De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1892 4 september pagina 7

4 september 1892 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No, 793 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Interpellatie over duizendbloemengeur in Amsterdam. Brommeijer: Meines n,: Brommeijer: Meines*,: Hei! HolaüMeinesz! \ Snuifjesman: Wie heeft daar zoo pas gescheld ? > Meinest : Dat had jij wel kunnen laten. Wij doen de deur niet meer j Brommeijer: open ? De Snuifjesman : Waarom niet ? Meinesz: Om den stank! i Meinest: Een Slager: Ze lusten mijn yleesch niet meerEen juffrouw: Uwees moest ereis bij ons op de Lauriergracht komen! Een buurman van Boldoot: Er is geen eau de cologne meer te krijgen. Straatreiniger: Ik wou dat ik met mijn neus boven een riool stond... Meinest: Vriend, ik wou dat met u. i ITEdel Achtb. houdt ons voor den mal, geloof ik. Pardon mijnheeren, als ik wel zie, hebt u allemaal u zelf bij den neus. Zelfs de Bocht geeft een lucht af als een stilletje. Uit alle hoeken komen ze mijn hulp inroepen. Ben jij -een burge meester! ! Loop naar de Dat zou me niet helpen,.... waar ik ook naar toe loop, naar het Singel, naar de Egelantiersgracht, naar den O. Z. Achter burgwal. heel de stad stinkt... Er is een luchtje aan Amsterdam! Ik wou dat ik het nooit gezien had. Wat je hier ook doet, je krijgt stank foor dank! imimMiiiiniumiiiittmiriimiüiiiiiiiiiuimimHtiMiiiiimimii IIMIIIIIIIMIIIIIIIIIIMIIMMUIH Julius Pruttelman Brommeijer. Dat was me een verrassing in mijn huis! Daar kwam de ?Staatscourant met de benoemingen tot rid der van den Leeuw -en van de OranjeNassau orde... en dadelijk zag ik het: benoemd tot com mandeur in de Ned. Leeuw Julius Pfuttelman Brorameijer, extra-ordinair Staatsraad in buitengewonen dienst te Amsterdam. BI....liet ik me ontvallen en vóór ik het zelf wist stond ik voor den spiegel, eigenlijk om me te overtuigen hoe ?de versierselen me zouden opknappen, maar onwillekeurig mser lettende op mijn -energieken, intelligenten kop. Maar 't moest zoo komen. Zj weten ten hove heel goed, dat, se;lert m'jn bezoek aan het Loo, het land zoo wat do ->r m j geregeerd wordt; dat Pierson's vermogensbelasting bij mij aan huis haar progressie heeft; gekregen, dat ik de pilaar beu, waarop de Atnsterdainsche koopmansbsurs rust... en dat mm j die B )cht gerespecteerd wordt, zoirbr welke hier te lande en ter stede niets recht zou kunnen gaan. Naar de Slditscowaiüvragen ze in mijn huiskamer niet, en ik zelf wou toch niet zeggen welk een onderscheiding mij ton deel was gevallen. Ik kwam daarom tot het be sluit, zoo bij w'jz-3 van vergissing, het nornmer van dat blad mee te iieinen en het bij mijn vrouw op tafel te leggen. E;i dit had het gewenscht gevolg. Tiiórose, dat nieuwsgierig ding, nam het lachend op. en zei: Papa wil ons nu eens een iesje in de politiek geven, geloof ik, maar de eerste pa gina omslaande, om te zien wat er verder in zoo'n voornaam dagblad te lezen stond, viel haar oog op het veelbeteekeiiende regeltje; ze kreeg een kleur als bloed, gooide de krant op den grond, sloeg hare armen om mijn hals en riep: O, Papa! U is ridder geworden !! Ridder Mama!!! Ik verwijderde haar met behoud van mijn kalmte en def'tigheid on knikte; en mijn vrouw vroeg ontsteld: Watvoor Ridder? waarop ik zei, wat zou je den ken, roofridder misschien ? ! Neen, dat kan niet. want ik ben en blijf een eerzaam han delsman, ? ik ben geworden Ridder van de Lieuw. Dit huis kinderen is van nu af een ridderslot, jij bent een riddersvrouw, zij is een riddersdochter en als jelui allebei nu niet heel gehoorzaam bent aan mijn bevelen zet ik je op water en brood onder de lianebalken, alias den slottoren. Enfin, met mijn gewone bonhommie maakte ik er mij met een aardigheid af en nam zelf de el benoemingen nog eens op om te zien wat Gijs, Pierson en Tak verder hadden uit gehaald. Bij het nauwkeurig inspecteeren van dien ridderdrom bleek het mij, tot mijn groot genoegen, dat Pierson zich aan mijn raad ge houden had, om Van Houten de Oranje-Nassau niet te geven vóór de bedrijf'sbelasting ook in het Staatsblad zou staan. En zoo had ik dus alle reden om mijn onweerstaanbaar goed humeur tot den hoogsten graad van luimigheid op te voeren Maar ja wel ... juist toen ik dit voor mijn familie-archief onbetaalbaar nommer van de Staats-Courant in mijn bureau een plaatsje wou geven, viel mijn oog op iets door Tak van Poortvliet onderteekend, ik zie wat dat zijn kan, en lees: »alle Duitsche plaatsen, gelegen aan de Oostzee of aan wateren op die zee uitmondende, besmet te verklaren we gens en dan volgt dat woord, dat ik voorzichtigheidshalve niet noemen wil. En daar werd ik aan iets herinnerd, dat ik met al mijn wijsheid nog niets van zijn in drukwekkendheid heb kunnen berooven. Iets dat me werkelijk kwelt. Ik betrek natuurlijk al mijn goederen uit zeehavens en sta i:i cor respondentie met een groot aantal Duitsche plaatsen, die besmet zijn verklaard Er gaat geen dag voorbij of ik ontvang brieven uit Hamburg, Breinen, enz. Wat moet ik nu, zoo was mijn eerste vraag, al.s goed Christen, als braaf' huisvader, als oppassend burger doen '? Te recht waarschuwt Tak van Poortvliet mij me niet bloot te stellen aan het gevaar; ik vertegenwoordig in mijn persoon als bur ger alle mogelijke interesten, als huisvader en koopman bovendien nog familie- en han delsbelangen, ilie van de grootste importantie zijn. Maar iemand wordt niet geridderd als zijn boveudieping niet meer dan gewoon gestof feerd is eii zijn hart niet op de rechte plaais zit. Die gedachte gaf mij moed en den vol genden dag mocht ik de gegrondheid (.lier op merking, 't zij met bescheidenheid gezegd, m mijzelven ervaren. Jacob, zoo zei ik tegen een mijner bedien den, die een erg glad jasje draagt, maar die zelf meer glimt van vergenoegen over zijn achttal stamhoudertjes dan zijn jasje van kaalheid Jacob, zei ik, je moet eens bij me komen onder vier oogen. En toen ik mijn deur achter hem had gesloten, begon ik: Jacob, je weet wel als er een buitenkansje te balen is, denk ik altijd het eerst aan jou. Ja wel, mijnheer, dankbaar... . En nu is er weer zoo iets ! Och, mijnheer!! Er is iets voor je te verdienen .... je krijgt van vandaag af tot wederopzeggirig iij gulden extra per maand. Maar, mijnheer? Ja, want ik wil jou de behandeling der Duitsche correspondentie opdragen .... Mijnheer! 't Is een groote onderscheiding; daar had je niet op gerekend, hè. Al de brieven uit Hamburg, uit Breinen, de Oost/.eeplaatsen enfin, alles wat met Duitsch schrift geschre ven is, open jij aan je lessenaar, em dan kom je mij hier in mijn particulier kabinet ver tellen wat er in staat. Jacob zette een vreemd gezicht. 't Was net of de vent geen trek meer had in de 25 gulden. Hij bromde zoo iets tusschen zijn tanden en zei eindelijk: Nu, mij u lieer, ik zal er met mijn vrouw eens over praten... Maar ik viel hem in de rede beslist en ge streng: neen, Jacob, als je met je vrouw over kantoorzaken wilt redeneeren, kan je wel opd.... Het kantoor is kantoor, dat kent geen vrouw of kinderen. Daar doet ieder zijn plicht, begrijp je, en daarmee uit. Denk )e bijgeval dat ik ooit een bloeiende export- en importzaak zou gesticht hebben, als ik in affaires mijn eigen persoon of anderen, die mij lief zijn, had gemengd'.' Van vandaag ar begin je met je nieuw ambt en nu verder geen woord meer daar is de deur. Jacob was obstinater dan ik ooit een be diende gehad heb. Met de kruk in de hand duwde lnj mij nog toe: Goed, mijnheer, maar als u zelt bang is die Hamburgsche brieven te openen, dan zou mijn vrouw.... Mijn geduid was uitgeput. Z \vijg ondank bare, zwijg tegenover mij. tegenover je vrouw, tegenover iedereen ! Eik woord dat jij over deze zaak spreekt is een poging tot niauslag. Want niets is gevaarlijker dan de vrees voor de ziekte, waarover je spreken wilt. Begre pen? In 't belang van ite inciischen mei wie je omgaat, houd je je mond over den aard van je nieuwe betreKking, en zetje tvruohjkst ge/.ieul en nu marsch ! Na deze alfaire tot een goed eind gebracht te heoben, had ik weer meer schik in mijn b; noeming. en gevoelde Jiuj eerst reent ' 'vii/iiian<t''tii' i'fiu de Lcctiii', l Tooi'iiL deftig1! ! Ik was juist begonnen bij mij zelf te over leggen, wat de symbolische beteekenis wei kon zijn van het geschenk, door de officieren van het Ilaagscliu garnizoen aangeboden aan H. M. de Koningin op H. D. /. verjaardag: i een zilveren voorwerp, iu den vorm van een pnpierrol, bevattende de namen van boven genoemde, of liever aangeduide officieren. Was tiet een zilveren papierrol? of wel een rol zilvcrpapier, op een zilveren staafje'' En zou dan niet de naam van den alleijongsteii , tweeden luitenant, als besluitende de lijst, i aan H. M. op een met alle regelen der j hiërarchie strijdige wijze in het oog vallen, omdat de jeugdige vorstin telkens de geheele rol zou moeten ontrollen, om aan deri bevelvoerenden officier te komen ? Och Heer! wat schrikte ik pp uit die schennende overwegingen, toen ik in het Haagsche Da<jblad het volgende entrefilet las! »liet komt ons voor dat het belachelijk maken, door teekening of pen, van orders of bevelen, die van hooger hand worden ge geven, afkeuring verdient. Deze gedachte kwam wederom voor de zooveelste maal bij ons op, toen wij het week blad De Amsterdammer van 21 Augustus jl. in handen kregen. »Hoewel wij gaarne de groote verdiensten erkennen van den bekwamen teekenaar, ver meen en wij echter, dat zulke teekeningen en beschrijvingen bet prestige van het leger niet ten goede komen. Bescheiden oordeelen wij dat een Minister der Kroon te hoog staat, dan dat de orders die Van hem uitgaan, aan den lachlust van het publiek worden prijs gegeven. Het moet dan ook voor een officiers corps verre van aangenaam wezen, dat het woorden op de lippen wordt gelegd, die lijn recht in strijd zijn met elk begrip van tucht en discipline, en wij gelooven dat zulke tee keningen en bijschrijvingen meer schade dan genot verschaffen. Dat stelselmatig afbreken in 't algemeen heeft helaas te veel wortel geschoten. Komaan wat meer appreciatie en wat minder veel minder veroordeeling! Wij zouden er bij winnen, die »aiguilles sous l'herbe" ontsieren zoo. Wij hebben wel eens hooren beweren, dat hij die het meeste afbreekt, niet altijd de beste bouwmeester is. Zou het waar wezen?" Br! wat een stortbui! Als het Dagblad van /^«(/-//o/Aw/enz. zegt: ,Wij vermeen en", dan weet ik al, dat er iets vernietigends zal ko men. En dezen keer is het heel erg. Want het Dm/blad is er nog bescheiden bij: het meent bescheiden, dat een minister der kroon, of zooals het zegt: Minister der Kroon" te hoog staat, dan dat" etc. Ziet ge. volgens het Dagblad is niet alleen de monarch onschendbaar, maar deelen ook de (ioor den monarch benoemde ministers dit voorrecht. Men mag hen, en niet alleen hen, maar ook de orders die van hen uitgaan, niet aan den lachlust van het publiek prijsgeven. Dat eischt de Nederlandschc def'tigheid. Hoever zou zich dit lachverbod wel uit strekken 'i Tot de orders van de referenda rissen, van de commiezen, van de adjunctcommiezen, van de kaïnerbewaarders? Waarlijk, het is even gemakkelijk, den zin te vatten der vermaningen van het Dagblad als een »aiguille sous l'herbe" een speld in een hooisehelf' te zoeken, zooals het blad zich vindingrijk uitdrukt. Maar in ernst hoe ziet het er uit met het prestige van een leger om van dea minister niet te spreken dat door ZOQ'U speldeprikje schade zou lijden ?

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl