Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Na. 793
ichen rijdt, liefst des nachts, bij helderen
mane*ch\jn. De koetsier moet een onverschrokken kerel
zjjn en de paarden oud en afgeleefd om hun het
doorgaan te beletten. Achter aan de slede slingert
aan een lang touw een bundel hooi, terwijl de
Mg bij de jagers in het voertuig zit. Door nu en
dan het zwijntje te knijpen, laat het zijn door
dringend gegil hooren en de uitgehongerde roof
dieren komen daarop af, achtervolgen de slee,
die langzaam voortrijdt en trachten den
hooitundel te grijpen, denkende dat zij hun prooi
Toor zich zien. Zoo worden zij van uit de slede
geschoten; de confraters van het gewonde of
gedoode dier vallen dadelijk over hem heen en
hebben hem in een oogenblik met huid en haar
verslonden. Deze manier van jagen levert dus
enkel het zenuwspannend genot van door roof
dieren vervolgd te worden en hen uit gedekte
stelling te dooden. Doch zooals ik zeide, is deze
manier van jagen zeer gevaarlyk en gebeurt het
somtijds dat de slede kantelt en men van de
schutters niet veel meer dan de laarzen terugvindt.
Ook graaft men diepe kuilen, waarin eenig aas
geworpen is, bedekt het gat met struiken en
meeuw en lokt* aldus de -wolven in den kuil.
Weer anderen maken giftige pillen en rollen die
Ut stukken vet of vleesch, doch de door vergif
«estorven wolven z\jn onbruikbaar voor pelswerk,
aar de haren snel uitvallen.
De aangenaamste manier, en de eenige die ik
i«b medegemaakt, is de zoogenaamde »ablauf"
«f drijfjacht. Laat ik u daarvan een schets trach
ten te g«ven.
Op zekeren avond wilde ik juist naar bed gaan,
toan myn knecht mij meldde, dat een boer mij
?wenschte te spreken. Verstoord ging ik den man
te geinoet, van plan hem een uitbrander te geven
OT«r zyn late verschijning, doch ik veranderde
van idee, toen hij mjj een billet overgaf,
behelxende een uitnoodiging tot een wolven j acht in
een uitgestrekt kroonbosch tegen don volgenden
morgen. De schrok wel een weinig, toen ik hoorde
dat ik 25 werst af te leggen had, voor ik op het
terrein zyn kon, doch beloofde te komen. Nu
iwara een zenuwachtig uurtje, om alles in orde
te brengen, omdat ik vroeg op en in het rijtuig
4§n moest. Het eerst dacht ik natuurlijk aan....
geweer, krnit en lood zult ge denken? Neen,
dat niet; het eerst werd een flinke portie bran
dewijn bij elkaar gezocht, niet omdat ik zelf zoo
veel van dat vocht gebruik, doch omdat de onder
vinding vaj had geleerd, dat oog en oor van mijn
medejagers door een flinken borrel gescherpt
werden. Dit opwekkingsmiddel, benevens de
noodige fearle eieren, worst, ham, brood, augur
ken, enz., enz., werd nu solide in een mandje
gepakt, benevens «enige ponden groven hagel en
kriiit, genoeg «m er vijftig jagers méte
bedie*«a, wast d« endervinding had mij alweder
gctoard, dat de m-eeste jagers gewoonlijk vergeten
dit hoognoodige materiaal mede te brengen. Den
Toigenden morgen reed ik voor dag en dauw uit
e* kwam na een aangenamen rid van circa twee
«TOT op de plaats van bestemming, namelijk een
dorp aan den grooten weg gelegen.
Overal zag men groepen boeren in bonte
kloederdracht, wet allerlei soort geweren in de hand,
in druk gesprek bij elkander staan. Zoodra men
bemerkte dat ik kruit en lood had meegebracht,
werd ik van alle kanten bestormd on bleek het,
dat nagenoeg allen met ledige kniithoorns
ver\ schenen waren.
Met ontzetting donk ik aan do manier waarop
de Russische boer met zijn vuurwapen omspringt.
Er werd een hoeveelheid kruit ingegoten vol
doende voor drie geweren en. dan zes tot tien
ttagelkorrels, ter grootte van een onrijpe kruisbos,
met de noodige proppen van vlasafval er boven
op;;; en dat alles in een geweer dat bij een
oudroest voor p. m. drie roebels gekocht is. Mot
zulk een lading geeft het schot een Hinken knal,
zegt de leuke boer, als je niet een klap krijst
dat je bijna omvalt i's er geen aardigheid aan.
Ik zag een ouden jager met grijze baard, die in
dat vroege uur al te veel scheen gedronken t.n
llebben, wanhopige pogingen aanwenden om den
ttagel uit zijn geweer te peuteren, en toen ik hem
vroeg wat hij eigenlijk uitvoerde, vertelde hij la
chend, dat hij vergeten had eerst kruit in den
loop te doen en nu kon hij den hagel er niet weer
trit krijgen. Merkende dat alle moeite niet hielp.
werd gemaakt; zij scheen zoo'n bedeesd
schepseltje!''
Maar de jonge man moest in den loop
van dien dag nog verscheidene andere ont
dekkingen maken, onder anderen, dat hij
telkens een zeker onaangenaam gevoel in
den omtrek van zijn hart bespeurde, wan
neer Rhoda meer dan verkwistend haar
minzame lachjes en lonkjes op haar talrijke
bewonderaars deed nederdalen, en dat zijn
eigen attenties, tot dusverre zonder erg be
wezen, een veel dieper beteekenis hadden,
dan hij zichzelf bewust was. Hij merkte
nu op, dat zijn beleefdhcdcn met dezelfde
dartele onverschilligheid werden aangeno
men of afgewezen, waarmede zij haar andere
aanbidders behandelde. De dag begon hem
lang te vallen, en het was hem ceu verade
ming, toen hij weer in het rijtuig zat, met
Shoda naast zich, op weg n nar huis.
Zie zoo ! dat is de laatste picuic van 't
jaar geweest!" zcide Tlhoda. »'t Zal mij
jnoeite kosten naar huis te gaan en weer
aan de theekransjes en het voorbeeldige
stadsleven te wennen."
»Dat zal u meevallen," antwoordde
baaimetgezel plagend, »ten minste wanneer u het
even gemakkelijk weer kunt beginnen, als u
het verlaten hebt."
»Hoe bedoelt u dat ?" vroeg Ilhoda, half
Terstoord.
Weet u niet meer dat u geprobeerd hebt
mijn zakken te rollen, op de reis hier heen?"
»0 !" lachte Rhoda. »U hebt mij trachten
1» bestelen, maar u hebt door den eenen of
«nderen toer onze handen in uw eigen zak
schudde hij een flinke portie kruit op de hagels
en in het zundgat, doch toen hij daarna ook een
dopje op het geweer deed weken alle omstanders
met overhaasting achteruit. De man lachte om de
angst der anderen, zei dat het »nietsjewo" (niets)
was en begon Het eene dopje na het andere af te
schieten, doch tot zijn geluk wilde de lading niet
ontvlammen en daarom trok hij getroost ter jacht
met een geheel onbruikbaar geweer. Langzamer
hand kwamen de heeren opdagen, grondbezitters,
rentmeesters, politie-officieren en andere lief
hebbers.
Weldra zaten we in gezelligen kring op geïm
proviseerde stoelen en dronken en aten alsof liet
een gemoedelijk pic-nic gold. De opperhoutvester
voegde zich bij ons, at en dronk bij ieder om
beurten en vertelde ons, dat er, een werst of vijf
het bosch in, door herders het geschreeuw van
jonge wolven was vernomen, die waarschijnlijk
door het lange uitblijven hunner moeder onvoor
zichtig geworden waren en zoo zichzelf verraden
hadden. Na een ontbijt, rijkelijk met cognac en
brandewijn besproeid, stonden allen op, namen
de geweren ter hand en in een lange rij ging
het nu tusschen korenvelden boschwaarts.
Zoodra de zoom van het bosch bereikt was,
namen de jachtopzieners der kroon de leiding
der jacht op zich en vermaanden allen tot stilte,
wat nog al moeieiijk ging daar de brandewijn de
tongen zeer los had gemaakt. Nu werden de ja
gers aan eenen en de drijvers aan den anderen kant
van den weg opgesteld. De colonne der laatstge
noemden leverde een wonderlijk schouwspel op.
Oude mannen met kromme rnggen, jonge meisjes
op bloote voeten, de rokken tot aan de knieën
opgetrokken en jongens van zeven tot twaalf jaar
vormden een bende van circa driehonderd per
sonen, gewapend met stokken, blikken deksels en
zelfs was er n niet een oude soldatontrom. Een
boschwaebter stelde zich aan het hoofd en onder
zacht gefluister trok de zonderlinge troep een
halven cirkel om den boschrand. De jagers, onder
aanvoering van een anderen boschwachter, slopen
in tegenovergestelde richting, eerst door uitge
hakt bosch. toen door een kletsnat, moeras, om
zich eindelijk man voor man een plaats te zien
aanwijzen, altijd zoo, dat ieder zijn nevenburen
zien kon.
De bekende scherpschutters en de heeren kre
gen natuurlijk de beste plaatsen, namelijk dichte
struiken of moerassige plekken, waar de wolven
waarschijnlijk doorheen zouden trachten te sluipen.
Na, een kal tuur waren allen opgesteld en zou een
wandelaar niet vermoed hebben, dat op een plek
van circa vijftig bunders een vijfhonderd
iiienschen, benevens wie weet hoeveel wild gedierte,
verscholen lagen. Nog een half uur ging voorbij
met het nazien der geweren en?laat ik't zeg
gen met herhaald nazien van fiesch en voor
raadmand.
Plotseling werd de stilte verbroken door een
schel, lang aanhoudend gefluit en dadelijk daarna
loeide en woelde het in de verte alsof de zee
door een storm tegen de dijken werd opgezweept.
Nu kwam er bezieling in het oog der jagers, de
flesch werd haastig neergesmeten, het geweer ter
hand genomen en met ingehouden adem, den vin
ger aan den trekker, keek ieder met turenden
blik voor zich in de struiken, om bij liet minste
de kolf aan de wang te brengen. Steeds nader
en nader kwam _let gebrul en do uelschc nn'ziok,
reeds kon men de trom en enkele schrille meis
jesstemmen duidelijk onderscheiden en nog' was van
den kant der jagers alles doodstil. De drijvers
naderden meer en meer, de doffe slag der stok
ken weerklonk op de hoornen en de troep verliet
de jagers, die ernstig naar hun buren begonnen
om te kijken. Doch plotseling viel een schot, on
middellijk door nog drie of vier gevolgd. Ik kreeg
nieuwen moed, zenuwachtig omklemde ik mijn
geweer, voor mij bewoog zich iets in de hooge
boschbosstruikon en op hotzolido oogenblik had
ik in den blinde losgedrukt op.... eeu cokhoorntjo,
dat door het lawaai verschrikt ving langs mij heen
in hot dichte bosrb achter mij verdween,
Golukkig had ik het lieve diertje met getroffen en in
stilte wensclitc ik mijzelf geluk, dat bet geen
drijver was geweest, want de linie der schreeu
wers en stokkendragcrs was al zeer nabij,
^"eldra stonden jagers en drijvers tegenover elkander
en.... was de jacht afgoloopen. Van alle kanten
stroomden de lieden samen en uit de tegenstrij
dige berichten kon men nog niet opmaken of er
wat geschoten was of niet. Ik zag een troep kleine
jongens als dol over elkander buitelen en dan
weer onder luid gejuich iets naloopen, dat zich
door de struiken aan mijn oog verborg. Toen ik
naderbij kwam bemerkte ik dat zij twee zeer
jonge wolven voor zich uitdreven. Arme diertjes,
nauwelijks een paar weken oud, waren zij van
de moederzorg beroofd en tot speelbal van een
hoop woeste speelsche bengels geworden. Mijn
oogen naar den boschweg wendend, zag ik een
drom mannen aankomen, die onder opgewonden
gesprek en hevig gesticuleerend naderden. Twee
van hen droegen een doode wolvin, met aaneen
gebonden pooten, op de schouders. Deze en de
twee kleinen vormden den gehcelen buit. Drie
andere jongen hadden zich in het moeras weten
te verstoppen, doch zonder hunne verzorgster
gingen ook zij een zekeren dood te gemoet. Xu
ging het in triomf naar het dorp, waar de jeugd
zich verder met de kleine wolven amuseerde of
met ontzag naar de gedoode wolvin keek. Daar
ook nu de ttesch weer de ronde deed, geraakten
allen in een. zeer roekelooze stemming en weldra
knalden de geweren uit louter opgewondenheid
en had men moeite lijf en leden tegen het moor
dend lood te beschutten. I'etten werden in de
hoogte geworpen en vielen als zeven doorboord
op den grond; pijpenkoppen, op schuttingpalen
gesteld,werden daar afgeschoten; opgegooide munt
stukken werden door de flinke schutters als weg
geblazen, kortom, ieder schoot op alles wat hem
lustte en het was een wonder, dat niemand ge
deerd werd. Laat in den avond kwam ik thuis,
zeer voldaan over mijn eerste wolvenjacht.
M. J.
miiimiijwiiiHimJiMHHNtimiiiimtMiiminniimmiiiiminimiHimmHiM
JZzklo/wn.
gegoocheld, voor wij weer in het licht kwa
men.''
»Toch heb je mij iets ontstolen, Rhoda.
Eerst was ik er onkundig van, maar later
heb ik mijn verlies ontdekt. Geef er mij iets
voor in de plaats en ik zal beloven, dien
diefstal niet publiek te maken." Toen eens
klaps ernstig wordend, voegde hij er bij :
»Wat zou je met twee harten doen '.-*"
Ilhoda had een bits antwoord op de lip
pen, maar iets in dien ernstigen blik zijner
oogen, dreef het terug.
»Ik geloof niet, dat u eerlijker hebt ge
handeld, dan ik," antwoordde zij blozend:
»Ik miste . . ." De rest van den zin ging
verloren, want Duncau bedekte haar lippen
met kussen.
:>Dus je hebt mij toch lief, Ilhoda l'" vroeg
hij. »Ik dacht dat ik je onverschillig was."
»Ku ik dacht, dat je, na mijn hart te heb
ben gestolen, er maar een poosje mee hadt
gespeeld en het toen hadt weggeworpen.''
»Yvranneer ben je van mij beginnen te
houden, l-eveling X"
:>Ik geloof, toen ik mijn hand in je zak
had gestoken, ofschoon ik op dat oogenblik
wensehte, dat wij elkaar nooit zouden weer
zien.''
Een paar dagen later keerde Rhoda naar
huis terug, maar niet alleen. Dunean ver
klaarde, dat hij haar noodig moest vergezel
len, om te verhinderen, dat zij onderweg
argelooze passagiers arresteerde, /ij had hem
bij hun eerste ontmoeting gevangen genomen
en sedert altijd aan zich geketend ge
houden .
iiTiiuiniiiiiHiiiiiHiiiinuiiiimmiiniiimiiiiiiniiiiiiiiHiiimmiiiHiimiiiiiM
Het Tooneel te Amsterdam.
Salon des Variétés: liet boek Job.
Grand Théatre: JJebuut can den heer
J. de Vries.
In het Salon des Variétés vertoonde men Het
boek Job, tooneelspel in n bedrijf najir het
Duitsch vau L. Adler door W. C. Goteling
Yinnis. Zooals men zich misschien herinnert, werd
het in het begin van Juni te I'otsdain voor onze
Koningin-Regentes opgevoerd. Dat men het in
Nederlandsch kleed stak eu op Xederlandsclie
planken bracht, hebben wij zonder twijtel in
de eerste plaats aan deze bijkomende omstandig
heid te danken. Bijzondere' verdiensten heb ik
in het stukje niet kunnen ontdekken, liet beeft
mij meer geërgerd dan geboeid. Ik acht het van
den Duitschen keizer minstens ongalunt, dat hij
onze Regentes op zulk een niet naar meer sma
kend fatsoenlijk niomendalletje onthaalde, al kan
ik mij voorstellen, dat het bijkomende fraais van
decoratief eu m-ise-eit-sccne, van groepeering en
kostumooring, do iïleininycrei in n v. oord, het
kleurlooze eenige kleur, het vale eenigou glans,
het onbeduidende een schijn van beteekenis zal
gegeven hebben.
liet boek Job behoort tot de
vogolvcrschrikkerspoëzie. Dat klingelt en beugelt ecu beetje,
daar zitten dreuntjes en galmpjos in, dat
hupt on trippelt alleraardigst, dut is gelikt en
geschaafd; dat is poczio on toch geen poëzie;
liet uitwendige, het bijkomende, bot
hamtwerkachtige, het verklaarbare eu omschrijf bare is aan
wezig; de ziel, de pit, de zenuw, hot onver
klaarbare en onoiuschrijfbare ontbreekt. Dat ram
melt en reutelt in de verte als poëzie, doch blijkt
van dichterbij proza, tot regels versneden, mot
rijm- en stopwoorden al of niet versierd. Dat
doot donken aan onzo zostiende-eenwselie rede
rijkers- en achttiende-oeuwsohe siilou-poëtastorij,
het verzenniaken bij wijze van uitspanning on ver
zetje, het dichten ats mode anbunton.
iloods voel to voel wordt er bij ons gedicht.
A ooral door hen, dio niets to zoggen hobbeu",
dit of iets dergelijks logt de dichter koning
Salomo in den mond. Hoe kan men zulke
verstandige dingen neerschrijven en ze niet
op zich zelf toepassen V De hoor Adlor had
niets to zoggen. \\ aarom dichtte bij ? \ ooral.
waarom dichtte hij over hot boek .lob V Kon
banaal tooiieelspelletjo meer of minder in de
wereld, wat doet bot er toe? Waarom echter
hot mooie bijbelboek met rijingierigo vingers be
duimeld on bosinoo/cld'.; \\ordt do grooto ge
dachte van hot boek .lob hot leed den mensch
tot loutering gezonden in hot toonoolspellotje
soms beter ot scherper, in kloekor ot kernachti
ger woorden uitgedrukt'/ Wie aan zulke stollen
raakt, moot minstens don gloed on do passie
van oen do Musset bezitten. Ik dacht aan do be
kende mooie verzon uit de Kuils"1:
IJ homme est un nppreidi. In dtmleur /->,t non mnïlrc.
Et nul ne se coitnait tuut tpiil n'u pus souf/crt'.
("ent unc dure lui, maïs un,e lul sypri'inc
Vi[ille comme Ie monde et La l'ntidtti'.
Qti'd nous faut du auditeur receroir Ie baplt'nie,
Kt '/«'('( cc triste prix fout doit i-trc ac/ictc.
Jlicn ne nous remi si grand fp.i'une f/rnu/le ilonJeur.
Wat hot eigenlijke goschiedenisje, hot iutrigetjo
van Jlet boek Joli betreft, het is niet beter en
niet vool slechter dan dat van do moe-ie
i]iiasihistorische, pseudo-autieke tooiieelspollotjos. Ho
leviot Lonoda hoott hot boek .lob geschreven.
doch wil, dat hot slechts tot lof (io(N, niet tot
eigen roem eu eer zal strekken. Hij doet oen p o d
zich zolvon nooit als den dichter to zullen bekend
maken. Alleou zijn vriend Ariam weet dit en
trekt er terstond partij \nn. Hij geeft het hoek voor
ziju oigon werk uit on neemt lof on prijs gelaten
in ontvangst. Lonoda acht zich ook nu nog door
zijn eed gebonden, zelfs dan nog als hij door
zijn stilzwijgen zijn verloofde zal moeten verlie
zen. Toch komt het bedrog ton slofte natuurlijk
aan het licht. Koning Salomo loost uit het nieuwe
dichwerk voor; Lonoda is hierbij tegenwoordig
en wordt door het hooren zijner verzen zoozeer
aangegrepen, dat hij zijn tegenwoordigheid van
geest verliest, den koning in de rede valt en in
ontoombare geestvervoering voortgaat, te laat be
merkende, dat hij zich zelf verraden heeft. Het
tooneeleffectje is niet te ontkennen, al is het
zonder twijfel een beetje zwaar te verduwen, dat
een man als Lonoda zijn auteursijdelheid zoo
weinig de baas is. In ieder geval was het eeu
voortreffelijk slottrucje, een beetje ouderwetsch,
maar dankbaar. De heer Adler vond het nog
niet mooi genoeg. Ariam blijft bij zijn be
wering; Salomo zegt: »ga jij dan door". Hij kan
dit natuurlijk niet en wordt ter dood gebracht.
Ik gun den schurk zijn straf; achter mij hoorde
ik echter terecht opmerken, dat men zeer goed
verzen kan gemaakt hebben, zonder ze daarom
op het rijtje af in zijn hoofd gehouden te heb
ben. Maar dat moet koning Salomo maar verant
woorden. Al genoeg over het
Ebers-romannetjesachtige tooneelgedrochtje.
De vertooning liet wat decoratief en
mise-enscène, wat het spreken en zich bewegen der
bijpersonen betreft bijna alles te wenschen over.
Al te zeer bejammer ik het niet. Men had voor
het stukje meer kunnen doen, het best had men
echter gedaan als men het geheel onvertaald en
onvertoond had gelaten. De hoofdpersonen, me
vrouw Rössing en de heeren van Kuyk, Smith,
Lamberts en Malherbe wedijverden in ernst en
goeden wil. Dat de tooneelmenschen
tooneelmenschen hieven, is te begrijpen en te verklaren. De
verzen zeiden zij uiterst correct, en ik weet niet
hoe men zulke verzen anders zou kunnen of moe
ten zeggen. Als zoo vaak viel het mij op, dat
wij zoo weinig acteurs met mooie stemmen be
zitten. De vertaling van den heer Goteling
Yinnis kan ik ook al geen hoogeren lof geven, dan
dat zij uiterst correct, vleiend en vloeiend, zoet
en zuiver is. Moge de kundige vertaler spoedig
aan werken van meer beteekenis zijn krachten
beproeven.
In hot Grand Théatre had het tweede debuut
van den heer J. De Vries plaats. Vooral het
hooger gezeten publiek was in grooten getale opge
komen. De debutant trad op als Joeeph Lesurque
en Dubosc in De koerier van Dyon; over gebrek
aan bijval had hij zich niet te beklagen, eerder
over het tegendeel. Eenigen bepaalden indruk
heeft de heer de Vries niet op my gemaakt. Ben
melodramaspeler is hij in ieder geval niet. Zijn
wijze van spelen is daarvoor te tam en droog, te
kalm en sober, te dof en koel. Of hij in andere
rollen beteren indruk zal maken, ik weet het
niet. Eenige routine eu tooneelzekerheid bezit
hij zonder twijfel, zijn stem is niet kwaad, een
beetje dof, maar niet onfraai ; dit is echter alles
en niet veel. 7ijn uiterlijk heeft hij niet mee en
van oorspronkelijkheid heb ik niets bemerkt.
Zelfs in hot melodrama kan men zijn ik toonen en
bewijzen, dat men iets eigens heeft. Den besten
lof, dien ik hem kan geven is, dat hij niet te
zeer en niet te vaak deed uitkomen, dat hij tot
heden dilettant was. De overige spelers waren
zonder uitzondering voortreffelijk op dreef. Het
klassieke melodrama van Moreau, Siraudin en
Dolaeour dood voor de zooveelste maal onschul
dige zielen sidderen en juichen in ongekende
intensiteit. Wie eeu melodrama nog eens in zijn
ware gedaante wil zien, moet bij liet gezelschap
van Lier zijn ; alleen daar wordt het nog geheel
in don stijl, met de, vcreischte fantasie en
j/randtzza, forsclihoid en onstuimigheid vertoond. Me
vrouw KlU'iiborger o.n de hoer Yeltmau ziju de
chefs van oen melodrama-gezelschap, dat her
haaldelijk modolvoorstellingen waarom zou
bet melodrama deze niet hebbon '! te aanschou
wen geeft. II. J. M.
«a.vreuth 1S92.
door IIiT.o X(?i.TiiExnrs.
III. Trixlt'ii.
,/Doch nun von Tristan."
Eudlich! Endlich! Lebeii! O Leliën siisses
Loben?mciiicm Tristau neu gegcbcu!'' Een
voorstelling, zooals \ au den 2:2ii Juli te Bayreutii,
heb ik nog niet bijgewoond. Mij komt, zij voor
het volmaakte /.eer dicht nabij te ziju.
Kcnig schoon, ideaal welluidend in alle onder
deden klonk nu weer het, orkest, men gevoelde
het, van het begin af dat eeu reus da:ir ,/iin
mystischen Abgrund" de bruisende kracht, vau den.
geweldigen toonstrooiu bchcerschte, ecu reus, die
zich slechts aan liet, gei,ie van een nog grootcren,
een aluiaclitigcii, den schepper van htt, werk
ouderwerpt, maar dan ook zoo, d;if hij zich met. den
grooten Moester vcreenzelvi<.'f,. Lenige Mottl! Wat
ziju wij allen, die dit met niets ter wereld in
hooge schoonheid te vergelijken wonderwerk
mochten loeren liefhebben, u niet verschuldigd!
Maar ofschoon de. dirigent, voor eeu ideale
voorstelling de belangrijkste en zeker de omvang
rijkste taak te vervullen heeft, men dcnke geeii
coïcnblik dat de andere medewerkenden in eenig
op/,icht, achter stonden. Allen zonder onderscheid
hebben uauspvaak on de, hoogste waavdccriug en
dankbaarheid. ?/Leliën mul Tod. (Wiiguer G. S.
Vil Uil) die gaii'.c edcntung und Lxisteuz der
iiussercn Welt, hangt hier allciu von der inncrcii
Sceleubeweguiig ab. Diegaiix crgreifcude Jlaiulluug
kornuit uur daihireh zuin Vorscliciu, (iass die
inj iierste Seele sic fordert, und sic tritt. so an das
Licht, wie sic vou innen aus vorgebildet ist."
| (ieen oogeublik is er geweest in mijne uitvoering'
dat. de vertolking van het, aangehaalde niet ten
volle overtuigde. Ali'ii waren zich hun hooge roe
ping Ion volle bewust.
Uver de l.solde vau Frau Suclier ./dies
wnnderliehre \Veib", kan ik 111 dit, kleine bestek slechts
tot, herhalingen komen van 'tgeeii ik vroeger wel
l van haar, dor I''rau''n höchster Ehr'," heb gezegd.
Aan hare ,,Leistung" zou een afzonderlijke studie te
wijden zijn. Als er van verandering sprake is, dan
bestaat, die slechts iu goeden zin. Haar stem klonk
heerlijker dan ooit, meer dan ooit was zij Isolde.
Wo lebtc der Mauu, der dich nicht liebte "i Der