De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1892 4 september pagina 2

4 september 1892 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Na. 793 ichen rijdt, liefst des nachts, bij helderen mane*ch\jn. De koetsier moet een onverschrokken kerel zjjn en de paarden oud en afgeleefd om hun het doorgaan te beletten. Achter aan de slede slingert aan een lang touw een bundel hooi, terwijl de Mg bij de jagers in het voertuig zit. Door nu en dan het zwijntje te knijpen, laat het zijn door dringend gegil hooren en de uitgehongerde roof dieren komen daarop af, achtervolgen de slee, die langzaam voortrijdt en trachten den hooitundel te grijpen, denkende dat zij hun prooi Toor zich zien. Zoo worden zij van uit de slede geschoten; de confraters van het gewonde of gedoode dier vallen dadelijk over hem heen en hebben hem in een oogenblik met huid en haar verslonden. Deze manier van jagen levert dus enkel het zenuwspannend genot van door roof dieren vervolgd te worden en hen uit gedekte stelling te dooden. Doch zooals ik zeide, is deze manier van jagen zeer gevaarlyk en gebeurt het somtijds dat de slede kantelt en men van de schutters niet veel meer dan de laarzen terugvindt. Ook graaft men diepe kuilen, waarin eenig aas geworpen is, bedekt het gat met struiken en meeuw en lokt* aldus de -wolven in den kuil. Weer anderen maken giftige pillen en rollen die Ut stukken vet of vleesch, doch de door vergif «estorven wolven z\jn onbruikbaar voor pelswerk, aar de haren snel uitvallen. De aangenaamste manier, en de eenige die ik i«b medegemaakt, is de zoogenaamde »ablauf" «f drijfjacht. Laat ik u daarvan een schets trach ten te g«ven. Op zekeren avond wilde ik juist naar bed gaan, toan myn knecht mij meldde, dat een boer mij ?wenschte te spreken. Verstoord ging ik den man te geinoet, van plan hem een uitbrander te geven OT«r zyn late verschijning, doch ik veranderde van idee, toen hij mjj een billet overgaf, behelxende een uitnoodiging tot een wolven j acht in een uitgestrekt kroonbosch tegen don volgenden morgen. De schrok wel een weinig, toen ik hoorde dat ik 25 werst af te leggen had, voor ik op het terrein zyn kon, doch beloofde te komen. Nu iwara een zenuwachtig uurtje, om alles in orde te brengen, omdat ik vroeg op en in het rijtuig 4§n moest. Het eerst dacht ik natuurlijk aan.... geweer, krnit en lood zult ge denken? Neen, dat niet; het eerst werd een flinke portie bran dewijn bij elkaar gezocht, niet omdat ik zelf zoo veel van dat vocht gebruik, doch omdat de onder vinding vaj had geleerd, dat oog en oor van mijn medejagers door een flinken borrel gescherpt werden. Dit opwekkingsmiddel, benevens de noodige fearle eieren, worst, ham, brood, augur ken, enz., enz., werd nu solide in een mandje gepakt, benevens «enige ponden groven hagel en kriiit, genoeg «m er vijftig jagers méte bedie*«a, wast d« endervinding had mij alweder gctoard, dat de m-eeste jagers gewoonlijk vergeten dit hoognoodige materiaal mede te brengen. Den Toigenden morgen reed ik voor dag en dauw uit e* kwam na een aangenamen rid van circa twee «TOT op de plaats van bestemming, namelijk een dorp aan den grooten weg gelegen. Overal zag men groepen boeren in bonte kloederdracht, wet allerlei soort geweren in de hand, in druk gesprek bij elkander staan. Zoodra men bemerkte dat ik kruit en lood had meegebracht, werd ik van alle kanten bestormd on bleek het, dat nagenoeg allen met ledige kniithoorns ver\ schenen waren. Met ontzetting donk ik aan do manier waarop de Russische boer met zijn vuurwapen omspringt. Er werd een hoeveelheid kruit ingegoten vol doende voor drie geweren en. dan zes tot tien ttagelkorrels, ter grootte van een onrijpe kruisbos, met de noodige proppen van vlasafval er boven op;;; en dat alles in een geweer dat bij een oudroest voor p. m. drie roebels gekocht is. Mot zulk een lading geeft het schot een Hinken knal, zegt de leuke boer, als je niet een klap krijst dat je bijna omvalt i's er geen aardigheid aan. Ik zag een ouden jager met grijze baard, die in dat vroege uur al te veel scheen gedronken t.n llebben, wanhopige pogingen aanwenden om den ttagel uit zijn geweer te peuteren, en toen ik hem vroeg wat hij eigenlijk uitvoerde, vertelde hij la chend, dat hij vergeten had eerst kruit in den loop te doen en nu kon hij den hagel er niet weer trit krijgen. Merkende dat alle moeite niet hielp. werd gemaakt; zij scheen zoo'n bedeesd schepseltje!'' Maar de jonge man moest in den loop van dien dag nog verscheidene andere ont dekkingen maken, onder anderen, dat hij telkens een zeker onaangenaam gevoel in den omtrek van zijn hart bespeurde, wan neer Rhoda meer dan verkwistend haar minzame lachjes en lonkjes op haar talrijke bewonderaars deed nederdalen, en dat zijn eigen attenties, tot dusverre zonder erg be wezen, een veel dieper beteekenis hadden, dan hij zichzelf bewust was. Hij merkte nu op, dat zijn beleefdhcdcn met dezelfde dartele onverschilligheid werden aangeno men of afgewezen, waarmede zij haar andere aanbidders behandelde. De dag begon hem lang te vallen, en het was hem ceu verade ming, toen hij weer in het rijtuig zat, met Shoda naast zich, op weg n nar huis. Zie zoo ! dat is de laatste picuic van 't jaar geweest!" zcide Tlhoda. »'t Zal mij jnoeite kosten naar huis te gaan en weer aan de theekransjes en het voorbeeldige stadsleven te wennen." »Dat zal u meevallen," antwoordde baaimetgezel plagend, »ten minste wanneer u het even gemakkelijk weer kunt beginnen, als u het verlaten hebt." »Hoe bedoelt u dat ?" vroeg Ilhoda, half Terstoord. Weet u niet meer dat u geprobeerd hebt mijn zakken te rollen, op de reis hier heen?" »0 !" lachte Rhoda. »U hebt mij trachten 1» bestelen, maar u hebt door den eenen of «nderen toer onze handen in uw eigen zak schudde hij een flinke portie kruit op de hagels en in het zundgat, doch toen hij daarna ook een dopje op het geweer deed weken alle omstanders met overhaasting achteruit. De man lachte om de angst der anderen, zei dat het »nietsjewo" (niets) was en begon Het eene dopje na het andere af te schieten, doch tot zijn geluk wilde de lading niet ontvlammen en daarom trok hij getroost ter jacht met een geheel onbruikbaar geweer. Langzamer hand kwamen de heeren opdagen, grondbezitters, rentmeesters, politie-officieren en andere lief hebbers. Weldra zaten we in gezelligen kring op geïm proviseerde stoelen en dronken en aten alsof liet een gemoedelijk pic-nic gold. De opperhoutvester voegde zich bij ons, at en dronk bij ieder om beurten en vertelde ons, dat er, een werst of vijf het bosch in, door herders het geschreeuw van jonge wolven was vernomen, die waarschijnlijk door het lange uitblijven hunner moeder onvoor zichtig geworden waren en zoo zichzelf verraden hadden. Na een ontbijt, rijkelijk met cognac en brandewijn besproeid, stonden allen op, namen de geweren ter hand en in een lange rij ging het nu tusschen korenvelden boschwaarts. Zoodra de zoom van het bosch bereikt was, namen de jachtopzieners der kroon de leiding der jacht op zich en vermaanden allen tot stilte, wat nog al moeieiijk ging daar de brandewijn de tongen zeer los had gemaakt. Nu werden de ja gers aan eenen en de drijvers aan den anderen kant van den weg opgesteld. De colonne der laatstge noemden leverde een wonderlijk schouwspel op. Oude mannen met kromme rnggen, jonge meisjes op bloote voeten, de rokken tot aan de knieën opgetrokken en jongens van zeven tot twaalf jaar vormden een bende van circa driehonderd per sonen, gewapend met stokken, blikken deksels en zelfs was er n niet een oude soldatontrom. Een boschwaebter stelde zich aan het hoofd en onder zacht gefluister trok de zonderlinge troep een halven cirkel om den boschrand. De jagers, onder aanvoering van een anderen boschwachter, slopen in tegenovergestelde richting, eerst door uitge hakt bosch. toen door een kletsnat, moeras, om zich eindelijk man voor man een plaats te zien aanwijzen, altijd zoo, dat ieder zijn nevenburen zien kon. De bekende scherpschutters en de heeren kre gen natuurlijk de beste plaatsen, namelijk dichte struiken of moerassige plekken, waar de wolven waarschijnlijk doorheen zouden trachten te sluipen. Na, een kal tuur waren allen opgesteld en zou een wandelaar niet vermoed hebben, dat op een plek van circa vijftig bunders een vijfhonderd iiienschen, benevens wie weet hoeveel wild gedierte, verscholen lagen. Nog een half uur ging voorbij met het nazien der geweren en?laat ik't zeg gen met herhaald nazien van fiesch en voor raadmand. Plotseling werd de stilte verbroken door een schel, lang aanhoudend gefluit en dadelijk daarna loeide en woelde het in de verte alsof de zee door een storm tegen de dijken werd opgezweept. Nu kwam er bezieling in het oog der jagers, de flesch werd haastig neergesmeten, het geweer ter hand genomen en met ingehouden adem, den vin ger aan den trekker, keek ieder met turenden blik voor zich in de struiken, om bij liet minste de kolf aan de wang te brengen. Steeds nader en nader kwam _let gebrul en do uelschc nn'ziok, reeds kon men de trom en enkele schrille meis jesstemmen duidelijk onderscheiden en nog' was van den kant der jagers alles doodstil. De drijvers naderden meer en meer, de doffe slag der stok ken weerklonk op de hoornen en de troep verliet de jagers, die ernstig naar hun buren begonnen om te kijken. Doch plotseling viel een schot, on middellijk door nog drie of vier gevolgd. Ik kreeg nieuwen moed, zenuwachtig omklemde ik mijn geweer, voor mij bewoog zich iets in de hooge boschbosstruikon en op hotzolido oogenblik had ik in den blinde losgedrukt op.... eeu cokhoorntjo, dat door het lawaai verschrikt ving langs mij heen in hot dichte bosrb achter mij verdween, Golukkig had ik het lieve diertje met getroffen en in stilte wensclitc ik mijzelf geluk, dat bet geen drijver was geweest, want de linie der schreeu wers en stokkendragcrs was al zeer nabij, ^"eldra stonden jagers en drijvers tegenover elkander en.... was de jacht afgoloopen. Van alle kanten stroomden de lieden samen en uit de tegenstrij dige berichten kon men nog niet opmaken of er wat geschoten was of niet. Ik zag een troep kleine jongens als dol over elkander buitelen en dan weer onder luid gejuich iets naloopen, dat zich door de struiken aan mijn oog verborg. Toen ik naderbij kwam bemerkte ik dat zij twee zeer jonge wolven voor zich uitdreven. Arme diertjes, nauwelijks een paar weken oud, waren zij van de moederzorg beroofd en tot speelbal van een hoop woeste speelsche bengels geworden. Mijn oogen naar den boschweg wendend, zag ik een drom mannen aankomen, die onder opgewonden gesprek en hevig gesticuleerend naderden. Twee van hen droegen een doode wolvin, met aaneen gebonden pooten, op de schouders. Deze en de twee kleinen vormden den gehcelen buit. Drie andere jongen hadden zich in het moeras weten te verstoppen, doch zonder hunne verzorgster gingen ook zij een zekeren dood te gemoet. Xu ging het in triomf naar het dorp, waar de jeugd zich verder met de kleine wolven amuseerde of met ontzag naar de gedoode wolvin keek. Daar ook nu de ttesch weer de ronde deed, geraakten allen in een. zeer roekelooze stemming en weldra knalden de geweren uit louter opgewondenheid en had men moeite lijf en leden tegen het moor dend lood te beschutten. I'etten werden in de hoogte geworpen en vielen als zeven doorboord op den grond; pijpenkoppen, op schuttingpalen gesteld,werden daar afgeschoten; opgegooide munt stukken werden door de flinke schutters als weg geblazen, kortom, ieder schoot op alles wat hem lustte en het was een wonder, dat niemand ge deerd werd. Laat in den avond kwam ik thuis, zeer voldaan over mijn eerste wolvenjacht. M. J. miiimiijwiiiHimJiMHHNtimiiiimtMiiminniimmiiiiminimiHimmHiM JZzklo/wn. gegoocheld, voor wij weer in het licht kwa men.'' »Toch heb je mij iets ontstolen, Rhoda. Eerst was ik er onkundig van, maar later heb ik mijn verlies ontdekt. Geef er mij iets voor in de plaats en ik zal beloven, dien diefstal niet publiek te maken." Toen eens klaps ernstig wordend, voegde hij er bij : »Wat zou je met twee harten doen '.-*" Ilhoda had een bits antwoord op de lip pen, maar iets in dien ernstigen blik zijner oogen, dreef het terug. »Ik geloof niet, dat u eerlijker hebt ge handeld, dan ik," antwoordde zij blozend: »Ik miste . . ." De rest van den zin ging verloren, want Duncau bedekte haar lippen met kussen. :>Dus je hebt mij toch lief, Ilhoda l'" vroeg hij. »Ik dacht dat ik je onverschillig was." »Ku ik dacht, dat je, na mijn hart te heb ben gestolen, er maar een poosje mee hadt gespeeld en het toen hadt weggeworpen.'' »Yvranneer ben je van mij beginnen te houden, l-eveling X" :>Ik geloof, toen ik mijn hand in je zak had gestoken, ofschoon ik op dat oogenblik wensehte, dat wij elkaar nooit zouden weer zien.'' Een paar dagen later keerde Rhoda naar huis terug, maar niet alleen. Dunean ver klaarde, dat hij haar noodig moest vergezel len, om te verhinderen, dat zij onderweg argelooze passagiers arresteerde, /ij had hem bij hun eerste ontmoeting gevangen genomen en sedert altijd aan zich geketend ge houden . iiTiiuiniiiiiHiiiiiHiiiinuiiiimmiiniiimiiiiiiniiiiiiiiHiiimmiiiHiimiiiiiM Het Tooneel te Amsterdam. Salon des Variétés: liet boek Job. Grand Théatre: JJebuut can den heer J. de Vries. In het Salon des Variétés vertoonde men Het boek Job, tooneelspel in n bedrijf najir het Duitsch vau L. Adler door W. C. Goteling Yinnis. Zooals men zich misschien herinnert, werd het in het begin van Juni te I'otsdain voor onze Koningin-Regentes opgevoerd. Dat men het in Nederlandsch kleed stak eu op Xederlandsclie planken bracht, hebben wij zonder twijtel in de eerste plaats aan deze bijkomende omstandig heid te danken. Bijzondere' verdiensten heb ik in het stukje niet kunnen ontdekken, liet beeft mij meer geërgerd dan geboeid. Ik acht het van den Duitschen keizer minstens ongalunt, dat hij onze Regentes op zulk een niet naar meer sma kend fatsoenlijk niomendalletje onthaalde, al kan ik mij voorstellen, dat het bijkomende fraais van decoratief eu m-ise-eit-sccne, van groepeering en kostumooring, do iïleininycrei in n v. oord, het kleurlooze eenige kleur, het vale eenigou glans, het onbeduidende een schijn van beteekenis zal gegeven hebben. liet boek Job behoort tot de vogolvcrschrikkerspoëzie. Dat klingelt en beugelt ecu beetje, daar zitten dreuntjes en galmpjos in, dat hupt on trippelt alleraardigst, dut is gelikt en geschaafd; dat is poczio on toch geen poëzie; liet uitwendige, het bijkomende, bot hamtwerkachtige, het verklaarbare eu omschrijf bare is aan wezig; de ziel, de pit, de zenuw, hot onver klaarbare en onoiuschrijfbare ontbreekt. Dat ram melt en reutelt in de verte als poëzie, doch blijkt van dichterbij proza, tot regels versneden, mot rijm- en stopwoorden al of niet versierd. Dat doot donken aan onzo zostiende-eenwselie rede rijkers- en achttiende-oeuwsohe siilou-poëtastorij, het verzenniaken bij wijze van uitspanning on ver zetje, het dichten ats mode anbunton. iloods voel to voel wordt er bij ons gedicht. A ooral door hen, dio niets to zoggen hobbeu", dit of iets dergelijks logt de dichter koning Salomo in den mond. Hoe kan men zulke verstandige dingen neerschrijven en ze niet op zich zelf toepassen V De hoor Adlor had niets to zoggen. \\ aarom dichtte bij ? \ ooral. waarom dichtte hij over hot boek .lob V Kon banaal tooiieelspelletjo meer of minder in de wereld, wat doet bot er toe? Waarom echter hot mooie bijbelboek met rijingierigo vingers be duimeld on bosinoo/cld'.; \\ordt do grooto ge dachte van hot boek .lob hot leed den mensch tot loutering gezonden in hot toonoolspellotje soms beter ot scherper, in kloekor ot kernachti ger woorden uitgedrukt'/ Wie aan zulke stollen raakt, moot minstens don gloed on do passie van oen do Musset bezitten. Ik dacht aan do be kende mooie verzon uit de Kuils"1: IJ homme est un nppreidi. In dtmleur /->,t non mnïlrc. Et nul ne se coitnait tuut tpiil n'u pus souf/crt'. ("ent unc dure lui, maïs un,e lul sypri'inc Vi[ille comme Ie monde et La l'ntidtti'. Qti'd nous faut du auditeur receroir Ie baplt'nie, Kt '/«'('( cc triste prix fout doit i-trc ac/ictc. Jlicn ne nous remi si grand fp.i'une f/rnu/le ilonJeur. Wat hot eigenlijke goschiedenisje, hot iutrigetjo van Jlet boek Joli betreft, het is niet beter en niet vool slechter dan dat van do moe-ie i]iiasihistorische, pseudo-autieke tooiieelspollotjos. Ho leviot Lonoda hoott hot boek .lob geschreven. doch wil, dat hot slechts tot lof (io(N, niet tot eigen roem eu eer zal strekken. Hij doet oen p o d zich zolvon nooit als den dichter to zullen bekend maken. Alleou zijn vriend Ariam weet dit en trekt er terstond partij \nn. Hij geeft het hoek voor ziju oigon werk uit on neemt lof on prijs gelaten in ontvangst. Lonoda acht zich ook nu nog door zijn eed gebonden, zelfs dan nog als hij door zijn stilzwijgen zijn verloofde zal moeten verlie zen. Toch komt het bedrog ton slofte natuurlijk aan het licht. Koning Salomo loost uit het nieuwe dichwerk voor; Lonoda is hierbij tegenwoordig en wordt door het hooren zijner verzen zoozeer aangegrepen, dat hij zijn tegenwoordigheid van geest verliest, den koning in de rede valt en in ontoombare geestvervoering voortgaat, te laat be merkende, dat hij zich zelf verraden heeft. Het tooneeleffectje is niet te ontkennen, al is het zonder twijfel een beetje zwaar te verduwen, dat een man als Lonoda zijn auteursijdelheid zoo weinig de baas is. In ieder geval was het eeu voortreffelijk slottrucje, een beetje ouderwetsch, maar dankbaar. De heer Adler vond het nog niet mooi genoeg. Ariam blijft bij zijn be wering; Salomo zegt: »ga jij dan door". Hij kan dit natuurlijk niet en wordt ter dood gebracht. Ik gun den schurk zijn straf; achter mij hoorde ik echter terecht opmerken, dat men zeer goed verzen kan gemaakt hebben, zonder ze daarom op het rijtje af in zijn hoofd gehouden te heb ben. Maar dat moet koning Salomo maar verant woorden. Al genoeg over het Ebers-romannetjesachtige tooneelgedrochtje. De vertooning liet wat decoratief en mise-enscène, wat het spreken en zich bewegen der bijpersonen betreft bijna alles te wenschen over. Al te zeer bejammer ik het niet. Men had voor het stukje meer kunnen doen, het best had men echter gedaan als men het geheel onvertaald en onvertoond had gelaten. De hoofdpersonen, me vrouw Rössing en de heeren van Kuyk, Smith, Lamberts en Malherbe wedijverden in ernst en goeden wil. Dat de tooneelmenschen tooneelmenschen hieven, is te begrijpen en te verklaren. De verzen zeiden zij uiterst correct, en ik weet niet hoe men zulke verzen anders zou kunnen of moe ten zeggen. Als zoo vaak viel het mij op, dat wij zoo weinig acteurs met mooie stemmen be zitten. De vertaling van den heer Goteling Yinnis kan ik ook al geen hoogeren lof geven, dan dat zij uiterst correct, vleiend en vloeiend, zoet en zuiver is. Moge de kundige vertaler spoedig aan werken van meer beteekenis zijn krachten beproeven. In hot Grand Théatre had het tweede debuut van den heer J. De Vries plaats. Vooral het hooger gezeten publiek was in grooten getale opge komen. De debutant trad op als Joeeph Lesurque en Dubosc in De koerier van Dyon; over gebrek aan bijval had hij zich niet te beklagen, eerder over het tegendeel. Eenigen bepaalden indruk heeft de heer de Vries niet op my gemaakt. Ben melodramaspeler is hij in ieder geval niet. Zijn wijze van spelen is daarvoor te tam en droog, te kalm en sober, te dof en koel. Of hij in andere rollen beteren indruk zal maken, ik weet het niet. Eenige routine eu tooneelzekerheid bezit hij zonder twijfel, zijn stem is niet kwaad, een beetje dof, maar niet onfraai ; dit is echter alles en niet veel. 7ijn uiterlijk heeft hij niet mee en van oorspronkelijkheid heb ik niets bemerkt. Zelfs in hot melodrama kan men zijn ik toonen en bewijzen, dat men iets eigens heeft. Den besten lof, dien ik hem kan geven is, dat hij niet te zeer en niet te vaak deed uitkomen, dat hij tot heden dilettant was. De overige spelers waren zonder uitzondering voortreffelijk op dreef. Het klassieke melodrama van Moreau, Siraudin en Dolaeour dood voor de zooveelste maal onschul dige zielen sidderen en juichen in ongekende intensiteit. Wie eeu melodrama nog eens in zijn ware gedaante wil zien, moet bij liet gezelschap van Lier zijn ; alleen daar wordt het nog geheel in don stijl, met de, vcreischte fantasie en j/randtzza, forsclihoid en onstuimigheid vertoond. Me vrouw KlU'iiborger o.n de hoer Yeltmau ziju de chefs van oen melodrama-gezelschap, dat her haaldelijk modolvoorstellingen waarom zou bet melodrama deze niet hebbon '! te aanschou wen geeft. II. J. M. «a.vreuth 1S92. door IIiT.o X(?i.TiiExnrs. III. Trixlt'ii. ,/Doch nun von Tristan." Eudlich! Endlich! Lebeii! O Leliën siisses Loben?mciiicm Tristau neu gegcbcu!'' Een voorstelling, zooals \ au den 2:2ii Juli te Bayreutii, heb ik nog niet bijgewoond. Mij komt, zij voor het volmaakte /.eer dicht nabij te ziju. Kcnig schoon, ideaal welluidend in alle onder deden klonk nu weer het, orkest, men gevoelde het, van het begin af dat eeu reus da:ir ,/iin mystischen Abgrund" de bruisende kracht, vau den. geweldigen toonstrooiu bchcerschte, ecu reus, die zich slechts aan liet, gei,ie van een nog grootcren, een aluiaclitigcii, den schepper van htt, werk ouderwerpt, maar dan ook zoo, d;if hij zich met. den grooten Moester vcreenzelvi<.'f,. Lenige Mottl! Wat ziju wij allen, die dit met niets ter wereld in hooge schoonheid te vergelijken wonderwerk mochten loeren liefhebben, u niet verschuldigd! Maar ofschoon de. dirigent, voor eeu ideale voorstelling de belangrijkste en zeker de omvang rijkste taak te vervullen heeft, men dcnke geeii coïcnblik dat de andere medewerkenden in eenig op/,icht, achter stonden. Allen zonder onderscheid hebben uauspvaak on de, hoogste waavdccriug en dankbaarheid. ?/Leliën mul Tod. (Wiiguer G. S. Vil Uil) die gaii'.c edcntung und Lxisteuz der iiussercn Welt, hangt hier allciu von der inncrcii Sceleubeweguiig ab. Diegaiix crgreifcude Jlaiulluug kornuit uur daihireh zuin Vorscliciu, (iass die inj iierste Seele sic fordert, und sic tritt. so an das Licht, wie sic vou innen aus vorgebildet ist." | (ieen oogeublik is er geweest in mijne uitvoering' dat. de vertolking van het, aangehaalde niet ten volle overtuigde. Ali'ii waren zich hun hooge roe ping Ion volle bewust. Uver de l.solde vau Frau Suclier ./dies wnnderliehre \Veib", kan ik 111 dit, kleine bestek slechts tot, herhalingen komen van 'tgeeii ik vroeger wel l van haar, dor I''rau''n höchster Ehr'," heb gezegd. Aan hare ,,Leistung" zou een afzonderlijke studie te wijden zijn. Als er van verandering sprake is, dan bestaat, die slechts iu goeden zin. Haar stem klonk heerlijker dan ooit, meer dan ooit was zij Isolde. Wo lebtc der Mauu, der dich nicht liebte "i Der

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl