Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Na 791
strekte .wouden, steppen en woeste gronden nog
millioenen menschen leven en welvarend worden.
Volgens de onwetende massa, zouden de doc
toren order hebben, om alle aangetaste menschen
te vergiftigen. Vandaar de daden van geweld, ja
zelfs moord, tegen artsen en apothekers, de roe
keloosheid waarmede de kranken behandeld zijn
en de woede gekoeld aan hospitalen en andere
publieke gebouwen. Men heeft paal en perk ge
steld aan deze wandaden, doch ik weet niet of 't
volk tot betere gedachten gekomen is.
Ondertusschen gaat de regoering voort doeltreffende maat
regelen te nemen om de onbesmette gouverne
menten van de ziekte vrij te houden. Op vele
stations zijn oude waggons of pakhuizen tot am
bulancen ingericht; in alle personentreinen loopt
een witgeverfde lazareth-waggon met twee krib
ben, apotheek enz., voor de onmiddellijke opname
van onderweg ziek geworden passagiers, welke
dan aan een naastbijzijnde ambulance afgeleverd
worden. Een feldseheer (plattelands heelmeester)
vergezelt den trein om de eerste hulp aan
lijders te kunnen geven. Onder de boeren
zijn strooibiljetten rondgedeeld, welke in
eenvoudige, bevattelijke taal eenige leefregels
aangeven om de gezondheid in deze zware tijden
te bewaren. Daar die biljetten geen hoofd en ook
geen onderteekening hebben, kan ik niet
meedeelen of zy van regeeringswege uitgaan dan wel van
corporatiën of philantropen. Onder meer komen
de volgende regelen daar in voor: »Men wordt aan
geraden de gewone zon- en feestdagverstrooiingen
na te laten, veel ter kerke te gaan en des mid
dags in de boeken te lezen, zooals de heilige
kerk zu|ks voorschrijft." Zeer terecht worden hier
de woorden »wie zulks kan" tusschen gevoegd,
want er zijn maar bedroefd weinig menschen, die
kunnen lezen; wat echter zij moeten doen die
geen a voor een b kunnen onderscheiden, wordt
niet opgegeven. »'s Morgens en 's avonds moeten
handen en gezicht gewasschen worden, zoo
rnogehjk met zeep; die geen zeep heeft moet daarvoor
tuinaarde in de plaats nemen. Men drinke koud
geworden gekookt water; wie het betalen kan
drinke thee met limoensap." Deze laatste bepaling
verwonderde mij zeer, ik, als leek, meende steeds
dat zure drank en spijzen in choleratijd verme
den moesten worden. Kenmerkend is de bepaling
dat men geen misbruik van sterken drank dient
te maken en in geen geval zooveel drinken tot
men dronken wordt. Tot bevordering der zinde
lijkheid wordt verder gewezen op het wasschen
van de kamervloeren en 't dikwijls reinigen der
ond«rkleeren. Jammer dat allen te onverschillig
zijn om die bepalingen na te komen.
Ofschoon nu juist geen cholera in deze streken
woedt, zoo heerscht hier epidemisch in hevige
mate dysenterie en pokken, en nog weinige
weken geleden keelziekte en roodvonk. Doch de
angst voor cholera maakt dat men ter
nauwernooi op die overigens gevaarlijke ziekten let.
Er zijn hier dus gegevens te over waarop een
daetor zijn bestaan gronden kan, doch de meeste
j*mge artsen vinden zich in hunne berekeningen
bedrogen, omdat de plattelandsbevolking zelden
ef nooit z\jn toevlucht tot een gestudeerd per
soon neemt. In enkele gevallen wendt de boer
zich tot den feldseheer, doch gewoonlijk laat hij
a ei of de zijnen bespreken, en daar hij een
taai gestel heeft, in negen-en-negentig van de
honderd gevallen van de zwaarste ziekten of
?werwojidifigen zonder hulp herstelt, zoo is de boer
wertuigd dat «bespreken" de beste medicijn is.
Etet geloof aan de wonderdadige kracht van het
wspreken zit in alle klassen van de maatschappij
«v wordt ook op zieke huisdieren, bij brand,
diefstal en n-og veel meer toegepast. Ik had eens
een koe die door een slang in den neus gebeten
waSj waardoor de neus verbazend opzwol en het
dier belette te eten. Daar ik een vijand van
adertdten ben en bovendien wist dat de beet niet
doedelyk kon zgn, liet ik de koe aan haar lot over,
zonier te luisteren naar den raad mijner knechten
die wilden dat ik het dier liet bespreken om het
van een wissen dood te redden. Na een half nur
zacht, dan luid.
Hij rukte zich met een ruwe beweging los
en zij gaf den strijd op, neerzinkend op de
bank. De hand voor de oogen brengend,
boog zij [het lichaam over het pakje, bitter
schreiend. En de man keerde zich af met
een nijdiden vloek; toen verdween hij met
waggelende groote stappen in 't donker van
het steegje.
Dolf was ontwaakt. Dat tooneeltje vol
treurigheid, opdoemende in het nachtelijk
duister, had hem aan zichzelven ontrukt;
het had zijn zien en hooren een oogenblik
in beslag genomen, eerst nog bijna zonder
bewustzijn, toen doordringende tot zijne her
senen. Hij leefde eenige minuten mee met
die ongelakkigen, dat redde hem. Daarbinnen
hield de kokende massa op te bruisen ; toen
werd hij koud, ijskoud.
Dolf zag om naar den donkeren stroom
onder hem, niet juist beseffend waarom hij
daar stond. .. slechts vervuld van een
flauw bewustzijn, dat hij in die donkere
diepte had willen springen. Toen overviel
hem een hevige angst voor dat koude, don
kere water; huiverend keerde hij zich af en
liep haastig, over het gras, terug naar het
pad. Daar stond hij stil en eone zware
loomheid kwam over hem, zijne knieën
knikten, hij voelde zich moe, doodmoe.
Een donkere figuur gleed langs liem hoen;
hij zag, dat het de vrouw was, die met haar
pakje in den arm, zacht schreiend, voort
ging. Toen zag hij de leege bank op
eenige passen afstands en langzaam,
?wankelend sleepte hij zich daarheen, alleen
met het verlangen om te zitten en te
ruften.
En toen hij, zwaar voorover leunend,
met de «lap neerhangende armen tusschen
de knieën, vóór zich uit staarde naar de
zwarte boomenmassa van de overzijde en
slonk de snoet tot den normalen omvang en kon
de koe weer voedsel gebruiken. Triomfantelijk
keek ik mijne arbeiders aan, daar ik nog al sterk
op 't bespreken had afgegeven, doch zij bleven
ernstig en fluisterden onder elkander, dat ik
zelf de besprekingskunst verstond, anders zou
alles niet zoo vlug en goed van stapel zijn
geloopen. In plaats van dus aan 't bijgeloof een knak
te hebben gegeven, werd ik zelf als een priester
ervan verheven.
Toch kennen de boeren zelf een massa kruiden
tegen allerlei soort van ziekten en bij ondervin
ding kan ik getuigen dat een paar van hunne
huismiddelen bv. tegen dyseuterie een wonder
dadig vlugge genezing bewerkstelligden in twee
gevallen waar artsen geen raad moer wisten. De
oorzaak dat de boeren weinig gebruik maken van
de medische wetenschap zit minder in hun onge
loof aan de kracht dier wetenschap, dan wel aan
hun gebrek aan geld, want de doctoren zijn op
't land uiterst dun gezaaid en hunne rekeningen
plus reiskosten en apotheken zijn hooger dan de
zieken hun waard zijn. 't Is een onhebbelijke
gewoonte van den boer in 't algemeen en van den
Russischen landman bij uitnemendheid om op alles
en overal af te dingen. In een winkel dingt hij
uren lang, den jood geeft hij ongeveer een derde
van het gevraagde en den doctor biedt hij
dertig kopoek aan wanneer deze hem drie roebel
voor de behandeling in rekening brengt. Ik
weet van een bevriend arts, hoe een boer, die
voor zijn sukkelend kind reeds een paar visites
betaald had, in gemoedo den doctor voorstelde de
genezing aan te nemen, zich verplichtende in eens
en in baar, vijf roebel te betalen wanneer de
esculaap zorgde dat de kleine binnen een bepaal
den termijn volkomen gezond zou zijn. Is het een
wonder dat doctoren zonder fortuin, welke zich
vestigen in stadjes met een paar duizend inwoners
in een welvarenden dichtbevolkten omtrek, binnen
eenige maanden de proefneming opgeven en hun
geluk elders gaan beproeven 'l
Nu ik toch over ziekten en doctoren spreek
kan ik in een adem doorgaan en een woordje
over begrafenissen op het land zeggen, dan zijn
wij voorgoed van dit onverkwikkelijke thema af.
Ongevoeligheid kenmerkt ook in dit opzicht den
boer. De kist staat met lossen deksel op een ge
wone mestwagen, de koetsier zit gemoedelijk boven
op de kist, terwijl vooruit eenige boeren met een
vaandel, al zingende, met geforceerde pas den
wagen den weg wijzen. Op het kerkhof wacht de
geestelijke of zijn koster; de geestelijke liederen
worden herhaald, oude vrouwen knielen, weekla
gen en gillen erbarmelijk, nieuwsgierigen lichten
het deksel op, bekijken den doode en
middolerwijl geven de grafdelvers hunne aanwijzingen,
twisten onder elkaar on wanneer de kist soms
wat haastig naar benoden schiet weerklinkt hun
»prrrrr" alsof een hollend paard tot stilstand ge
bracht moest worden. Soms gaat de
teraardebestelling zoo overijld, dat de kist kantelt en alles
beneden in den kuil nog eenmaal geschikt moet
worden. De brandewijn speelt vóór en na
de begrafenis de voornaamste rol; dat bij een
begrafenis veel brandewijn behoort zal u wel niet
verwonderen, dat is immers buiten Rusland ook
wel het geval. Dezen winter stierf een bo<>r in de
kracht van zijn leven en liet als eenigo verzorger
van zijn groot gezin een zoon van plus minus
twaalf jaren na. D-e broeders van den overledene
zorgden voor de begrafenis, doch namen dadelijk
uit de nalatenschap een koe, voor zich, om de
onkosten voor brandewijn te dekken. Een vreemd
soortig hulpbetoon nietwaar ? Een ander maal
hoop ik u vroolijker te onderhoiul en, doch nu de
blikken van geheel Europa op 't choleragebied
gevestigd zijn, kwam het mij niet kwaad voor u
een ander daarvan te vertellen.
M. J.
Kunst en Letteren.
MUZIKALE KRITIEKEN.
Zes tweestemmige liederen met klavierbegeleiding
niets hoorde dan de verward en zwak tot
hem komende geluiden, uit de stad achter
hem toen begon hij zich weer te herin
neren, toen wist hij het weer, dat er iets
was voorafgegaan aan dat tooneel van daar
even, iets vreeselijks, iets onherstelbaars,
dat hem hierheen had gevoerd.
O, waarom had hij den moed niet gehad
om in den Singel te springen en een einde
te maken aan die marteling, want nu kwa
men ze weer, de gedachten, de herinnerin
gen ; nu -wist hij het weer; hij had ge
speeld en alles, alles verloren; het laatste
wat hij had.
'k Ben een ellendeling!, siste hij dof, en
zich driftig oprichtende, snakte hij naar
lucht toen zonk hij weer ineen en als
een benauwde droom kwam zijn verleden
hem voor den geest.
Wat had hem, den veelbelovendeu Dolf
Hallem tot een ellendeling gemaakt'! Mem,
den vroolijken, oprechten jongen, die het
leven zoo schoon, zoo heerlijk hizag?
Hoe schoon had alles kunnen wezen,
hoe krachtig gevoelde hij zich en hoeveel
had hij kunnen voortbrengen als ze hem
zijn zin hadden gegeven! ?- Op zee! «lat
had hij gewild, 't vrije, fVissche leven op 't
water, in de lucht, dat had hij noodig ge
had ! Hij voelde :t reeds als kleine
jongen, als hij de zeelucht inademde,
dan werd hij anders, dan stroomde het bloed
sneller door zijne aderen, dan kwam een
oneindig verlangen in hem op, dat. de tranen
in zijne oogen bracht. Maar zijn vader had
het niet gewild en dwong hem op zijn han
delskantoor te komen, op dat kantoor met al
zijn cijfers, cijfers en nog eens cijfers, in die
handelszaak, die hem zoo tegenstond; daar
moest hij geld maken, maar hij kon liet niet
en hij zou'het nooit kunnen, want hij haatte
dat kantoor, dien handel. Vanaf dat oogen
door Hondrika van Tussenbroek opus 8 (1) b
Wie geen R kan zeggen die blijft thuis. Zes
liedjes voor de kleintjes door Hendrika van
Tussenbroek opus ',) (2). Van deze beide bun
deltjes acht ik vooral het tweede belangrijk,
hoewel dit voor veel jongere leerlingen geschre
ven is. Ik wensch dus hierbij het langst stil
te staan.
De zes tweestemmige liedoren opus 8 zijn voor
de stemmen goed geschreven en van eene met
zorg bewerkte klavierbegeleiding voorzien. Toch
spreekt uit deze liederen m. i. weinig persoon
lijkheid en bewegen zij zich te veel in het
bokende genre, terwijl het eerste lied «ll'link" mij
niet natuurlijk en niet vlooiend genoeg gedacht
voorkomt.
Dit gezegd hebbende kan ik dit bundeltje
echter voorhoogero zangklassen aanbevelen, omdat,
zooals ik zeide, alles practisch voor do stommen
is geschreven en deze liederen aangenaam klinken.
In het opus heeft mej. van Tussenbroek
wat uitdrukking eu karakter aangaat eene groote
schrede voorwaarts gedaan. Ik gelooi' dan ook
dat het componoeren van karakteristieke kinder
liedjes meer haar eigenlijk gebied is.
Toen ik voor het eerst het oog sloeg op den
titel, verschrikte ik min of meer. Ieder kunste
naar weet hoeveel onze dilettantzangers en vooral
zangeressen met de letter K te worstelen hebben.
Alle goede zangonderwijzers maken dan ook te
recht veel werk van die letter (sommigen maken
er zelfs een stokpaardje van.) Zoolang nu ech
ter de patiënten de keel M niet geheel met de
tong U verwisseld hebben, krijgt men een letter
te hooren, die nog onbehagelijKer klinkt dan de
door velen voor zeer gedistingeerd gehouden, keel
U. Nu dacht ik, zullen onze kinderen ons in
de conversatie ook al op die door krampachtige
mondvertrekkingen verkregen erre, gaan onthalen?
Mej. van Tussenbroek heeft echter terecht
begrepen dat kindertongetjes heel wat gemakke
lijker te plooien zijn, dan die van volwassenen
en dat het dus zaak is de kinderen reeds vroeg
correct te leeren spreken; want het hooge woord
moet er uit, aan de gebrekkige wijze waarop over
het algemeen nog, sommige medeklinkers, door
een groot deel van onze beschaafde landgenooten
worden uitgesproken, kan men bespeuren dat op
de scholen en in de huisgezinnen hieraan te
weinig aangodacht wordt, of werd geschonken.
Daarom beschouw ik dit opus als een groote
stap in de goede richting, terwijl de liedjes boven
dien door frischhcid en opgewektheid zeer gunstig
voor zichzelve getuigen. Dat de ongenoemde
dichteres voor een respectabel aantal R's gezorgd
heeft, behoef ik niet te verzekeren.
Op allo scholen en zangscholen zou ik dit
deeltje dus gaarne zien ingevoerd, daar ik niet
twijlel of deze liedjes zullen spoedig alle ton
getjes los maken.
liet denkbeeld zou misschien wel overweging
verdienen of niet enkele andere medeklinkers ook
eens op deze wijze onderhanden konden genomen
worden.
De gronden der Muziekleer. Handleiding voor
school- en huisonderwijs, door Joliannn Vetli, met
inleidend woord van Dan. de Lange. Ie deel. (3).
Hoewel ik mij voorbehoud uitvoeriger op dit
werkje terug te komen, zoodra het geheel in het
licht is verschenen, wil ik toch reeds met een
enkel woord deze uitgave aankondigen, omdat ik
met groote belangstelling met dit eerste deel heb
kennis gemaakt. Met deze handleiding toch be
hoeft de Cbevé-methode niet tot de volksschool
beperkt te blijven. Mej. Veth heeft namelijk het
cijferschrift onmiddellijk met het notenschrift in
verband gebracht: wel te verstaan wanneer de
leerlingen reeds een jaar ongeveer meer
cijferschrift hebben gezongen. Dit werkje begint dus
waar het zingen op het gehoor moet ophouden,
en waar de kinderen moeten leeren begrijpen wat
zij zingen en hoe de toonverhoudingen zijn. Dat
men hiermede niet te lang mag wachten, springt
blik was alles in hem veranderd, dat was
het keerpunt geweest in zijn bestaan en er
was een groote onverschilligheid in hem ge
komen. Toen was hij getrouwd, niet uit
liefde, maar omdat zijn firma geld noodig
had, met een rijk meisje, en alles was goed
gegaan, totdat zijn vader stierf en hij niet
in staat was alleen de zaak bloeiende te
houden.
De achteruitgang kwam, langzaam en
zeker en met hem druk, twist en ellende,
want zijne vrouw was in rijkdom en weelde
grootgebracht en had geld, altijd veel
geld noodig, ook voor de kinderen. Hij hield
van zijn kinderen, hij wou ze graag alles
geven, alles dubbel op, daarom was 't dat
hij getracht had te verdienen met speculeeren
en het was hem gelukt, toen met spelen;
hij won! dat had hem verblind. Geld was
dan toch het eenige waar het op aankwam,
want met. 't geld was de rust weer terugge
keerd in zijn huis. Niet in hem; daar was
't zoo veranderd, dat hij zichzelf niet meer
herkende. J let was niet rustig in hem, steeds
woedde opnieuw die strijd tusschen dat
geldmakcn om den vrede in zijn huis te
bewaren en dat verlangen naar iets anders,
iets hoogers, beters.
Langzamerhand was hij een speler ge
worden, eerst was het hem altijd goed gelukt
en daardoor werd het een behoefte voor hem
om te spelen, zooals het een behoefte is om te
eten en te drinken. .Meer en meer had hij
die oude roepstemmen, die betere verlangens
weten te onderdrukken,totdat ze hadden gezwe
gen en hij zich op het ware punt waande
te zijn met enkel den drang in zich om te
verdienen. Nu eerst was hij man geworden,
pracüseh man, die de wereld inzag zooals
ze is, wedijverend naar den voorrang, naar
rijkdom en aanzien nu sleepte ook hem
de jcroote zucht tot vooruitgang mee
in het oog en daarom is mej. "Veth's boekje een
grooto aanwinst.
Ik heb reeds bezwaren hooren opperen tegen
het gedeelte, waarin de schrijfster zich van den
notenbalk van elf lijnen bedient om een overzicht
van het notensysteem te geven. Ik voor mij ge
loof met de schrijfster en den inleider dat die be
zwaren niet bestaan. Door de middelste lijn als
uitgangspunt te nemen wordt de zaak dadelijk
heel eenvoudig en krijgt men onmiddellijk een
juist begrip van de ligging van de noten, zoowel
in viool als in bassleutel en behoeft men er dus
den bassleutel later niet bij te leeren. hetgeen
gewoonlijk geschiedt door te laten transponceren.
Dit doet do leerlingen denken, dat die sleutel
moeielijkor te leeren is dan de eerstgenoemde.
Dat in het begin de C als uitgangspunt wordt
genomen en er dus alleen sprake van een
Cslentel is, acht ik zeer practisch. Daardoor blijft
bij latere splitsing van den notenbalk in tweeën
de ligging van de noten volmaakt dezelfde. Het
eerste deeltje behandelt het notensysteem, de
maatsoorten en rnaatdeelen, de g en /-sleutels
benevens de meestvoorkoinende groote terts toon
ladders.
In afwachting van een tweede deel begroet ik
deze uitgave nu reeds als een hoogst nuttig en
practisch werk, dat van het paedagogische inzicht
van mej. Veth de beste getuigenis ailegt.
Ten slotte maak ik nog melding van de
Melofliën van de Vervolqbundel op de Gezangen door
.7an W. F. lirandts Buijs.
Met deze aflevering is het werk compleet.
Zooals do lezers van het Weekblad zich misschien
zullen herinneren heb ik met veel waardeering
over do vroegere afleveringen gesproken wat
practische zetting en degelijke bewerking betreft;
doch wees er tevens op, dat de componist zyn
belofte niet trouw is gebleven, zich bij deze
bewerking iu afwijking van vroegere uitgaven,
zoo streng mogelijk aan de oude kerktoonaarden
zoowel bij de voorspelen als de harmonisatie van
de koralen te zullen houden.
In deze aflevering zijn bijna alle koralen
jonisch of hypo-jonisch, dus zou dit bezwaar
thans niet gelden, ware het niet dat het eenige
voorkomende mixolydische koraal weer geheel
als jonisch behandeld is, terwijl het voorspel in
den mixolydischen toonaard blijft. Bij het Dori
sche koraal is weer het voorspel te weinig streng
gehouden.
Ik hoop dus dat de componist bij eene tweede
uitgave zijn werk zal willen herzien. Want het
mag niet ontkend worden, dat wanneer de heer
lirandts Buijs zijn programma geheel was getrouw
gebleven, deze uitgave meer in eene behoefte
zou hebben voorzien, en geheel op zich zelf
zon staan.
Afgezien van deze opmerkingen, kan ik met
groote achting over den arbeid van den heer
lirandts Jiuijs spreken. Daar de schrijver zich
in zijn voorrede voor opmerkingen heeft aan
bevolen, twijfel ik niet of hij zal mijne beden
kingen gaarne in overweging willen nemen.
(In (lezang 201, pag. 18, 3e maat moet de C van de
tweede stem niet reeds tegen g van den bovenstem
gelegd worden 'i Zooals het nu geschreven is klinkt
het voor orgel niet goed. Ik vermoed dus, dat
het een drukfout is).
_ v. M.
') Uitgegeven te Ufcrecht bij J. A. H. "Wagenaar
(firma Deierkauf, prijs ?0.80, Zangstemmen ?0.25.
-) Uitgegeven te Utrecht bij J. A. H. Wagenaar
(tirma Deierkauf, prijs /'0.80.
:') Uitgegeven te Amsterdam bij W. Versluijs,
? 0.50
4) Uitgegeven te Zutphen bij Thieme, Boek
en Muziekhandel.
AANTEEKENINGEN SCHILDERKUNST.
Een woning van granaatappels, is de titel van een
verleden jaar al bij Osgood te Londen uitgeko
men boekje met verhalen van Oscar Wilde, maai
en het ging hem goed, hij won ??totdat in
zijn snelle vaart een duizeling hem overviel
en hij, niet langer bij machte den rechten
weg te onderscheiden, afdwaalde en strui
kelde, dan poogde zich met nieuwe krachten
weer op te richten, weer struikelde, nog
dieper en eindelijk in den afgrond stortte.
Morgen zou hij zijn laatste schuld betalen
en dan ? Morgen ? . .. Ja!, er moest nog een
morgen zijn voor hem, hij had daareven bij
na een misdaad begaan, hij had geen recht
een einde te maken aan zijn bestaan, hoe
ellendig het ook was.
ȟenk dan toch om je kinderen!" die
woorden, in 't duister, uit dien droeven
vrouwenmond gehoord, hadden weerklank ge
vonden in zijn hart; hij boog het hoofd en
weende; hij voelde't nu, hij had nog plichten.
«Plichten!" het werd hem opeens belachelijk
dat woord te verbinden aau die speelschuld.
Plichten y ja, hij had plichten, maar heel
andere, veel hoogere, dan het betalen van
dat irehl... »Veel betere!"... Goddank,
daar was het weer . .. dat woord ... dat be
sef van iets anders . . . daar was het weer,
dat verlangen om goed te maken; hij ge
voelde 't weer in zich komen, met een deel van
zijn vroegere kracht en die zou hem staande
houden, in de groote worsteling, die hem nu
wachtte, de worsteling tegen smaad en
schande, tegen huiselijke onaangenaamheid
en ellende, tegen diepe zelfverachting.
Dolf streek met de hand over de ocgen
en over het brandend voorhoofd... toen
kwam het besef' over hem, dat hij heel, heel
moe was, en dat hij moest slapen, wilde hij
morgen krachtig zijn tot den strijd.
Het was doodstil geworden, ook uit de
stad kwam [geen enkel geluid meer, 't was
diep in den nacht.
Dolf stond op en met slependen tred slojg
hij den weg in naar huis.