De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1892 2 oktober pagina 3

2 oktober 1892 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 797 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. een levendig tempo gespeeld ? Ook liet Andante viel na den bewogen eersten Satz, door het m.i. te langzame tempo niet in den rechten toon. Ik kreeg den indruk alsof de staartpruik een beetje geparodieerd werd. Het zoo naieve thema van den tweeden Satz verdraagt toch dat langzame tempo m. i. niet. Over opvatting worden velen het wel is waar nooit eens en dit blijft dan ook altijd eene individueele opinie, doch men mag wel constateeren of eene opvatting consequent is of niet. Wanneer men in twee Satzen het (laat ik zeggen) pruikerige overdrijft en in twee anderen eene levendigheid betracht die velen beweren dat niet van die periode is, dan verliest zulk een werk de noodige een heid, naar mij dunkt. Zooals ik den lezer reeds meldde, zou de heer Hutschenruyter afscheid van het publiek nemen. Toen hij Zondagmiddag zijne Suite nog eens dirigeerde, werd hem door den president van het Concertgebouw, den heer .Toosten, een fraaie krans aangeboden, waarna het publiek hem ook met veel warmte toejuichte. Des avonds op het Populair Concert, die de heer Hutschenruyter in den laatsten tijd gediri geerd heeft, was het publiek zeer talrijk opge komen, dat den dirigent bij ieder nummer op ondubbelzinnige wijze toonde, hoe men hem waardeerde. Niet het minst aangenaam zal het hem zeker geweest zijn dat het geheele orkest den vertrekkenden tweeden directeur en kunst broeder een fraai cadeau aanbood, waarbij de heer Meerloo aller tolk was en verklaarde, dat de orkestleden hem als kunstenaar en vooral ook als mensch zeer waardeerden, en hem daarom met leedwezen zag heengaan. v. M. Muzikale Kritieken. Hugo Nolthenius, Nachtliedjes uit Ellen, een lied van de smart van Frederik van Eeden, ge componeerd voor eene zangstem en piano 1). Van Eeden draagt zijn boek op: ^to that rare and exquisite human soul whoso serene harmony of beauty and sorrow impressed these verses." Nolthenius wijdt deze liederen den dichter in diep gevoelde vereering. Ik had wel gaarne Van Eeden's opdracht bij deze liederen afgedrukt ge zien tot beter begrip van de stemming. Nolthenius is niet de eerste die deze liedjes muzikaal illustreert, ook de zoo begaafde dichter componeerde die en nam ze in zijn boek op. Dat hij dit in een onbedacht oogenblik heeft gedaan zal hij nu voorzeker zelf erkennen, want al blijkt uit Van Eeden's liedjes, dat hij ook muzikaal begaafd is, de bewerking, de schrijf wijze en hier en daar de declamatie verraden nog te veel de ongeoefende hand. Doch het is niet over van Eeden's doch Nol thenius' liederen dat mijn oordeel gevraagd is; ik wensch mij dus (behoudens eene enkele ver gelijking) hiertoe te bepalen. De heer Nolthenius heeft overal naar juiste stemming gestreefd. Hij is er m. i. over het ge heel in geslaagd, de klippen te vermijden waarop men bij deze gedichtjes zoo licht kan stranden. De coupletvorm staat in muzikaal opzicht het weergeven van eene impressie meestal in den weg. In het tweede lied is de componist daar door te weinig natuurlijk gebleven. Vooral in rhytmisch opzicht geef ik hier de voorkeur aan Van Eeden's motief. In het eerste lied: Geluw, gelmv, geluw zijn mijns liefs zachte haren, is het den heer Nolthenius gelukt het klagende karakter te behouden bij de eerste regels van ieder couplet, hetgeen ik juist gezien acht, al is het begin van het eerste couplet daarmede ook min of meer in strijd. Zeer gelukkig getroffen vind ik No. 3, waaraan zich No. 4 waardig aansluit. Bij den tweeden regel: Kens heb ik van dichte nachtschaduw, heeft de componist naar juiste declamatie gestreefd ten koste van de natuurlijkheid. liet gedicht wil hier, als het ware met opzet, een muzikaal onjuiste declamatie, n.l. nitcJit-sclin-duH' en op deze wijze heeft van Eeden het dan ook gedeclameerd. (Met spreekt van zelf dat ik alleen over muzikale declamatie oordeel, de waarde van het gedicht laat ik er geheel buiten). liet naspel van no. 4 met do korte herinnering aan no. l is een schoon slot van deze zoo inte ressante liederen, waarmee ik den heer Nolthenius zeer geluk wensch en die het m. i. waard zijn bij een herdruk van Ellen als muzikale bijlage in dit boek opgenomen te worden. Het is mij altijd aangenaam wanneer ik iets van den heer Nolthenius te bespreken krijg, want het doet zoo goed met ernstig gedachte en goed gevoelde liederen kennis te maken van een com ponist die de gaven en de kennis bezit zijne ge dachten in gcrijpten vorm weder te geven. 2. Sonate voor orgel opus 4, gecomponeerd door C. F. Hendriks J r. 2) Deze sonate bestaat uit drie deelen: Allegro maestoso, Adigio en Allegro con bno. De eerste satz is het meest uitgewerkt en m. i. ook de belangrijkste en meest doordachte. Bij de voordracht stel ik mij dan ook voor, dat dit ge deelte den besten indruk zal maken. De vorm van dezen satz is niet streng, doch vloeiend en vormt een goed geheel. Uit het geheele werk blijkt dat deze compo nist zich in den polyphonen vorm hoe langer hoe gemakkelijker gaat bewegen, en als zooduiug mag zijn arbeid dan ook zeer geroemd worden. Het Adagio is mij te uitsluitend theoretische arbeid op een weinig aansprekend motief, terwijl de Finale te gewoon van vinding en als vorm te fragmentarisch is. Het is als of de componist bij dit gedeelte het eerste motief dat hem in de gedachte kwam dadelijk heeft opgeschreven. Het eerste thema van dit deel heeft bovendien meer het karakter van eon vioolfiguur dan wol van een orgelthema, terwijl de bewerking van het tweede thema ondanks do goed aangewende 1) Uitgegeven bij J. A. H. Wagenaar, Firma Deierkauf te Utrecht. Prijs f 1. 2) Uitgegeven bij Brix von Wahlberg te Am sterdam. Prijs f 1.50. tegenmotieven niet recht loopt en geen climax verkrijgt; ook is het motief als fugathema wat heel gewoon. Dit werk zou dus met een anderen tweeden en derden satz aan beteekenis gewonnen hebben, daar de belangstelling nu langzamerhand meer daalt dan stijgt. Aan de vele goede en degelijke eigenschappen van Hendriks' talent laat ik gaarne volle recht wedervaren, doch over het geheel staat de vinding te veel beneden de waarde van de bewerking. Bij een volgend werk hoop ik dus ook in dit opzicht van harte te kunnen prijzen. Tevens geef ik den componist in overweging bij een volgend werk cenige aanwijzingen omtrent het karakter en de kleur van de registratie te doen. Hoewel goede organisten in hoofdzaak wel het juiste zullen treffen, is dit voor de goede opvat ting toch hier en daar wenschelijk. Als practisch studiewerk kan ik deze sonate in ieder geval zeer aanbevelen. v. M. Driejaarlij kselie Tentoonstelling van Beeldende Kunst te Gent. III. (Slot). Zijn de marinisten te Gent juist niet talrijk vertegenwoordigd, des te aanzienlijker is het kontingent, door de landschapschilders geleverd. In beide genre's zijn het wederom de jongeren, impressionisten en luministen, die onze aandacht duurzaamst tot zich trekken. Alexander Marcette en Albert Baertsoen be twisten elkander den voorrang in het eerste vak, deze met n enkel tafereel van reusachtige , gene met een vijftal stukken van middelbare grootte. In Baertsoen's Avond in een Vlaamsche Stad begroet ik een der voortreffelijkste impressies, welke ik sedert jaren nog te zien kreeg. Een ruim en diep kanaal, insluimerend als een kom gesmolten gouds in het dubbele schemerlicht van den scheidenden zomcrdag en van eenige weifelende gaslantaarns, welke ginds, op de ouder wetsch uitziende kade, de pittoreske gevels der zich in de invallende duisternis hullende huizen en magazijnen, nets en melancholisch verlichten. Een ware symphonie van het oog wonderzoet streelende tonen, opladderend van het bleektoranjegeel, over het vlammende goud, tot bruin en oker. Een zingen van schijnbaar los dooreen gesmeerde en geveegde toetsen, ongemeen juist van effokt, ofschoon in gén opzicht daarop be rekend. Een intens leven van doode of'voor dood gehouden dingen : het stil rimpelend water, de maar eventjes op die rimpeling deinende booten, de huizen, wier lijnen stilaan to loor schemeren. Er spreekt ziel uit dezen uitstekende!! arbeid, welken ik, om de intensiteit van do stemming. haast met do beste zee-zonsondergangan van Mesdag zou vergelijken. Marcette is in de eerste plaats luminist. Waar Baertsoen er zich vooral op toelegt de emotioneele poëzie van 't geheel to vertolken, is het dezen heel wat meer te doen om een zoo treffend, of juister, zoo waar mogelijk weergeven van de lichtspelingcn. Deze kunst is, ofschoon geheel be rustend op de nauwgezette visie der natuur, idealistisch in hooge mate. Zee en wolk en hemel trans smelten saam tot oen bijna mystisch visioen. Verf ziet men nauwelijks, zoo onstoffelijk is de geheele behandeling. Een fijne, bijna etherische grijs-blauwe tonengamme, doorzichtig bijna als heel fijne luchten, met geen woorden weer te geven, wonderbaar gedistingeerd en aristocratisch. Twee parelen, deze beidt; werken : eerst deze Vigeer waarover, uit-een ondicht beplant boschje rankstammiggeboomte, do friscbheid nederdruipt, weer spiegelend het maagdelijke glanzen eener trans parante lila-luclit; dan deze betooveromle Eclaircie: de nog onzichtbare zon, doorborend met de lange spiesen harer stralen, de grijszwarte onweers wolk, welke, grootendeels uitgeweend. allangzaam over de groene, witbeschuimde zee uiteenrafelt. Van Le Mayonr, nog eon impressionist van talent, beviel mij het meest een Zonsonib'rgnmi ; van Bouvier, ondanks zekere zwaar- en logheid van koloriet, waardeer ik zeer de handig gedane. Hink gekamde baren: van Delsaux zijn rijkgekleurdon. Avond op de Schelde. Frans Hens overtrof zich zelven. Zijn Veerboot bij Avond is een degelijk stuk. Met genoegen stel ik vast, dat deze begaafde artist zich in de laatste jaren grootendeels van de al to groote materialiteit, waarmede zijn vorige werken belicht waren. heeft weten vrij te maken. In die richting werke hij onverdroten voort: zijn kunst zal er veel bij winnen. Eere aan onze landschapschiltïers.' /ij doen meer dan enkel den roem hunner voorgangers te handhaven ! Zonder eenige nationalitoits-ijdolheid zij het gezegd: 011x0 impressionisten ovenaren, onze luministen overtreffen hun uitlioemsclio mededingers. In de rangen der eerstgenoemden verdient geen enkele in zoo ruime mate geprezen te worden als Theodoor Yerstraoto, .onze Door''. Zijn vier. reeds vroeger geziene stukken, waar van n heel groot, maken op de tegenwoordige tentoonstelling, ongetwijfeld om de lieten- plaat sing, een nog veel treffender indruk dan voorheen. Door Verstraete is een sympathiek kunstenaar: hij geeft niet alleen te zien, maar ook te voelen. Hij heeft hart voor het wel en wee, het wee vooral, der sjovele Kompische boortjes, in wier midden hij. to Ilrasschaat en elders, zoolang geleefd heeft; hij is onuitputtelijk in het vertellen van hun vrijens- en lijdonsgegeschiedonissen. Zijn Doodemvake in de Kempen is een dezer vertellingen, welke hij zoo geheel zonder eenige pretentie en toch zoo uitmuntend weet te >verkoopcn". Geen «gemaakte mannekens", als 't hier heet, geen voor de omstandigheid aangekleede poppetjes, die boeren en boerinnen, aanstappend door het wijde, besneeuwde veld naar die stille woning, waar een doode op het stroo ligt. Zij hooren te huis bij dat arme landschap, bij die kale hei, bij die povere, boomkens; zij zijn er n mee. Veel brutaler , en mij persoonlijk, moge het misschien ook in tegenspraak schijnen met wat ik hooger bij anderen zegde, daarenboven ook liever, Verstraete's Na den Regen, geschil derd, in September, op de prachtige Calmpthoutsche heide. Een potig, neen, woest gedane, lucht, die bewondering afdwingt voo het kunnen van hem, die het stoute stuk waagde en volvoerde. Van Gustaaf den Duyts zag ik vroeger beter werk. Zijn Sneeuw-avond vanl8!»3 zal den voortreffelijken tegenhanger van 1892 niet doen ver geten. Coosemans is en blijft, avec des liauts et des ba?, ik erken het, de dichterlijke kolorist van do (iencksche heide en de Tervnrensche bosschen. Mooi, zijn Herken te Asch in Limburg, maar vooral zijn Vijver te ervuren. Heerlijk als keuze, machtig aangrijpend die tui! goelbebladerde hoo rnen, aflossend op de donkergroene massa van hot boscli; vol stemming, dat grijsbekroosde, melan cholische watervlak. Van Verheyden vier tafereelen. Wel fraai, maar niet fijn, doorzichtig genoeg verlichtj zijn Lente; heel plezierig echter zijn kranig gedane Duinen bij den Haan, een landschap met leuk geschetste schaapjes, die aan Mauve doen denken. Crabeels, wien ik niet lang geleden een afzon derlijk artikel wijdde, zond twee als altijd fraaie tafereelen, die echter erbarmelijk geplaatst werden. Ook Frans van Leemputten is een onzer besten. Een onvermoeibaar werker, en een uitnemend idyllendichter. . . met kleuren. Van hem drie schilderijen: n tamelijk klein, Zondagmorgen, een juweeltje van vroolijk, gezond koloriet, met menschjes zoo bont en propertjes als Vlaamsche zondagsmenschjes dat zijn kunnen; n heel groot, Terugkeer van Kempische Beévaartgangers. Een gelukkige greep in het Vlaamsche leven; de uitvoering, de recht poëtische vinding waardig. Hamesse, de Cock en Kustohs verdienen, om verschilligc hoedanigheden, vermeld te worden. De Avond van Ilamesse is grootsch en vol styl. En nu: ruimbaan voor de heeren luministen i Tal rijk zijn zijniet. Een goed half dozijn nauwelijks! Standaarddrager: de schilder uit Leieland, de vruchtbare en degelijke Claus; voornaamste mede kampioenen : ISaertsoen, E. Farazijn, II. Luyten, Karel Mertens, R. Wytsman, Charlct, Horentiant. Van Claus' vijf schilderijen besprak ik er, bij vroegere gelegenheden, reeds vier. De vijfde, nu voor 't eerst geëxposeerd, getuigt echter op wel sprekende wijze van onafgebroken vooruitgang. Goed steeds, beter later, best reeds vóór een paar jaren, wordt deze eigenaardigste onzer avtisten alle er toch nog maar altijd beter op. Zijn hand wordt bij den dag vaster, zijn penseel zekerder, zijn palet immer en immer rijker; voor do subtielste spelingen van het licht vindt hij even subtiele verven; hij is, om zijn vroeg gekomen succes, niet enkel een Zondagskind, maar vooral een kind van de zon. Ik geloot, dat de groote vuurbal, die onze planeet verlicht, met dezen luminist oen bondgenootschap heeft gesloten: hij begunstigt hem op in 't oog springende wijze; hij stort al den over rijkdom zijner glanzen uit over de hoekjes natuur, waarvoor bij zijn ezel opzet; hij laat zijn stralen in zijn penseelen sluipen, zich verdringen en verdichten in zij u f «bes. Zie nu dit tafereel: Najaarszon. Een wit koetje, dom-gemoedelijk to kijken staande in wat rood en geel en groen riet op den oever eener blauwe rivier. onder een bleek-blauwen, van licht tintelenden hemel, met, heel in de verte, wat huisjes met roode daken en een langen weg met hoornen, glimmend in de zon. Een visie van volle, onverdrongeu dag licht, tanend bij geen stuk in de nabijheid, doende tanen de meeste. Luyten's Herfst besprak ik reeds vroeger; ook Farazijn's Idylle en zijn Ophalen der netten bij lage tij. Zondag van Charlet (Krantz) getuigt ofschoon te groot van verhouding voor zoo'n eenvoudige stof van degelijkei), nauwgezetten arbeid. Een plain-airsludie van goed gehalte. Zeer mooi. Mertens' (lp de Schelde. Op mijn notaboekje schreef ik bij dit stuk: Ongelooflijk, de metamorphose van dezen artist, als men zich de vroegere schilderijtjes, zoo uitgojiietord (ijn on af, herinnert. NU zóó breed, zóó gezond en kloek, zóó vol en gansch licht." Toch geef ik, in tegen- , stelling met l'lnili'peiutance, die van dit grootere j werk getuigde: .un tableau plein d'air et de lumiere dunt les bateliera sont sjlidement constniits et bicn a leur affaire", do voorkeur aan het kleinere stuk : In de Kajuit, dat het Urusselsch blad -slechts een studie" noemde. Wijtsman's JIer/st>norg*n en Appeliiars zijn, evenals De rooskleurige Wei" van mevr. .luliette Wijtsman, vol poëzie. Do uitvoering is hier en daar nog wat flauw, niet genoeg gedurfd, wat weifelend en onzeker, een kritiek, welke haar waarde behoudt mot liet oog op llorenbant, wions WaschrroU'ivC'ii veel beloven, en op Garpontier. wiens ernstig zoeken intnssclion niets dan lof verdient. Mogen deze kunstenaars nu ook spoedig eons rtnden! Onder de nithoemseho laiidschapschilders ver- j dienen vermeld Adolphe lünot. met Inde Schaduw; j Victor lunet, met een Z>inerinorge>i en een A c o nd schemer, waarin do stippelmothode heel eigenaardig mot de impressie veroenigd is : Durst. met een bod mooi stuk : De Dochtertjes van den 1'acJtter; llamilton, met Lage Landen in Schotland; Olaf Jernberif met eon, in de manier van Arntz uitgevoerden Arond in Hollands Duinen; Kallmorgcn met eon ouderwets opgevallen maar hooi interessant uitgevoerden Brand in het Dorp : Macaulay Steveiison mot een drietal in wonderdiepe tonen behandelde en innig poëtische doek jes; maar vooral do Duitscher Liebermann on de Zwood Frits Thaulow. Liebermann's Markt onder de Boomen is een werk, dat men eerst bij eon derde of vierde terug zien loert genieten. Op den eersten blik maakt het een indruk van slordig-, ja van vuilheid. Men verzoent zich echter weldra mot de wellicht al te brutaal-materieelo manier dezer schilders, materi eel veel meer in schijn dan in wezenlijkheid, en dan heeft men dubbele vreugd bij bet waardoeren van het ernstige, kloeke talent, waarmede de grooto moeilijkheden, aan dit onderwerp eigen, overwon nen werden. Van die drie stukken, door Thaulow ingezon den, schijnt mij De larye Schaduwen veruit het degelijkste. Die met sneeuw bedekte bergvlakte deelt u, zonder eenigen truc, de volle illusie der werkelijkheid mede. Bij lang staren, wordt de toeschouwer als het ware sneeuwblind. Ook de Sneeuivstorm is heel fraai. Courtens, een onzer allereerste paysagisten, was te Gent niet vertegenwoordigd. Verwee, de robuste dierschilder, en Stobbaorts, de meester lijke kolorist, zonden stukken, die veeleer al& fraaie herhalingen van vroegere dan als nieuwe, oorspronkelijke werken moeten opgevat. Ook uit Stevens' vijf of zes genretafereelen is niets nieuws te leeren. Om doze reden maak ik niet vorder melding van doze artisten. De hoogste lof luidt ditmaal voor hen: Zij bleven zich zelven gelijk!" Voor zeker genoeg, als men weet, wat zij reeds gaven! Poi, DE MUST. Aanteekeningen Schilderkunst. Bij den catalogus van de verleden Donderdag inPulchri geopende Millet-tentoonstelling schreef, zeer eigenaardig, de heer Jozef Israöls een in leidend woord. Israöls zegt daarin van Millet o. a.: »IIij heeft bewezen dat elke manier, die door »den kunstenaar geschikt wordt bevonden om zich »te uiten, voor hem de ware is, en dat men geene «rekening behoeft to houden met wat anderen »voor noodzakelijk hebben geproclameerd." En aan het einde, sprekend over het dezer dagen voor Millet te Chorbourg onthulde monu ment, dit opmerkelijke: «Menig kunstbeoordeolaar, die het publiek denkt »voor te lichten, zal bij het zien van dit stand beeld wol iets gevoelen van hot gevaarlijke van »zijn bedrijf. Hij zal moeten erkennen, dat bij »sommige door hem niet begrepen, zelfs veraf schuwde kunstwerken do schuld wel eens bij shem en niet in het kunstwerk te vinden is. «Maar ook zal dit standbeeld een bemoedigend «gevoel wekken in het hart van strevende kun stenaars; want het zal hun toeroepen dat niets uien man kan ten onder brengen, die werkelijk iets te vertellen heeft, en die met volharding »en overtuiging zijn dagtaak vervult, zoolang de ?zon hom beschijnt." Tentoonstellingen. Na de Millet-tentoonstellirig komt er in Pulclin een tentoonstel ling van Siobo ton Cate (Parijs), Zilcken en misschien Bauor. Daaraanvolgende, in November, een expositie van beeldhouwwerk door den voortreffelijken Belg C. Meunier, samen met schilde rijen van Baortsoon, Léon Frédéric en Emile Clans. In den Haarjschen Kunstkring volgt, evenals to Amsterdam in Arti, het eerst de tentoonstelling van de verloting, daarna waarschijnlijk in Novem ber eeno van architcktuur. Op '24 September opende er de tentoonstelling van «aquarellen en teekeningen" dor werkende leden in de bovenzalen, en eene van schilderijen door P. P. lïink in do bcneden-localiteit. De teokeningen-tentoonstelling is als geheel van gehalte boven hot middelmatige. Toorop heeft er elf' dingen waarvan de nieuwste nu beter, in brons geïncadroerd zijn, en waaronder het laatste wat hij gemaakt hoeft >0 grave where is thy vietory", dat reeds door don heer llidde Nijland te Dordrecht word aangekocht. Zijn Tuin der Weeën die in Arti was, en hier weder hangt, ging t i; de handen van Van Wisselingh en Co. over in hot bezit van eon Utrechtsen liefhebber. Eon zeer pakkende krijtteekening van hem 'Hel en Twijfel", word hier door Ary Prins aange kocht. Prins is van plan in den Kunstkring bin nenkort zijn zoo interessante verzameling tentoontostollen. Toorop en Prikker donken over een speciale tentoonstelling bij Oluonzeel te llotterdam. Prikker hooft in don Kunstkring nu acht toekeningen. Omtrent December: in do Amsterdamsche Pa norama-zaal oon oxjiositio-Vincont van Gogh. waarschijnlijk uitgebreider dan die, welko de Haagsche Knnstkring hield. De zaak van Van Wisselingh to Londen is thans verplaatst naar een zeer geschikte Idealiteit J4 Brookstre.et. llanorer Square, tliree doors from New Bondstreet. Van do hand van den hoor l!. Stellwagen to, 's l lage mag men binnenkort eon geschrift te gomoot zien ovor hot loven on do kunst van Mdiiticelli. Uitstekend in de Itlnxtration van 21 September oei; /mental boel gevarieerde, kr.'.ssi- teekeiiingon van Paul Konouaril: Autour (rune (jréce. Toch eon zeldzame liguur die onvermoeide artiest reporter. In Engeland ziot men. moor dan ergens anders tegenwoordig, boeken uitkomen die als kunst wat botookonen. Nu weer door William Strang. oen jong SrhutM'li artiest, die zijn eigen gang gaat, oon in de taal van Burns gedichte ballade, ge titeld The Eartli fiend, geïllustreerd mot karak tervolle etsen van hemzelf (London Elkin Mathows and John Lano, IS'.N.) I!ij ilo firma PO. J. van Wisselingh & Co., Kalverstraat li'l. is goëxpozeerd eon schilderij van J. Mans, Stadsgezicht. Wij hebben ons in dezen tijd toch maar te behelpen niet oen wonderlijk surrogaat van be schaving, ik bedoel, wij, wanneer we, laat ik maar zeggen wat schoonheid, nu eenmaal aan zien voor een den mensch al even noodig voedsel als een zonnestraal die behoefd wordt dooi' de vruchten des velds. Want wat moeite in onzen duffen boel om ons van wat oogelijks te omgeven. wat last om aan het noodige te komen. Het geviel me dezer dagen in een onzer ;groote" provineiosteden, dat ik, het was een heel onnoozel geval, bij een van de beste boek handelaars inliep om zoo'n smakelijk snufje dat men graag aan een meisj'e geeft, ik was juist niet heel bepaald in mijn voorkeur als ik maar

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl