De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1892 31 juli pagina 4

31 juli 1892 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Na. 787 EEN BOEK VAN GELUK. III. De bezwaren, die mej. Cornélie Huygens tegen mjjn eerste artikel over Extaze heeft ingebracht, verplichten mij om nog even op een en ander terug te komen. Want ofschoon de geëerde schrijf ster naar haar onbetwist recht eenvoudig haar impressie tegenover de mijne wil stellen, schijnt het mij toe, dat de oppervlakkige stelling: alle critiek is subjectief, toch ook haar laatste woord niet is. Al kunnen wij van het wezen der schoon heid slechts langs empirischen weg de voor naamste kenmerken ontdekken, toch blijft het schoone een voorwerp van wetenschappelijk on derzoek en behoeft men volstrekt niet tot de hopelooze conclusie te komen, dat alle uitkom sten van dergelijk onderzoek op ne lijn ge steld moeten worden. Ook schoonheidsimpresgies kunnen gekeurd worden, en analyse en vergelijking zijn hier eveneens de aangewezen middelen. Alleen behooren de keurmeesters een tamelijke mate van wantrouwen in hun eigen resultaten te hebben en goed doordrongen te zijn van de noodzakelijkheid eener wederkeerige con trole. Van dat wantrouwen meen ik genoeg blijken ge geven te hebben, om het verwijt te mogen afweren, dat er van mijn geschrijf een »storm van afkeu ring" zou uitgegaan zijn. Dat is onredelijk van mej. H. Ik heb duidelijk genoeg doen uitkomen, dat ik den heer Couperus voor een kunstenaar houd. op wien we zuinig moeten zijn. Ook bij mij ont breken de dankbaarheid en de bewondering niet; maar daarmede is liet eerlijk uitspreken van. be denkingen niet onvereenigbaar. Het is ook een manier van een kunstenaar te eeren, als men hem zich nog grooter kan voorstellen, dan hij reeds is. Meer recht heeft mej. H., als zij mij de opmer king maakt, dat ik zelfbeschouwingen van Quaerts op rekening van den auteur gesteld heb. Het is mij inderdaad niet ontgaan, dat de bladzijden, waaraan ik mijn citaat ontleend heb, een ontle ding bevatten van de stemming, waarin Quaerts op de canapézijn drieweeksche orgie ligt te rumineeren, walgend van den misselijken nasmaak. Het is een voorbeeld van de moeielijkheden, waarop men stuit, als men naar de les van Sainte-Beuve achter het papier den mensch tracht te vinden. Dat is altijd een hachelijk werk, niet ten onrechte in sommige gevallen bij het zoeken naar een naald in een voer hooi vergeleken, en het behoort te geschieden met de uiterste voorzichtigheid. Toch zal mej. H. wel willen toegeven, dat. in de voorstelling, die een auteur van een zaak geeft, in den regel een appreciatie gelegen is. Den eenen keer is dat duidelijker dan den ande ren, maar in het aangehaalde citaat, komt het m. i. zeer helder uit, hoe de auteur in Quaerts' onvermogen tot «schipperen", evenals later in de onmatigheid van diens schynmensch enzielemensch een merk zijner superioriteit erkent. En wil men door een mechanisch experiment nagaan, in hoe verre het juist is, dat hier meer de auteur over Quaerts, dan Quaerts over zich zelf aan het mediteeren is, dan leze men eens liet citaat in den len persoon: Maar die tact tot zelflciding ontbreekt mij geheel eu al; ik leef zooals ik voel: geheel in uitersten: er is geen halfheid in mij. E» dit is zoowel mijn trots, als mijn levensleed: mijn trots, dat ik geheel" voel of dit of dat, dat ik. niet schipperen kan met mijne gevoelens; en mijn leed: dat ik niet schipperen kan en niet tot harmonie kan brengen, wat telkens in mij tegen elkandev stoot". Is het aannemelijk, vraag ik, dat in Quaerts een zoo klare voorstelling van zijn zielstoestand en de gevolgen daarvan zou aanwezig hebben kunnen zijn, zonder een einde te maken aan de onmacht van zijn intellect, van zijn bewustzijn op zijn gevoel? En is de verklaring niet natuur lijker, dat wij te doen hebben met de helderziendheid van den auteur-psycholoog, die de tribulatiën in de ziel van zijn patiënt met zijn verklaringen begeleidt, maar daardoor ook de verantwoorde lijkheid draagt voor de termen halfheid en schip peren? Mej. H. neemt daarentegen de mogelijkheid aan van »een kleine, hetzij toevallige, hetzij opzettelijke slordigheid van techniek". De aan dachtige lezer kieze. Immers, ik kan dit bewijsstuk best prijsgeven, zonder dat daardoor mijn hoofdbezwaar verdwijnt, het feit, dat de lieer Couperus de machteloosheid van Quaerts en het zelfbedrog van Cecile voor stelt als leidende tot geluk, en wel tot een cul minatiepunt van geluk, tot extase, tot die ---sfeer van geluk, het hoogste en lichtste, (die) niet betreden mag worden, (die) slechts tot ons stralen mag als eene zon, en (die) wij niet in mogen gaan, in hare heilige zonnekern." Tot een der gelijke voorstelling komt men niet, zonder een mystiek idealisme, dat het aardsdie als troehelhe'id, zwartheid, inktduisterheid en modder lastert, en daarop heb ik gewezen als een zwakheid in de manier van zien van den heer Couperus, waar door zijn kunst gevaarlijk bedreigd wordt. Mej. II. erkent wel, dat dit alles ziekelijkheid is maar in haar oogon is liet sublieme zieke lijkheid en zij heeft er .een sterke sensatie van hooge mooiheid" van ontvangen. Maar maar menigeen had zeker, als ik, wel gewenseht, dat de geachte schrijfster die .'diepe en machtige impressie'1 eens nader aangeduid had. Is het alleen bewondering voor de gave d er psychologische in tuïtie, die de Couperus in zoo hooge mate bezit en de zeldzame woordkunst, waarin hij zijn ontdekkin gen weergeeft? Mej. II. wijdt een groot deel van haar betoog aan de echtheid zoowel van Cecile als van Quaerts. "Welnu, ook dit zij toegegeven; ik heb trouwens alleen bedenking geopperd tegen de waarheid der teekoning van Cecile, /onder informatie bij den auteur zelf is liet ook niet mogelijk uit te maken, uit hoeveel doelen waar neming en hoeveel doelen vinding zijn schep pingen bestaan, en blijft hot bovendien steeds waar, dat de werkelijkheid soms onwaarschijnlijker is dan de verdichting. Doch daar ligt de grond van het verschil in opvatting en waardeering niet. Die is hoofdzakelijk te vinden in de tondenz, die door het geheele boek heensehijnt. en uit gesproken wordt in don titel: een bock van geluk. Daar schuilt de onwaarheid, en voorzoovor ik mej. II. ken uit haar werken, zal zij zich ook zeker geweld hebben moeten aandoen, om die niet te voelen. Voor wie in de quaestie belangstelt, is er nog een middel om haar omvang en beteekenis te doorzien, wanneer hij de moeite noemt, om Eene illusie 1) van Couperus te herlezen, de prototype van Extase. Daar is het Carel Ar mand, die na een leven van harde practijk en woelige, gloeiende polygamie een retraite zoekt in de dichterlijke vrouweziel van de jonge Tila. In haar behoefte om te geven, doet zij nog een aanvankelijke poging om zijn illusie tot werkelijkheid te doen worden, en er vrede mee te hebben, dat hij in haar alleen do dich teres bemint en contemplatie geeft voor passie. Toch doorziet zij ondanks haar maagdelijke naïeveteit weldra de onmogelijkheid van de door Armand gezochte illusie: >:geen actie, alleen een gevoel, een zijn, een mooi zijn " mét haar. En spoedig volgt dan het scheiden in tranen en ellende. Willig geeft men zich hier over aan de emoties, door den auteur bedoeld. Do eindindruk is, dat wij hier te doen hebben met een ongemeen leed, dat een zuivere aandoening van deernis wekt, eerst met de »arme gewonde van liefde," maar daarnaast ook met hem, die haar wondde. Niet zonder voorbehoud nochtans: de gedachte, dat het nu voortaan voor hem »nooit zóó mooi" zal zijn, als hij zich had gedroomd, is een te voornaam ele ment in zijn wanhoop. Maar toch, men voelt zich ontroerd door den jammer en de radeloos heid van den rampzaligen kerel, als hij, in de duisterheid van den nacht het bosch ingegaan, aan den vijverkant ligt te «snikken van mede lijden, van machteloosheid, van woedende mach teloosheid." Dan vergelijke men deze impressie met die, welke de lezing van Extaze nalaat, waar een geheel gelijksoortig leed wordt voorgesteld als een doordringen in de verboden sfeer van het hoogste en lichtste geluk, waar de gewonde zelf de machteloosheid verheerlijkt met een: »llij is beter dan een van ons allen," en de machtelooze van geen andere wroeging blijken doet, dan een stamelende salonvervloeking bij het afscheid: »Ik weet het niet; ik dacht, dat u zoo lijden zou, ik. . . ik vervloekte mezelven. .. !" En dan beantwoorde men voor zich zelf eerlijk de vraag, of hier niet een achteruitgang van een klaar en mooi-ziende, fijn en voornaam-voelende werkelijkheidszin tot een bodemloos-mystische miskenning van de realiteit te betreuren valt. Ik hoop, dat deze vernieuwde uiteenzetting van mijn hoofdbedenking mej. Iluygens en anderen zal doen inzien, dat dit verzet uit niets anders voortkomt dan uit een levendig besef van de hooge waarde der kunst als opvoedingsmiddel eu de zeer vaste overtuiging, dat de beer Couperus nog rijzende is naar zijn hoogtepunt. Wanneer men hem daarbij met zeer zelfstandige, maar daarom niet minder wanne belangstelling volgt, heeft men ook het recht met door waardeering getemperde rondborstigheid zijn teleurstelling uit te spreken. Wat den heer Couperus steeds naar die typen van willoosheid heentrekt, is vnij on bekend. Maar met dezen wensch wil ik sluiten, dat te avond of morgen een zaad van hooge vreugde zijn kunstenaarsziel bevruchte, opdat hij ons nog eens te zien en te genieten geve een afbeelding van echt, gezond geluk. C. H. DKN llKKTOi;. 1) Elzeviers Geïllustreerd maandschrift I, afl. ij MIRZA SCIIAFFY EN BODKNSTKDT. De vraag naar het wezenlijke of gefingeerde ? van »Mirza Schaffy", den wijze van Titlis, heeft lang de litteraire wereld bezig gehouden. Kerst hield men den Kan!;asisehen zanger van wijn on wijsheid voor geheel verdicht; toon. na Modonstedts verklaringen, hield men de liederen voor enkel vertaling, en dit vermoeden schoon beves tigd te worden, toon van al Modenstedts latere werken geen enkel bet verbazend succes van do Mirza-Sehaffy-licderen nabij kwam. Alleen een bundel Nachlass des Mirza-Schafly kwam een weinig met liet debiet van den eersten overeen. liet was zelfs voor Modenstedt oen bron van bit terheid, uut men hom niet anders dan inde Oostorsclie verklooding wilde genieten, en al zijn ander novellistisoh, poëtisch en kritisch werk als derde rang beschouwd wevd. Het verschil was te grooter, omdat het succes van Mirza-Seliatfy zoo buitengewoon was: 1ÜO edities hebben dit. nog niet uitgeput, en het boek is in alle Kuropeesche talen vertaald, zelfs in het Hobreeuwsrh, in den stijl van het Hooglied. Curieus is het. dat in dat oorlogsjaar 1870 het debiet zoo bijzonder groot was ; aan het leger op weg naar Frankrijk zijn 8000 exemplaren verkocht. Wat is nu de waarheid omtrent Mirza-Sehaffy en zijn aandeel in hot werk van Modoiistodt ? liet voornaamste ervan is in lM7s door don dich ter in eono voordracht in de vrijmetselaars-loge te I'ressburg meegedeeld; maar het was toon ver boden aan de pers oen overzicht nioetedoelon. Korst later is zoo nu on dan hot oen en ander er bij gevoegd ; tot ten slotte door Robert -Miscb uit Bodonstodts persoonlijke mododoeliugon en nala tenschap bot geheel is samengesteld. Modonstedt kwam, l'l jaar oud. te Titlis, de onder Russische soevereiniteit staande hootdslad van Georgië, om er Perzische en .\nnoniseho taal en litteratuur te stiideeren eu er land en nionschon te loeren kennen. Hij maakte er kennis met oen jong Duitsch geleerde. Dr. Roson. die er voor rekening der lierlijnscho Academie mot hetzelfde doel vertoefde. De beide jongelieden zochten een onderwijzer, en vonden dien in Mirza Schaffy, bijgenaamd do wijze van Gjandsha. Mirza liotoekont schriftgeleerde, ongeveer doctor. Mirza had in de Modresse, de priesterlijke hoogosehool van (ijandscha, gestudeerd, maar was er. als te liberaal, uitgestooten. Hij was in 17!):.' geboren: zijn vader was oen streng orthodox Tataar, Kerholav-Sadvk, do vertrouwde en bouwmeester van don laatslen Khan van Gjands''a. Po \or-t viel in eon oorlog tenen do Ru>son. die het l\hanant aan hunne soevereiniteit onderwierpen, maar des Ivhan's dochter en erfgename, prinses I'iistii. als schijnvorstin behielden eu handhaafden, l!ij de/.e prinses werd Mirza Schaffy hetgeen zijn vader bij haar vader geweest was, intendant en ver trouwde, tevens voorlezer, geheimsecretaris, cor rector van haar dichtproeven en spreuken, onder wijzer in taal en litteratuur. Dit was Mirza Schaffy's gelukkigste tijd, maar er kwam een gewelddadig einde aan. De over winningen van een Perzisch prins, Abbas Mirza, die tot Gjandscha vooruitdrong, veroorzaakten een opstand der Kaukasische Tataren, die echter door een groote overwinning der Russen onder generaal l'askiewitsch in 182(> onderdrukt werd. Gedurende den veldslag verdween prinses l'üsta op geheimzinnige wijs uit haar huis en is nooit meer gezien; vermoedelijk is zij als offer der Russische politiek gevallen. Mirza Schaffy was nu broodeloos, hij kwam later als leeraar aan het Tataarsch gymnasium te Tiflis, en stierf daar in 1852, in den ouderdom van 00 jaar, een jaar dus na het verschijnen der liederen die zijn naam onsterfelijk gemaakt hebben. * * Eigenlijk is Mirza Schaffy nooit poëet geweest, ofschoon hij nu en dan wel eenige verzen maakte. Dit behoort toch in het Oosten tot het beroep van onderwijzers en geleerden. Later, na het succes der Mirza Schaffy-liederen, liet de Rus sische staatsraad Berger officieel in den Kaukasus informeeren naar de gedichten van Mirza Schaffy, maar bij alle Medressen kreeg men ten antwoord, dat hij niet als dichter bekend was. Dit resultaat is in eene Russische brochure openbaar gemaakt. Naar zijn levensphilosophie en leer behoorde Mirza Schaffy tot het suphisme. De suphis trachten er naar, door innerlijke vrijmaking van alle dogma's en door contemplatieve afzondering van de wereld, reeds in dit leven in onmiddellijke vereeniging met de godheid te geraken. Zij streven er naar, het lage in hun eigen natuur te overwinnen, het goede alleen om den wil van het goede te doen, zonder het oog te hebben op belooning of straf, hiernamaals of op aarde. liet is dus eigenlijk geen leer, geen secte, en toch kan men het suphisme een Oostorsch-religieus geheim genoot schap, merkwaardig georganiseerd, liberaal en mystiek noemen. De grootste dichters van het Oosten, bv. Ilah'z, hebben er toe behoord. In Bodenstedts Mirza Schaffy, zoowel als in zijn geheel oorspronkelijke geschriften, kan men duidelijk don invloed ervan bespeuren. Do leerlingen waren spoedig innig aan hem gehecht, /ijn reinheid van zeden, zijn ernst en tevredenheid waren zij begrepen hot spoedig geen koelheid, maar het resultaat van zelfverloo chening en edele wijsheid, die eon warm en sym pathiek hart behoorschton. Hadden zij destijds gedacht, dat Mirza-Schaffy's naam door een zijnor leerlingen wereldberoemd gemaakt zou worden, zij hadden wel over hem geschreven en ook in Titlis had men moer notitie van hom genomen. Nu dood zich het zeldzaam geval voor, dat oen man in Ktiropa terecht vereerd en geliefd word, terwijl in het gansche jnuzelmanscbe Oosten nie mand zich zijne, toch historische, persoonlijkheid bewust was. Hot onderricht van den leermeester bestond daarin, dat hij op wonderlijke, echt Oostorsche wij/.e, zijn leerlingen liedjes eu spreukjes voorzoug, hun kleine geschiodenisjos vertelde, en zij die moesten naschrijven. Modenstedt nu kon niet nalaten van tijd tot tijd de spreuken on spreek woorden die in do verhaaltjes vervat waren, tot oen Duitscli rijmpje om te werken, de liedjes te vertalen, on zoo kwam ongevoelig, door ongewilde, half bewuste samenwerking van leeraar on leer ling, de kleine verzameling tot stand. Soms hechtte Modenstedt aan den Oosterschon vorm, ghazelen of andere rijmverbindingen ; soms maakte hij op eigen hand er oen conpletje of liedje van ; soms gaf hij eono letterlijke ver taling, soms eene omwerking; terwijl er noch aan opzettelijk letterkundig bedrog, noch aan ge schiktheid voor de pers eigenlijk gedacht werd. Het eerste cahier, dat Modonstedt steeds bewaard hoeft, is half inkt half potlood; er staan teokeningen in, schetsjes uit Tiilis. l'erzischo regels, Duitsche regels, Engelsche verzon aan eene dame te Titlis, en ook Russisch, want dr. llosen die Russisch kende, diende vaak als tolk tnssohen Modonstedt die nog oen beginner was. en den geloerde, die een bootje slecht Russisch als eerste aanknoopingspunt met zijn leerlingen had. Van do Kngolsche gedichten, opeen platonische liefde voor eon lïussische generaalsvrouw doelend, kan men er ook oen paar onder de afdeeling llatiza. in bot Duitsch vertaald en in Oosterscho travestie. lezen. Deze liefdeshistorie heeft Modonstedt op snphistischo wijze, onder don invloed van zijn leermeester, ook bedwongen, en men kan in Ilafiza lozen : Der schwere Kampt' ward ausgerungen, 7u doinem wie zn moinom Glück: Deun uur das Nied're ward bezwungen, l'nd alles HiJchsto blieb zuriick. Doch hort os .leder. Niemand glaubt os ! \Vir aber lornten mis verstoh'n. l'nd diirfen lioclierhob'iion llanplcs i." n s umi dor Wek ins Aiigo soh'n. Davidsberg. 's Avonds bracht hij. alvorens te gaan slapen, gewoonlijk eenigon lijd op do galerij voor die woning door, om zich van de indrukken van den dag rekenschap te geven. Hij kon van daar uit de gansche stad overzien, met hare paleizen. koepels, toren--, minarets. en de halt ondoraardsoho <aklis of aardhntton, die ook in zijne liederen vermeld worden. Het \va- eon sprookje der dui zend en n nacht. Schaduwrijke tuinen lagen midden in de sprookjesstad, en do bruisende Koer" stroomde i-r door hoon. om verder kron kelend Insschen de groene heuvelen te verdwijnen. In zulke avonden spiegelde zich de maan, bijna lodder als do zon. in de rivier, blonk ver op do toppen \;\n don Kankasus on omzwootdo mi) mot geheimziiiiiigon glans. Dit was de omgeving waar in vele mijner liederen ontstaan zijn." De/.e eerste /.oud hij niet artikelen uit het Oosten aan den uitgever Cotta, die zo in de1 Aii(/!il>nrri<'i' AU;iemfine liet verschijnen. Later in het kasteel Hsrheliorg bij Kassei voltooide hij uit de herinnering de- collectie, en eenige van de in Europa het meest geliefde zijn daar ontstaan. Het is dus inderdaad, ook nadat alles opge helderd is, nog moeielijk met juistheid aan te geven, aan wien, aan Bodenstedt of aan Mirza Schaffy, het grootste en ernstigste aandeel in de poëtische verzameling toekomt. VARIA. PLASTISCHE KUNST. De tentoonstelling van zilverwerken in het Mu seum van Kunstnijverheid te Haarlem zal l Au gustus geopend worden; zij zal bestaan uit twee afdeelingen, eene van oude en eene van nieuwe werken. Door verschillende Nederlandsche fabrikanten zijn moderne door hen uitgevoerde werken toe gezegd, ook door particulieren zijn reeds vele oude zilverwerken afgestaan. De inzendingen worden behoorlijk tegen brandschade verzekerd en na afloop der tentoonstelling franco aan de inzenders teruggezonden, terwijl voor goede be waking de noo.dige voorzorgen genomen worden. Oswald van Wolkenstein Uit Tirol wordt be richt: Reeds ten tijde der onthulling van het Walther-monument te Bozen, is de gedachte op gekomen, dat ook Oswald van AVolkenstein, »de laatste minnezanger'' wel een standbeeld zou ver dienen. De beeldhouwer Max Prugger heeft nu een borstbeeld vervaardigd, ofschoon alleen de bekende grafsteen van den Wolkensteiner te Brixen den kunstenaar eenigen steun voor het portret kon verschaffen, en het gelaat van den trou badour waaraan het eene oog ontbreekt, nogal veel moeielijkheden bood, sdie echter," zegt de be richtgever, >overwonnen kunnen worden genoemd." Hot borstbeeld zal in de stadszaal te Innsbruck worden opgericht. TOONEEL EN MUZIEK. De guillotine op het tooneel. Tot nog toe had de dramatische kunst het koord ot' de bijl van den beul achter de coulissen gebannen. Thans echter moet do guillotine ook op het tooneel in werking voorgesteld worden. Het tragische einde van de schoone prinses Lamballe, de jonge vriendin van Marie Antoinette, is bekend. De prinses werd door het l'arijsche gepeupel door de straten vervolgd en naar de Place de la Grove gesleept, waar zij onder de guillotine haar leven eindigde. Deze tragische scène wordt in het stuk Paul Courer, in het Balduin-theater te San Francisco tegenwoordig opgevoerd. De guillotine is geheel eene copie van het instrument, dat inhetNationaal-museum te Washington wordt bewaard on de scherprechter treedt er in eon streng-historisch costuum op. De heldin van het stuk, die tot de valbijl veroordeeld is, wordt door hem bij clo haren naar do guillotine gesleept. Voor de oogen van een schreeuwend publiek op het too neel valt het bliksemend mes schijnbaar op don hals van het angstig om hulp roepende jonge meisje en ten slotte houdt do scliorprechter don toeschouwers een bloedend vrouwenhoofd voor, gevormd naar eon portret van prinses Lamballo, dat zich in de bibliotheek te New-York bevindt. Om in zulk oen trick" genoegen te kunnen vinden, moet men zeker een Amerikaansch zenuw gestel bobben. Ken inzender in de Frank/mter merkt op, dat Schiller ook in Fteseo voorschrijft: Do Moor wordt op eenigen afstand opgeknoopt"; do regis seur noemt intusschon ook dien afstand tot ach ter de coulissen. Hot mnsée de Cluny heeft eene verzameling lappen stof uit verschillende tijdvakken aange kocht, waarbij allermerkwaardigste zijn. Behalve de Arabische, Byzantijnsche, Koptiseho. Indische, zijn er ook Middoloouwsch-Duitseho goedkoojie stoften, die tot nog toe miskend waren en toch curieus zijn. als patroon on als weefsel. De laatste leveren het bewijs dat in do do en lodo eeuw er in /uid-Duitschland fabrieken waren van gedrukt linnen, geheel overeenkomend met de tegenwoordige indiermc-x en paarse katoontjos, en ook door bot volk gezocht. Daarentegen zijn er tluwoelon on zijden stoffen, uit het jaar 1000. uit (iranada, uit l'alermo en allerlei gebeid ver gane steden. Arabische industrie, wi"r kleuren pracht, technische afwerking, eu vernuftig arti stieke patronen later nauwelijks geëvenaard zijn. Sarah Bernhardt is weer te Parijs, maar niet om o]> te treden, /ij komt alleen oen weinig uitrusten om krachten te verzamelen voor nieuwe tochten. Te Londen toch hooit zij in acht weken lio voorstellingen gegeven ; on over eene maand begint eone nieuwe Knropeoselie rondreis, die zes maanden duren zal, door België, Oostenrijk. Denemarken, Noorwegen. Nederland, Zwitserland on Rusland, misschien ook Italië. Het repertoire bestaat voornamelijk nog uit do reeds geziene stukken La 'l'osca. La dame aii.c cawéliaa, Thi'odora, Cli'r>)iütrc, 'l'liidre, voorts Jeanne d'Are, Pauline Jllanchard, en eono Muric Stunrt, die door de Kngolschon Walter Pollack on Ilichard Davey voor haar is samengesteld. l.KÏTKRKX KN WKTFASCIIAP. Werilier-teiitoonstelling in het Goethe-huis. Ei- wordt uil Frankfort van eind ,lul) .geschreven : Kono beroemde liefdesgeschiedenis, die l L'O jaar geleden (zomer 1772) doorleefd werd, en aan do geheel e beschaafde wereld bekend is. is alhier in bare akten on reüqnion aanschouwelijk voorge steld on bijna in bet loven teruggeroepen. Den 'J lm Mei 177'J had (ioethe, de jonge Fraukfortor advocaat, zich in de registers van de Ifijkskamor te Wotzlar laten inschrijven; don Hn Juli leerde hij Charlotte lïuft' kouneu; don l Ou September verliet hij mot oen bloedend hart de geliefde ; den i'On Oetohcr maakte Karol Wilhelm .lernsalom door een doodelijk schut" oen eind aan zijn onbevredigd bestaan on in September 1(71 vér-ebeen te Leipzig het boek: liet lijden van don jongen Werther". Het gaf terstond aanleiding tot eon buitengewone sensatie, ja tot de beruchte \Yerther-koorts", die in de litteratuur on in do cultuur-gesohiedenis voor altijd oen belangrijk

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl