Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No.799
geloof, om in zich zelve te vinden, wat zij
daar buiten niet vond 4)." En wat de kunst
aangaat, «ij had wat poëtisch gevoel, wat
verbeelding, wat smaak, bij veel hart, en wat
vlugheid van bevatting, maar zij was geene dich
teres 5)." Een vrouwenleven alzoo, niet krachtig
genoeg om een gestalte aan te nemen naar eigen
ideaal. Maar dit onvermogen gegeven, laat de
schrijfster op dit karakter toch het leven
reageeren, het rijke, bonte leven: l'hilip Sidney, die
haar de opkleuring van dat leven door de poëterije
leert kennen, maar tegelijk tegen zijn bedoeling
haar hart in verwarring brengt; Dr. Fraxinus,
die door zijn steile, harde loer haar belast met
het gevoel van een verworpelinge te zijn;
Reingoud, die van haar indolentie gebruik maakt om
haar tot werktuig in een zijner schurkenstreken
te doen dienen; Gideon Florensz. eindelijk, die
haar de troostende tijding brengt, dat Sidney
niet gestorven is, zonder dat hij zijn dwaling
omtrent haar heeft ingezien. Zoo b'ijft haar leven
een tragedie, maar met de verscheidenheid er
in, die groote kunst niet kan ontberen.
En hiermede meenen wij toegelicht te hebben,
waarom wy in Verveling hoofdzakelijk een schets,
een studie zien, met zooveel beloften dat er reden
is om den jongen auteur met dit debuut geluk
te wenschen, maar er tegelijk den \vensch aan toe te
voegen, dat het hem aan geen ruime perspec
tieven ontbreke, die hem zullen dringen om niet
bij deze vooroefening te blijven staan.
C. H. DEN HERTOG.
~4) Dl. I, 333.
5) Dl. II, 329.
Een zendeling-dokter op Nieuw-Guinea.
Is hij er geweest of is hij er niet geweest?
Als hij er niet geweest is dan sluit hij zich
waardig aan bij zijn illustre voorgangers, 't Is
waar, hij noch een van c'e anderen heeft kunnen
halen bij Douville, die in 1832 een reisverhaal
uitgaf in. drie deelen, met een groote kaart en
groote platen; hij was nooit verder geweest dan
de Afrikaansche kust, maar hij beschrijft zijn
reis door het geheele Kongo-gebied, tot in het
hartje van Afrika, tot bij den Nijl. Op zijn kaart
staat een meer, waarin zeven rivieren uitloopen,
allemaal een anderen kant op, en die toch alle
zeven weer in elkaar uitstroomen. 't Is toch
jammer, dat de moderne reizigers dat wonder
? meer, dat nergens ter wereld zijn weerga zou
hebben, niet terug hebben kunnen vinden.
Oouville's arbeid werd op voorstel van een commissie
van geografen met de gouden medaille bekroond
door het Aardrijkskundig Genootschap van Parijs
en hij werd er tot Secretaris benoemd. Dat van
Londen benoemde hem tot cerelid. Later werd
hij ontmaskerd en ging naar Zuid-Amerika.
Maar daar ondervond hij, dat de natuurmenschen
met bedriegers korter metten maken dan wij in
Europa. Hij zette de Indianen een beetje af voor
geneeskundige hulp; ze werden boos en brachten
hem om zeep.
Twee navolgers vond hij niet lang geleden;
de Markies Buonfanti en den spe.llebaas Farini.
Buonfanti bedacht voor een jaar of tien een reis
dwars door de Sahara en Soedan van Tripolis
naar de kust van Guinee. Voorzichtigheidshalve
liet hij zich op 't laatst van zijn tocht
uitplunderen en van al zijn papieren berooven. Maar
om er toch wat pleizier van te hebben, liet hij
een zakboekje over en verraste de wetenschap
met een kaart van een stuk van den Niger. Dat
was zijn ongeluk, want er waren groote Haters
op. En spoedig bleek, dat hij de heele historie
verzonnen had. In het verhaal bij zijn kaart staan
wel mooie dingen, bijvoorbeeld dat een
negervorst rn den Soedan hem al zijn dochters ten
huwelijk wou geven en stadhouder maken, als
hij maar bij hem bleef om zijn speeldoos te
repareeren; maar, als gezegd, hij haalt toch niet
bij Douville. die bijvoorbeeld groote tabellen van
waarnemingen van de lichaamstemperatuur van
luie en van werkzame negers geeft, waaruit blijkt
dat een luie neger veel warmer is dan een vlij
tige. De verklaring staat er bij: »de eerste houdt
zich met niets bezig, en de warmte wordt ge
heel in zijn binnenste geconcentreerd." 't Is
met goud bekroond.
Farini, land- en standgenoot van Barnum en
een waardig derde lid in dit Afrikaansche trio,
schreef in 'S(> een dik boek over zijn reis dwars
door de Kalikari-woestijn. Hij bewees, dat dit
geen woestijn was, om te probceren geld voor
een voefokkerij te krijgen, benevens het Engelsen
protectoraat, wat hem geen van tweeën gelukt
is; hij vond er de ruïnen van een oude stad en
oen stam van dwergnegers; hij doodde er een
groot aantal leeuwen, olifanten, rliinocerossen,
om van het makkere wild niet te spreken, en
de photograaf, die hij bij zich bad,
photografeerde een leeuwin, die in volle vaart op boni
aan kwam stormen, maar bang voor het toestel
werd en op don loop ging.
* *
*
Deze drie waren er niet geweest. Hoe is het
nu met hem, dien we boven bedoelden, niet Dr.
Montague 'l Hij interesseert ons, want hij ver
telt niet van Afrika, maar van Xedcrlandsch
Xieuw-Guinea.
De lijdensgeschiedenis, die hij opdischt, stond
in April in 't Handelsblad en wel als een num
mer van Van Dag tut Dag. leder /al liet dus
gele/en hebben. De directie der Koninklijke
I'aketvaart-Maatsrhappij bad 't naar 't llnndfhhlud
gestuurd. Ken boot van de Paketvaart bad op l
Februari 18H2 Dr. Montamio gevonden in een
n ego rij aan de Zuidkust van Nieuw-Guinea, niet
ver van do grens niet bet oostelijker, Kngelsch
gedeelte van het eiland. Hij stelde een verhaal
op van zijn wederwaardigheden. Hij was als zen
deling voor do Churcli Medical Mimonary tiocicfy
werkzaam op den post Uarpiloninka aan de
Morehead- Itivier. Op 21 April ISill werd die
overvallen door oen drie honderd zeeroovers
van den stam der Tugero, die op Xederlandscli
gebied wonen en wier jaarlijkscho rooftochten op
hot Kngelseh territoir het ecnige blijk van
nnbuursehap zijn, dat wij «laar geven. Die Tugere
ontstalen hem alles en namen hem mee »om aan
hunne vrouwen te worden vertoond." Drie maan
den hielden ze hem gevangen; daarna wist hij te
ontkomen. De andere stammen aan de kust ont
vingen hem «allervriendelijkst". Zes maanden
bleef hij vrij onder hen wonen, predikte het
Christendom onder hen en »zijn arbeid was voor
spoedig". Hij deelt eeu aantal bijzonderheden
mede van het volk mede, stelt voor er een
gouvernemen ts-post en een zendings-station op te
richten en zegt dat hij zelf graag weer er heen wil.
Men begrijpt, dat gretig werd uitgezien naar
dit verhaal m extenso, niet gefiltreerd door den
Van Dag tot Dag-man, eu van een kaart voor
zien. Zoo verscheen het in 't Tijdschrift van
't Aardrijkskundig Genootschap. De stijl is wat
kinderachtig, heeft hier en daar zelfs iets
onnoozels. Zoo schrijft de docter o. a. : »De man,
die 's morgens gedood was, werd letterlijk ge
roosterd en opgegeten. Dit bewees buiten twij
fel dat de Fugere kanibalen zijn." Ja, dat komt
ons ook zoo voor; als hij figuurlijk was geroos
terd en opgegeten, dan was 't nog niets anders,
maar als zoo iets letterlijk gebeurt, ja dan moe
ten 't wel kanibalen wezen. Van verdere weten
schappelijke onregelmatigheden zwijgen wij voor
loopig.
Maar er zijn erger dingen. Tot groot geluk
voor de waardigheid der aardrijkskundige weten
schap, bestaat er een geographisch tijdschrift,
dat nog al ongeloovig pleegt te zijn bij erg avon
tuurlijke verhalen. Het zijn de beroemde
PetermannaMMeüungen, waarin ook Buonfanti en Farini
ontmaskerd werden. De redactie van dit orgaan
informeerde eens te Londen naar het zendings
genootschap, dat Dr. Montague had uitgezonden,
de Chwch Medical Missionary Society. Het was
een deftige naam, maar men vond het wat vreemd:
een medisch zendingsgenootschap. En nu bleek
het dat deze nieuwigheid in Londen geheel on
bekend was en dat het eenige genootschap, dat
op Nieuw-Guinea «werkt," niet het genoegen had
Dr. Montague te kennen. Evenmin was aan de
Engelsche regeering of' aan de Australische iets
bekend van een post aan de Morehead-river;
men wist van het bestaan van Haq iloninka niets
af, en het laatste rapport van den gouverneur van
Engelsch Nieuw-Guinea, dat eiken aanval der in
boorlingen nauwkeurig opsomt, vertelt ook niets
van den grooten overval der Tugere (Dr. Mon
tague schrijft: Fugere) en het verdwijnen van
een zendeling-dokter.
Dat is een gekke geschiedenis. De agent van
de Paketvaart schrijft erbij, dat tot nader order
bona fide zendelingen van gevestigde
zendingsvereenigingen van Amboina naar 141" O. Lengte
(Zuid-Westkust van Nieuw-Uuinea), vrije passage
Ie klasse zullen genieten, zoomede voorloopig
vrijen overvoer hunner levensbehoeften", omdat
»de Kon.-I'aketvaart-Mij. het zendingswerk in die
streken gaarne bevorderlijk wil zijn." Zou het
voorloopig niet raadzaam wezen, als de zende
lingen niet al te zeer bona fide zijn, wat dr. Mon
tague en zijn inboorlingen betreft V liet kon toch
wel eens wezen dat het hun wat afviel als ze na
zoo'n reis eerste klasse eens van al hun gratis
overgevoerde levensbehoeften beroofd werden en
zelf' als zoodanig werden gebruikt. Letterlijk te
worden gebraden en opgegeten is niet pleizierig.
Het is moeilijk, alles wat dr. Montague vertelt,
te controleeren, omdat bijna niemand voor hem
aan die kust geweest is. De eenige bezoekers der
kust waren de oude zcerobben Jan Carstensz, in
1(52;), en Abel Tasman, in 1(544, die tochten de
den voor de Compagnie. Tasman's reisverhaal is
zoek en Carstensz voelde zich in dat oord niet erg
op zijn gemak. Van de inboorlingen vertelt hij met
eenigen afschuw. Ze zijn pikzwart als de Kaffers en
hebben twee gaten door 't midden van den neus,waar
slagtanden van wilde varkens of zwaardvisschen
in gestoken zijn." Sommige hadden snoeren van
menschentanden om den hals. De natuur was er
al even afschrikkend. Het land was >leech ende
verdroncken; vol ereupelruijchte ende wild ge
boomte". De zee had >>audcrs geen vissen als
haijen, swertvissen ende diergelijcke
onnatuurlijcke"; ?soo oock het gevogelte soo wild ende
schuw als de meuschen". Do laatste waren erg
loos en wantrouwig en, wat Carstensz ze vooral
kwalijk neemt, bij had ze niet geen finesse so
uae conne locken om met stricken (die daertoe
gemaeckt waren) een a twee te vangen." Wel
wonder, dat ze wantrouwend waren ! In eeu der
instructies van de compagnie lezen we dat men
de bevolking geen overlast mocht aandoen, maar
verder: Ter plaatsen waar gijluiden volk beje
gent, zult met behendigheid of anderzins (!) oenigo
volwassenen, inzonderheid jonge knechtkeiis en
meiskens zien te bekomen om dezelve alhier op
te trekken en wanneer gelegen komt, weer op
voorz. ijuartieren te mogen u-ebruiken".
Van het menscbeneten vertelt Carstensz ook;
dat klopt dus. wat in die streken niet is te ver
wonderen. Herhaaldelijk vertoonden ze
mensclienscheiikels. zegt hij, zonder dat ik begreep, wat
dit beteeU'nde. Maar die schenkels en tanden
dl de groote sin". die ze hadden in een van de
scheepsjongens, schenen vrij duidelijk te bewijzen
dat ze meiischeneters waren.
In dien tijd schenen de Kiiropoanen dus' wel
in den smaak te vallen, en ais Dr, Montage
versmaad werd, behoeft dit mm niet met iedereen
te gebeuren. Nogmaals, wij waarschuwen (Ie w/m
/>flc zendelingen! I.ater hojieii \\ij hun en andere
belangstellenden meer van den z.endvlinir-dokter
te kunnen vertellen.
a.
l TOOÜOP! en 3Iu/iek. i
Het Koor a capella te Berlijn. De
crlijtisehe musici en verslaggevers /ijli opireloLien
n\er de m l \'HTi L:' Y;MI het knor onder leiding
van don heer Dan. de Laim'e. De' kunstenaars
Max Ilrucli, .loachim c. :>. verklaarden dat ze
zelden zulk een succes hadden bijgewoond.
Rubinstein die te Weenen de uitvoeringen niet be
zocht had, hoewel hij toen aldaar vertoefde, was
thans tegenwoordig en zeor met de uitvoering
ingenomen. Hij sloot zich na afloop bij de wak
kere schare aan om verder den avond in hun
gezelschap door te brengen.
De koren van wereldsch karakter hebben ook
te Berlijn een verrassenden indruk gemaakt.
Van de kerkelijke koren troffen vooral Psalm
134 van Sweelinck en Kt incarnalus est van
Dufay, die beiden gebisseerd worden, en van de
wereldsche waren hot Madrigaal (5 stemmig)
van Schuyt, Tes beaux Ye«x van Sweelinck, La la
Muistre i'ierre van demons nou Papa, on Pc ite
Camuiette van Josquin des Pres, die het meest
in den smaak vielen op het tweede concert.
liet publiek word niet moede om herhalingen te
roepen, waaraan de zangers niet moede werden
te voldoen. Alexander Moskowski die sedert kort
prof. Ehrlich in het Berliner Taqeblatt is opge
volgd als imiziekreferent, en die blijkens zijn
eerste bericht de geruchten van het succes wel
wat overdreven achtte, noemt nu hot succes ook
beslist en grootsch, terwijl hij in het bijzonder
den solo-bassist vermeldt (Messchaert) die eeu
meesterlijk duidelijke uitspraak op al zijne part
ners voor heeft.
In Duitschland waar de zang zonder begelei
ding over het geheel op geen hoogen trap staat,
is men verbaasd over de verkregen resultaten.
Vooral was men ervan getroffen dat allen, zon
der elkander den toon aan te geven, zoo rein en
vast inzetten en nooit in het geringste van de
toonhoogte afwijken.
De aanvrage om plaatsen is zoo groot dat waar
schijnlijk den ] Gen October nog een vierde concert
zal worden gegeven.
Hot is opmerkelijk dat (even als te Amsterdam)
de solo-kwartetten, kwintetten en sextetten ook
te lierlijn den moesten indruk hebben gemaakt.
Letteren en Wetenschap.
De redactie van Figaro heeft de meening van
eenige beroemde buitenlandsche geleerden over
Uenan willen weten. Herben Spencer antwoordt:
iTot mijn spijt kan ik in het geheel niet aan
uw verzoek voldoen, ik heb zelfs nooit een der
boeken van den heer llenan ingekeken". De his
toricus en philosoof Lecky maakt er zich af met
een phrase: >Hij was een groot kunstenaar bij
uitnemendheid, en de geheele wereld beweent
zijn verlies."
Max Muller schrijft:
Uenan was een van mijn oudste vrienden. Mijn
eerste herinnering aan hem dateert van den tijd
toen hij nog slechts een eenvoudig helper in de
lïibliothèque Royale was, en het is me of ik nog
mijnbeer Ilase, den voornaamsteu bilbiothecaris,
hoor roepen: llenan, allez chercher Ie manuscrit
No. :.''j(> pour monn'eur Max Muller.
Ik heb hem altoos eender gevonden, of hij
eenvoudig assistent aan de bibliotheek was of be
roemd académicien : hij was altoos vol goedhar
tigheid, zonder eenige jaloezie, verdraagzaam
voor alle opinies. Soms zelfs had ik hem be
slister willen hebben, om eenvoudige kwakzalvers
te niet te doen, maar zijn verdraagzaamheid
kende geen grenzen, al was bij voor zich zelven nog
zoo weinig verdraagzaam. Wij waren het niet altijd
eens. en wat betreft zijne speciale studiën als
Semitisch taalgeleorde ben ik geen bevoegd rech
ter. Maar wat zijn historische studiën betrof,
die na de Semitische studiën kwamen, zij
hebben mij verwonderd door den onmetelijken
voorraad kennis, dien zij aan den dag legden,
en zij waren allen doordrongen van het karakter
van den echten philosoof. Kenau was altoos beven
zijn onderwerp; er was er geen enkel dat hem
tegenhield of hem te machtig was.
Zijn godsdienstige inzichten waren die van elk
verlicht en eerlijk historicus. In de praktijk was
hij een beter Christen dan velen van degenen
die meenden hem dien naam te mogen weigeren;
en ofschoon zoowel in philosophisch als in histo
risch opzicht onze mooniugen steeds verder uit
eenliepen, naar mate wij ouder werden, was er
nooit de minste oneenigheid tusschen ons. Ik
koude hem en vertrouwde hem; hij kende mij en
vertrouwde mij. Wij namen dus wederzijds
ojis verschil van opinie aan, maar wij verschilden
niet omtrent de suprema lex van alle wetenschap
pelijk onderzoek, te weten do absolute eerbied
voor de \Vaarbeid, voor zoover wij, arme, onge
lukkige stervelingen, die kunnen kennen.
Hij was een der weinige mannen aan wie ik
dacht bij alles wat ik schreef: weldra zullen er
geen meer zijn."
Voor eeniu'e weken verscheen, gelijk men weet.
in Viijuïn een kritiek op Zola's Di'lmcle. door
een Beiorsoli officier, kapitein Tanera, die daarin
niet alleen den schrijver een menigte
onnauwkeurltiheden eti dwalingen op militair gebied
verw eet, maar nek vooral te'ion Xola diens eigen
landgoiiooten, de Franscho soldaten, de Fransche
generaals en de Fransche bevolking verdedigde.
Zola beantwoordt deze week in l-':i/arn den
heer Tanera; het artikel i- \ rij /wak. Omtrent
di' militaire leiten houdt hij zijn \ oorstelliii" \ oi;
hieromtrent is \eer een leek. en /e] Is t u int in jaar
laier voor een militair, liet waardeeren \an de
bronnen en bewijsgronden der beide beu oremlen
nioeielijk. Of er bij Kazeilles mitraülou-es waren
nt niel, ut' liet liij Ke.'iumont jdasl'e^eude ei niet.
kan men, wnn'ieor <!e aiiteriteiten van ilcn een
ja /.etm'en. en ile ander, il ie er ln| e\\ eest i->. neen
zegt. moeilijk uitmaken. De schildering die Zola
in zijn bnek van Mac Maliën en de Frnnscbe
'jeneraals 'jeetf. is uatuurlnk eek veer woder/ijd
sc!ie discussies vatbaar. Xela an! \\oordl ech
ter niet ep de bet n i n'i n u' van Tanera. dat men
in Frankrijk yeheel andere en veel
respectabeler buru'ers zevenden lieei't. dan bet treu
rig troojije zedeloo/o. /wakKe vreuwen, latte.
heb/iicliti^e en hali\vi)/e mannen, die /.ela iii /ijn
/A-/,,?"?-',' (trouwens in zijn meeste '?emaiis)
srlniiler!. i lij maakt zich eraf met de uiiv lucht, n-.t
Tane;-;i. gelijk al de D n i! s.- h.' i n i l i (a i ren. de l ra n
sciion \an l'-To veel te hoo"' stelt, nni des te
hooier den roem van hun o\ en\ inning te d>ieu
klinken. \\ai het te laag Mollen \ ;:n de generaals
betreft, Zola geeft dit aan het eind zelf toe, en
zegt dat hij dit gedaan heeft om door de tegen
stelling te wijzen op het thans zoo uitnemend
georganiseerde leger der Republiek.
Te Parijs is de bekende dramaticus en
feuilletonnist Ilector Crémieux overleden. Hij heeft
zich doodgeschoten; hij was zeer lijdend en had
niet den moed te blijven voortleven. Crémieux
is het meest bekend als librettist van Otfenbach.
Orphée aux £n/er», dat eerst aan Meilhac eu
llalévy, later aan Crémieux werd toegeschreven,
wordt nu door de Kölmsche aan een Duitscher,
Karl Cramer, toegekend; maar van Crémieux zijn
La Chanson de l'ortumo, Génevièee de Brabant,
Le pont des soupir?, Lepetit Faust en de
tooneelbewerking van Halévy's AbbéConstantin en
Autour du mariage. Crémieux was in 1S28 te
Poitiers geboren; hij had fortuin en kon zijn
smaak volgen, ook toen deze hem van een voor
loopig schitterende juridische carrière in de
letteren deed overgaan. Hij behoorde onder het
Keizerrijk tot den kring van den hertog de Morny
en baron Haussmann; ook later bleef hij
monarchist en trok zich den dood van lioulanger zeer
aan. Crémieux, die steeds den Israëlitischen gods
dienst was blijven volgen, behoorde tot
hettoutParis van de wedrennen, de premières, de boule
vards, de letterkundige en artistieke kringen. In
weinige maanden was hem door eene reeks van
sterfgevallen zijn geheele gezin ontnomen; dit
en zijn ziekte leidden hem tot het tragisch einde.
De Fransche schrijver Xavier Marmier, geboren
in 18011, is overleden. liet meest is hij bekend
door zijne reizen en vertalingen; hij was een der
weinige polyglotte Franschen, vooral in zijn
bloeitijd, 1H40?70, een groote zeldzaamheid. Hij
kende Engelsch, Duitsch, Russisch, Zweedsch,
Xoorsch, Hollandsen; hij was in 1832 een der
oprichters van de Revue Germunique. Marmier was
meer door en door een litterator, een onvermoeid
werker, een nuttig en aangenaam schrijver, dan
een man van beteekenis. Hij vertaalde en
schreef' studies over al wat in het buitenland
beroemd was. Ktudes sur Goethe, Hint. de la
littcrature en Dnnemark et en Suède, Lettres sur
la Russie, la Fmlande et la Polofjne, Lettres
iur i'Amériq_uf, Du Rhin uu Ni>, Lettres sur
l'Adriutii/ue et Ie Montenegro geven verschillende
phaseu van zijn exotisme aan. Sedert 1870 was
hij lid van de Académie; hij was nog steeds, tot
in don laatsten tijd, ijverig werkzaam en onver
moeid bibliophiel. Bij testament vermaakte hij
aan de bou([iiinistes", de [mannen van de
boekenstalletjes op de »rive gauche", de som van 1(X)0 francs
om ter zijnor herinnering samen te dineeren.
Ken Wederzien.
naar Lri>\vi<; HABKIIT.
(Jp den nieuwen straatweg vaii Me1a naar Amalfi
reed ccn licht rijtuig de hoogte op, in dien vlugge u
draf, waartoe de Italiaan clie koetsiers steeds liuu
paarden aansporen, onverschillig of het, bergop- of
bergaf gaat. De beide kleine paarden schenen ook
werkelijk aan deze manier van loopeu gewend to
zijn, waut zij draafden altijd onverdrot.cn voort, zelfs
dan, v anneer zij niet door de zweep, maar slechts
door ecu geroep v au den koetsier werden aange
dreven.
Ju het rijtuig zat ecu zeer ongelijk paar. On
danks het buitciilandsch snit der klecdereu eu of
schoon de heer zijn hoogen hoi d eeuigszius iu
den nek geschoven had, was zijne nationaliteit zeer
gemakkelijk te herkennen. De man motst eeu Ita
liaan zijn, dit verrieden de donkere, onrustig fon
kelende oogen. liet zwarte krocshaar en de ge
bruinde gelaatskleur, nog meer wellicht de leven
digheid zijner bewegingen en het vuur van zijn
temperament. Tot allen, die hij onderweg ont
moette, richtte de voorname reiziger, tot verbazing
der goede lieden, iu liiuiuc laudtaul vriendelijke
woorden, en thans, nu de coupe i'osidano, dat als
in eeu prachtige wieg rustte, bereikt had, wierp
de heer deu lialfuaaktcn kinderen, die op de straat
romltrippelden, (enige koperen munten toe en
schepte er dan vermaak iu iioc de haveloo/.e hoop
over deu buit viel eu geheel als tot een kluwen
dooreen rolde. Kijk Mary, is dat iiiet aardig r'
wendde de man zich tot de lange blonde vrouw
aau zijn zijde, die bijna boven hem uitstak, eu
wier l)leekl scherp gesneden gezicht met de uit
drukking der volmaakte verveling naar buiten
tuurde. De zijdezachte wimpers der dame vielen
met alle tcckciicn van vermoeidheid over de gnj/.e
dogen, alsof zij door de vlakste eu oub< koorlijkste
streek i'eed eu nicf door ecu landschap, dut al de
betimvcriug \ ai; liet '/uiden in de verrukkelijkste
schoonheid voor haar o ut v on w d c : maar deze uieu\\ e
weg was nog niet iu haar reisboi k ais een der
woiidcrvolste, ecu paradijs-laudscliap openende
aaugeteckciid, eu dus \ochie zi], de echte dochter van
Amcnka, zich niet vcrp.ielit, zich door de
sthooulicid er\ an te laten bezielen, 'l och biedt, hier
iedere kronkeling van den weg ccn ander rijk en
kleun01 beeld. De m de meest fantastische
vormen uvspleteu bergkefin, warm donkerbruin,
'inigordt een hoch ]c dei' aarde, dat al den zoniie°;la;is
van liet /uiden ingcdroi.keu eu de weiden daar
voor met het weelderigst, groen versierd ,-cliijut
1c hebben. Daai' kronkelt, zich hoven oranje- en
ot roeidjoschjes vn| de wijnrank uioi't en \ersier',
in kostelijke guirlandes iedere klooi'; daar
gliusfei! in de duisternis de roodgloeiende bloesem
der u'ranaatajipcIs: \ il^'Cii-, olijf- en
.loiianui.siirfxulhoiimen wedijveren erin hunne IWÜ^CH m de
weelderigste vormen iu liet. zoiniegond Ie. baden;
overal groent en groeit, liet, alsof de narde
zich aan bloeien en rijpen niet verzadigen kan.
IMI daar beneden de blauwe xee, door de zon
bc.schenen, die niet den hehteii hemel zncki, Ie
wcdi; '.'eren, \\ ie van hen de meest sji. i iok]cs;icli1m'e
lie'oove: ing in de meuscliciizielcn \cnmiir te doen
biiiueiiilriuyeii mits zij daarvoor vut baar zi|n.