zouden zijn, blijven achterbaks, terwijl een lomperd, zooals hij. . . ." >;Och kom", zeg ik, nvat maal jullie toch. 't Was niet om mij te doen; ''t was om Rip. Hij is deze keer de piet". ; Zoo gaan dus Mulvanev, Rip en ik den volgenden dag naar Mrs. de Sussa. Daar ze den Ier niet kende, was ze eerst wel een beetje schuw. Maar u hebt Mulvanev wel eens hooren praten ; en of u het gelooft of niet hij had zoo'n invloed op het mensch, dat zij bekende dat ze Rip had wil len meenemen naar Munsoree Pahar. Toon sloeg Mulvanev een anderen toon aan, en vraagt haar rustig of zij wel gedacht heeft aan de gevolgen, en dat twee arme, maar eerlijke soldaten er voor naar de Andamaen . . . . dat zij maar zoo moest doorgaan, dan zou alles wel goed te recht komen! De man lachte er om dat hij schudde, maar hij kreeg later kiespijn! Nog een andere juffrouw mocht vernemen, dat zij omging, en nog wel zeer vriendschappelijk, met een juffrouw die dicht in hare buurt woonde, maar »die erg valsch bestond." Van stonden aan heeft zij eene vriendschap van jaren met hare naaste buur afgebroken! . . . . Een dertienjarige dochter van deze juffrouw ging op het voorbeeld van hare moeder ook eens naar de sotanambule en vroeg of de jongen, die zoo dikwijls daar aan huis kwam, ook haar man zou worden. En in plaats van een knip voor den neus kreeg dat kind in allen ernst van den pro fessor tenantwoord: >Neen, die jongen niet, maar een andere jongen, die ook wel eens bij je aan huis komt." Dit zijn uu maar enkele staaltjes, die mij van zeer nabij bekend zijn en nog wel voorgekomen zijn in de zoogenaamd fatsoenlijke burgerklasse. Maar men kan er reeds voldoende uit zien, hoe sterk hier het bijgeloof nog voortwoekert en dat in dat opzicht de kermis eigenlijk nog heel wat kwaad sticht. Kunst en Letteren. HET TOONEEL TE AMSTERDAM. Artis-Schouwburg: De arme student. Salon des Yariétés: Tilly. Reprise'» en nog eens rcprise's! De magere dramajaron worden steeds magerder; aan vettere oi' vette schijnt voorloopig nog geen denken. Als er niet spoedig verandering komt, staat een algeniecne Europeosche tooneelnood voor de deur. Zelfs in Frankrijk, van oudsher de leverancier van Europa, is de oogst in de laatste jaren steeds schraler en schraler geworden. De opvolgers van Augier en Dumas tils, van Sardou en Feuillet moeten nog geboren worden. De nieuwere tooneelschrijvers zijn niet alleen wat de finaliteit ook wat de quantiteit hunner werken betreft, de min deren van hun voorgangers. Dramaturgen als Scribo en Labiehe, die blij- en kluchtspelen als uit de mouw schudden, die in n jaar vijf of meer l'arijsche schouwburgen van noviteiten voorzagen, waar zijn zij V Toch heeft het toonoel voor zijn dagelijksche behoeften niets zoozeer noodig als moderne Scribe's en moderne l.abiche's; de hooge meesterwerken zijn Zondagskost en alleen geschikt voor Zondagskost. Iets nieuws en steeds iets nieuws verlangen wij, iets nieuws bovendien dat boeit en overtuigt, dat goed is en nieuw schijnt. De laatste .jaren hebben weinig nieuws gebracht en dat weinige was slechts nu en dan goed. Den tooneeldirecties blijft niets anders over dan naai1 oudere werken te grijpen. .,Je ne ris plus de ce qu'on incente; pcttl-clre que je rirai de ce que je connais", zegt de Fantasie van Musset. Waarom zou dit met het publiek ook" niet het geval kunnen zijn ''. De proef kan in ieder geval genomen. Als /ij mislukt, is het nog niet heel erg. Het nieuwe behaagt niet, liet oude behaagt niet meer; het resultaat is hetzelfde. En de treurige waarheid is, dat het resultaat werkelijk bijna steeds hetzelfde is ; tooneelwerken zijn nu eenmaal voor verreweg het grootste ge deelte iinaclitsvlindcrs en reprise's bijna steeds desillusioneerend. Die \an de afgeloopen week maken geen uitzondering; zij hebben mij voor goed van den waan genezen, dat Ue arme student een mooie operette, Titly een mooi blijspel is. Volgens mevrouw Kebus. Tilly's preutschemama, is JJe tinne student oen y.odoloozo operette. Het spijt mij, maar ik kan de aclitingswaardige dame geen gelijk geven, ik ben zelfs van een geheel tegenovergestelde meening. Ik kan mij uitstekend voorstellen, dat de/.e of gene zon wonschon, datMillöckers operette wat minder tam, zoet (Ml (Int, dat neu zouden kunnen gestuurd worden. Mrs. de Sussa begint te schreien, en nu gooit Mulvanoy het over een anderen boeg, stelt haar gerust, en zegt dat Rip het zeker veel beter hebbeu zou daar in liet gebergte, dan hier in Bengalen, en dat hij het jammer vond dat het dier niet wezen mociit waar men zooveel van hem hield. Zoo ging hij voort met het mensch akelig te maken, tot zij een gevoel kreeg dat ze het nooit zonder den hond zou kunnen stellen. Op eens /.egt ie : Maar u zult hem heb ben, mevrouw, want ik heb een medelijdend hart; ik ben niet zooals die koelbloedige man uit Yorkshirc; alleen zal het u een drie j honderd ropijen kosten''. Geloof hem niet, mevrouw", kom ik tusschcnbeide, »dc kolonelsvrouw geeft hem nooit onder de Hou". ;Wie praat er van geven ?" zegt Mulvaney, .?ik meen niet dat ik hem kan koopen, maar uil medelijden met deze arme, vriendelijke dame zal ik iets doen waar ik anders nooit in mijn leven toe komen zou. Ik zal hem stelen !'' iXoem het geen stelen", zei Mrs. De Sussa, ?hij zal liet nergens beter hebben dan bij mij. Het gebeurt zoo dikwijls dat een hond weg loopt; en hij houdt van mij, ik ben aan hem gehecht, en ik ntocl hem hebben. Als ik hem het laatste oogenblik kroeg, zou ik hem op mijn schoot naar Munsoree Pahar kunnen meenemen en geen haan zou er naar kraaien." Telkens koek Mulvaney mij van tor zijde aan, en ofschoon ik niet begreep wat hij in don zin had, dacht, ik bij mijn eigen: ik volir maar, on ik zeg : -Wel mevrouw, ik had noojt gedacht dat ik nog eens een hondendief worden zou, maar 'als mijn kameraad kans ziet om een dame als u plezier te doen, dan ben ik er de man niet, naar om het tegen te gaan, of schoon ik het een leelijke historie vind, en drie honderd ropijen oen kleine vergoeding tegenover de kans om naar de maan gezij wat. . . zedeloozer was. De arme student behoort tot het eenige genre, dat steeds en overal uit den booze. is, tot het vervelende. Het geschiedenisje van den wraakzoekenden overste, den voor prins uitgegeven student en de arme l'oolsche gravin met haar twee heirathsluatige dochters laat ons in de beide eerste bedrijven koud en maakt ons in het laatste kwaad, zoo men wil dus, warm. Ik heb De arme student van de Duitschers, in de Hollandsche opera en nu in den Artis-Schouwburg gezien en nog weet ik niet precies, wat er in het laatste bedrijf gebeurt. Met den student wordt daarin op zoo onbe schaamde wijze gegoocheld, de arme jongen wordt zoo ongegeneerd geadeld en ontadeld, dat men het beste doet aan zijn romantische lotswisselingen niet te veel gewicht te hechten en kalm het einde af te wachten, dan hem en zichzelf geluk te wenschen. dat hij uit zijn malle positie is verlost en toe te wenschen, dat zijn prinsschap er nu eindelijk een pour Ie bon motif' moge blijken. De heeren Zeil en (ïenée hebben, zooals de Franschen bij kennismaking met de operette opmerkten, voor hun tekst bij een opera van Halévy, tekst van Scribe, Ee guitarero", leentjebuur gespeeld. De opera bevatte geen grappen; de Duitsche be werkers schijnen er voor hun operette evenmin te hebben kunnen bedenken of vinden. Naar de mots, laten wij op zijn H ollandsch zeggen moppen, moet men met een lantaarntje zoeken. Toch is >;Der Bettelstudent" beroemd gewor den. Alle eer daarvan komt Millöcker toe. De muziek heeft den tekst door het leven gesleept. Wie zou voor de prikkelende, kittelcude melo dieën van den Oostenrijkschen maestrino onge voelig kunnen blijven. De finales van het eerste en tweede bedrijf zouüen den laconieksten aan het wiegelen of trippelen, een geheele zaal, als de stoelen het slechts niet beletten, aan het dan sen brengen. Het gezelschap van den Artis-Schouwburg zie ik liever in de Fransche dan in de Duitsche operette. i In de eerste voelen bijna alle artisten zich beter j thuis, ook omdat zij stem en zangkunst bescheidener eischen stelt. De heer Kreeft b.v., in Fransche opcrettcn bijna steeds onverbeterlijk, is als overste Ollendorf niet kwaad, maar ook niet meer dan goed. liet is alsof de slechts matig karakteris tieke rol zijn groote talenten in don dommel laat, alsof hij zich niet op zijn gemak gevoelt, niet zeker van zich zelf is. Hetzelfde geldt van me vrouw van "Wcsterhovon in het kleurlooze partijtje der oude gravin. Het best op dreef waren de dame* Ilmlerman (lironislava) en Ter Hoeven (Laura); zij zagen er allerliefst uit, zongen aller liefst, de eerste speelde bovendien allerliefst. De heer van der Stappen (Simon) is als zanger een groote aanwinst voor het gezelschap; zijn spel is geen spel, zoo men wil operaspel, de traclitioneele. conventioneele standen en gebaren. Ook zingt hij te veel in het publiek en scharrelt hij te coqiiot met zijn zakdoek. Van de decoratieven was meer werk gemaakt dan van do kostumen ; het plein en het park waren keurig; de rococozaal zou misschien nog meer effect gemaakt heb ben, als de doorkijk in het midden was geweest. TUI 11 zag ik eenige jaren geleden van ->IIet Nedoriandsch Tooneel" en het gezelschap-Le Gras en lla-pols: het schoon mij toen een alleraardigst J blij-pel; ik zag bet nu in het Salon: het kostte j mij moeite te «oloovon, dat het hetzelfde werk was. Niet vaak heb ik bij een tooneelvoorstelling zoozeer het gevoel van leegte en holte, van ijlhcid on onbeduidendheid gehad als bij deze Tillyvert'ioning. X.i bet eerste bedrijf vroeg ik: ->is het al uit? Is dat alles?'1; na liet tweede vroeg ik het. na het derde, na het laatste, Iilly is het tegendeel van een meesterstuk; het is langdradig on gerekt op meer dan geoorloofde wijze; in de vier bedrijven gebeurt weinig of niets; het bevat echter een paar dankbare tooneeltignren, toostuurd te worden, zooals Mulvaney zegt." ; Ik zal er drie honderd en vijftig van ma ken." zegt Mrs. de Sussa; »ik wil en zal dien hond hebben." Zoo laten we ons bepraten. Zij neemt Rip meteen do maat en bestelt bij Hamilton een zilveren halsband togen den datum dat ze hom krijgen zou. »])rommels, Mulvaney" zeg ik, zoodra we het huis uit waren, »je doet het toch niet;1" : Zou je dan oen oude arme dame willen teleurstellen?''1 zegt hij, »zij zal een Rip licbbon." y-En waar zal die vandaan komen-'" >.Loaroyd, beste jongen,1' begint ie tegen me je bont een ferme vent wat de maat betrelt, on een goed kameraad, maar je hebt zand in jo kop. Is onze vriend Ortheris niet een Taxidermist, en een duivelskunstenaar met zijn lange dunne vingers? En wat is oen Taxidermist anders dan een man die dieren kan opzetten;' Herinner je je dien. wilton hond van den cantine sergeant?die do helft van zijn tijd op den loop is on de andere helft iedereen bijt'r Die zal nu voor ijoi'il wog wezen; weet je niet dat hij net zoo'n posnuur heeft en van de grootte is als Rip van den kolonel, behalve dat zijn staart oen siertje te lang is, en hij niet de kleur heeft van den echten Rip, en een humeur zoo nijdig als dat van zijn baas, nog erger misschien. Maar wat kan het scholen of die staart wat langer is ? En wat geeft oen ken ner als Ortheris om die paar vlekken en stre pen, van z\vart en bruin en wit. Geen zier, geen zier.'' Meteen komen wo Ortheris tegen, en het kleine kereltje, zoo scherp als een naald, be grijpt de zaak in een oogenblik. Dadelijk don volgenden dag begint hij te probeeren haar te kleuren; eerst op zijn witte konijnen ; toen schilderde hij Rip's vel na op den wit ten os van den commissaris, om de kleuren goed te weten en er de handigheid van te krijgen; het bruin ging in zwart over, zoa

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl