De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1892 21 augustus pagina 2

21 augustus 1892 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Na 791 strekte .wouden, steppen en woeste gronden nog millioenen menschen leven en welvarend worden. Volgens de onwetende massa, zouden de doc toren order hebben, om alle aangetaste menschen te vergiftigen. Vandaar de daden van geweld, ja zelfs moord, tegen artsen en apothekers, de roe keloosheid waarmede de kranken behandeld zijn en de woede gekoeld aan hospitalen en andere publieke gebouwen. Men heeft paal en perk ge steld aan deze wandaden, doch ik weet niet of 't volk tot betere gedachten gekomen is. Ondertusschen gaat de regoering voort doeltreffende maat regelen te nemen om de onbesmette gouverne menten van de ziekte vrij te houden. Op vele stations zijn oude waggons of pakhuizen tot am bulancen ingericht; in alle personentreinen loopt een witgeverfde lazareth-waggon met twee krib ben, apotheek enz., voor de onmiddellijke opname van onderweg ziek geworden passagiers, welke dan aan een naastbijzijnde ambulance afgeleverd worden. Een feldseheer (plattelands heelmeester) vergezelt den trein om de eerste hulp aan lijders te kunnen geven. Onder de boeren zijn strooibiljetten rondgedeeld, welke in eenvoudige, bevattelijke taal eenige leefregels aangeven om de gezondheid in deze zware tijden te bewaren. Daar die biljetten geen hoofd en ook geen onderteekening hebben, kan ik niet meedeelen of zy van regeeringswege uitgaan dan wel van corporatiën of philantropen. Onder meer komen de volgende regelen daar in voor: »Men wordt aan geraden de gewone zon- en feestdagverstrooiingen na te laten, veel ter kerke te gaan en des mid dags in de boeken te lezen, zooals de heilige kerk zu|ks voorschrijft." Zeer terecht worden hier de woorden »wie zulks kan" tusschen gevoegd, want er zijn maar bedroefd weinig menschen, die kunnen lezen; wat echter zij moeten doen die geen a voor een b kunnen onderscheiden, wordt niet opgegeven. »'s Morgens en 's avonds moeten handen en gezicht gewasschen worden, zoo rnogehjk met zeep; die geen zeep heeft moet daarvoor tuinaarde in de plaats nemen. Men drinke koud geworden gekookt water; wie het betalen kan drinke thee met limoensap." Deze laatste bepaling verwonderde mij zeer, ik, als leek, meende steeds dat zure drank en spijzen in choleratijd verme den moesten worden. Kenmerkend is de bepaling dat men geen misbruik van sterken drank dient te maken en in geen geval zooveel drinken tot men dronken wordt. Tot bevordering der zinde lijkheid wordt verder gewezen op het wasschen van de kamervloeren en 't dikwijls reinigen der ond«rkleeren. Jammer dat allen te onverschillig zijn om die bepalingen na te komen. Ofschoon nu juist geen cholera in deze streken woedt, zoo heerscht hier epidemisch in hevige mate dysenterie en pokken, en nog weinige weken geleden keelziekte en roodvonk. Doch de angst voor cholera maakt dat men ter nauwernooi op die overigens gevaarlijke ziekten let. Er zijn hier dus gegevens te over waarop een daetor zijn bestaan gronden kan, doch de meeste j*mge artsen vinden zich in hunne berekeningen bedrogen, omdat de plattelandsbevolking zelden ef nooit z\jn toevlucht tot een gestudeerd per soon neemt. In enkele gevallen wendt de boer zich tot den feldseheer, doch gewoonlijk laat hij a ei of de zijnen bespreken, en daar hij een taai gestel heeft, in negen-en-negentig van de honderd gevallen van de zwaarste ziekten of ?werwojidifigen zonder hulp herstelt, zoo is de boer wertuigd dat «bespreken" de beste medicijn is. Etet geloof aan de wonderdadige kracht van het wspreken zit in alle klassen van de maatschappij «v wordt ook op zieke huisdieren, bij brand, diefstal en n-og veel meer toegepast. Ik had eens een koe die door een slang in den neus gebeten waSj waardoor de neus verbazend opzwol en het dier belette te eten. Daar ik een vijand van adertdten ben en bovendien wist dat de beet niet doedelyk kon zgn, liet ik de koe aan haar lot over, zonier te luisteren naar den raad mijner knechten die wilden dat ik het dier liet bespreken om het van een wissen dood te redden. Na een half nur zacht, dan luid. Hij rukte zich met een ruwe beweging los en zij gaf den strijd op, neerzinkend op de bank. De hand voor de oogen brengend, boog zij [het lichaam over het pakje, bitter schreiend. En de man keerde zich af met een nijdiden vloek; toen verdween hij met waggelende groote stappen in 't donker van het steegje. Dolf was ontwaakt. Dat tooneeltje vol treurigheid, opdoemende in het nachtelijk duister, had hem aan zichzelven ontrukt; het had zijn zien en hooren een oogenblik in beslag genomen, eerst nog bijna zonder bewustzijn, toen doordringende tot zijne her senen. Hij leefde eenige minuten mee met die ongelakkigen, dat redde hem. Daarbinnen hield de kokende massa op te bruisen ; toen werd hij koud, ijskoud. Dolf zag om naar den donkeren stroom onder hem, niet juist beseffend waarom hij daar stond. .. slechts vervuld van een flauw bewustzijn, dat hij in die donkere diepte had willen springen. Toen overviel hem een hevige angst voor dat koude, don kere water; huiverend keerde hij zich af en liep haastig, over het gras, terug naar het pad. Daar stond hij stil en eone zware loomheid kwam over hem, zijne knieën knikten, hij voelde zich moe, doodmoe. Een donkere figuur gleed langs liem hoen; hij zag, dat het de vrouw was, die met haar pakje in den arm, zacht schreiend, voort ging. Toen zag hij de leege bank op eenige passen afstands en langzaam, ?wankelend sleepte hij zich daarheen, alleen met het verlangen om te zitten en te ruften. En toen hij, zwaar voorover leunend, met de «lap neerhangende armen tusschen de knieën, vóór zich uit staarde naar de zwarte boomenmassa van de overzijde en slonk de snoet tot den normalen omvang en kon de koe weer voedsel gebruiken. Triomfantelijk keek ik mijne arbeiders aan, daar ik nog al sterk op 't bespreken had afgegeven, doch zij bleven ernstig en fluisterden onder elkander, dat ik zelf de besprekingskunst verstond, anders zou alles niet zoo vlug en goed van stapel zijn geloopen. In plaats van dus aan 't bijgeloof een knak te hebben gegeven, werd ik zelf als een priester ervan verheven. Toch kennen de boeren zelf een massa kruiden tegen allerlei soort van ziekten en bij ondervin ding kan ik getuigen dat een paar van hunne huismiddelen bv. tegen dyseuterie een wonder dadig vlugge genezing bewerkstelligden in twee gevallen waar artsen geen raad moer wisten. De oorzaak dat de boeren weinig gebruik maken van de medische wetenschap zit minder in hun onge loof aan de kracht dier wetenschap, dan wel aan hun gebrek aan geld, want de doctoren zijn op 't land uiterst dun gezaaid en hunne rekeningen plus reiskosten en apotheken zijn hooger dan de zieken hun waard zijn. 't Is een onhebbelijke gewoonte van den boer in 't algemeen en van den Russischen landman bij uitnemendheid om op alles en overal af te dingen. In een winkel dingt hij uren lang, den jood geeft hij ongeveer een derde van het gevraagde en den doctor biedt hij dertig kopoek aan wanneer deze hem drie roebel voor de behandeling in rekening brengt. Ik weet van een bevriend arts, hoe een boer, die voor zijn sukkelend kind reeds een paar visites betaald had, in gemoedo den doctor voorstelde de genezing aan te nemen, zich verplichtende in eens en in baar, vijf roebel te betalen wanneer de esculaap zorgde dat de kleine binnen een bepaal den termijn volkomen gezond zou zijn. Is het een wonder dat doctoren zonder fortuin, welke zich vestigen in stadjes met een paar duizend inwoners in een welvarenden dichtbevolkten omtrek, binnen eenige maanden de proefneming opgeven en hun geluk elders gaan beproeven 'l Nu ik toch over ziekten en doctoren spreek kan ik in een adem doorgaan en een woordje over begrafenissen op het land zeggen, dan zijn wij voorgoed van dit onverkwikkelijke thema af. Ongevoeligheid kenmerkt ook in dit opzicht den boer. De kist staat met lossen deksel op een ge wone mestwagen, de koetsier zit gemoedelijk boven op de kist, terwijl vooruit eenige boeren met een vaandel, al zingende, met geforceerde pas den wagen den weg wijzen. Op het kerkhof wacht de geestelijke of zijn koster; de geestelijke liederen worden herhaald, oude vrouwen knielen, weekla gen en gillen erbarmelijk, nieuwsgierigen lichten het deksel op, bekijken den doode en middolerwijl geven de grafdelvers hunne aanwijzingen, twisten onder elkaar on wanneer de kist soms wat haastig naar benoden schiet weerklinkt hun »prrrrr" alsof een hollend paard tot stilstand ge bracht moest worden. Soms gaat de teraardebestelling zoo overijld, dat de kist kantelt en alles beneden in den kuil nog eenmaal geschikt moet worden. De brandewijn speelt vóór en na de begrafenis de voornaamste rol; dat bij een begrafenis veel brandewijn behoort zal u wel niet verwonderen, dat is immers buiten Rusland ook wel het geval. Dezen winter stierf een bo<>r in de kracht van zijn leven en liet als eenigo verzorger van zijn groot gezin een zoon van plus minus twaalf jaren na. D-e broeders van den overledene zorgden voor de begrafenis, doch namen dadelijk uit de nalatenschap een koe, voor zich, om de onkosten voor brandewijn te dekken. Een vreemd soortig hulpbetoon nietwaar ? Een ander maal hoop ik u vroolijker te onderhoiul en, doch nu de blikken van geheel Europa op 't choleragebied gevestigd zijn, kwam het mij niet kwaad voor u een ander daarvan te vertellen. M. J. Kunst en Letteren. MUZIKALE KRITIEKEN. Zes tweestemmige liederen met klavierbegeleiding niets hoorde dan de verward en zwak tot hem komende geluiden, uit de stad achter hem toen begon hij zich weer te herin neren, toen wist hij het weer, dat er iets was voorafgegaan aan dat tooneel van daar even, iets vreeselijks, iets onherstelbaars, dat hem hierheen had gevoerd. O, waarom had hij den moed niet gehad om in den Singel te springen en een einde te maken aan die marteling, want nu kwa men ze weer, de gedachten, de herinnerin gen ; nu -wist hij het weer; hij had ge speeld en alles, alles verloren; het laatste wat hij had. 'k Ben een ellendeling!, siste hij dof, en zich driftig oprichtende, snakte hij naar lucht toen zonk hij weer ineen en als een benauwde droom kwam zijn verleden hem voor den geest. Wat had hem, den veelbelovendeu Dolf Hallem tot een ellendeling gemaakt'! Mem, den vroolijken, oprechten jongen, die het leven zoo schoon, zoo heerlijk hizag? Hoe schoon had alles kunnen wezen, hoe krachtig gevoelde hij zich en hoeveel had hij kunnen voortbrengen als ze hem zijn zin hadden gegeven! ?- Op zee! «lat had hij gewild, 't vrije, fVissche leven op 't water, in de lucht, dat had hij noodig ge had ! Hij voelde :t reeds als kleine jongen, als hij de zeelucht inademde, dan werd hij anders, dan stroomde het bloed sneller door zijne aderen, dan kwam een oneindig verlangen in hem op, dat. de tranen in zijne oogen bracht. Maar zijn vader had het niet gewild en dwong hem op zijn han delskantoor te komen, op dat kantoor met al zijn cijfers, cijfers en nog eens cijfers, in die handelszaak, die hem zoo tegenstond; daar moest hij geld maken, maar hij kon liet niet en hij zou'het nooit kunnen, want hij haatte dat kantoor, dien handel. Vanaf dat oogen door Hondrika van Tussenbroek opus 8 (1) b Wie geen R kan zeggen die blijft thuis. Zes liedjes voor de kleintjes door Hendrika van Tussenbroek opus ',) (2). Van deze beide bun deltjes acht ik vooral het tweede belangrijk, hoewel dit voor veel jongere leerlingen geschre ven is. Ik wensch dus hierbij het langst stil te staan. De zes tweestemmige liedoren opus 8 zijn voor de stemmen goed geschreven en van eene met zorg bewerkte klavierbegeleiding voorzien. Toch spreekt uit deze liederen m. i. weinig persoon lijkheid en bewegen zij zich te veel in het bokende genre, terwijl het eerste lied «ll'link" mij niet natuurlijk en niet vlooiend genoeg gedacht voorkomt. Dit gezegd hebbende kan ik dit bundeltje echter voorhoogero zangklassen aanbevelen, omdat, zooals ik zeide, alles practisch voor do stommen is geschreven en deze liederen aangenaam klinken. In het opus heeft mej. van Tussenbroek wat uitdrukking eu karakter aangaat eene groote schrede voorwaarts gedaan. Ik gelooi' dan ook dat het componoeren van karakteristieke kinder liedjes meer haar eigenlijk gebied is. Toen ik voor het eerst het oog sloeg op den titel, verschrikte ik min of meer. Ieder kunste naar weet hoeveel onze dilettantzangers en vooral zangeressen met de letter K te worstelen hebben. Alle goede zangonderwijzers maken dan ook te recht veel werk van die letter (sommigen maken er zelfs een stokpaardje van.) Zoolang nu ech ter de patiënten de keel M niet geheel met de tong U verwisseld hebben, krijgt men een letter te hooren, die nog onbehagelijKer klinkt dan de door velen voor zeer gedistingeerd gehouden, keel U. Nu dacht ik, zullen onze kinderen ons in de conversatie ook al op die door krampachtige mondvertrekkingen verkregen erre, gaan onthalen? Mej. van Tussenbroek heeft echter terecht begrepen dat kindertongetjes heel wat gemakke lijker te plooien zijn, dan die van volwassenen en dat het dus zaak is de kinderen reeds vroeg correct te leeren spreken; want het hooge woord moet er uit, aan de gebrekkige wijze waarop over het algemeen nog, sommige medeklinkers, door een groot deel van onze beschaafde landgenooten worden uitgesproken, kan men bespeuren dat op de scholen en in de huisgezinnen hieraan te weinig aangodacht wordt, of werd geschonken. Daarom beschouw ik dit opus als een groote stap in de goede richting, terwijl de liedjes boven dien door frischhcid en opgewektheid zeer gunstig voor zichzelve getuigen. Dat de ongenoemde dichteres voor een respectabel aantal R's gezorgd heeft, behoef ik niet te verzekeren. Op allo scholen en zangscholen zou ik dit deeltje dus gaarne zien ingevoerd, daar ik niet twijlel of deze liedjes zullen spoedig alle ton getjes los maken. liet denkbeeld zou misschien wel overweging verdienen of niet enkele andere medeklinkers ook eens op deze wijze onderhanden konden genomen worden. De gronden der Muziekleer. Handleiding voor school- en huisonderwijs, door Joliannn Vetli, met inleidend woord van Dan. de Lange. Ie deel. (3). Hoewel ik mij voorbehoud uitvoeriger op dit werkje terug te komen, zoodra het geheel in het licht is verschenen, wil ik toch reeds met een enkel woord deze uitgave aankondigen, omdat ik met groote belangstelling met dit eerste deel heb kennis gemaakt. Met deze handleiding toch be hoeft de Cbevé-methode niet tot de volksschool beperkt te blijven. Mej. Veth heeft namelijk het cijferschrift onmiddellijk met het notenschrift in verband gebracht: wel te verstaan wanneer de leerlingen reeds een jaar ongeveer meer cijferschrift hebben gezongen. Dit werkje begint dus waar het zingen op het gehoor moet ophouden, en waar de kinderen moeten leeren begrijpen wat zij zingen en hoe de toonverhoudingen zijn. Dat men hiermede niet te lang mag wachten, springt blik was alles in hem veranderd, dat was het keerpunt geweest in zijn bestaan en er was een groote onverschilligheid in hem ge komen. Toen was hij getrouwd, niet uit liefde, maar omdat zijn firma geld noodig had, met een rijk meisje, en alles was goed gegaan, totdat zijn vader stierf en hij niet in staat was alleen de zaak bloeiende te houden. De achteruitgang kwam, langzaam en zeker en met hem druk, twist en ellende, want zijne vrouw was in rijkdom en weelde grootgebracht en had geld, altijd veel geld noodig, ook voor de kinderen. Hij hield van zijn kinderen, hij wou ze graag alles geven, alles dubbel op, daarom was 't dat hij getracht had te verdienen met speculeeren en het was hem gelukt, toen met spelen; hij won! dat had hem verblind. Geld was dan toch het eenige waar het op aankwam, want met. 't geld was de rust weer terugge keerd in zijn huis. Niet in hem; daar was 't zoo veranderd, dat hij zichzelf niet meer herkende. J let was niet rustig in hem, steeds woedde opnieuw die strijd tusschen dat geldmakcn om den vrede in zijn huis te bewaren en dat verlangen naar iets anders, iets hoogers, beters. Langzamerhand was hij een speler ge worden, eerst was het hem altijd goed gelukt en daardoor werd het een behoefte voor hem om te spelen, zooals het een behoefte is om te eten en te drinken. .Meer en meer had hij die oude roepstemmen, die betere verlangens weten te onderdrukken,totdat ze hadden gezwe gen en hij zich op het ware punt waande te zijn met enkel den drang in zich om te verdienen. Nu eerst was hij man geworden, pracüseh man, die de wereld inzag zooals ze is, wedijverend naar den voorrang, naar rijkdom en aanzien nu sleepte ook hem de jcroote zucht tot vooruitgang mee in het oog en daarom is mej. "Veth's boekje een grooto aanwinst. Ik heb reeds bezwaren hooren opperen tegen het gedeelte, waarin de schrijfster zich van den notenbalk van elf lijnen bedient om een overzicht van het notensysteem te geven. Ik voor mij ge loof met de schrijfster en den inleider dat die be zwaren niet bestaan. Door de middelste lijn als uitgangspunt te nemen wordt de zaak dadelijk heel eenvoudig en krijgt men onmiddellijk een juist begrip van de ligging van de noten, zoowel in viool als in bassleutel en behoeft men er dus den bassleutel later niet bij te leeren. hetgeen gewoonlijk geschiedt door te laten transponceren. Dit doet do leerlingen denken, dat die sleutel moeielijkor te leeren is dan de eerstgenoemde. Dat in het begin de C als uitgangspunt wordt genomen en er dus alleen sprake van een Cslentel is, acht ik zeer practisch. Daardoor blijft bij latere splitsing van den notenbalk in tweeën de ligging van de noten volmaakt dezelfde. Het eerste deeltje behandelt het notensysteem, de maatsoorten en rnaatdeelen, de g en /-sleutels benevens de meestvoorkoinende groote terts toon ladders. In afwachting van een tweede deel begroet ik deze uitgave nu reeds als een hoogst nuttig en practisch werk, dat van het paedagogische inzicht van mej. Veth de beste getuigenis ailegt. Ten slotte maak ik nog melding van de Melofliën van de Vervolqbundel op de Gezangen door .7an W. F. lirandts Buijs. Met deze aflevering is het werk compleet. Zooals do lezers van het Weekblad zich misschien zullen herinneren heb ik met veel waardeering over do vroegere afleveringen gesproken wat practische zetting en degelijke bewerking betreft; doch wees er tevens op, dat de componist zyn belofte niet trouw is gebleven, zich bij deze bewerking iu afwijking van vroegere uitgaven, zoo streng mogelijk aan de oude kerktoonaarden zoowel bij de voorspelen als de harmonisatie van de koralen te zullen houden. In deze aflevering zijn bijna alle koralen jonisch of hypo-jonisch, dus zou dit bezwaar thans niet gelden, ware het niet dat het eenige voorkomende mixolydische koraal weer geheel als jonisch behandeld is, terwijl het voorspel in den mixolydischen toonaard blijft. Bij het Dori sche koraal is weer het voorspel te weinig streng gehouden. Ik hoop dus dat de componist bij eene tweede uitgave zijn werk zal willen herzien. Want het mag niet ontkend worden, dat wanneer de heer lirandts Buijs zijn programma geheel was getrouw gebleven, deze uitgave meer in eene behoefte zou hebben voorzien, en geheel op zich zelf zon staan. Afgezien van deze opmerkingen, kan ik met groote achting over den arbeid van den heer lirandts Jiuijs spreken. Daar de schrijver zich in zijn voorrede voor opmerkingen heeft aan bevolen, twijfel ik niet of hij zal mijne beden kingen gaarne in overweging willen nemen. (In (lezang 201, pag. 18, 3e maat moet de C van de tweede stem niet reeds tegen g van den bovenstem gelegd worden 'i Zooals het nu geschreven is klinkt het voor orgel niet goed. Ik vermoed dus, dat het een drukfout is). _ v. M. ') Uitgegeven te Ufcrecht bij J. A. H. "Wagenaar (firma Deierkauf, prijs ?0.80, Zangstemmen ?0.25. -) Uitgegeven te Utrecht bij J. A. H. Wagenaar (tirma Deierkauf, prijs /'0.80. :') Uitgegeven te Amsterdam bij W. Versluijs, ? 0.50 4) Uitgegeven te Zutphen bij Thieme, Boek en Muziekhandel. AANTEEKENINGEN SCHILDERKUNST. Een woning van granaatappels, is de titel van een verleden jaar al bij Osgood te Londen uitgeko men boekje met verhalen van Oscar Wilde, maai en het ging hem goed, hij won ??totdat in zijn snelle vaart een duizeling hem overviel en hij, niet langer bij machte den rechten weg te onderscheiden, afdwaalde en strui kelde, dan poogde zich met nieuwe krachten weer op te richten, weer struikelde, nog dieper en eindelijk in den afgrond stortte. Morgen zou hij zijn laatste schuld betalen en dan ? Morgen ? . .. Ja!, er moest nog een morgen zijn voor hem, hij had daareven bij na een misdaad begaan, hij had geen recht een einde te maken aan zijn bestaan, hoe ellendig het ook was. »üenk dan toch om je kinderen!" die woorden, in 't duister, uit dien droeven vrouwenmond gehoord, hadden weerklank ge vonden in zijn hart; hij boog het hoofd en weende; hij voelde't nu, hij had nog plichten. «Plichten!" het werd hem opeens belachelijk dat woord te verbinden aau die speelschuld. Plichten y ja, hij had plichten, maar heel andere, veel hoogere, dan het betalen van dat irehl... »Veel betere!"... Goddank, daar was het weer . .. dat woord ... dat be sef van iets anders . . . daar was het weer, dat verlangen om goed te maken; hij ge voelde 't weer in zich komen, met een deel van zijn vroegere kracht en die zou hem staande houden, in de groote worsteling, die hem nu wachtte, de worsteling tegen smaad en schande, tegen huiselijke onaangenaamheid en ellende, tegen diepe zelfverachting. Dolf streek met de hand over de ocgen en over het brandend voorhoofd... toen kwam het besef' over hem, dat hij heel, heel moe was, en dat hij moest slapen, wilde hij morgen krachtig zijn tot den strijd. Het was doodstil geworden, ook uit de stad kwam [geen enkel geluid meer, 't was diep in den nacht. Dolf stond op en met slependen tred slojg hij den weg in naar huis.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl