Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Na. 788
deze aansporingen te moeten antwoorden.
Bij de nationale schietwedstrijden te Glaris
hield hij een redevoering, waarin hij de
eenbeid en de onafhankelijkheid van
Zwitserlandbesprak. Hoewel de Zwitsers, te
oordeelen naar de talen, die in de verschillende
deelen van het land worden gesproken, tot
verschillende stammen schijnen te behooren,
hebben zij in waarheid slechts n vaderland:
Zwitserland; en in aller hart woont de
fierheidvan den man, die weet dat zijn vader
land onafhankelijk is, en dat het die onaf
hankelijkheid desgevorderd zal weten te ver
dedigen.
Geheel in denzelfden geest als president
Hauser, besprak de overste Frey, de chef
van het Zwitsersche militaire departement,
de quaestie der neutraliteit, in een onder
houd met een der redacteuren van Ie Petit
Journal. Als militair legde de heer Frey
vooral den nadruk op hetgeen Zwitserland
kan doen,uit het oogpunt van nationale verdedi
ging. Door de geheele inrichting van het Zwit
sersche legerstelsel, in verband met de na
tuurlijke vestingwerken van de
Alpenketenen, is Zwitserland in staat zich tegen eiken
aanvaller te verzetten; en het zal niet na
laten van die voordeelen gebruik te maken,
wanneer in een oorlog een der strijdende
partijen het zou wagen de neutraliteit van
het Zwitsersche gebied te schenden. »Op
deze wijze," zegt de heer Frey, »zijn wij be
schut tegen niemand in 't bijzonder, maar
tegen allen te zamen."
Wat het sluiten van verbonden betreft,
de regeling van 1815 verbiedt ons dat en
wij zijn er ook niet op uit. Slechts met
twee landen, die onder dezelfde omstandig
heden verkeeren als Zwitserland, zouden wij
ons kunnen verbinden, wanneer de afstand
dit niet verhinderde: met Belgiëen met
Nederland. Wij staan bloot aan dezelfde
gevaren als zij, en wij zouden, te samen
verbonden, geen quantiténégligeable
zijn. Maar zoolang de vrede onverbroken
b-lijft, moeten wij er op rekenen, dat wij
voor ons zelf zullen moeten zorgen. In geval
van oorlog en wanneer onze neutraliteit
wordt geschonden, kunnen wij er zeker van
zijn, steun te vinden bij den tegenstander
van den staat, die de fout beging ons aan
te vallen."
Zooals de zaken thans staan is het Zwit
sersche verdedigings-systeem een i m p e d
im e n t u m tegen elke poging om den vrede
te verstoren. »De wegen die wij bezet hou
den", zeide overste Frey, »en die men slechts
over onze lijken zal kunnen betreden, worden
door ons versperd tegen iederen offensieven
aanval; wjj zullen die gesloten houden ten
bate van elk, die zich op eigen bodem wil
verdedigen en zijne onafhankelijkheid wil
beschermen."
En president Hauser, n overste Frey,
hebben dus genoegzaam doen uitkomen, dat
zij van een aansluiting van Zwitserland bij
cenig bondgenootschap geenszins gediend
zijn.
UIT UTRECHT.
UTRECHT, 5 Juli.
De rust is in onze stad weergekeerd. De ker
mis is Zaterdagnacht ten n uur geëindigd en
opvoeding heeft gehad.
Toen laat ik hem over mijn stok springen,
een poot geven, bedelen, dood liggen, en meer
van die dingen die dames aan de honden
feereu, ofschoon ik er zelf niet van houd
van een hond zoo'n pias te maken.
Ten langen leste komt de aap uit, den
mouw, en blijkt het dat zij al lang, zooals
men dat noemt, een goed oogje op flip heeft
gehad. U begrijpt: haar kinderen waren
groot, ze had niet veel te doen en was altijd
op honden gesteld geweest. Dus vraagt ze
of ik niet eens binnen kom en iets wil ge
bruiken. Zoo gaan wij naar het salon, waar
haar man zat. Ze maken een drukte van
belang over den hond ; zij haalt een flesch
ale en hij geeft me een handvol sigaren.
Eindelijk ga ik heen, maar ze roept rnij
achterna: ;>0, meneer de soldaat, u komt
toch nog wel eens aan met dat lieve digr?"
Ik sprak de kolonelsvrouw niet van Mrs.
de Sussa, en Rip zei ook niets ; ik ga er
weer heen en krijg weer een lekker glas
bier en een handvol sigaren. Ik vertel het oude
wijf een heeleboel meer van Rip dan ik ooit
zelf' gehoord heb; hoe hij op do tentoon
stelling te Londen den eersten prijs behaald
heeft, en voor drie-en-dertig pond, vier
shillings gekocht is van den man die hem gefokt
heeft; dat zijn broer het eigendom is van
den Prins van Wales, en dat hij een stamboom
heeft zoo lang als een hertog.
Ze hoorde het allemaal aan en bleef een
en al bewondering. Maar toen ze mij geld
in de hand stopte en ik zag hoe gek ze op
het dier was, begon ik lont te ruiken.
Ieder mensch mag een soldaat uit beleefd
heid zooveel als een pot bier aanbieden,
daar steekt geen kwaad in, maar als iemand
je vijf ropijen in de hand laat glijden, dan
noemt een eerlijk man dat, omkooperij.
Vooral toen Mrs. De Sussa in den loop van
het gesprek, bij haar neus langs zei dat het
koude weer gauw over was, en zij naar
Munsoree Pahar ging, dat wij naar
Rawalbijna zijn reeds de laatste zichtbare sporen van
voortbestaan verdwenen. Toch zal zij nog lang
blijven nawerken. Niet om de ongodsdienstigheid
of om de onzedelijkheid, die zij in haar gevolg
lieet te hebben, noch om den »aanstoot," dien zij
aan sommigen schijnt te geven, maar om eene
andere reden, die men zich eigenlijk verbazen
moet nog nimmer door de tegenstanders der ker
mis als argument tegen haar voortbestaan te heb
ben hooren aanvoeren.
In de laatste jaren namelijk zijn van onze ker
missen verdwenen de zoogenaamde Zeeuwsche
dames, opvolgsters van wijlen den beroemden heer
Stephens, om welke dames iedereen lachte; ze zijn
vervangen door dergelijke dames in beter inge
richte tenten en onder den fraaieren naam van
somnambule.
Nu is het mogelijk dat sommigen der
kermisbestrijders alhier die somnambules niet de zwakke
plaats van de jaarmarkt vinden, omdat zij het
kinderlijk geloof (alias bijgeloof) bij de menschon
nog wel een weinig willen zien aangekweekt.
Maar als dezen, zooals ik toevallig dezer dagen
in de gelegenheid was, de uitwerkselen eens
konden gadeslaan die de praatjes van zoo'n som
nambule vaak hebben, dan zouden zij zeker hun
nen invloed aanwenden oin althans die geeste
lijke kwakzalverij maar vast te doen ophouden.
De dochter van professor Mullens, die onder
magnetischen invloed van haar papa «werkt'1,
bezit hier al een uitgebreide clientèle. Die juf
frouw moet des nachts wel geen oog toedoen,
want zij «slaapt" haast den geJieelen dag, zoo
druk heeft zij het. Zooals vele geloovigen op
vaste tijden wachten om hunne zielsgeheimen te
gaan uitstorten, zoo schijnen hier een menigte
menschen op de kennis te wachten om door
professor Mullens en zijne dochter de «toekomst''
te leeren kennen.
Ken oude dame, die door een beroerte ge
troffen hulpeloos daar nederzit en niet persoon
lijk naar de kermistent kon gaan, zond een nichtje
om eens te gaan vernemen of er ook nog hoop
voor haar was. Het kind kwam echter met de
boodschap terug dat als de dame zelf niet kon
komen, zij ten minste een voorwerp moest mede
geven dat in haar bezit was geweest. Het nichtje
vertrok daarop met het brillenlaiisjo van hare
tante naar de slaapster, die uit dit doosje ont
dekte »dat de oude dame ernstig ziek was, maar
het geheel aan haar zelve te wijten had. Xij be
hoefde zich echter niet ongerust over te maken,
want zij kon er wel oud mede worden, als zij
maar geen medicijnen meer innam."
Het nichtje had natuurlijk eene zoo ongezochte
gelegenheid om ook haar eigen toekomst eens te
hooren openbaren, niet ongebruikt laten voorbij
gaan en de somnambule was al dadelijk begon
nen met haar omtrent het tegenwoordige, zooveel
onomstootelijke waarheden te verkondigen, dat
zij omtrent de voorspellingen ook niet den mins
ten twijfel koesterde.
liet nichtje was een erg lief meisje (dat was
waar); zacht van karakter en goed van hart (ook
waar); erg bemind bij hare vriendinnen
(7001waai-) en zeer gaarne gezien in <>vzolselmp (niets
j waarder dan dat)." En zou hot dan n i of. waar
zijn wat zij haar profeteerde, dat zij een goed
huwelijk zou doen met een braven ma'n, die een
flinke zaak had V Xeen, die het eene zoo goed
wist. wist het andere óók wel !
Zoo dacht ook de moeder van liet nichtje en
die ging daarom eens naar haar eigen toekomst
informeeren, voornamelijk hoc het haar gaan zon
in het nieuwe huis, dat zij met haar gezin stond
te betrekken. En zij bracht aan haar man het
verblijdend bericht, dat die somnambnlo nu let
terlijk alles wist. Zij sliep nog niet eens goed of
zij was er al achter, dat de haar consulteeremle
juffrouw geen katje was zonder handschoenen
aan te pakken; dat zij oen vast karakter had en
gewoon was haren wil nog al eens dooi' te zetten
pindi trokken, en ze Rip nooit in haar
leven terugzien zou, wanneer er niet iemand
was die haar een plezier wou doen.
Nu, dat alles vertel ik aan Mulvanev en
Ortheris, van het begin tot het eind.
»'t Is een gemeene streek dien het leelijke,
oude wijf op het oog heeft", zegt de er,
't is een schelmsluk waar ze je toe wil over
halen, vrind Learoyd, maar ik zal je on
schuld beschermen. Ik zal je redden van
de gemeene lagen die het rijke vrouwmensch
je legt ; ik ga van avond nog met je mee
om een eerlijk en verstandig woordje met
haar te spreken. »Maar, zegt ie'', Jack
en hij schudt het hoofd, »dat was toch
niet mooi van je, al dien drank en die fijne
sigaren voor je eigen alleen te houden.
Ierwijl Ortheris en ik hier rondliepen met een
keel zoo droog als een uitgebrande oven, en
niets te rooken hadden dan die gemeene tabak
uil de cantine! Dat 's een leelijke strook te
genover een kameraad, want wat hoef jij,
Learoyd, op een satijnen stoel te balanc
ren, alsof Terence Mulvanev niet je gelijke
0-, * J o j
»Laat mij er gerust buiten", valt, Ortheris
daarop in. »Zoo is het leven ! Die wezen
lijk een sieraad van de maatschappij zouden
zijn, blijven achterbaks, terwijl een lomperd,
zooals hij. . . ."
>;Och kom", zeg ik, nvat maal jullie toch.
't Was niet om mij te doen; ''t was om
Rip. Hij is deze keer de piet".
; Zoo gaan dus Mulvanev, Rip en ik den
volgenden dag naar Mrs. de Sussa. Daar ze
den Ier niet kende, was ze eerst wel een
beetje schuw. Maar u hebt Mulvanev wel
eens hooren praten ; en of u het gelooft
of niet hij had zoo'n invloed op het
mensch, dat zij bekende dat ze Rip had wil
len meenemen naar Munsoree Pahar. Toon
sloeg Mulvanev een anderen toon aan, en
vraagt haar rustig of zij wel gedacht heeft
aan de gevolgen, en dat twee arme, maar
eerlijke soldaten er voor naar de
Andamaen . . . . dat zij maar zoo moest doorgaan, dan zou
alles wel goed te recht komen!
De man lachte er om dat hij schudde, maar
hij kreeg later kiespijn!
Nog een andere juffrouw mocht vernemen, dat
zij omging, en nog wel zeer vriendschappelijk,
met een juffrouw die dicht in hare buurt woonde,
maar »die erg valsch bestond." Van stonden aan
heeft zij eene vriendschap van jaren met hare
naaste buur afgebroken! . . . .
Een dertienjarige dochter van deze juffrouw
ging op het voorbeeld van hare moeder ook eens
naar de sotanambule en vroeg of de jongen, die
zoo dikwijls daar aan huis kwam, ook haar man
zou worden. En in plaats van een knip voor den
neus kreeg dat kind in allen ernst van den pro
fessor tenantwoord: >Neen, die jongen niet, maar
een andere jongen, die ook wel eens bij je aan
huis komt."
Dit zijn uu maar enkele staaltjes, die mij van
zeer nabij bekend zijn en nog wel voorgekomen
zijn in de zoogenaamd fatsoenlijke burgerklasse.
Maar men kan er reeds voldoende uit zien, hoe
sterk hier het bijgeloof nog voortwoekert en dat
in dat opzicht de kermis eigenlijk nog heel wat
kwaad sticht.
Kunst en Letteren.
HET TOONEEL TE AMSTERDAM.
Artis-Schouwburg: De arme student.
Salon des Yariétés: Tilly.
Reprise'» en nog eens rcprise's! De magere
dramajaron worden steeds magerder; aan vettere
oi' vette schijnt voorloopig nog geen denken. Als
er niet spoedig verandering komt, staat een
algeniecne Europeosche tooneelnood voor de deur.
Zelfs in Frankrijk, van oudsher de leverancier
van Europa, is de oogst in de laatste jaren steeds
schraler en schraler geworden. De opvolgers van
Augier en Dumas tils, van Sardou en Feuillet
moeten nog geboren worden. De nieuwere
tooneelschrijvers zijn niet alleen wat de finaliteit ook
wat de quantiteit hunner werken betreft, de min
deren van hun voorgangers. Dramaturgen als Scribo
en Labiehe, die blij- en kluchtspelen als uit de
mouw schudden, die in n jaar vijf of meer
l'arijsche schouwburgen van noviteiten voorzagen,
waar zijn zij V Toch heeft het toonoel voor zijn
dagelijksche behoeften niets zoozeer noodig als
moderne Scribe's en moderne l.abiche's; de
hooge meesterwerken zijn Zondagskost en alleen
geschikt voor Zondagskost. Iets nieuws en steeds
iets nieuws verlangen wij, iets nieuws bovendien
dat boeit en overtuigt, dat goed is en nieuw
schijnt. De laatste .jaren hebben weinig nieuws
gebracht en dat weinige was slechts nu en dan
goed. Den tooneeldirecties blijft niets anders over
dan naai1 oudere werken te grijpen. .,Je ne ris
plus de ce qu'on incente; pcttl-clre que je rirai
de ce que je connais", zegt de Fantasie van
Musset. Waarom zou dit met het publiek ook"
niet het geval kunnen zijn ''. De proef kan in
ieder geval genomen. Als /ij mislukt, is het nog
niet heel erg. Het nieuwe behaagt niet, liet oude
behaagt niet meer; het resultaat is hetzelfde.
En de treurige waarheid is, dat het resultaat
werkelijk bijna steeds hetzelfde is ; tooneelwerken
zijn nu eenmaal voor verreweg het grootste ge
deelte iinaclitsvlindcrs en reprise's bijna steeds
desillusioneerend. Die \an de afgeloopen week
maken geen uitzondering; zij hebben mij voor
goed van den waan genezen, dat Ue arme student
een mooie operette, Titly een mooi blijspel is.
Volgens mevrouw Kebus. Tilly's preutschemama,
is JJe tinne student oen y.odoloozo operette. Het
spijt mij, maar ik kan de aclitingswaardige dame
geen gelijk geven, ik ben zelfs van een geheel
tegenovergestelde meening. Ik kan mij uitstekend
voorstellen, dat de/.e of gene zon wonschon,
datMillöckers operette wat minder tam, zoet (Ml (Int, dat
neu zouden kunnen gestuurd worden. Mrs. de
Sussa begint te schreien, en nu gooit
Mulvanoy het over een anderen boeg, stelt haar
gerust, en zegt dat Rip het zeker veel beter
hebbeu zou daar in liet gebergte, dan hier
in Bengalen, en dat hij het jammer vond
dat het dier niet wezen mociit waar men
zooveel van hem hield. Zoo ging hij voort
met het mensch akelig te maken, tot zij een
gevoel kreeg dat ze het nooit zonder den
hond zou kunnen stellen.
Op eens /.egt ie : Maar u zult hem heb
ben, mevrouw, want ik heb een medelijdend
hart; ik ben niet zooals die koelbloedige man
uit Yorkshirc; alleen zal het u een drie
j honderd ropijen kosten''.
Geloof hem niet, mevrouw", kom ik
tusschcnbeide, »dc kolonelsvrouw geeft hem
nooit onder de Hou".
;Wie praat er van geven ?" zegt Mulvaney,
.?ik meen niet dat ik hem kan koopen, maar
uil medelijden met deze arme, vriendelijke
dame zal ik iets doen waar ik anders nooit
in mijn leven toe komen zou. Ik zal hem
stelen !''
iXoem het geen stelen", zei Mrs. De Sussa,
?hij zal liet nergens beter hebben dan bij mij.
Het gebeurt zoo dikwijls dat een hond weg
loopt; en hij houdt van mij, ik ben aan hem
gehecht, en ik ntocl hem hebben. Als ik hem
het laatste oogenblik kroeg, zou ik hem op
mijn schoot naar Munsoree Pahar kunnen
meenemen en geen haan zou er naar kraaien."
Telkens koek Mulvaney mij van tor zijde
aan, en ofschoon ik niet begreep wat hij in
don zin had, dacht, ik bij mijn eigen: ik
volir maar, on ik zeg :
-Wel mevrouw, ik had noojt gedacht dat
ik nog eens een hondendief worden zou,
maar 'als mijn kameraad kans ziet om een
dame als u plezier te doen, dan ben ik er
de man niet, naar om het tegen te gaan, of
schoon ik het een leelijke historie vind, en
drie honderd ropijen oen kleine vergoeding
tegenover de kans om naar de maan
gezij wat. . . zedeloozer was. De arme student
behoort tot het eenige genre, dat steeds en overal
uit den booze. is, tot het vervelende. Het
geschiedenisje van den wraakzoekenden overste,
den voor prins uitgegeven student en de arme
l'oolsche gravin met haar twee heirathsluatige
dochters laat ons in de beide eerste bedrijven
koud en maakt ons in het laatste kwaad, zoo
men wil dus, warm. Ik heb De arme student
van de Duitschers, in de Hollandsche opera en
nu in den Artis-Schouwburg gezien en nog weet ik
niet precies, wat er in het laatste bedrijf gebeurt.
Met den student wordt daarin op zoo onbe
schaamde wijze gegoocheld, de arme jongen wordt
zoo ongegeneerd geadeld en ontadeld, dat men het
beste doet aan zijn romantische lotswisselingen
niet te veel gewicht te hechten en kalm het einde
af te wachten, dan hem en zichzelf geluk te
wenschen. dat hij uit zijn malle positie is verlost en
toe te wenschen, dat zijn prinsschap er nu eindelijk
een pour Ie bon motif' moge blijken. De heeren
Zeil en (ïenée hebben, zooals de Franschen bij
kennismaking met de operette opmerkten, voor
hun tekst bij een opera van Halévy, tekst van
Scribe, Ee guitarero", leentjebuur gespeeld. De
opera bevatte geen grappen; de Duitsche be
werkers schijnen er voor hun operette evenmin
te hebben kunnen bedenken of vinden. Naar
de mots, laten wij op zijn H ollandsch zeggen
moppen, moet men met een lantaarntje zoeken.
Toch is >;Der Bettelstudent" beroemd gewor
den. Alle eer daarvan komt Millöcker toe. De
muziek heeft den tekst door het leven gesleept.
Wie zou voor de prikkelende, kittelcude melo
dieën van den Oostenrijkschen maestrino onge
voelig kunnen blijven. De finales van het eerste
en tweede bedrijf zouüen den laconieksten aan
het wiegelen of trippelen, een geheele zaal, als
de stoelen het slechts niet beletten, aan het dan
sen brengen.
Het gezelschap van den Artis-Schouwburg zie ik
liever in de Fransche dan in de Duitsche operette.
i In de eerste voelen bijna alle artisten zich beter
j thuis, ook omdat zij stem en zangkunst bescheidener
eischen stelt. De heer Kreeft b.v., in Fransche
opcrettcn bijna steeds onverbeterlijk, is als overste
Ollendorf niet kwaad, maar ook niet meer dan
goed. liet is alsof de slechts matig karakteris
tieke rol zijn groote talenten in don dommel laat,
alsof hij zich niet op zijn gemak gevoelt, niet
zeker van zich zelf is. Hetzelfde geldt van me
vrouw van "Wcsterhovon in het kleurlooze partijtje
der oude gravin. Het best op dreef waren de
dame* Ilmlerman (lironislava) en Ter Hoeven
(Laura); zij zagen er allerliefst uit, zongen aller
liefst, de eerste speelde bovendien allerliefst. De
heer van der Stappen (Simon) is als zanger een
groote aanwinst voor het gezelschap; zijn spel is
geen spel, zoo men wil operaspel, de
traclitioneele. conventioneele standen en gebaren. Ook
zingt hij te veel in het publiek en scharrelt hij
te coqiiot met zijn zakdoek. Van de decoratieven
was meer werk gemaakt dan van do kostumen ;
het plein en het park waren keurig; de
rococozaal zou misschien nog meer effect gemaakt heb
ben, als de doorkijk in het midden was geweest.
TUI 11 zag ik eenige jaren geleden van ->IIet
Nedoriandsch Tooneel" en het gezelschap-Le Gras
en lla-pols: het schoon mij toen een alleraardigst
J blij-pel; ik zag bet nu in het Salon: het kostte
j mij moeite te «oloovon, dat het hetzelfde werk
was. Niet vaak heb ik bij een tooneelvoorstelling
zoozeer het gevoel van leegte en holte, van
ijlhcid on onbeduidendheid gehad als bij deze
Tillyvert'ioning. X.i bet eerste bedrijf vroeg ik: ->is
het al uit? Is dat alles?'1; na liet tweede vroeg
ik het. na het derde, na het laatste, Iilly is het
tegendeel van een meesterstuk; het is langdradig
on gerekt op meer dan geoorloofde wijze; in de
vier bedrijven gebeurt weinig of niets; het bevat
echter een paar dankbare tooneeltignren,
toostuurd te worden, zooals Mulvaney zegt."
; Ik zal er drie honderd en vijftig van ma
ken." zegt Mrs. de Sussa; »ik wil en zal dien
hond hebben."
Zoo laten we ons bepraten. Zij neemt Rip
meteen do maat en bestelt bij Hamilton een
zilveren halsband togen den datum dat ze
hom krijgen zou.
»])rommels, Mulvaney" zeg ik, zoodra we
het huis uit waren, »je doet het toch niet;1"
: Zou je dan oen oude arme dame willen
teleurstellen?''1 zegt hij, »zij zal een Rip
licbbon."
y-En waar zal die vandaan komen-'"
>.Loaroyd, beste jongen,1' begint ie tegen
me je bont een ferme vent wat de maat
betrelt, on een goed kameraad, maar je hebt
zand in jo kop. Is onze vriend Ortheris niet
een Taxidermist, en een duivelskunstenaar
met zijn lange dunne vingers? En wat is
oen Taxidermist anders dan een man die
dieren kan opzetten;' Herinner je je dien.
wilton hond van den cantine sergeant?die
do helft van zijn tijd op den loop is on de
andere helft iedereen bijt'r Die zal nu voor
ijoi'il wog wezen; weet je niet dat hij net
zoo'n posnuur heeft en van de grootte is als
Rip van den kolonel, behalve dat zijn staart
oen siertje te lang is, en hij niet de kleur
heeft van den echten Rip, en een humeur
zoo nijdig als dat van zijn baas, nog erger
misschien. Maar wat kan het scholen of die
staart wat langer is ? En wat geeft oen ken
ner als Ortheris om die paar vlekken en stre
pen, van z\vart en bruin en wit. Geen zier,
geen zier.''
Meteen komen wo Ortheris tegen, en het
kleine kereltje, zoo scherp als een naald, be
grijpt de zaak in een oogenblik. Dadelijk
don volgenden dag begint hij te probeeren
haar te kleuren; eerst op zijn witte konijnen ;
toen schilderde hij Rip's vel na op den wit
ten os van den commissaris, om de kleuren
goed te weten en er de handigheid van te
krijgen; het bruin ging in zwart over, zoa