De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1892 16 oktober pagina 4

16 oktober 1892 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No.799 geloof, om in zich zelve te vinden, wat zij daar buiten niet vond 4)." En wat de kunst aangaat, «ij had wat poëtisch gevoel, wat verbeelding, wat smaak, bij veel hart, en wat vlugheid van bevatting, maar zij was geene dich teres 5)." Een vrouwenleven alzoo, niet krachtig genoeg om een gestalte aan te nemen naar eigen ideaal. Maar dit onvermogen gegeven, laat de schrijfster op dit karakter toch het leven reageeren, het rijke, bonte leven: l'hilip Sidney, die haar de opkleuring van dat leven door de poëterije leert kennen, maar tegelijk tegen zijn bedoeling haar hart in verwarring brengt; Dr. Fraxinus, die door zijn steile, harde loer haar belast met het gevoel van een verworpelinge te zijn; Reingoud, die van haar indolentie gebruik maakt om haar tot werktuig in een zijner schurkenstreken te doen dienen; Gideon Florensz. eindelijk, die haar de troostende tijding brengt, dat Sidney niet gestorven is, zonder dat hij zijn dwaling omtrent haar heeft ingezien. Zoo b'ijft haar leven een tragedie, maar met de verscheidenheid er in, die groote kunst niet kan ontberen. En hiermede meenen wij toegelicht te hebben, waarom wy in Verveling hoofdzakelijk een schets, een studie zien, met zooveel beloften dat er reden is om den jongen auteur met dit debuut geluk te wenschen, maar er tegelijk den \vensch aan toe te voegen, dat het hem aan geen ruime perspec tieven ontbreke, die hem zullen dringen om niet bij deze vooroefening te blijven staan. C. H. DEN HERTOG. ~4) Dl. I, 333. 5) Dl. II, 329. Een zendeling-dokter op Nieuw-Guinea. Is hij er geweest of is hij er niet geweest? Als hij er niet geweest is dan sluit hij zich waardig aan bij zijn illustre voorgangers, 't Is waar, hij noch een van c'e anderen heeft kunnen halen bij Douville, die in 1832 een reisverhaal uitgaf in. drie deelen, met een groote kaart en groote platen; hij was nooit verder geweest dan de Afrikaansche kust, maar hij beschrijft zijn reis door het geheele Kongo-gebied, tot in het hartje van Afrika, tot bij den Nijl. Op zijn kaart staat een meer, waarin zeven rivieren uitloopen, allemaal een anderen kant op, en die toch alle zeven weer in elkaar uitstroomen. 't Is toch jammer, dat de moderne reizigers dat wonder ? meer, dat nergens ter wereld zijn weerga zou hebben, niet terug hebben kunnen vinden. Oouville's arbeid werd op voorstel van een commissie van geografen met de gouden medaille bekroond door het Aardrijkskundig Genootschap van Parijs en hij werd er tot Secretaris benoemd. Dat van Londen benoemde hem tot cerelid. Later werd hij ontmaskerd en ging naar Zuid-Amerika. Maar daar ondervond hij, dat de natuurmenschen met bedriegers korter metten maken dan wij in Europa. Hij zette de Indianen een beetje af voor geneeskundige hulp; ze werden boos en brachten hem om zeep. Twee navolgers vond hij niet lang geleden; de Markies Buonfanti en den spe.llebaas Farini. Buonfanti bedacht voor een jaar of tien een reis dwars door de Sahara en Soedan van Tripolis naar de kust van Guinee. Voorzichtigheidshalve liet hij zich op 't laatst van zijn tocht uitplunderen en van al zijn papieren berooven. Maar om er toch wat pleizier van te hebben, liet hij een zakboekje over en verraste de wetenschap met een kaart van een stuk van den Niger. Dat was zijn ongeluk, want er waren groote Haters op. En spoedig bleek, dat hij de heele historie verzonnen had. In het verhaal bij zijn kaart staan wel mooie dingen, bijvoorbeeld dat een negervorst rn den Soedan hem al zijn dochters ten huwelijk wou geven en stadhouder maken, als hij maar bij hem bleef om zijn speeldoos te repareeren; maar, als gezegd, hij haalt toch niet bij Douville. die bijvoorbeeld groote tabellen van waarnemingen van de lichaamstemperatuur van luie en van werkzame negers geeft, waaruit blijkt dat een luie neger veel warmer is dan een vlij tige. De verklaring staat er bij: »de eerste houdt zich met niets bezig, en de warmte wordt ge heel in zijn binnenste geconcentreerd." 't Is met goud bekroond. Farini, land- en standgenoot van Barnum en een waardig derde lid in dit Afrikaansche trio, schreef in 'S(> een dik boek over zijn reis dwars door de Kalikari-woestijn. Hij bewees, dat dit geen woestijn was, om te probceren geld voor een voefokkerij te krijgen, benevens het Engelsen protectoraat, wat hem geen van tweeën gelukt is; hij vond er de ruïnen van een oude stad en oen stam van dwergnegers; hij doodde er een groot aantal leeuwen, olifanten, rliinocerossen, om van het makkere wild niet te spreken, en de photograaf, die hij bij zich bad, photografeerde een leeuwin, die in volle vaart op boni aan kwam stormen, maar bang voor het toestel werd en op don loop ging. * * * Deze drie waren er niet geweest. Hoe is het nu met hem, dien we boven bedoelden, niet Dr. Montague 'l Hij interesseert ons, want hij ver telt niet van Afrika, maar van Xedcrlandsch Xieuw-Guinea. De lijdensgeschiedenis, die hij opdischt, stond in April in 't Handelsblad en wel als een num mer van Van Dag tut Dag. leder /al liet dus gele/en hebben. De directie der Koninklijke I'aketvaart-Maatsrhappij bad 't naar 't llnndfhhlud gestuurd. Ken boot van de Paketvaart bad op l Februari 18H2 Dr. Montamio gevonden in een n ego rij aan de Zuidkust van Nieuw-Guinea, niet ver van do grens niet bet oostelijker, Kngelsch gedeelte van het eiland. Hij stelde een verhaal op van zijn wederwaardigheden. Hij was als zen deling voor do Churcli Medical Mimonary tiocicfy werkzaam op den post Uarpiloninka aan de Morehead- Itivier. Op 21 April ISill werd die overvallen door oen drie honderd zeeroovers van den stam der Tugero, die op Xederlandscli gebied wonen en wier jaarlijkscho rooftochten op hot Kngelseh territoir het ecnige blijk van nnbuursehap zijn, dat wij «laar geven. Die Tugere ontstalen hem alles en namen hem mee »om aan hunne vrouwen te worden vertoond." Drie maan den hielden ze hem gevangen; daarna wist hij te ontkomen. De andere stammen aan de kust ont vingen hem «allervriendelijkst". Zes maanden bleef hij vrij onder hen wonen, predikte het Christendom onder hen en »zijn arbeid was voor spoedig". Hij deelt eeu aantal bijzonderheden mede van het volk mede, stelt voor er een gouvernemen ts-post en een zendings-station op te richten en zegt dat hij zelf graag weer er heen wil. Men begrijpt, dat gretig werd uitgezien naar dit verhaal m extenso, niet gefiltreerd door den Van Dag tot Dag-man, eu van een kaart voor zien. Zoo verscheen het in 't Tijdschrift van 't Aardrijkskundig Genootschap. De stijl is wat kinderachtig, heeft hier en daar zelfs iets onnoozels. Zoo schrijft de docter o. a. : »De man, die 's morgens gedood was, werd letterlijk ge roosterd en opgegeten. Dit bewees buiten twij fel dat de Fugere kanibalen zijn." Ja, dat komt ons ook zoo voor; als hij figuurlijk was geroos terd en opgegeten, dan was 't nog niets anders, maar als zoo iets letterlijk gebeurt, ja dan moe ten 't wel kanibalen wezen. Van verdere weten schappelijke onregelmatigheden zwijgen wij voor loopig. Maar er zijn erger dingen. Tot groot geluk voor de waardigheid der aardrijkskundige weten schap, bestaat er een geographisch tijdschrift, dat nog al ongeloovig pleegt te zijn bij erg avon tuurlijke verhalen. Het zijn de beroemde PetermannaMMeüungen, waarin ook Buonfanti en Farini ontmaskerd werden. De redactie van dit orgaan informeerde eens te Londen naar het zendings genootschap, dat Dr. Montague had uitgezonden, de Chwch Medical Missionary Society. Het was een deftige naam, maar men vond het wat vreemd: een medisch zendingsgenootschap. En nu bleek het dat deze nieuwigheid in Londen geheel on bekend was en dat het eenige genootschap, dat op Nieuw-Guinea «werkt," niet het genoegen had Dr. Montague te kennen. Evenmin was aan de Engelsche regeering of' aan de Australische iets bekend van een post aan de Morehead-river; men wist van het bestaan van Haq iloninka niets af, en het laatste rapport van den gouverneur van Engelsch Nieuw-Guinea, dat eiken aanval der in boorlingen nauwkeurig opsomt, vertelt ook niets van den grooten overval der Tugere (Dr. Mon tague schrijft: Fugere) en het verdwijnen van een zendeling-dokter. Dat is een gekke geschiedenis. De agent van de Paketvaart schrijft erbij, dat tot nader order bona fide zendelingen van gevestigde zendingsvereenigingen van Amboina naar 141" O. Lengte (Zuid-Westkust van Nieuw-Uuinea), vrije passage Ie klasse zullen genieten, zoomede voorloopig vrijen overvoer hunner levensbehoeften", omdat »de Kon.-I'aketvaart-Mij. het zendingswerk in die streken gaarne bevorderlijk wil zijn." Zou het voorloopig niet raadzaam wezen, als de zende lingen niet al te zeer bona fide zijn, wat dr. Mon tague en zijn inboorlingen betreft V liet kon toch wel eens wezen dat het hun wat afviel als ze na zoo'n reis eerste klasse eens van al hun gratis overgevoerde levensbehoeften beroofd werden en zelf' als zoodanig werden gebruikt. Letterlijk te worden gebraden en opgegeten is niet pleizierig. Het is moeilijk, alles wat dr. Montague vertelt, te controleeren, omdat bijna niemand voor hem aan die kust geweest is. De eenige bezoekers der kust waren de oude zcerobben Jan Carstensz, in 1(52;), en Abel Tasman, in 1(544, die tochten de den voor de Compagnie. Tasman's reisverhaal is zoek en Carstensz voelde zich in dat oord niet erg op zijn gemak. Van de inboorlingen vertelt hij met eenigen afschuw. Ze zijn pikzwart als de Kaffers en hebben twee gaten door 't midden van den neus,waar slagtanden van wilde varkens of zwaardvisschen in gestoken zijn." Sommige hadden snoeren van menschentanden om den hals. De natuur was er al even afschrikkend. Het land was >leech ende verdroncken; vol ereupelruijchte ende wild ge boomte". De zee had >>audcrs geen vissen als haijen, swertvissen ende diergelijcke onnatuurlijcke"; ?soo oock het gevogelte soo wild ende schuw als de meuschen". Do laatste waren erg loos en wantrouwig en, wat Carstensz ze vooral kwalijk neemt, bij had ze niet geen finesse so uae conne locken om met stricken (die daertoe gemaeckt waren) een a twee te vangen." Wel wonder, dat ze wantrouwend waren ! In eeu der instructies van de compagnie lezen we dat men de bevolking geen overlast mocht aandoen, maar verder: Ter plaatsen waar gijluiden volk beje gent, zult met behendigheid of anderzins (!) oenigo volwassenen, inzonderheid jonge knechtkeiis en meiskens zien te bekomen om dezelve alhier op te trekken en wanneer gelegen komt, weer op voorz. ijuartieren te mogen u-ebruiken". Van het menscbeneten vertelt Carstensz ook; dat klopt dus. wat in die streken niet is te ver wonderen. Herhaaldelijk vertoonden ze mensclienscheiikels. zegt hij, zonder dat ik begreep, wat dit beteeU'nde. Maar die schenkels en tanden dl de groote sin". die ze hadden in een van de scheepsjongens, schenen vrij duidelijk te bewijzen dat ze meiischeneters waren. In dien tijd schenen de Kiiropoanen dus' wel in den smaak te vallen, en ais Dr, Montage versmaad werd, behoeft dit mm niet met iedereen te gebeuren. Nogmaals, wij waarschuwen (Ie w/m />flc zendelingen! I.ater hojieii \\ij hun en andere belangstellenden meer van den z.endvlinir-dokter te kunnen vertellen. a. l TOOÜOP! en 3Iu/iek. i Het Koor a capella te Berlijn. De crlijtisehe musici en verslaggevers /ijli opireloLien n\er de m l \'HTi L:' Y;MI het knor onder leiding van don heer Dan. de Laim'e. De' kunstenaars Max Ilrucli, .loachim c. :>. verklaarden dat ze zelden zulk een succes hadden bijgewoond. Rubinstein die te Weenen de uitvoeringen niet be zocht had, hoewel hij toen aldaar vertoefde, was thans tegenwoordig en zeor met de uitvoering ingenomen. Hij sloot zich na afloop bij de wak kere schare aan om verder den avond in hun gezelschap door te brengen. De koren van wereldsch karakter hebben ook te Berlijn een verrassenden indruk gemaakt. Van de kerkelijke koren troffen vooral Psalm 134 van Sweelinck en Kt incarnalus est van Dufay, die beiden gebisseerd worden, en van de wereldsche waren hot Madrigaal (5 stemmig) van Schuyt, Tes beaux Ye«x van Sweelinck, La la Muistre i'ierre van demons nou Papa, on Pc ite Camuiette van Josquin des Pres, die het meest in den smaak vielen op het tweede concert. liet publiek word niet moede om herhalingen te roepen, waaraan de zangers niet moede werden te voldoen. Alexander Moskowski die sedert kort prof. Ehrlich in het Berliner Taqeblatt is opge volgd als imiziekreferent, en die blijkens zijn eerste bericht de geruchten van het succes wel wat overdreven achtte, noemt nu hot succes ook beslist en grootsch, terwijl hij in het bijzonder den solo-bassist vermeldt (Messchaert) die eeu meesterlijk duidelijke uitspraak op al zijne part ners voor heeft. In Duitschland waar de zang zonder begelei ding over het geheel op geen hoogen trap staat, is men verbaasd over de verkregen resultaten. Vooral was men ervan getroffen dat allen, zon der elkander den toon aan te geven, zoo rein en vast inzetten en nooit in het geringste van de toonhoogte afwijken. De aanvrage om plaatsen is zoo groot dat waar schijnlijk den ] Gen October nog een vierde concert zal worden gegeven. Hot is opmerkelijk dat (even als te Amsterdam) de solo-kwartetten, kwintetten en sextetten ook te lierlijn den moesten indruk hebben gemaakt. Letteren en Wetenschap. De redactie van Figaro heeft de meening van eenige beroemde buitenlandsche geleerden over Uenan willen weten. Herben Spencer antwoordt: iTot mijn spijt kan ik in het geheel niet aan uw verzoek voldoen, ik heb zelfs nooit een der boeken van den heer llenan ingekeken". De his toricus en philosoof Lecky maakt er zich af met een phrase: >Hij was een groot kunstenaar bij uitnemendheid, en de geheele wereld beweent zijn verlies." Max Muller schrijft: Uenan was een van mijn oudste vrienden. Mijn eerste herinnering aan hem dateert van den tijd toen hij nog slechts een eenvoudig helper in de lïibliothèque Royale was, en het is me of ik nog mijnbeer Ilase, den voornaamsteu bilbiothecaris, hoor roepen: llenan, allez chercher Ie manuscrit No. :.''j(> pour monn'eur Max Muller. Ik heb hem altoos eender gevonden, of hij eenvoudig assistent aan de bibliotheek was of be roemd académicien : hij was altoos vol goedhar tigheid, zonder eenige jaloezie, verdraagzaam voor alle opinies. Soms zelfs had ik hem be slister willen hebben, om eenvoudige kwakzalvers te niet te doen, maar zijn verdraagzaamheid kende geen grenzen, al was bij voor zich zelven nog zoo weinig verdraagzaam. Wij waren het niet altijd eens. en wat betreft zijne speciale studiën als Semitisch taalgeleorde ben ik geen bevoegd rech ter. Maar wat zijn historische studiën betrof, die na de Semitische studiën kwamen, zij hebben mij verwonderd door den onmetelijken voorraad kennis, dien zij aan den dag legden, en zij waren allen doordrongen van het karakter van den echten philosoof. Kenau was altoos beven zijn onderwerp; er was er geen enkel dat hem tegenhield of hem te machtig was. Zijn godsdienstige inzichten waren die van elk verlicht en eerlijk historicus. In de praktijk was hij een beter Christen dan velen van degenen die meenden hem dien naam te mogen weigeren; en ofschoon zoowel in philosophisch als in histo risch opzicht onze mooniugen steeds verder uit eenliepen, naar mate wij ouder werden, was er nooit de minste oneenigheid tusschen ons. Ik koude hem en vertrouwde hem; hij kende mij en vertrouwde mij. Wij namen dus wederzijds ojis verschil van opinie aan, maar wij verschilden niet omtrent de suprema lex van alle wetenschap pelijk onderzoek, te weten do absolute eerbied voor de \Vaarbeid, voor zoover wij, arme, onge lukkige stervelingen, die kunnen kennen. Hij was een der weinige mannen aan wie ik dacht bij alles wat ik schreef: weldra zullen er geen meer zijn." Voor eeniu'e weken verscheen, gelijk men weet. in Viijuïn een kritiek op Zola's Di'lmcle. door een Beiorsoli officier, kapitein Tanera, die daarin niet alleen den schrijver een menigte onnauwkeurltiheden eti dwalingen op militair gebied verw eet, maar nek vooral te'ion Xola diens eigen landgoiiooten, de Franscho soldaten, de Fransche generaals en de Fransche bevolking verdedigde. Zola beantwoordt deze week in l-':i/arn den heer Tanera; het artikel i- \ rij /wak. Omtrent di' militaire leiten houdt hij zijn \ oorstelliii" \ oi; hieromtrent is \eer een leek. en /e] Is t u int in jaar laier voor een militair, liet waardeeren \an de bronnen en bewijsgronden der beide beu oremlen nioeielijk. Of er bij Kazeilles mitraülou-es waren nt niel, ut' liet liij Ke.'iumont jdasl'e^eude ei niet. kan men, wnn'ieor <!e aiiteriteiten van ilcn een ja /.etm'en. en ile ander, il ie er ln| e\\ eest i->. neen zegt. moeilijk uitmaken. De schildering die Zola in zijn bnek van Mac Maliën en de Frnnscbe 'jeneraals 'jeetf. is uatuurlnk eek veer woder/ijd sc!ie discussies vatbaar. Xela an! \\oordl ech ter niet ep de bet n i n'i n u' van Tanera. dat men in Frankrijk yeheel andere en veel respectabeler buru'ers zevenden lieei't. dan bet treu rig troojije zedeloo/o. /wakKe vreuwen, latte. heb/iicliti^e en hali\vi)/e mannen, die /.ela iii /ijn /A-/,,?"?-',' (trouwens in zijn meeste '?emaiis) srlniiler!. i lij maakt zich eraf met de uiiv lucht, n-.t Tane;-;i. gelijk al de D n i! s.- h.' i n i l i (a i ren. de l ra n sciion \an l'-To veel te hoo"' stelt, nni des te hooier den roem van hun o\ en\ inning te d>ieu klinken. \\ai het te laag Mollen \ ;:n de generaals betreft, Zola geeft dit aan het eind zelf toe, en zegt dat hij dit gedaan heeft om door de tegen stelling te wijzen op het thans zoo uitnemend georganiseerde leger der Republiek. Te Parijs is de bekende dramaticus en feuilletonnist Ilector Crémieux overleden. Hij heeft zich doodgeschoten; hij was zeer lijdend en had niet den moed te blijven voortleven. Crémieux is het meest bekend als librettist van Otfenbach. Orphée aux £n/er», dat eerst aan Meilhac eu llalévy, later aan Crémieux werd toegeschreven, wordt nu door de Kölmsche aan een Duitscher, Karl Cramer, toegekend; maar van Crémieux zijn La Chanson de l'ortumo, Génevièee de Brabant, Le pont des soupir?, Lepetit Faust en de tooneelbewerking van Halévy's AbbéConstantin en Autour du mariage. Crémieux was in 1S28 te Poitiers geboren; hij had fortuin en kon zijn smaak volgen, ook toen deze hem van een voor loopig schitterende juridische carrière in de letteren deed overgaan. Hij behoorde onder het Keizerrijk tot den kring van den hertog de Morny en baron Haussmann; ook later bleef hij monarchist en trok zich den dood van lioulanger zeer aan. Crémieux, die steeds den Israëlitischen gods dienst was blijven volgen, behoorde tot hettoutParis van de wedrennen, de premières, de boule vards, de letterkundige en artistieke kringen. In weinige maanden was hem door eene reeks van sterfgevallen zijn geheele gezin ontnomen; dit en zijn ziekte leidden hem tot het tragisch einde. De Fransche schrijver Xavier Marmier, geboren in 18011, is overleden. liet meest is hij bekend door zijne reizen en vertalingen; hij was een der weinige polyglotte Franschen, vooral in zijn bloeitijd, 1H40?70, een groote zeldzaamheid. Hij kende Engelsch, Duitsch, Russisch, Zweedsch, Xoorsch, Hollandsen; hij was in 1832 een der oprichters van de Revue Germunique. Marmier was meer door en door een litterator, een onvermoeid werker, een nuttig en aangenaam schrijver, dan een man van beteekenis. Hij vertaalde en schreef' studies over al wat in het buitenland beroemd was. Ktudes sur Goethe, Hint. de la littcrature en Dnnemark et en Suède, Lettres sur la Russie, la Fmlande et la Polofjne, Lettres iur i'Amériq_uf, Du Rhin uu Ni>, Lettres sur l'Adriutii/ue et Ie Montenegro geven verschillende phaseu van zijn exotisme aan. Sedert 1870 was hij lid van de Académie; hij was nog steeds, tot in don laatsten tijd, ijverig werkzaam en onver moeid bibliophiel. Bij testament vermaakte hij aan de bou([iiinistes", de [mannen van de boekenstalletjes op de »rive gauche", de som van 1(X)0 francs om ter zijnor herinnering samen te dineeren. Ken Wederzien. naar Lri>\vi<; HABKIIT. (Jp den nieuwen straatweg vaii Me1a naar Amalfi reed ccn licht rijtuig de hoogte op, in dien vlugge u draf, waartoe de Italiaan clie koetsiers steeds liuu paarden aansporen, onverschillig of het, bergop- of bergaf gaat. De beide kleine paarden schenen ook werkelijk aan deze manier van loopeu gewend to zijn, waut zij draafden altijd onverdrot.cn voort, zelfs dan, v anneer zij niet door de zweep, maar slechts door ecu geroep v au den koetsier werden aange dreven. Ju het rijtuig zat ecu zeer ongelijk paar. On danks het buitciilandsch snit der klecdereu eu of schoon de heer zijn hoogen hoi d eeuigszius iu den nek geschoven had, was zijne nationaliteit zeer gemakkelijk te herkennen. De man motst eeu Ita liaan zijn, dit verrieden de donkere, onrustig fon kelende oogen. liet zwarte krocshaar en de ge bruinde gelaatskleur, nog meer wellicht de leven digheid zijner bewegingen en het vuur van zijn temperament. Tot allen, die hij onderweg ont moette, richtte de voorname reiziger, tot verbazing der goede lieden, iu liiuiuc laudtaul vriendelijke woorden, en thans, nu de coupe i'osidano, dat als in eeu prachtige wieg rustte, bereikt had, wierp de heer deu lialfuaaktcn kinderen, die op de straat romltrippelden, (enige koperen munten toe en schepte er dan vermaak iu iioc de haveloo/.e hoop over deu buit viel eu geheel als tot een kluwen dooreen rolde. Kijk Mary, is dat iiiet aardig r' wendde de man zich tot de lange blonde vrouw aau zijn zijde, die bijna boven hem uitstak, eu wier l)leekl scherp gesneden gezicht met de uit drukking der volmaakte verveling naar buiten tuurde. De zijdezachte wimpers der dame vielen met alle tcckciicn van vermoeidheid over de gnj/.e dogen, alsof zij door de vlakste eu oub< koorlijkste streek i'eed eu nicf door ecu landschap, dut al de betimvcriug \ ai; liet '/uiden in de verrukkelijkste schoonheid voor haar o ut v on w d c : maar deze uieu\\ e weg was nog niet iu haar reisboi k ais een der woiidcrvolste, ecu paradijs-laudscliap openende aaugeteckciid, eu dus \ochie zi], de echte dochter van Amcnka, zich niet vcrp.ielit, zich door de sthooulicid er\ an te laten bezielen, 'l och biedt, hier iedere kronkeling van den weg ccn ander rijk en kleun01 beeld. De m de meest fantastische vormen uvspleteu bergkefin, warm donkerbruin, 'inigordt een hoch ]c dei' aarde, dat al den zoniie°;la;is van liet /uiden ingcdroi.keu eu de weiden daar voor met het weelderigst, groen versierd ,-cliijut 1c hebben. Daai' kronkelt, zich hoven oranje- en ot roeidjoschjes vn| de wijnrank uioi't en \ersier', in kostelijke guirlandes iedere klooi'; daar gliusfei! in de duisternis de roodgloeiende bloesem der u'ranaatajipcIs: \ il^'Cii-, olijf- en .loiianui.siirfxulhoiimen wedijveren erin hunne IWÜ^CH m de weelderigste vormen iu liet. zoiniegond Ie. baden; overal groent en groeit, liet, alsof de narde zich aan bloeien en rijpen niet verzadigen kan. IMI daar beneden de blauwe xee, door de zon bc.schenen, die niet den hehteii hemel zncki, Ie wcdi; '.'eren, \\ ie van hen de meest sji. i iok]cs;icli1m'e lie'oove: ing in de meuscliciizielcn \cnmiir te doen biiiueiiilriuyeii mits zij daarvoor vut baar zi|n.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl