De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1892 21 augustus pagina 3

21 augustus 1892 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No 791 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. dat zorgvuldig rijk uitgedoscht is, met een dandysme van smaak, waar het bepaalde zintuig voor boeken-fraai, zeldzaam behagen in vindt. Het schutpapier vóór- en achterin het boek, is in een weelderig stout houtsneê-patroon bleek olijfgroen uitgevoerd. De ivoorwitte linnen band is versierd met sprekende stempel-figuren, zacht koraalrood en geel goud. terwijl do rug weer van zacht groen is. En op het zwaar Japansch papier van het boek, is, tusschen den voortreffelijken druk van mooie open letters, ver scheidenheid van karakteristieke, breedgekorven prentverbeeldingen door Charles Iticketts aange bracht, terwijl elk d.er vier vertellingen een in teore tinten gesneden volle-bladzij-frontispice van Char les Shannon heeft. Er is aan heel het weelderige boekje een geur van verfijning, waar maar even iets van de broeikas onder zweemt. Toorops teekening, De oitfle tuin der weeën, is aangekocht door de firma van Wisselingh&Co. Zijn Ródeurs is eigendom geworden van Dr. Fredcrik van Eeden. De Poll Mail Gazette meldde verleden week, dat enkele jaren geleden, een Londensch bewon deraar van Hollandsche schilderijen, een Mauve kocht voor 48 pond. Hij ging toen juist op reis en vroeg den kunstkooper het voor hem te be waren. Toen de liefhebber terugkwam was Mauve gestorven, en nam de kunstkooper het terug voor 60 pond. Na nog eens of tweemaal van eigenaar veranderd te zijn, bracht het schilderij 180 pond op, de kunstkooper kocht het weder voor 220 en verkocht het voor 280. Nu wordt het op -100 pond geschat. En zoo gaat het met de geldswaarde van schilderijen. De Belg Eugène Demolder die onlangs over James Eusor een studie uitgaf, schrijft nu een boekje over Félicien Rops. Gil Bias geeft dit portret van I'uvis de Chavannes: De deftige, ernstige allure van een chic genees teer,?zoo een waar men professor tegen zegt. Groot, den rug een weinig gekromd, met een vriendelijk nadenkend gezicht, bijna witten haard on korte haren. Praat weinig. Windt zich zelden op. Gaat door op zijn droom van kunst met die zachte halsstarrigheid, die minachting der menigte die karakteristiek bij de meesters is. Een primitieve in dit einde der eeuw verdwaald, Xou eertijds met mystieke fresco's het een of ander composantoofhet schip van een kathedraal hebben gedecoreerd. Een heiden,die verrukt staat voor den vorm,hetgoddelijk klei waarvan de dichterspreekt. Had lang te vechten tegen het geheuzel van zotten en praatjesmakers. Troostte zich door te werken voor de glorie. Kalm, met ras tot in de toppen van zijn ti.jne, nerveuze vingers. Was geschapen tot voorzitters positie. Heeft heel een school van navolgers ge maakt en schijnt in de moderne kunst een soort van opgetogen verrukkeling, die zich opsluit bui ten het leven, en die alleenlijk den eeuwigen onvergankclijken dienst van hei schoono predikt. Van de door Carloz Schwabe geïllustreerde uitgave van Le Rêve is nu de achtste aflevering verschenen. Ofschoon de volgende afleveringen niet stonden op de hoogte der hier vroeger aan gekondigde eerste, en Schwahe's talmt zich ken nelijk niet tot een vervolgwerk van zoo langen adem leende, is er in deze laatste aflevering toch weer veel goeds en moois. Evenwel, het talent dier jonge Engelsche ver luchters, waarover ik hier reeds meermalen sprak, van Ricketts en Sharmon, bedoel ik, behoort bij verwante neigingen tot een veel nobeler orde van kunst, dan het zeer opmerkelijke werk van Schwabe. V. MATTHIAS DE VRIES. Den 13dcn Augustus vereenigde ondanks zomerhitte en vacantievrijheid het kerkhof aan de Groenestegen te Leiden velen uit ver schillende gedeelten des lands, om nog eens we der, en zeker niet voor het laatst, openlijk eer te bewijzen aan Matthias de Vries: een groot en goed man, zooals prof. Acquoy hem bij de ge opende groeve noemde. Hij noemde hem zoo met het volste recht. Deze beide eeretitels, de hoogste, ja de eenige, die na den dood nog waarde hebben, en die ieder op zich zelf niet spoedig verdiend mogen heeten, in vereeniging met elkaar zeker uiterst zelden iemand ten deel vallen, zij kwamen De Vries toe. En hij was groot omdat hij goed was, goed wegens zijne grootheid. Ieder is min of meer goed op zijne wijze: in alle opzichten kan nie mand het zijn. De Vries was het door zijne ar beidzaamheid en standvastigheid, zijne trouw aan personen on beginselen, door zijne heerschappij over do smart bij grooto warmte des harten, door zijne vrijzinnige gematigdheid ondanks zijne gloeiende geestdrift, door zijn idealisme, dat zich nooit verloochende, door den moed, waarmede hij rouzenwerken ondernam, eene eerlijke over tuiging handhaafde en den feilen haat van vij anden trotseerde. En zoo wils hij, omdat hij een groot man was. Hoogheid van geest verhief hem boven den haat zijner weinige vijanden, wier aanvallen hij nooit beantwoordde. Daar een grootsch doe' hem steeds voor oogeu stond: de bloei der wetenschap, be hoefde hij geene kleine oneerlijke middelen, en kon hij een reuzenwerk als het grooto woorden boek ondernemen en blijven voortzetten, ook toon bijna niemand meer aan de voltooiing durfde gelooven en geene eer veeleer het tegendeel den arbeid vergezelde. Maar zijn doel was oen hooger doel dan het verwerven van eerbewijzen, ook ondanks zijne gevoeligheid voor lot'. Spruit bij vele anderen begeerte naar lot' uit ijdelheid voort, bij hem was het welgevallen, waarmede hij den steeds verdienden lof ook van mindere gees ten ontving, veeleer een bewijs van kinderlijken eenvoud. Hij wilde het gaarne hooren, dat hij den bloei der wetenschap had bevorderd, dat zijn werken niet vergeefsch was geweest. Hij heeft dat bij vele gelegenheden kunnen hooren, eerst uit den mond zijner leermeesters, later van zijne vrienden, eindelijk van zijne leer lingen, zijne vereerders, met name in 1874 bij de viering van zijn vijfentwintigjarig profes soraat, toen Verwijs de tolk zijner leerlingen was, en in 1881) bij de herdenking van zijn veertig jarig hoogleeraarsambt, toen Moltzer uitsprak wat allen gevoelden. Hij kou het opmaken uit de algemeene goedkeuring, waarmede zijne benoe ming tot openbare waardigheden en eerambten werd begroet, zijne aanstelling tot hoogleeraar te Groningen in 1841), te Leiden in 185:!, zijne be noeming tot lid der Koninklijke Academiën in Nederland en in den vreemde, Belgiëen Duitschland, waar hij geene mindere eer genoot, dan in zijn vaderland. Hij kon er de bevestiging van zien in de uitnoodigingcn, hem gedaan om bij openbare plechtigheden en feestelijkheden het woord te voeren: in 1872 te Brielle bij de her denking van Nederlands bevrijding, in 1875 bij de indrukwekkende viering van het driehonderdjarig bestaan der Leidsche hoogeschool, toen hij zich even sierlijk en keurig in de taal van Cicero wist uit te drukken, als . in de Nederlandsche taal, die voor hem het palladium der onafhan kelijkheid van zijn vaderland was, in 1884 zelfs driemaal, te Delft ter eere van den Vader des Va derlands, te Leiden bij de onthulling van het gedenkteeken van Loidens ontzet, te Utrecht bij het nationale feest ter eere van zijn zeventigjarigen vriend Nicolaas Beets. Hij kon het be grijpen uit do toejuichingen die hem begroetten, telkens wanneer hij het woord voerde op de algemeene vergaderingen van de Maatschappij der Nederlandsche letterkunde to Leiden, waarvan hij de ziel was, of op de taal- en letterkundige congressen, die Noord en Zuid verbonden, ook door den band van het gemeenschappelijk woor denboek voor beide Nederlanden, waarvoor hij nog eens te Amsterdam in 1887 zijne stem ver hief in eene overweldigende improvisatie. En toch heeft de lof die hem zoo vaak en van zoovele zijden ten deel viel, hem nooit bedwelmd, zoodat, toen het hem in zijne laatste levensjaren bijhetafnemen zijner krachten moeielijk viel, gelijken tred te houden met de vorderingen der wetenschap, hij menigmaal rond daarvoor uitkwam, opdat hij toch voor niets meer zou aangezien worden dan hij was. Dat behoefde trouwens ook niet om in hem een groot man te doen erkennen, door wie ten minste oog voor ware grootheid had. Gemaaktheid en gekunsteldheid waren hem vreemd. De stijl van sommige zijner redevoerin gen moge misschien te veel don indruk geven van ijverige studie der rhetorica, hij geloofde nog aan de groote tegenwoordig te zeer mis kende waarde der objectiviteit, die verlangt, dat de stijl meer in overeenstemming zal wezen met het behandelde onderwerp, dan met den persoon, die het bespreekt, (MI dat de gelegen heid, waarbij men het woord voert, er ook" liet hare toe bijdraagt, om het karakter te bepalen van den stijl, waarvan men zich bedienen moet. Spreken toch is niet alleen eene natuurgave: 't is ook eene kunst. Waar echter de gelegenheid eenvoud eischtc, wist De Vries ook to schrijven in oenen stijl, die oppervlakkig geene kunst verried, iin.-ir toch zon der de grootste kunstvaardigheid niet kon geëven aard worden, omdat keurigheid van uitdrukking en helderheid van voorstelling alleen verkregen kunnen worden door oefening in 't stileoren. bij meesterschap over de taal en helderheid van den ken. De Vries kende de taal, die hij te onder wijzen had, door en door, zoowel door zijne on vermoeide studie van allerlwi schrijvers uit (Ie zeven eeuwen, waarin, onze taal in schrift is gebracht, als door zijn tij n gevoel voor hunne eigenaardigheden, verdiensten en gebreken. Hij had de fijnste schakeeringen in de beteekenissen der woorden loeren waarnemen (Mi wist met woor den te schilderen in veelvuldigheid van tint. Daarbij kwam die grootheid van geest, die ter stond inziet, wat van meer. wat van minder be lang is, die de elkander verdringende denkbeel den met n enkelen blik weet te overzien en in het gelid te scharen of uit de gelederen te ver wijderen, zoodat orde en regelmaat gaan heerschen, waar te voren alles verwaru dooreen dwar relde. Aan die helderheid van geest was bij De Vries nauw verwant die scherpzinnigheid, die terstond ontdekte, waar iets haperde (MI hoe het hersteld kon worden: eene scherpzinnigheid, die hem. schijnbaar als bij intuïtie, dood inzien, hoe eene bedorven plaats in een niiddoloeuwseh gedicht moest verbeterd worden, om, zoo al niet tot den oorspronkolijken toestand teruggebracht te zijn. dan toch behoorlijk leesbaar, dikwijls fraai, soms zelfs keuriger te wezen, dan zij uit de pon des schrijvers zelven was gevloeid. Daarvan uvtnigt inzonderheid zijne Prucce fan Middehiederlimdsclie taalzuircritifi (18f>li). Die keurigheid van taal en helderheid van ge dachten kwam niet alleen uit bij alles wat De Vries schroot', zij openbaarde zich ook in zijn spreken, zelfs in don dagolijkschen omgang. Daar aan zon men, wanneer men bij hem zat. hebhen kunnen bespeuren, dat men was toegelaten in hot studeervertrek van ecu buitengewoon man. Men zou hot ook- hebben kunnen vermoeden uit de eenvoudigheid eu natuurlijkheid, waarmee men behandeld word: vriendelijk on voorkomend, be langstellend IMI hartelijk, l'e A ries stond hoog1 genoeg om zijne bezoekers ie doen verireten, hoe ver hij boven hen stond. Ook zelf scheen hij j zijne meerderheid niet te gevoelen, in elk ireval (leed hij geene opzettelijke pogingen om zo te doen gelden. Met edele u-ijzimiiu'hoid waardeerde hij de meuningeu van andersdenkenden, alsof zij dezelfde waarde hadden als de zijne: en het goede, door anderen verricht, prees hij uit goed moedigheid en sympathie voor de goede bedoe ling of uit wan' bewondering. (MI dan steeds zouder eenig gevoel van afgunst: even mild in zij.no hulde als aan zijnen disch. Van dat alles echter kon men eerst bij eenig nadenken het ongewone gevoelen, liet deed zich bij hom voor als do natuurlijkste zaak KM'wereld. In n opzicht daarentegen gevoelde men zich bij De Vries in eene andere omgeving dan elders. Men trof er oene geestdrift aan, zóó groot, zóó zich zelf steeds gelijk, als men maar zelden bij iemand ontmoet. Die geestdrift was natuur en kon daarom niet afgelegd worden, zelfs niet in het gemeenzaam onderhoud. Maar het was eene grootsche geest drift, niet als de dweperij, de overweelderige plant, voortgewoekerd uit den bodem van een ziekelijk gemoed, maar als het vuur des harten, dat den gezonden geest doorgloeide. Bij De Vries kwamen de gedachten niet uit het hart, het arsenaal der gevaarlijkste werktuigen , maar uit den geest de eenige kweekplaats der heil zame gedachten ; doch en dat onderscheidde De Vries als hij ze eenmaal gevormd had, had hij ze lief, alsof zij uit zijn hart waren op geweld, en had hij er alles voor over, om ze te verspreidon en vruchtbaar te maken. En zij ont kiemden niet in zijnen geest als bij toeval, als door spontane generatie : zij waren er gezaaid met een bepaald plan, ter wille van een verheven dool, dat den Nederlandsehen hoogleeraar, den man der wetenschap steeds voor oogen stond : de bevordering van den bloei der wetenschap en der vaderlandsche taal. Met opzet geef ik aan den bloei der weten schap den voorrang. Naarmate liefde vuriger is, ziet men haar gewoonlijk ook sterker geconcen treerd op een enkel punt ; maar dat is de geest drift der kleinen, dikwijls gevaarlijk of ergerlijk in hare eenzijdigheid. De geestdrift der grooten strekt zich even ver uit als hun geest. Zoo was het de geheele wetenschap, die De Vries liefhad. Op ieder gebied achtte hij haar hoog. Toen hij als student te Leiden (hij was dat van 1838 tot 184,'i) eene prijsvraag uit den kring der classieke letteren (over Polybius' Historie) beantwoordde, toonde hij zijne liefde voor een ander letterkun dig vak, dan waaraan hij later zou arbeiden ; en toen dat antwoord (in 1841) bekroond werd, kon hij vermoeden bij verdere studie ook eenmaal onder de classici te zullen schitteren. Ook heeft hij zijne liefde voor de oudheid nooit verloochend; maar hij begreep, dat het veld der Nederlandsche taalwetenschap destijds nog zoo goed als geheel braak lag, dat de arbeid daar noodiger was eu vruchtbaarder zou zijn, en hij liet de lauweren, in den elassieken prijskamp gewonnen, liggen om zich met hart en ziel op de studie der Neder landsche taal toe te leggen, die door hem eerst tot een vak van wetenschap in den waren zin des woords is gemaakt. Het was eene geniale gedachte, die hem den nauwelijks betreden weg opdreef. Misschien sprak bij zijne keus ook zijne vaderlandsliefde een woord mede; misschien zag hij toen reeds in, dat hij op geen ander gebied aan zijn land grooter diensten zou kunnen bewijzen. l'ro Patria" was steeds zijne leus; en naast dat vaderland ging hem bovenal ter harte de eer der Leidsche Hoogeschool. Die hoogeschool, die in do studie der classieke ta len eenmaal de geheele wereld was voorgegaan en zich ook later door geene enkele bnitenlandsche academie had laten overvleugelen, moest ook o]) het gebied der Germaansclie taalweten schap ten minste gelijken tred weten te houden met de Duitsche universiteiten. Dat niet alleen Leiden het zoo ver heeft gebracht, maar ook de vaderlandsche wetenschap in 't algemeen, aan welke hoogeschool of waar ook vertegenwoordigd, is het werk van De Vries, wiens geestdrift dat doel nooit uit bet oog verloor. Gemakkelijk is hem dat zeker niet altijd ge vallen. Bij veel voorspoed ondervond hij ook veel leed. Nauwelijks ais hoogleeraar te Groningen op getreden met do zware taak om eene nieuwe we tenschap te stichten, werd hij door den dood eener innig geliefde echtgenooto schier tot wanhoop ge bracht. Met een jeugdig knaapje, het eenige uit zijn kortstomligon echt, bleef hij bijna wezenloos van smart achter: immr door plichtirevoel opgewekt uit zijne verdooving, richtte hij nu verder al zijne krachten op zijne studie: hij had geleerd zijne smart te beheerschen bij oenen man van zoo diep gevoel te grooter bewijs van veerkracht! En toen. na jaren van hernieuwd en lang onver stoord gebleven huwelijksgeluk, de dood hem achtereenvolgens eene geliefde eenige dochter, in den bloei harer jonkvrouwelijkheid, den oud sten KOOU, in do kracht van een eervol en ge lukkig leven, en ten laatste ook de waardigste en beminnelijkste gade ontrukte, was de smart misschien wel in staat zijn lichaam te onder mijnen, maar zijnen geest niet. Zijne liefde voor de wetenschap, ja zijne geestdrift voor baar ble ven hem bij tot op den rand des grais en iedere nieuwe ontdekking bracht hem in verrukking, ook toen hij zelf niet meer in staat was haar vruchtbaar te holpen maken. De vorderingen der wetenschap verheugden hem meer, dan het hem smartte ze niet zelf meor te kunnen bijhouden. Zijn laatste werk van beteekonis was de uitgave iler CoHchifnifjmenten in IS,1-;?; sinds dien tijd was het voor hen, die hem in zijne volle kracht had den gekend, treurig om te zien. hoe die vurige geest worstelde tegen de lichaam-kwaal, iva.-iraan hij jaren lang geduldig en vooral op het eind van zijn leven verschrikkelijk leed, en die hem ten slotto zelfs het schrijven bemoeielijkte. zoodat zijne bevende hand slechts met groote inspan ning in staat was op papier te zetten, wat zijn nog altijd even heldere ureest ondor de keurigste bewoordingen wist te brengen. Tot het leveren van wetenschappelijk werk' was hij daardoor ein delijk niet meer bij machte, maai-'tot kort vóór zijnen (lood getroostte hij zich no<r gaarne de grootste inspanning om zijne vrienden ooi; schrif telijk de bewijzen te geven van zijne belangstel ling in bun werk. Len trouw vriend was hij tot zijn laatsten ademtocht ; <MI ook die vriendschap was niet van allodaagsrhe natuur. Zij was samongcwoven met zijne liefde voor de wetenschap. Wie met hom medewerkten aan zijne grootscho taak, konden bij hem rekenen op onwankelbare genegenheid. Zijne belangstelling in hun werk en in hunnen persoon was n, ook al vatten zij dat werk anders op, dan hij. of kozen zij uit het uitge strekte veld der vaderlandsche wetenschap een ander onderwerp, dan de bij voorkeur door hem behandelde. Aan vriemlentronw paarde zich bij hem harte lijke zorg en innige liefde voor zijn gezin, dat allengs was ingekrompen, ten laatste zelfs nog door den dood van een geliefd kleinkind, waaraan hij zich met hoopvol vertrouwen had gehecht als het verleden aan de toekomst. En wie hem ont rukt waren vergat hij nooit: evenmin de vrouw, die hij het eerst had liefgehad, en voor wier grafstede hij nog zorg droeg met den dood zelf voor oogen, als den man, tegen wien hij als knaap bewonderend bad opgezien, Bilderdijk, den vriend zijns vaders, van wien hij zich na veertigjarige ambtsvervulling nog bij voorkeur den leerling noemde, ofschoon de arbeid van zyn geheele leven gestrekt had, om de heerschappij der ver beelding op het gebied der Nederlandsche taai studie te doen wijken voor de heerschappij van. grondige kennis en logische redeneering. Even trouw als hij in zijne vriendschap eu genegenheid was, even standvastig was hij in. zijne overtuiging, in het volvoeren van zijne plannen, in zijn werken; wat hij eens had on dernomen gaf hij niet op, niet uit halsstarrigheid, maar uit een weergaloos idealisme, een geloof, dat bergen verzette; en indien hij het al deed, zooals zijn Middelnederlandsch Woordenboek, dan was het, omdat aan tijd eji werkkracht nu eenmaal zekere perken gesteld zijn en hij boven dien wist, dat het werk niet ongedaan bleef, maar door anderen althans even goed als door hem werd verricht. Zich bewust van zijne veerkracht, ondernam hij dan ook steeds het liefst werken van kolos salen omvang: niet slechts het groote Woorden boek der Nederlandsche taal, welks voltooiing hij misschien alleen had kunnen beleven, als hy het over zich had kunnen verkrijgen de bouw stoffen overhaast en oppervlakkig samen to flan sen ; maar ook do met Verwijs samen ondernomen uitgave van Maerlant's Spiegel Risloriael: drie zware kwartijnen, van 1857 tot 18(5!) bewerkt, in 1871) nog door een vierden kwartijn, de tweede partie van Philip Utenbroeke gevolgd: eene uitgave, die eenig is in de geschiedenis der Germaansche taaistudie. En zelfs de uitgave van lioendale's Lekenspiegel, die daaraan van 1844 tot 1848 voorafging, was een werk voor dien tijd onge venaard in omvang, zorgvuldigheid, scherpzin nige critiek en nauwkeurige woordverklaring. Zij was de schoonste vrucht der »Vereeniging ter bevordering der oude Nederlandsche letterkunde," die hij in 184Ümet zijne vrienden oprichtte en die den stoot gaf tot de omwenteling in de be oefening der Nederlandsche taal. Die omwenteling wij zagen hot reeds was grootendeels zijn werk. Haar te schetsen zou grootere uitvoerigheid eischen, dan ik mij hier mag vergunnen. Ook is zulk eene schets elders misschien meor op hare plaats. Hier wilde ik slechts een beeld geven zoo getrouw als het mij zelf voor den geest staat van den man, die eene halve eeuw lang onder de eerste beoefenaars der wetenschap heeft geschitterd, en van wien een machtige invloed op zijnen tijd is uitgegaan, niet slechts door zijne werken geoefend, maar evenzeer, misschien nog meer, door zijne bezielende per soonlijkheid. Amsterdam, J. TH WINKEL. 18 Aug. l «12. BAYREUT1I 1S'J2 door HIGO NoLTiiENirs. II. Parufiil. AVer guter That sicli f re ut, ihm sei das Mahl erueu't: der Labung darf er nali'n, die helirste Gab' empfali'u." De bezetting der hoofdpartijen bij do eirste voor stelling op 21 Juli 11. was als volgt,: Parsifal van Uijck, Kundry Mailliac, Gurnemauz Grengg, Amfortas Kaschmaim, Klingsor Plank. Als erster Knappe, tevens als erstes Solo-Blunveinnadchen werkt onze landgenoote Louise Mulder mede ; de overige 5 zijn de dames Hartwig, Hcdinger, Mitschincr, Pfund eu Wiborg. Voor van Dijek kan de heer Griiniug zoo noodig invallen. Met Mailliac alterneert Malten en MohorHavenstcin, met Greiigg Frauschcr, met Kaschmami Schcidcmantcl en met Plank Liepc. Hermaun Levi is de dirigent. Beter dan eenige der vele vorige kceren was ik dit jaar gestemd om het liooge feest op den heuvel van Bayrcuth mede te maken. Juist loen mijn gaan naar Bayrcuth dit jaar zeer bedreigd werd en ik mij reeds gereed maakte de kaarten, die ik al in Januari in beiit had, van de hand te doen, was redding komen opdagen. Door geregeld de voor stellingen bij te wonen, zou men ongemerkt be ginnen te meeuen dat het zoo behoort en aan eeu uiet-gaau niet meer denken. Elke sleur geeft aan leiding tot mindere waardeering en ik wil wel bekennen dat de nood, de angst omtr»»t het gaan mij de volle waarde van het geluk ook deze keer weer te kunnen opgaan, duidelijker dan ooit deed bcscH'cii. Zoo liet mijne stemming niet te weusehen over. De vcrtrouwbaurheid van oeu verslag gever hangt zoo veel van zijn stemming af. Van daar deze ineiledeeling. Jammer was het dat er bij liet begin van het voorspel een kleine zwcving in Je stemming der strijkinstrumenten bestond, ten gevolge waarvan de indruk dien deze verrukkelijk schoouc muziek nim mer naliet op mij te maken, ditmaal niet zoo diep mocht zijn. Ook de bazuinen konden mij bij den aanhef van het G'laubcnsthcma niet behagen; iets ruws, iets oversteiiniiends kenmerkte den toon, wat zoowel iu 't begin den indruk schaadde als ook later vooral aan het plechtige, gewijde van de stem ming afbreuk deed. Om het maar meteen hier te zeggen: het werk van het orkest kwam mij bij deze Parsifal-opvoering voor niet op dezelfde heerlijke nog nooit aangetaste hoogte van vroeger te staan. In de voordracht lag meermalen iets onrustig», gejaagde, zenuwachtiss. Haast zonder uitzondering telt, het orkest dezelfde kunstenaars, die er andere jaren in meewerken; het aantal repetities zal wel hetzelfde zijn geweest als vroeger cu zoo moet ik er wel toe komen om voor het minder welslagen den dirigent aansprakelijk te stellen. Reeds in vorige jaren kon men opmerken dat de voordracht van den heer Levi door een zekere ongelijkheid niet bepaald gesierd wordt. Pauzen, bij Waguer hier eu daar van oiitzaciilijk gewicht en in het voorspel van Parsifa) o.a. na het eerste optreden van het Glaubeusthema, zoo juist berekend voor het begrip van hooge plechtigheid, worden door den heer L. in hunne waarde dikwijls bekort. Dit is uiterst gevaarlijk, en kan schromelijke gevolgen hebben, bijv. een gemis aan de zoo noodigje over eenstemming tusschen handeling en orkest; onge

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl