De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1892 16 oktober pagina 3

16 oktober 1892 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 799 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. vioolsonaten van Beethoven ten gehoore te brengen. De eerste soiree heeft reeds plaats gehad, waarop de vijfde sonate in F-dur benevens de Ge in A-dur en 7e in C-mol werd ten gehoore gebracht. De overgroote bekendheid (vooral van No. 5 en No. 7) maakt de taak voor artistieke uitvoer ders niet gemakkelijker. Goede kunstenaars moe ten vooral van zulke werken (waar de dilettanten zich geheel van meester gemaakt hebben) een meer dan gewoon-goede vertolking geven. Deze eerste soiree heeft veel indruk gemaakt. Met groote zorgvuldigheid was de opvatting vast gesteld, zoodat van domineeren of zich te veel op den voorgrond dringen van een der beiden geen sprake was. Soberheid en goed gevoelde voordracht waren hier de schoone eigenschappen. Men hoorde geen solisten doch artistieke ver tolkers van kunstwerken. Die opvatting doet beiden eer aan. Ook als spel was beider voor dracht een genot. Deze soiree hield dus eene schoone belofte in voor de beide volgende. Nie mand die van muziek houdt verzuime dezo uit voeringen, die in verschillende plaatsen van ons land zullen gegeven worden. Men denke niet: ik heb die sonaten al zoo dikwijls gehoord, of zelf gespeeld. Men zal een schoonen en vaak verrassenden indruk ontvangen. Ten slotte nog een enkel woord over de Fransche Opera. Salut demeure chas te et pure ! zong de heer Samaty. Deze lange point d'orgue die hij maakte alleen omdat er een mooie lange' toon op dit woord viel, even als iets dergelijks in het trio van de vierde acte van Faust, neem ik hem bepaald kwalijk, hoewel hij overigens (uitgezonderd de eerste acte) weer zeer te prijzen was. De debutante mad. Cognault (Gretchen) bezit eene zeer schoone en goed geoefende stem, terwijl zij (wat men in de opera niet dikwijls hoort) een zuiveren triller maakt. Was het spel in de vierde acte ook zwak en mist zij vole uiterlijke, persoonlijke eigenschappen voor Gretchen, zij heeft door hare wdjze van zingen het pleidooi met glans gewonnen. Met vermelding dat mej. Adam als Siebel erg tegenviel en onuitstaanbaar vibreerde, dat de heer Darras over het geheel een goede Mephisto was (doch niet altijd expres sief genoeg), dat de heer Germain een bibberenden vervelenden Valentijn te hooren gaf, en dat de heer Florissen een goeden Wagner was, besluit ik, er bijvoegende, dat uitgenomen het koor in de kerk, (dat meer op nabootsing van geluid van dieren dan op zingen geleek) het koor zich zeer goed hield en ook het orkest naar omstandigheden redelijk wel was. De directie van het Paleis verdient een woord van dank dat zij dadelijk maatregelen heeft ge nomen om het orkest wat meer van het publiek af te scheiden. Nu doe ik nog het verzoek de pau ken en groote trom ook wat in de diepte te laten verzinken (hoewel zij thans veel discreter waren) en aan de grève van maanlicht en duisternis op het tooneel een einde te maken. Ook mag de schermophaler wel wat beter gedresseerd worden. Van het ballet was veel werk gemaakt. v. M. Aanteekeningen Schilderkunst. De jury, die in Amsterdam de bungelende gouden medailles, waarvan hier onlangs gerept werd, had uit te deelen, stond voor geen gemak kelijk werk. De nieuwe bepaling dat reeds vroeger bekroonde artiesten niet weder in aan merking zouden komen, maakte natuurlijk dal de enkele werken, wier waarde de waardigheid van een medaille in elk geval nog zouden kunnen ophouden, buiten discussie bleven. En daar nu in de jury bovendien nog de beste artiesten zitting hadden, werd het bijster moeielijk op deze zoo erg modiocre tentoonstelling nog zes sterren te aureoleeren. Een andere vinding kwam echter om te beginnen wel van pas: het werd nl. passen d gevonden, op een tentoonstelling waar nu eens een heuscho zaal vol van wille beelden stonden, evenals trouwens den vorigen keer al, een beeldhouwer te bedenken, want men weet dil, de beeldhouwkunst wordt bij ons zoo erg verwaarloosd, en nu met drieen-veerlig nummers beeldhouwkunst, en terwijl er zelfs van een nieuwe aera enz. geprofiteerd was . . . ; alleen heeft men niel vooruit bedacht, dat allereerst in die jury dan ook wel een beeld houwer had mogen zitten, want men zou zeggen. een schilder die van zeven beeldhouwers een me daille kreeg.dat zon nietheelveel beteekenen. Maar een was er zoo intusschen gauw geplaatst. De vijf overigen bleef een moeilijkheid. Van Looij, dat zal wel van zelf gesproken hebben, had een kranige inzending, en had zich stellig genoeg onderschei den om te maken dat hij, zonder bespottelijk ge maakt te worden, van anderen een onderscheiding kon krijgen. Maar dan bleven er altijd nog vier aan te wijzen voor de beurt van de naar rang en ancienneteit te bewijzen eer. Wij zijn zoo willekeurig ons voor Ie stellen dat de jnrv, toen ze zoover gekomen was, eerst gezamenlijk den j inwendigen menscli eens is gaan versterken. daarna gaan die dingen altijd makkelijker. Met zekerheid kunnen we dit echter niet constateereii. Willem Witsen is ecu artiest, van wien we dik wijls gemeend hebben, dat het zeer speciale wat hij heeft, door hemzelf nog niet overtuigd genoeg opgevoerd is, geheel tot wat het x.ijn kon: en daarom vooral was het ontmoedigend dat hij in den laatsten tijd was opgehouden van zijn elswerk. waarin hij wel het eigenst zich weet te doen kennen, te laten zien. X'u zullen echter, bij de firma E. J. van Wisselingh en Co. binnenkort een vijftal nieuwe etsen van hem worden uit gegeven, die, te oordeelen naar bet specimen dat er ons van onder de oogen kwam. zullen blij ken een verblijdende verjonging te zijn in zijn apart en ernstig werk. Het x.ijn. zonder gebruik van hot vcrnis-mou-procédé. dat in etsen wol oeii weinig' als de bitume in het schilderen is, ? het zijn, los van atelier-savoir-faire: buiten vóór de gevallen zelf zuiver en subtiel op de plaat gezet, builen mei het penceel geestig weggedekt, en buiten gebeten: eenvoudige studiën om een brabantsche boerenhofstee heen. En zij onderscheiden zich door een bekoorlijker, meer caressante kant, een fijner kracht, een teerder vastheid, dan die toch ongemeene, maar vaak al te zwaar gebeukte et sen, waarmee hij naam gemaakt heeft. De Ncderlandsche Spectator, die tot heden niet de verdenking op zich kon laden van mot de jonge kunst in deze gewesten ongeproportio neerd ingenomen te zijn, die integendeel, wij spreken van schilderkunst nogaleens vlijtig meedeed orn het den jongeren, en ook wel den ouderen van jonge kracht, lastig te maken; de oude Spectator schijnt tot inkeer te willen komen. Het blad heeft verleden week een goedgehu meurd stukje over de tentoonstelling van teekeningen in den Haagschen kunstkring, en besluit dat, na Toorop met klem een grooten geest te hebben geprezen, met deze opmerkelijke betui ging = »Alles te samen genomen is deze tentoonstelling een triomf voor de jongeren in Holland. Als men ze heeft genoten en men moet er meer malen terugkeeren - dan gelooft men vol ver trouwen in een toekomst, die voor het tegen woordige niet zal hebben te blozen." Dit geloof van zoo weinig geloovigen kant, stemt inderdaad bemoedigend in dezen ongeloovigen tijd. Een zeer statig, karaktervol portret van llafaël: dat van kardinaal Bihbiena, dat door Felix ,Jasinski, niet zonder de verplichte strakheid, op koper gebracht, is opgenomen in de Gazette des Becmx-Arts van deze maand. De Magazme of At t heeft weer een heel mooie prent van Charles Ricketts: A Vallad of a shield. In de Zeitschrift f/ir bildende Kunst men zou dit daar allicht niet zoeken komt een af beelding van het patroon van Walter Cranes fraaie wandbekleeding Corona vitae. George Hitchcock, de Amerikaansche schilder, die lang in Egmond woonde, schrijft in een Engelsch blad over Holland: »De Hollanders zijn altijd ijdel geweest en zonder fantasie, hun ijdelheid heeft gemaakt dat zelfs hun grootste schilders zich hadden te be palen tot het maken van hun portretten, en zoodoende onthielden zij die schilders de sym pathie, die hen kon steunen in hnn betere po gingen. Nooit heeft Holland een groote fantas tische schilder voortgebracht, de groote roem van de Hollanders, het Ilollandsche genre, is ten slotte slechts de apotheose van het allodaagsehe. Naar Holland trekken tegenwoordig voorna menlijk die schilders, die in het voetspoor treden van de groote Hollanders, en ofschoon die zon der twijfel goed en nauwgezet zijn in de afbeel ding van de in het oog springende on bijzondere karakteristiek van de Hollanders, zoo zou toch een sympathiek opmerker een dieper en subtieler vertolker van dit heel bijzonder land met zijn interessante bevolking, nog een geheel nieuw veld ter ontginning vinden. De wegen die leiden naar den --windmolen aan de vaart" en -do gezichten op Hollamlsehe steden" naar de alledaagsche binnenhuizen en de conventioneele netheid van figuren, zijn werkelijk versleten door de voeten van gedachtelooze haastige pelgrims, maar do paden die leiden naar die andere en betere dingen, die mooier zijn in Hol land dan in minder bevoorrechte landen, kunnen niet gevonden worden door alledaagsclie geesten of haastig commercieele schilders." Vrage, wat is in deze vage uiting van den Holland-ontginnenden Amerikaan de eigenlijke bedoeling. Het resultaat van de Besluursverkiexingen in Pulchri is dat de heer Mesdag alleen herkozen is. W. Marlens werd secretaris en W. Opponoorth penningmeester. Commissie-kunstbeschouwingen werd: Diichatel en Vrolijk, ('ommissaris-leekenzaal: Boudewijnse. Commissaris-gezellige bijeen komsten: Konijnenburg en Commissie voor de tentoonstelling der leden: ,}. Maris, W. Boolofs en Sadée. Door elkaar genomen doet Pulchri met dit nieuwe bestuur stellig een stap achteruit. De ietwat lichtvaardige verzekering, onlangs door Van de Velde in de Art Moderne gegeven dat de Haiit/sche Jfuuntkrini/ in den Haag het gea vanceerde en Piilcltri meer liet conservatieve element vertegenwoordigde, zmi thans met voeg niet meer kunnen worden tegengesproken. Begin volgende week komt Bauer uit het Oosten terug. De prenten van liet merkwaardig kabinetSlagregen worden Is, 11) en ^11 October in de Doelenstraat l U, door Kroderik Muller geveild. i'reijor en ('o. vorkoopon op Is October in liet lokaal I'ictura Wolvenstraat 11) een verzameling moderne schilderijen en aquarellen. De eataloinis noemt o. a. Israëls. .lacob en Willom Maris, lioolofs. Voerman, Woissonbnich, De Hoek en l'rikker. Xoo gaal het seizoen van de veilingen weer in. ecii tobslor. \'en'cli»g. door KI: \NS hol den heer Kran yen, dat ik zijn tij n o meedraag \ r. 'l onssai nt waardecrinir van zij och den lust niet o trekken \an zijn l Ier te vorifelijken met di<' van i .Martina van X;i\ ogheer, hui-\roi!w< houdinii.' en echtifonoote z,<;ni!er ot' moedorplichl" van meester Dam ifravo, den eerznchligen trawant vai schen huulvoogd. Kennelijk was het niet de verwoestende greep van eenigeu hefcigen hartstocht, die deze bloeme boog tot dicht aan verwelking toe; daar lag eene loome en matte rust iu hare houding en op hare trekken, die iedere gedachte aan de koortskloppingen der tochten weer sprak ; het was veeleer onlust, verdooviug, onverschilligheid, matheid, gemis aan veerkracht, of hoe de spookgestalten meer heeteu. die, onzichtbaar als ontastbaar, met hare dunne en taaie vingeren, eene ziele neerdrukken tot een toestand van dufheid en neergebogenheid, die te meer reddeloos is. naarmate hare oor/aak niet is uit te vinden, eüdus niet te gene/en. /ij leed aan eeu wee, dat ze zelve niet wist te om schrijven, dat ze zelve niet wist aan te \\ ij/en, maar waardoor lichaam cu ziel gelijktijdig wareu aangetast, terwijl beider ontstemming op elkander terugwerkte. Haar lijden was een physieke en iutellectueele iicergebukthcid, die bij zenuwachtige vrouwen in onze dagen, iets zoo gewoons is, dat men ze nauwelijks mcei' telt dan eeue verkoudheid, gelijk zij als deze opkomt en verdwijnt, maar die iu hare dagen beschouwd werd als ecu zeldzaam verschijnsel en behandeld als eeue ziekte." Als een ziekte, ja, maar als een bloot licha melijke. Het was, gelijk mevr. Toussaint opmerkt, >geen gelukkige tijd voor de psychologie", en waar zelfs Martina's geestelijke medicijnmeester, Ds. Fraxinus, hoogstens aan een »bekoring van den duivel" dacht, was het geen wonder, dat haar huisarts, dr. Bardaeus, naar louter materiëele oor zaken bleef gissen en geen kruid gewassen wist voor de «verveling, die haar als een looden falie drukte en die zij toch niet afwerpen kon." De herinnering aan deze creatie van onze eerste romancière 1) geschiedde, gelijk straks blijken zal, nog met een ander doel; maar om te beginnen kan zij alvast de opvatting te niet doen, alsof het onzen tijd ware voorbehouden, den jammer der verveling in beeld te brengen. Ook Da Costa teekende in zijn Wachter reeds dat sehrikgedrocht: Verveling! Zij, dochter van de Weelde, eu Wauhoops moeder, om wier givep (ot' aanblik zelfs) te ontkomen, wellekom gegroet wordt elke zweem van lustvcrlijuing eu puulversclierping van den prikkel.1' Maar terwijl zijn streng Christendom er alleen een gevolg der zonde in ziet, en mevr. Toussaint, hoe diep ze zich ook in de zielekwijning van haar Martina heeft ingedacht, van de in haar oog banaal geworden kwaal harer vrouwelijke tijdgenopten weinig omslag maakt, is het wel van onzen tijd, dat de psychologisch-literaire kunst zich bijzonder voelt aangetrokken door dit om zich heen grijpend leed en van al de verfijnde middelen der zich ontwikkelende plastiek ge bruik maakt om er het martelend verloop van weer te geven. Het is een kunst, waarvoor de belangstelling gelijken tred houdt, met de be langstelling voor de geheimen van het zielolevcn in het algemeen. Wie op dit gebied aan won deren of aan universeele heilmiddelen gelooft, wordt er licht knorrig of ongeduldig bij. Alleen zij, die niet nalaten kunnen te peinzen over do duizenderlei invloeden, die menschelijk geluk belemmeren of vernietigen kunnen, laten zich gewillig in beslag nemen door de aanschouwelijke loorstollingon dier oorzaken. De pessimistische nuti.icn kunnen het er lang bij uithouden, ge sterkt als zij er door worden in hun overtuiging, dat er nu toch eenmaal niets aan te veranderen valt. Zij echter, die wat meer vertrouwen hebben in de macht der mcnschcid over de haar tegenwer kende dingen en omstandigheden, honden zich niet zoo rustig. Ja, de helderziendheid der poé'zie heeft een overweldigende bekoring, en menig maal heeft xij de voorzichtige voeten der weten schap den goeden kant uitgestuurd. Maar het komt ook voor. dat die betoovering plotseling verbroken wordt door de practische en nuchtere vraag, die zich komt opdringen : -Kn wat is daar nu tegen te doen en is nu al zulk leed alleen bestemd om mooi gevonden te worden '!" Daar hebben schrijvers van boeken als Vervdmg altijd op te rekenen. De kansen op voldoeningen in het leven der vrouwen zijn door een reeks van oorzaken, de; teerder constructie van haar zenuwstelsel, haar mindere dikhuidigheid, maar vooral door haar ondergeschikte sociale stelling en baar grootere onderworpenheid aan traditie en conventie, veel geringer dan die der mannen. Xoo maakt de verveling onder haar de meeste slachtoffers. En al vinden wij het een durven van den jongen auteur, wiens eersteling ons hier bezig houdt, dat hij na de drie verloren of bedorven levens van Eline \ ere. zuster Bertha en Kmma Blank L') nog voor een andere lobster meegevoel komt vragen, zijn goed recht wordt bewezen door de uitkomst, dat men die deernis moeielijk kan weigeren. Het stukje leeg leven van Henriette de Wal is door don beer ('oenen met een scherp oog. maar tegelijk met veel hart gezien en met onmiskenbaar talent weergegeven. Xij is meerder jarig en baar tinancieele onafhankelijkheid beeft hel bekende gevolg, dal zij geen andere plichten kent. dan die xij xicbxelve oplegt. Maar zij staat alleen en kan niet op tegen de drukkende eentonigheid en den \ er\ flenden bij- en omloop van het pcnsionsleveii. Wij maken kennis met baar. als xe voor een tijdje in hel Kuxombnnfscho afwisseling heek gezocht. De mooie natuur spreekt baar wel aan en ifeoft baar een impressie van ifroot geluk, maar als bet weer omslaat, is ook haar stemming weg en liet x.achtdreinend spijtgeuiel' over de vroiiüdolooshoid van haar leven lieert terug. Een nioeib'rlijke vriendin raadt haar een arbeid, een plicht, een taal; te zoeken. Dat wil, dat xal zij doen. liet \ ooruh/.iclit doet iiaar een vfengio opleven. Teruggekeerd in haai' pension, drukken de k'lei n e horreurs \ a n de saaie omi;'o\ inu'h.aar echter moer dan ooit. Xe zet zich aan het werk: in de studie u'or een akte M. O. zoekt x.ij een troost 1) Wie liisi hoeft haar geheel te loeren kennen of de horinncriin.'1 er aan op te t'rissclion, kan zich. als hij t eiren het onn anirrijko werk opziet. beperken tot ] ifi/n'ster hl, AVr/cr/")»/, 1)1. I, lifdst. VIII. X! (:l:!.)-:;:>!). XIII (!(!.>?1:11). Dl. II. llfd-i. VI (--'si'-:',:;;>>, Dl. III Ie st. II (i)."». III (IK!--!?>), V (±.'.">?L':!l). VI (:;-'::?;!:;ii) en DL III i'e st.. .XII (f»i;l?.">(>!l) en JJeslml (li!'.M. L') Kit ArgiMttm van Marcellus Euiants. l middel voor haar eenzaam hart. Maar het wer ken valt haar tegen. Zij heeft niet gerekend op het porderswerk, het eentonige volhouden, dat er toe noodig is. Telkens zoekt zij het liedje van verlangen, als zij beginnen zal, en vindt het een uitkomst, als zij gestoord wordt. Waar zou zij hel ook voor doen ? En dan daartusschen die wijsheid van de menschen, dat eeuwige heilmiddel van een man en een hoop kinderen. Verder weer de Iwijfelingen aan zich zelve, nu eens het gevoel van hooger te staan dan al de banaliteit om haar heen, maar daarna ook de zelf beschuldigingen over de ijdele inbeelding van meer te willen zijn. dan anderen. lederen nieuwen dag voorts de nieuwe ervaring van de onevenredigheid tusschen haar aspiraties en haar gering kunnen. Zoo ook, als zij de studie vaarwel zegl voor de muziek. Eenige weinige weken zijn de lessen haar een genol en haalt zij zich wal op aan den geidealiseerden levensernsl van haar muziekonderwijzer, om hem daarentegen Ie verfoeien, als hij bij gelegenheid, dat hij knorrig op haar is over haar gebrekkige studie, haar uitsnikkende wanhoop heanlwoordt met een ver kleining van haar ellende tot een alledaagsche jonge-dameskwaal. En zoo gaat het voort; hij poozen het verlangen naar een pijnloozen dood; dan weer pogingen om zich goed te houden, met de bewustheid dat het gevoel van lamheid zoo straks toch komen zal; eens ook een begin van een poginkje om er een eind aan te maken, uitloopend op een te voorzien niet-durven, en eindelijk een zich schikken in de hopeloosheid van haar leven, inet het idee dat het toch niel eeuwig duren zal.. . Men make mol Verveling zelf kennis, om een indruk Ie krijgen van de veelbelovende manier, waarop de heer Coenen dit gegeven uitwerkt van de tallooze fijne trekjes, die van zijn goed waarnemen geluigen en van de eenvoudige mid delen, waarmede hij zijn intenties bereikt, hier en daar ontleenend aan het nieuwe materieel der jongeren, nu en dan verrassend mei kleine ge lukkige vondsten van hem zelf H). Hadden wij over veel ruimte te beschikken, dan schreven wij geheele brokken uit het :!e hoofdstuk af, den Novernbermorgen, waarvan we nu alleen een klein fragment kiezen. Zij voelde bet smartelijk; 't werk stond haar meer teijen dan dat het genot was . . . liet laten liggen r Maar dan was ze immers weer even ver... en neen! dat zou schandelijk zij», laf! lal'! Eu schaamte over zich zelve eu ijdelheid gaven haar een impuls. Vooruit! opstaan ! iedereen werkte, zij had ook te doen ! en zij wachtten beueden met liet ontbijt.... Met een krachtige beweging wierp zij 't dek van zich af en trok haai' beeuen uit de warmte vandaan, over den rand van 't bed iu de bijtende kou. Toen. bijna omvillekeurig, trok zij ze weer terug en liet haar hoofd slap neerzinken iu 't hoofdkussen, als neergeslagen door de realiteit. O ja ! daar moest eerst opgestaan worden . . . IMI /ij had liet verhimmcnd gevo/1 \ oornitgevoel van de lnii\ erinnen over ilen rug eu de kloppende duizelingen iu 't hnoid, die onvermijdelijk komen zouden, en ook van de krcgeligmakcnde pijn, veroorzaakt dooi- het nit! kammen van de haren, die altiid zoo iu de war zaten. Xeen, ze kon no^ nie^, ze bleef liggen, zonder genot, la!' en o;ilr\redcu over ziehzrli', tot ze licht indommelde. Toen in dien ball'sliumer. verbeeldde; ze zich, a! opge staan te /ijn, dal ze t een na 't ander aandeed eu eindelijk klaar was: zoo, un kon ze iraau ! . . . en ij werd wakker en alles moest nog gebeuren." Meer zulke trekjes verraden, dat de schrijver blijkbaar voor een groot deel naar het leven heeft geleekend. Kn nog andere voorbeelden zouden wij willen aanhalen, om rekenschap te geven van het aantrekkelijke, dat wij in zijn zinsbouw en zinsmelodieën vinden, doch wij moeten ons be perken. Xiet achterblijven mag echter de lof, dat de lieer ('oenen zijn lijden» niet verheerlijkt heeft om haar kwaal. Xe is diep beklagenswaardig, maar haar leed wordt meer in een zekere mate van ijdelheid gezocht dan in een vermeende superio riteit. In haar buien van prikkelbaarheid kan ze leelijk doen. en harteloos zijn tegenover haar hospita en verdere hnisgenooton. Zij staat boven deze, gewoon is zij niet, dat voelt zij terecht, maar 't is haar ellende, dat ze toch ook niet buitengewoon is. Intusschen moeten wij niet een bedenking slui ten. Wij verlangen van den romanschrijver, dat hij ons de trekkingen van het menschonhart te zien geve, in x.ijn weelde en in zijn leed. In een tijd van groote ontevredenhedcn is het be grijpelijk, dat hot laatste zich naar voren dringt. Maar als een auteur ons de kwalen afbeeldt, die het innerlijk leven geheel verkankeren kunnen, dan moet bij er niet een soort van reincnltuur" van maken. Niet alle invloeden uitsluiten, die het voortwoekeren konden tegenwerken, en al wat het proces bespoedigen kan. er bij halen. Even als de heer Couperus in zijn Noodlot met zijn Krank en Kve deed, heeft de heer Coenen mot zijn Honriëtto gedaan: haar op onmogelijke wijze geïsoleerd. De oenige, die haar althans ten deele bogrijpl. on die heel veel voor haar voelt, mevr. Do Berg, kijkt volstrekt niet meer naar haar om, en xij zelf taalt er niet naar bij dezo moederlijke vrien din opnieuw steun te zoeken, waar ze hot wél beproeft bij mevr. liastiaanse en haaf tante, die haar beiden onsympathiek zijn. Om dat isoloeren brachten wij straks mevr. Toussaint's Martina de lJnrclmrave in herinnering. Ken teleurge stelde ook zij. Ook bij haar onevonrodighoid tusschen baar streven en haai' vermogen. \\ at haar godsdienst betrof', waar ze niets gevonden had dan ledigheid en koude", had xe te veel vromen ijver in hot harte, om bij die dorheid rust te hebben" en was ze toch te verre : an van een krachtiL:', een verlicht, een levendig :!) liet ici-<i/lemlcreii van een lokaaltreintje in de bergen, en een n'it aliflciid ifoliiidjo zijn een paar ifeslaaifde imitatieven. WcerluiLlen is niet mooi U'enoeif. om het uit het Duitsch ever te nt-niet: En de auteur behoeft niet gebrelvkig-phunetiseh ?i'.s voor cc/is te zetten, om zijn spreektaal natuurlijk te doen schijnen. Dat is ze al zonder dat (niet daarzonder). Ook wachte hij zich \oor herhalinifen. Op bl. ili! wentelen onho(»'hüar do weken en op bl. li>7 sluipen geluidloos de dagen. K,n de xos reifels lange zin: ]\l'iar toen t /'oorf/iui' ire.rd . . . . enz. op dezelfde bl.. is nagenoeg geheel gelijk aan dien op ld. l i.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl