Historisch Archief 1877-1940
No. 799
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
vioolsonaten van Beethoven ten gehoore te brengen.
De eerste soiree heeft reeds plaats gehad, waarop
de vijfde sonate in F-dur benevens de Ge in A-dur
en 7e in C-mol werd ten gehoore gebracht.
De overgroote bekendheid (vooral van No. 5
en No. 7) maakt de taak voor artistieke uitvoer
ders niet gemakkelijker. Goede kunstenaars moe
ten vooral van zulke werken (waar de dilettanten
zich geheel van meester gemaakt hebben) een
meer dan gewoon-goede vertolking geven.
Deze eerste soiree heeft veel indruk gemaakt.
Met groote zorgvuldigheid was de opvatting vast
gesteld, zoodat van domineeren of zich te veel op
den voorgrond dringen van een der beiden geen
sprake was. Soberheid en goed gevoelde voordracht
waren hier de schoone eigenschappen.
Men hoorde geen solisten doch artistieke ver
tolkers van kunstwerken. Die opvatting doet
beiden eer aan. Ook als spel was beider voor
dracht een genot. Deze soiree hield dus eene
schoone belofte in voor de beide volgende. Nie
mand die van muziek houdt verzuime dezo uit
voeringen, die in verschillende plaatsen van ons
land zullen gegeven worden. Men denke niet:
ik heb die sonaten al zoo dikwijls gehoord, of
zelf gespeeld. Men zal een schoonen en vaak
verrassenden indruk ontvangen.
Ten slotte nog een enkel woord over de Fransche
Opera.
Salut demeure chas te et pure !
zong de heer Samaty. Deze lange point d'orgue
die hij maakte alleen omdat er een mooie lange'
toon op dit woord viel, even als iets dergelijks
in het trio van de vierde acte van Faust, neem
ik hem bepaald kwalijk, hoewel hij overigens
(uitgezonderd de eerste acte) weer zeer te prijzen
was.
De debutante mad. Cognault (Gretchen) bezit
eene zeer schoone en goed geoefende stem, terwijl
zij (wat men in de opera niet dikwijls hoort)
een zuiveren triller maakt. Was het spel in de
vierde acte ook zwak en mist zij vole uiterlijke,
persoonlijke eigenschappen voor Gretchen, zij
heeft door hare wdjze van zingen het pleidooi
met glans gewonnen. Met vermelding dat mej.
Adam als Siebel erg tegenviel en onuitstaanbaar
vibreerde, dat de heer Darras over het geheel
een goede Mephisto was (doch niet altijd expres
sief genoeg), dat de heer Germain een bibberenden
vervelenden Valentijn te hooren gaf, en dat de
heer Florissen een goeden Wagner was, besluit
ik, er bijvoegende, dat uitgenomen het koor in
de kerk, (dat meer op nabootsing van geluid van
dieren dan op zingen geleek) het koor zich zeer
goed hield en ook het orkest naar omstandigheden
redelijk wel was.
De directie van het Paleis verdient een woord
van dank dat zij dadelijk maatregelen heeft ge
nomen om het orkest wat meer van het publiek af
te scheiden. Nu doe ik nog het verzoek de pau
ken en groote trom ook wat in de diepte te laten
verzinken (hoewel zij thans veel discreter waren)
en aan de grève van maanlicht en duisternis op
het tooneel een einde te maken. Ook mag de
schermophaler wel wat beter gedresseerd worden.
Van het ballet was veel werk gemaakt.
v. M.
Aanteekeningen Schilderkunst.
De jury, die in Amsterdam de bungelende
gouden medailles, waarvan hier onlangs gerept
werd, had uit te deelen, stond voor geen gemak
kelijk werk. De nieuwe bepaling dat reeds
vroeger bekroonde artiesten niet weder in aan
merking zouden komen, maakte natuurlijk dal
de enkele werken, wier waarde de waardigheid
van een medaille in elk geval nog zouden kunnen
ophouden, buiten discussie bleven. En daar nu in
de jury bovendien nog de beste artiesten zitting
hadden, werd het bijster moeielijk op deze zoo
erg modiocre tentoonstelling nog zes sterren te
aureoleeren. Een andere vinding kwam echter om te
beginnen wel van pas: het werd nl. passen d gevonden,
op een tentoonstelling waar nu eens een heuscho
zaal vol van wille beelden stonden, evenals trouwens
den vorigen keer al, een beeldhouwer te bedenken,
want men weet dil, de beeldhouwkunst wordt
bij ons zoo erg verwaarloosd, en nu met
drieen-veerlig nummers beeldhouwkunst, en terwijl
er zelfs van een nieuwe aera enz. geprofiteerd
was . . . ; alleen heeft men niel vooruit bedacht,
dat allereerst in die jury dan ook wel een beeld
houwer had mogen zitten, want men zou zeggen.
een schilder die van zeven beeldhouwers een me
daille kreeg.dat zon nietheelveel beteekenen. Maar
een was er zoo intusschen gauw geplaatst. De vijf
overigen bleef een moeilijkheid. Van Looij, dat zal
wel van zelf gesproken hebben, had een kranige
inzending, en had zich stellig genoeg onderschei
den om te maken dat hij, zonder bespottelijk ge
maakt te worden, van anderen een onderscheiding
kon krijgen. Maar dan bleven er altijd nog vier
aan te wijzen voor de beurt van de naar rang
en ancienneteit te bewijzen eer. Wij zijn zoo
willekeurig ons voor Ie stellen dat de jnrv, toen
ze zoover gekomen was, eerst gezamenlijk den j
inwendigen menscli eens is gaan versterken.
daarna gaan die dingen altijd makkelijker. Met
zekerheid kunnen we dit echter niet constateereii.
Willem Witsen is ecu artiest, van wien we dik
wijls gemeend hebben, dat het zeer speciale wat
hij heeft, door hemzelf nog niet overtuigd genoeg
opgevoerd is, geheel tot wat het x.ijn kon: en
daarom vooral was het ontmoedigend dat hij in
den laatsten tijd was opgehouden van zijn elswerk.
waarin hij wel het eigenst zich weet te doen
kennen, te laten zien. X'u zullen echter, bij
de firma E. J. van Wisselingh en Co. binnenkort
een vijftal nieuwe etsen van hem worden uit
gegeven, die, te oordeelen naar bet specimen
dat er ons van onder de oogen kwam. zullen blij
ken een verblijdende verjonging te zijn in zijn
apart en ernstig werk. Het x.ijn. zonder gebruik
van hot vcrnis-mou-procédé. dat in etsen wol oeii
weinig' als de bitume in het schilderen is, ? het
zijn, los van atelier-savoir-faire: buiten vóór de
gevallen zelf zuiver en subtiel op de plaat gezet,
builen mei het penceel geestig weggedekt, en
buiten gebeten: eenvoudige studiën om een
brabantsche boerenhofstee heen. En zij onderscheiden zich
door een bekoorlijker, meer caressante kant, een
fijner kracht, een teerder vastheid, dan die toch
ongemeene, maar vaak al te zwaar gebeukte et
sen, waarmee hij naam gemaakt heeft.
De Ncderlandsche Spectator, die tot heden
niet de verdenking op zich kon laden van mot
de jonge kunst in deze gewesten ongeproportio
neerd ingenomen te zijn, die integendeel, wij
spreken van schilderkunst nogaleens vlijtig
meedeed orn het den jongeren, en ook wel den
ouderen van jonge kracht, lastig te maken; de
oude Spectator schijnt tot inkeer te willen komen.
Het blad heeft verleden week een goedgehu
meurd stukje over de tentoonstelling van
teekeningen in den Haagschen kunstkring, en besluit
dat, na Toorop met klem een grooten geest te
hebben geprezen, met deze opmerkelijke betui
ging =
»Alles te samen genomen is deze tentoonstelling
een triomf voor de jongeren in Holland. Als
men ze heeft genoten en men moet er meer
malen terugkeeren - dan gelooft men vol ver
trouwen in een toekomst, die voor het tegen
woordige niet zal hebben te blozen."
Dit geloof van zoo weinig geloovigen kant, stemt
inderdaad bemoedigend in dezen ongeloovigen tijd.
Een zeer statig, karaktervol portret van llafaël:
dat van kardinaal Bihbiena, dat door Felix
,Jasinski, niet zonder de verplichte strakheid, op
koper gebracht, is opgenomen in de Gazette des
Becmx-Arts van deze maand.
De Magazme of At t heeft weer een heel mooie
prent van Charles Ricketts: A Vallad of a shield.
In de Zeitschrift f/ir bildende Kunst men
zou dit daar allicht niet zoeken komt een af
beelding van het patroon van Walter Cranes
fraaie wandbekleeding Corona vitae.
George Hitchcock, de Amerikaansche schilder,
die lang in Egmond woonde, schrijft in een
Engelsch blad over Holland:
»De Hollanders zijn altijd ijdel geweest en
zonder fantasie, hun ijdelheid heeft gemaakt dat
zelfs hun grootste schilders zich hadden te be
palen tot het maken van hun portretten, en
zoodoende onthielden zij die schilders de sym
pathie, die hen kon steunen in hnn betere po
gingen. Nooit heeft Holland een groote fantas
tische schilder voortgebracht, de groote roem van
de Hollanders, het Ilollandsche genre, is ten slotte
slechts de apotheose van het allodaagsehe.
Naar Holland trekken tegenwoordig voorna
menlijk die schilders, die in het voetspoor treden
van de groote Hollanders, en ofschoon die zon
der twijfel goed en nauwgezet zijn in de afbeel
ding van de in het oog springende on bijzondere
karakteristiek van de Hollanders, zoo zou toch
een sympathiek opmerker een dieper en subtieler
vertolker van dit heel bijzonder land met zijn
interessante bevolking, nog een geheel nieuw
veld ter ontginning vinden.
De wegen die leiden naar den --windmolen aan
de vaart" en -do gezichten op Hollamlsehe steden"
naar de alledaagsche binnenhuizen en de
conventioneele netheid van figuren, zijn werkelijk
versleten door de voeten van gedachtelooze haastige
pelgrims, maar do paden die leiden naar die
andere en betere dingen, die mooier zijn in Hol
land dan in minder bevoorrechte landen, kunnen
niet gevonden worden door alledaagsclie geesten
of haastig commercieele schilders."
Vrage, wat is in deze vage uiting van den
Holland-ontginnenden Amerikaan de eigenlijke
bedoeling.
Het resultaat van de Besluursverkiexingen in
Pulchri is dat de heer Mesdag alleen herkozen
is. W. Marlens werd secretaris en W. Opponoorth
penningmeester. Commissie-kunstbeschouwingen
werd: Diichatel en Vrolijk,
('ommissaris-leekenzaal: Boudewijnse. Commissaris-gezellige bijeen
komsten: Konijnenburg en Commissie voor de
tentoonstelling der leden: ,}. Maris, W. Boolofs
en Sadée.
Door elkaar genomen doet Pulchri met dit
nieuwe bestuur stellig een stap achteruit. De
ietwat lichtvaardige verzekering, onlangs door
Van de Velde in de Art Moderne gegeven dat
de Haiit/sche Jfuuntkrini/ in den Haag het gea
vanceerde en Piilcltri meer liet conservatieve
element vertegenwoordigde, zmi thans met voeg
niet meer kunnen worden tegengesproken.
Begin volgende week komt Bauer uit het
Oosten terug.
De prenten van liet merkwaardig
kabinetSlagregen worden Is, 11) en ^11 October in de
Doelenstraat l U, door Kroderik Muller geveild.
i'reijor en ('o. vorkoopon op Is October in liet
lokaal I'ictura Wolvenstraat 11) een verzameling
moderne schilderijen en aquarellen. De eataloinis
noemt o. a. Israëls. .lacob en Willom Maris,
lioolofs. Voerman, Woissonbnich, De Hoek en
l'rikker.
Xoo gaal het seizoen van de veilingen weer in.
ecii tobslor.
\'en'cli»g. door KI: \NS
hol den heer Kran
yen, dat ik zijn tij n
o meedraag
\ r. 'l onssai nt
waardecrinir van zij
och den lust niet o
trekken \an zijn l Ier
te vorifelijken met di<' van i
.Martina van X;i\ ogheer, hui-\roi!w<
houdinii.' en echtifonoote z,<;ni!er
ot' moedorplichl" van meester Dam
ifravo, den eerznchligen trawant vai
schen huulvoogd.
Kennelijk was het niet de verwoestende greep van
eenigeu hefcigen hartstocht, die deze bloeme boog tot
dicht aan verwelking toe; daar lag eene loome en matte
rust iu hare houding en op hare trekken, die iedere
gedachte aan de koortskloppingen der tochten weer
sprak ; het was veeleer onlust,
verdooviug, onverschilligheid, matheid, gemis aan veerkracht,
of hoe de spookgestalten meer heeteu. die, onzichtbaar
als ontastbaar, met hare dunne en taaie vingeren, eene
ziele neerdrukken tot een toestand van dufheid en
neergebogenheid, die te meer reddeloos is. naarmate
hare oor/aak niet is uit te vinden, eüdus niet te
gene/en.
/ij leed aan eeu wee, dat ze zelve niet wist te om
schrijven, dat ze zelve niet wist aan te \\ ij/en, maar
waardoor lichaam cu ziel gelijktijdig wareu aangetast,
terwijl beider ontstemming op elkander terugwerkte.
Haar lijden was een physieke en iutellectueele
iicergebukthcid, die bij zenuwachtige vrouwen in onze dagen,
iets zoo gewoons is, dat men ze nauwelijks mcei' telt
dan eeue verkoudheid, gelijk zij als deze opkomt en
verdwijnt, maar die iu hare dagen beschouwd werd als
ecu zeldzaam verschijnsel en behandeld als eeue ziekte."
Als een ziekte, ja, maar als een bloot licha
melijke. Het was, gelijk mevr. Toussaint opmerkt,
>geen gelukkige tijd voor de psychologie", en
waar zelfs Martina's geestelijke medicijnmeester,
Ds. Fraxinus, hoogstens aan een »bekoring van den
duivel" dacht, was het geen wonder, dat haar
huisarts, dr. Bardaeus, naar louter materiëele oor
zaken bleef gissen en geen kruid gewassen wist
voor de «verveling, die haar als een looden falie
drukte en die zij toch niet afwerpen kon."
De herinnering aan deze creatie van onze
eerste romancière 1) geschiedde, gelijk straks
blijken zal, nog met een ander doel; maar om
te beginnen kan zij alvast de opvatting te niet
doen, alsof het onzen tijd ware voorbehouden,
den jammer der verveling in beeld te brengen.
Ook Da Costa teekende in zijn Wachter reeds
dat sehrikgedrocht: Verveling!
Zij, dochter van de Weelde, eu Wauhoops moeder, om
wier givep (ot' aanblik zelfs) te ontkomen, wellekom
gegroet wordt elke zweem van lustvcrlijuing
eu puulversclierping van den prikkel.1'
Maar terwijl zijn streng Christendom er alleen
een gevolg der zonde in ziet, en mevr. Toussaint,
hoe diep ze zich ook in de zielekwijning van
haar Martina heeft ingedacht, van de in haar
oog banaal geworden kwaal harer vrouwelijke
tijdgenopten weinig omslag maakt, is het wel van
onzen tijd, dat de psychologisch-literaire kunst
zich bijzonder voelt aangetrokken door dit om
zich heen grijpend leed en van al de verfijnde
middelen der zich ontwikkelende plastiek ge
bruik maakt om er het martelend verloop van
weer te geven. Het is een kunst, waarvoor de
belangstelling gelijken tred houdt, met de be
langstelling voor de geheimen van het zielolevcn
in het algemeen. Wie op dit gebied aan won
deren of aan universeele heilmiddelen gelooft,
wordt er licht knorrig of ongeduldig bij. Alleen
zij, die niet nalaten kunnen te peinzen over do
duizenderlei invloeden, die menschelijk geluk
belemmeren of vernietigen kunnen, laten zich
gewillig in beslag nemen door de aanschouwelijke
loorstollingon dier oorzaken. De pessimistische
nuti.icn kunnen het er lang bij uithouden, ge
sterkt als zij er door worden in hun overtuiging,
dat er nu toch eenmaal niets aan te veranderen valt.
Zij echter, die wat meer vertrouwen hebben in
de macht der mcnschcid over de haar tegenwer
kende dingen en omstandigheden, honden zich
niet zoo rustig. Ja, de helderziendheid der poé'zie
heeft een overweldigende bekoring, en menig
maal heeft xij de voorzichtige voeten der weten
schap den goeden kant uitgestuurd. Maar het
komt ook voor. dat die betoovering plotseling
verbroken wordt door de practische en nuchtere
vraag, die zich komt opdringen : -Kn wat is daar
nu tegen te doen en is nu al zulk leed alleen
bestemd om mooi gevonden te worden '!" Daar
hebben schrijvers van boeken als Vervdmg altijd
op te rekenen.
De kansen op voldoeningen in het leven der
vrouwen zijn door een reeks van oorzaken, de;
teerder constructie van haar zenuwstelsel, haar
mindere dikhuidigheid, maar vooral door haar
ondergeschikte sociale stelling en baar grootere
onderworpenheid aan traditie en conventie, veel
geringer dan die der mannen. Xoo maakt de
verveling onder haar de meeste slachtoffers. En
al vinden wij het een durven van den jongen
auteur, wiens eersteling ons hier bezig houdt,
dat hij na de drie verloren of bedorven levens
van Eline \ ere. zuster Bertha en Kmma Blank L')
nog voor een andere lobster meegevoel komt
vragen, zijn goed recht wordt bewezen door de
uitkomst, dat men die deernis moeielijk kan
weigeren. Het stukje leeg leven van Henriette
de Wal is door don beer ('oenen met een scherp
oog. maar tegelijk met veel hart gezien en met
onmiskenbaar talent weergegeven. Xij is meerder
jarig en baar tinancieele onafhankelijkheid beeft hel
bekende gevolg, dal zij geen andere plichten kent.
dan die xij xicbxelve oplegt. Maar zij staat alleen
en kan niet op tegen de drukkende eentonigheid en
den \ er\ flenden bij- en omloop van het
pcnsionsleveii. Wij maken kennis met baar. als xe voor
een tijdje in hel Kuxombnnfscho afwisseling heek
gezocht. De mooie natuur spreekt baar wel aan
en ifeoft baar een impressie van ifroot geluk,
maar als bet weer omslaat, is ook haar stemming
weg en liet x.achtdreinend spijtgeuiel' over de
vroiiüdolooshoid van haar leven lieert terug. Een
nioeib'rlijke vriendin raadt haar een arbeid, een
plicht, een taal; te zoeken. Dat wil, dat xal zij
doen. liet \ ooruh/.iclit doet iiaar een vfengio
opleven. Teruggekeerd in haai' pension, drukken
de k'lei n e horreurs \ a n de saaie omi;'o\ inu'h.aar echter
moer dan ooit. Xe zet zich aan het werk: in
de studie u'or een akte M. O. zoekt x.ij een
troost
1) Wie liisi hoeft haar geheel te loeren kennen
of de horinncriin.'1 er aan op te t'rissclion, kan
zich. als hij t eiren het onn anirrijko werk opziet.
beperken tot ] ifi/n'ster hl, AVr/cr/")»/, 1)1. I,
lifdst. VIII. X! (:l:!.)-:;:>!). XIII (!(!.>?1:11).
Dl. II. llfd-i. VI (--'si'-:',:;;>>, Dl. III Ie st. II
(i)."». III (IK!--!?>), V (±.'.">?L':!l). VI (:;-'::?;!:;ii)
en DL III i'e st.. .XII (f»i;l?.">(>!l) en JJeslml
(li!'.M.
L') Kit ArgiMttm van Marcellus Euiants.
l middel voor haar eenzaam hart. Maar het wer
ken valt haar tegen. Zij heeft niet gerekend
op het porderswerk, het eentonige volhouden,
dat er toe noodig is. Telkens zoekt zij het liedje
van verlangen, als zij beginnen zal, en vindt het
een uitkomst, als zij gestoord wordt. Waar zou
zij hel ook voor doen ? En dan daartusschen die
wijsheid van de menschen, dat eeuwige heilmiddel
van een man en een hoop kinderen. Verder weer
de Iwijfelingen aan zich zelve, nu eens het gevoel
van hooger te staan dan al de banaliteit om haar
heen, maar daarna ook de zelf beschuldigingen over
de ijdele inbeelding van meer te willen zijn. dan
anderen.
lederen nieuwen dag voorts de nieuwe ervaring
van de onevenredigheid tusschen haar aspiraties en
haar gering kunnen. Zoo ook, als zij de studie
vaarwel zegl voor de muziek. Eenige weinige
weken zijn de lessen haar een genol en haalt
zij zich wal op aan den geidealiseerden levensernsl
van haar muziekonderwijzer, om hem daarentegen
Ie verfoeien, als hij bij gelegenheid, dat hij knorrig
op haar is over haar gebrekkige studie, haar
uitsnikkende wanhoop heanlwoordt met een ver
kleining van haar ellende tot een alledaagsche
jonge-dameskwaal. En zoo gaat het voort; hij
poozen het verlangen naar een pijnloozen dood;
dan weer pogingen om zich goed te houden, met
de bewustheid dat het gevoel van lamheid zoo
straks toch komen zal; eens ook een begin van
een poginkje om er een eind aan te maken,
uitloopend op een te voorzien niet-durven, en
eindelijk een zich schikken in de hopeloosheid
van haar leven, inet het idee dat het toch niel
eeuwig duren zal.. .
Men make mol Verveling zelf kennis, om een
indruk Ie krijgen van de veelbelovende manier,
waarop de heer Coenen dit gegeven uitwerkt
van de tallooze fijne trekjes, die van zijn goed
waarnemen geluigen en van de eenvoudige mid
delen, waarmede hij zijn intenties bereikt, hier
en daar ontleenend aan het nieuwe materieel der
jongeren, nu en dan verrassend mei kleine ge
lukkige vondsten van hem zelf H). Hadden wij
over veel ruimte te beschikken, dan schreven
wij geheele brokken uit het :!e hoofdstuk af,
den Novernbermorgen, waarvan we nu alleen een
klein fragment kiezen.
Zij voelde bet smartelijk; 't werk stond haar meer
teijen dan dat het genot was . . . liet laten liggen r
Maar dan was ze immers weer even ver... en neen!
dat zou schandelijk zij», laf! lal'! Eu schaamte over
zich zelve eu ijdelheid gaven haar een impuls. Vooruit!
opstaan ! iedereen werkte, zij had ook te doen ! en
zij wachtten beueden met liet ontbijt....
Met een krachtige beweging wierp zij 't dek van zich
af en trok haai' beeuen uit de warmte vandaan, over
den rand van 't bed iu de bijtende kou.
Toen. bijna omvillekeurig, trok zij ze weer terug en
liet haar hoofd slap neerzinken iu 't hoofdkussen, als
neergeslagen door de realiteit.
O ja ! daar moest eerst opgestaan worden . . .
IMI /ij had liet verhimmcnd gevo/1 \ oornitgevoel van
de lnii\ erinnen over ilen rug eu de kloppende duizelingen
iu 't hnoid, die onvermijdelijk komen zouden, en ook
van de krcgeligmakcnde pijn, veroorzaakt dooi- het
nit! kammen van de haren, die altiid zoo iu de war zaten.
Xeen, ze kon no^ nie^, ze bleef liggen, zonder genot,
la!' en o;ilr\redcu over ziehzrli', tot ze licht indommelde.
Toen in dien ball'sliumer. verbeeldde; ze zich, a! opge
staan te /ijn, dal ze t een na 't ander aandeed eu eindelijk
klaar was: zoo, un kon ze iraau ! . . . en ij werd wakker
en alles moest nog gebeuren."
Meer zulke trekjes verraden, dat de schrijver
blijkbaar voor een groot deel naar het leven
heeft geleekend. Kn nog andere voorbeelden zouden
wij willen aanhalen, om rekenschap te geven van
het aantrekkelijke, dat wij in zijn zinsbouw en
zinsmelodieën vinden, doch wij moeten ons be
perken. Xiet achterblijven mag echter de lof, dat de
lieer ('oenen zijn lijden» niet verheerlijkt heeft
om haar kwaal. Xe is diep beklagenswaardig, maar
haar leed wordt meer in een zekere mate van
ijdelheid gezocht dan in een vermeende superio
riteit. In haar buien van prikkelbaarheid kan ze
leelijk doen. en harteloos zijn tegenover haar
hospita en verdere hnisgenooton. Zij staat boven
deze, gewoon is zij niet, dat voelt zij terecht,
maar 't is haar ellende, dat ze toch ook niet
buitengewoon is.
Intusschen moeten wij niet een bedenking slui
ten. Wij verlangen van den romanschrijver, dat
hij ons de trekkingen van het menschonhart te
zien geve, in x.ijn weelde en in zijn leed. In
een tijd van groote ontevredenhedcn is het be
grijpelijk, dat hot laatste zich naar voren dringt.
Maar als een auteur ons de kwalen afbeeldt, die het
innerlijk leven geheel verkankeren kunnen, dan
moet bij er niet een soort van reincnltuur" van
maken. Niet alle invloeden uitsluiten, die het
voortwoekeren konden tegenwerken, en al wat
het proces bespoedigen kan. er bij halen. Even
als de heer Couperus in zijn Noodlot met zijn
Krank en Kve deed, heeft de heer Coenen mot
zijn Honriëtto gedaan: haar op onmogelijke wijze
geïsoleerd. De oenige, die haar althans ten deele
bogrijpl. on die heel veel voor haar voelt, mevr. Do
Berg, kijkt volstrekt niet meer naar haar om, en xij
zelf taalt er niet naar bij dezo moederlijke vrien
din opnieuw steun te zoeken, waar ze hot wél
beproeft bij mevr. liastiaanse en haaf tante, die
haar beiden onsympathiek zijn. Om dat
isoloeren brachten wij straks mevr. Toussaint's Martina
de lJnrclmrave in herinnering. Ken teleurge
stelde ook zij. Ook bij haar onevonrodighoid
tusschen baar streven en haai' vermogen. \\ at
haar godsdienst betrof', waar ze niets gevonden
had dan ledigheid en koude", had xe te veel
vromen ijver in hot harte, om bij die dorheid
rust te hebben" en was ze toch te verre : an
van een krachtiL:', een verlicht, een levendig
:!) liet ici-<i/lemlcreii van een lokaaltreintje in
de bergen, en een n'it aliflciid ifoliiidjo zijn een
paar ifeslaaifde imitatieven. WcerluiLlen is niet mooi
U'enoeif. om het uit het Duitsch ever te nt-niet:
En de auteur behoeft niet gebrelvkig-phunetiseh
?i'.s voor cc/is te zetten, om zijn spreektaal natuurlijk
te doen schijnen. Dat is ze al zonder dat (niet
daarzonder). Ook wachte hij zich \oor
herhalinifen. Op bl. ili! wentelen onho(»'hüar do weken
en op bl. li>7 sluipen geluidloos de dagen. K,n
de xos reifels lange zin: ]\l'iar toen t /'oorf/iui'
ire.rd . . . . enz. op dezelfde bl.. is nagenoeg geheel
gelijk aan dien op ld. l i.