Historisch Archief 1877-1940
Ne. 801
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
even schoon voor het oog als aangrijpend voor
het gemoed, even machtig van stemming als ver
pletterend van emotie. ledere nieuwe phase in
Oedipus' lijdenshistorie vindt weerklank in woord
en gebaar; lichaam, stem en oog zijn de trouwe
spiegel van het gemoed. Onder de mooiste ge
deelten noem ik : het gesprek met Jokaste, de
stijgende angst, het slaan van de handen om het
hoofd, als om zich tegen een opkomenden
storm te beveiligen; het peinzend nederzitten
luj het altaar; het vluchten in het paleis, terwijl
het opperkleed als een lijkwa om hem heen flad
dert; de terugkeer na het uitsteken der oogen,
het vallen over de trappen van het paleis; het
tooneel met de kinderen. Tegen n aanvechting
zal de kunstenaar steeds op zijn hoede dienen te
zyn; in de dictie maakt hij zich gaarne aan over
drijving schuldig. Sommige woorden krijgen een
kracht, die meer verbaast dan treft; bovendien
klonk de stem in deze oogenblikken, misschien
ten gevolge van de weinig milde temperatuur der
laatste dagen, niet altijd even vol en zuiver.
Mounet-Sully's voorliefde voor buitengewoon
forsche kleuren is in de Fransche tooneelwereld
trouwens bekend genoeg; men moet een kunste
naar nu eenmaal nemen zooals hij is, met al zijn
deugden en eigenaardigheden. Over de verdere
medespelenden kan ik na het voorafgaande
niet meer uitweiden. De ,>e.nvoy'e du palnit"
zeide het verhaal van Jokaste's zelfmoord won
derlijk mooi; de twee »jeunes filles Thébaines"
de sterk besnoeide koren met gepaste ernst en
waardigheid. Jokaste miste alle temperament,
Tiresias schreeuwde, Creon was verkouden. De
Hollandsche figuranten had men begrijpelijker
wijze in den korten tijd van voorbereiding niet
genoegzaam kunnen drillen. De begeleidende
muziek verhoogde alleen in het laatste bedrijf
den indruk.
Voor Ruif-Blo» is evenmin als voor de ver
dere noviteiten of reprifes der afgeloopen week
ruimte overgebleven. De laatsten zijn over acht
dagen waarschijnlijk nog wel op het repertoire;
over het eerste kan ik kort, zijn. Mounet-Sully
beeldde Ruy-Blas misschien nog meesterlijker
uit dan Oedipus; voor romantische rollen als die
van den lakei-minister is hij geschapen; het stuk
zelf is echter, niettegenstaande de mooie verzen,
niet meor van onzen tijd; men leze het, doch zie
het niet vertoonen of dan in bet «ThéAtre Fran
cais" ; alleen in het laatste bedrijf kwam ik een
oogenblik onder den indruk, overal elders be
wonderde ik Mounet-Sully's zeggingskracht en
rirandezza in houding en gebaar, doch lieten de
jammeren van den -»ner de, terre a-mnureiix tl'u^e
toile" mij volmaakt koud en ongeëmotioneerd.
H. J. M.
IIMH1II1IIIMI
Muziek in de hoofdstad.
Wanneer ik aan de eerste simfonie van
Sehumann die in het Paleis voor Volksvlijt werd uit
gevoerd denk, komt mij de volgende opmerking
van Hans von Bulow in herinnering. De muziek
van Schurnann is zeer schoon, doch die had door
Gade geïnstrumenteerd moeten worden; en de
muziek van Gade is zeer schoon, doch die had
door Scliumaim geharmoniseerd moeten worden.''
Zulk een indruk krijst men ook bij
hetaanhooren van dit werk. Schoon van bouw. vorm en
inhoud, doch stroef zelfs hier en daar onhandig
geïnstrumenteerd. De groote ruimte van de zaal,
wierp op deze leemte een nog scherper licht ;
hoewel de uitvoering zeer lofwaardig was onder
HolV leiding.
ITet verheugde mij dat de hoer de Pauw eou
concert van Rheinbergor voor orgel met bege
leiding van strijkkwartet en drie hoorns voordroeg.
Voor zulke werken acht ik de medewerking van
het orgel op de klassieke concerten liet meest
gemotiveerd, terwijl het altijd een genot is,
den heer de Pauw te liooren. Thans weer wist
hij de frissche en vaak boeiende compositie
van Rheinberger met glans en muzikaliteit voor
te dragen, terwijl hij zich in do beide eerste
deelen als kunstenaar en in het laatste deel als
virtuoos van de beste zijde deed kennen.
Van do Amsterdamsche organisten die ik tot
nu toe hoorde staat hij m. i. beslist bovenaan.
Xa de pau/e bracht de heer Bosmans een Are
Murla van Max Rruoh voor violonccl met bege
leiding van orkest ten gehoon-. Daar de inhoud
van dat .Bruehstiiek" mij nier bijzonder boeide.
kon ik mij zonder preoccupatie geheel n a n het
spel van den lieer Bosmans wijden en verheugde
ik mij weer over zijn gezonde voordracht on
muzikale soberheid. Dat hij het technische steeds
beheerscht behoef ik niet meer te herhalen, /oor
gelukkig was de begeleiding van de soli door liet
orkest.
Van de Fninseho Oporavonrsfolling Hiïrpinn
vermeld ik alleen dat Mad. ('ognault als Pki/ine
bijzonder uitmuntte, en van de Xed.
Oporavoorstolling Mireille. constateer ik dat liet orkest
ditmaal zeer geacheveord klonk en goed tegen
zijn taak was opgewassen.
Toen wij nog een Duitsche Opera rijk waren
had men er natuurlijk niets op tegen, dat de hooi
de (iroot voor de vertaalde opera's in hoofdzaak
naai- het Fran-cho repertoire greep, (met uit
zondering van een enkele Italiaanseho), doch nn
wij alleen een Fransehe Opera hebben doet zich
het feit voor, dat beide gezelschappen Htitiiti'iiof-;,
Faiixf. Mi/inot>, Africiiinf. Hnmle.t. en spoedig
weer lin'nfrt Ie. Dinlile steeds tegen elkander op
geven. \\ ij krijgen tegenwoordig wel wat heel
veel fylf>(jei'i>"t>r, frnunot'. en T/totitns te hoeren.
Xou de Xed. Opera nu geen dankbare taak
hebben, indien zij voor de vertaalde opera'- zich
eens in hoofdzaak tot hel DuiNcho repertoire
wendde. Dan zou de leemte weer langzamerhand
worden aangevuld, want op een Duitsch
Oporagezolsohap behoeven wij in de eer-te jaren niet
meer te rekenen, zooals de heer Thoot't in zijn
artikel van het vorige jaar duidelijk beeft aange
toond. Ik weet wel dat de meeste loden van dit
gezelschap uitsluitend Fransehe rollen hebben
bestudeerd, doch ik geloof dat men, gerust een
proef in dien gee-t zou kunne!) nemen.
v. M.
P.S. In m ij u vorig artikel slaat onder de be
spreking van Bnickner's simfonie: het 8clicï~o
in Fin: dit moet zijn: het Sclisrzo en Trio.
Robert Frauz.
Er zijn perioden van groote productiviteit op
kunstgebied, er zijn perioden van stilstand of
achteruitgang, doch er zijn helaas ook perioden
waarin men het afsterven van een groot aantal
begaafde mannen moet constateeren.
De jaren 1800?1892 hebben ons heel wat
treurmaren gebracht. Thans meldt een telegram
uit Ilalle den dood van den grooten liedercom
ponist en muziekgeleerde Robert Franz.
Hij heeft (een paar leerjaren uitgezonderd)
zijn geheele leven te Kalle gesleten en het is
niet te ontkennen dat deze stad, de hoofdzetel
van het pietisme (vooral in die dagen) van groo
ten invloed is geweest op zijne eerste muzikale
vorming.
/ijn vader wilde hem voor de wetenschap op
leiden, want hoewel hij zeer muzikaal begaafd
was, toonde hij geen grooten lust zijn zoon een
van de in die kringen zoo sterk veroordeelde
broodelooze kunsten .als roeping te laten
kiezen.
De oude heer Franz zong' zijn kinderen gaarne
de geestelijke liederen voor, die in het zoo the
ologische Halle alleen getolereerd waren.
De jonge Franz luisterde altijd met verrukking
naar die gezangen, waarvan hij in zijne latere
herinneringen zeide dat zijn vader ze zong met
zeer zekere intonatie en daarbij in zijne accen
tuatie zeer juist was, hetgeen bij de vele krullen
en versieringen waarmede deze melodien waren
getooid, niet altijd gemakkelijk was.
»Mijn eerste muzikale indruk" schrijft Robert
Franz »dien ik mij echter slechts zeer vaag
herinner, valt samen met het ;>00-jarig
horinneringsfeest van de Reformatie. Ook in Ilalle werd
deze dag met groote plechtigheid gevierd en ik
verbeeldde mij als in een droom een koor van ba
zuinen te hooren, die (zooals ik later vernam)
Luther's onsterfelijk lied: Ein'feste Burg ist
unser fifott" van don torentrans van de hoofd- en
stadskerk uitvoerden.
Hoewel Robert altijd met verrukking naar de lie
deren zijns vaders luisterde, slaagde hij er op!4 ja
rigen leeftijd eerst in, toestemming te krijgen om
onderwezen te worden in de muziek. Zijne onder
wijzers lieten echter veel te weuschenover. Eerst op
2()-jarigen leeftijd, toen hij het gymnasium geheel
doorloopen had, kreeg hij vergunning naar Dessau
te gaan om bij Friedrich Schneider les te nemen.
Onder leiding van den beroemden componist van
het oratorium Dus Wel't/ericM ontwikkelde hij
zich spoedig. Daar ontmoette hij een studiege
noot uit zijn geboorteplaats, een zekeren lïeupseh,
die zeldzaam begaafd wa> als improvisator op
het orgel. Vooral bij koralen wist hij den eantus
firmus tip de rijkste wijze te tigureeren. Franz
vergat nooit, hoeveel genot hem het spel van
Ueupsch verschafte en hoeveel hij daarvan ge
leerd heeft wat betreft de behamiciii g van het
vrije contrapunt. Men bespeurt uit het aange
haalde dat bij uitsluitend in den gowijdcn stijl
werd onderwezen. Te Ilalle teruggekeerd zijnde.
sloot hij zich bij een kring aan. die alleen de
oud-Italiaansclie en oud-Duitscho knust huldigde,
die met liach eu Handel aft-loot. Toen ging ech
ter het volle licht over liach bij hem op.
De kennismaking met Schubert's liederen was
voor hem eene openbaring. Hij kon zich daaraan
niet verzadigen, terwijl hij nu liegree)) welken
weg hij moest bewandelen. Hij heeft heel wat
liederen in Schubert's stijl gecomponeerd, doch
die met krachtig zelfhedwang in portefeuille
weten te houden, daar hij voelde, dat hij nog
niet zichzelf was.
Hij verdiepte zich toen ook in de
MondolssohnSchumannsche school, die met autoriteit begon
te heerschen. /ijn eerste uitgegeven werken dra
gen dan ook de sporen van die richting.
Lang bleef Franz als componist onopgemerkt,
daar het hem niet spoedig gelukte een uitgever
te vinden. Toen echter zijn opus l verscheen en
Schumann een uitvoerig artikel aan hem wijdde,
waarin hij den strijd en de reactie tegen den toen
heerschenden smaak van liederen besprak en er
O]» wees dat de nieuwe edele geest, die zich in
het lied openbaarde, bij Franz' liederen op schoone
wijze was uitgesproken, torwij hij er bijvoegde:
?>wio zoo begonnen is mag zich niet verwonderen,
wanneer men in de toekomst nog veel hoogere
eischen aan hem stelt," werd de aandacht op eens
op den jongen componist gevestigd en begon men
langzamerhand zijne liederen te waardeeren, hoe
wel bet lang duurde eer het publiek zich ver
trouwd had gemaakt met zijn stijl en wijze van
uitdrukking.
Later hebben vooral Liszt. Ambros en Heinrich
Schuster zich ernstig met Kobort Franz bezigge
houden. Liszt's brochure, waarin bij de zieholle
opvatting on de juiste muzikale uitdrukking van
zijne liederen bespreek!, is velen lie.kond. Do
meest uitgebreide studie over Itühort Franz is
echter die van August Saran. getiteld: J\/il>ert
iV.ni! umi (!«,!< ile.nixlu' Valkx- umi Kircbciilic'1,
waaraan zijn toegevoegd eenig'o bijlagen,
nl.oudkorkolijko koralon \oor gemengd koor,
oud-duitscho liederen uit bet Loclilioim'T Liodorboek en
de Ott'sche verzameling, beneven- vier koralen
uit het gezangboek van Froylinghausen voor ge
mengd koor (allen door Franz heuorkt).
Die bijlagen getuigen van de grondige -tudiën
die l' ranz van de oud -d nitsriie kerkelijke eu
wereldlijke liederen gemaakt lieett.
In die bewerkte liederen ho-peurt men geheel de
muzikale richting van dien tijd. De melodieën raken
vaak het kantje van ziekelijke -"ntimontalileit
terwijl de voorliefde voor ?"?/-, maat op bedenke
lijke wijze aan den da:i--rh\ llimu- herinnert:
ook doet de breed aangelegde -l rofenboi' w met
de talrijke svmmetris'-ho inde.dingen deniinloed
van den ari;;\orni bespeuren.
Doch slaan wij nog een blik op zijn eigen
liederen en zijne bewerkingen van de meester-tukken
van llarh. waardoor hij (zoo u ij hopen) voort
durend in iie herinnering zal blijven voortleven.
Hoewel Franz in zijne liederen geheel zich
zelf is. heelt bij in den \orrn eu bouw nooit de
uitsluitend geestelijke richting, waarin hij om
wikkeld is. verloochend.
Hij heelt in hoofdzaak den couplet vorm bijge
houden: de doorg.'componoerdo liederen trelt men
Haide ist brattti, einst blühte sie roth bewijzen van
krachtige dramatische uitdrukking heeft gegeven.
Hij zorgde er steeds voor, ondanks den
coupletvorm zijne muziek geheel te wijzigen naar de
woorden, hetzij door veranderde melodie, hetzij
door veranderde begeleiding. Hierin is hij conse
quenter dan de meeste componisten, die dezen
vorm hebben aangewend (Schubert zelfs niet
altijd uitgezonderd). Wanneer men den bouw van
Franz' liederen nauwkeurig ontleedt, zal men ver
baasd staan, hoe systematisch Franz daarbij te
werk ging, geheel volgens de oudere vormen.
Men neme de proef maar eens met opus 28.
Xo. 5, Lamt, o Welt, o lass midi sein, dan vindt
men de volgende verdeeling: Thema in Bes dur,
nasatz met omgekeerd thema, transpositie in ('.mol,
omkeering in G.mol, het omgekeerde motief ver
der uitgebreid, dan hetzelfde motief in
sequenzenvorm, dan slot van de strofe (van de omkee
ring van den nasatz), slot van het lied.
Of van opus 31, No. 6, Mein Herz ist im
HochlantJ, bestaande uit: Thema, nasatz, trans
positie op de IV en V, verkort, thema, daarna in
sequenzvorm, gewijzigd thema, slot.
Franz verschilt echter van de meeste
liederencomponisten van den ouderen vorm zeer sterk. Bij
hen was vorm en factuur meestal hoofdzaak; bij
Franz echter is het de kleur der expressie die
zich aan u opdringt en die u den vorm doet ver
geten, /oozeer was hij den vorm meester dat hij
nooit blijk geeft zich aan de vormen te houden
voor ieder die zich niet bepaald tot analyseeren zet.
Ook wat zijne zoo stemmingrijke begeleiding
betreft, vermoeden velen niet hoever de studie
en het voorbeeld van liach daaruit spreekt en
waarvan men overal de sporen vindt, al ver
smaadde hij ook de middelen van de nieuwere
klaviertechniek volstrekt niet. Vooral de groote
zelfstandigheid van de begeleiding die toch altijd
zoo innig met de melodie verbonden is, en den
indruk geeft alsof het een noodzakelijk uit het
andere moest voorkomen, wekt steeds de bewon
dering.
Meesterlijk is bij hem de samensmelting van
woord en toon. Waarheid on diepte van de ge
moedsaandoeningen, soberheid van uitdrukking
en groote zangerigheid geeft hij met grootmees
terschap, terwijl bij besliste voorliefde voor het
volkslied toont en hierin vooral weet hij dit
alles zoo treffend voor te stellen.
/oo vatte Franz het lied op. Zoo kennen wij
hem het meest en hebben wij hom lief. doch
zooals ik zeide, hij deed veel meer.
De partituren van do oudere meesters zagen
er wonderlijk uit. Alleen de zangstemmen waren
uitgewerkt, doch verder moest een organist, of
combalist naar een becijferden bas, zijne partij
uitvoeren en even onnauwkeurig waren de aan
wijzingen voor do bijgevoegde instrumenten. Van
ieder goed organist werd toen -verlangd dat hij
in staat was op zulk een bas eene polyphone be
geleiding te improviseeren (waaruit men zien
kan dat do gebrekkige middelen don kunstenaars
eischen stolden, waaraan nu nog maar heel wei
nigen zouden kunnen voldoen.)
Hebben Mozart en Mendelssohn reeds eenige
werken van Handel on liach bewerkt voor orkest,
het bleek toch later dat dez.e groote mannen niet
altijd grondig genoeg te werk waren gegaan.
Hot is vooral in do bewerking van Har-h's
('nntntrn. Mnitli.fie.Hu l'nnxion en vele andere werken
dat Franz onschatbare diensten beeft bewezen.
Hierbij kwam hem zijne wetenschappelijke oplei
ding zeer to stade.
Vooral Baeh's manuscripten geven licht tot
verwarring aanleiding. Ik heb wel eens een
manuscript van IJach onder de oogen gehad.
Bacil was vader van een groot gezin en zag dus
o)) de kleintjes. Wanneer er nl. notenbalken over
bleven schreef hij die zooveel mogelijk vol. waar
door het niet altijd gemakkelijk is den draad te
volgen.
Mot droefheid zullen do ernstige kunstvrienden
den grooten man zien heengaan. Hoewel Franz
nooit gehuldigd is als ster of maestro, zal de stille
hulde o]i zijn graf welsprekender zijn dan do
luidruchtigste manifestatie!!.
Veel lood heeft hij gehad. In ls<;s. L") jaar
nadat hij de betrekkingen verworven had van
organist aan de l'lric.Iinkfrk, dirigent van de
fSniriiic/uli-niie. (on later fiiirersifiif'Hii.HsH-director),
werd hij getroffen door volslagen doofheid,
zoodat bij zijn betrekkingen moest neerleggen. Men
heelt echter allo wereldscbe zorgen van hem
weten te verwijderen. Thans is hij heengegaan en
laat zijn werken als levende getuigen na van
zijne 7.00 rijk begaafde natuur. Al wat zingt
boude zijne liederen in waarde en al wat onze
groote moester- eert, bowondoro hom omdat hij
zooveel schoons heeft aan het licht gebracht.
Toont bij in al zijne liederen boe diep bij alles
gevoelde (zoowel \reugde als leed), treurig
juist op hem toepasselijk zijn de regels:
Do oiȟ;i';ivii]j?(>ii van Toinpoji. j
De Dnitsche lït'ichfirnzi i'irr doet over do nieuwe ?
opgravingen in het noordoostelijke deel van Pom
peji de volgende interessante- niodeilei-liiigen :
1'orwij] 'iet n -g in het begin van dl! ]aar schoen,
alsot uien hier -hvhts armoedige en onbedui
dende woningen zou vinden, i- er sedert het
begin van den zomer ei») aanzienlijk hui.- voor
don dag gekomen, dat de opmerkzaamheid der
bezoeker- van i'ompeji in hoo^e mate opwekt.
/oker was het de woning \an oen vermogend
man: hehaho dit hoofdgebouw waren er nog drie.
niissehie') \ ier belendende huizen in zijn bezit.
dit leidt men :''' uit de wijze waarop deze hui
zen niet eikander en met bet grootste huis
in verbinding -laan. Twee er van zijn namelijk
zoo niet 'iie! hooidgobonw verbonden, d;it men
uit de acblordi-ur 'het imnticinn) van het laat-te
en uit die van ern der aangrenzende buizen
-lechts door hot atrium van het andere bijge
bouw op de sinuit kan komen. Het interessante ;
van het groote 'en statige hoofdgebouw berust op
den uitstekenden toestand waarin zoowel het
gebouw als de schilderingen verkeeren. De aard
beving van het jaar 63 n. Chr., waarvoor zooveel
oudere gebouwen van Pompeji ten offer vielen,
had hier zoo goed als geen schade aangericht
Daarbij komt, dat het huis geen bovenverdieping
had. maar zich in behagelijke breedte slechts
over den vlakken grond uitstrekte, zoodat de
onvermijdelijke vernieling der bovengedeelten,
die door de ingestorte aardlagen niet bedekt
waren, bier minder te betreuren valt. Het is een
oud huis, on waarschijnlijk gebouwd, voordat
omstreeks HO v. Chr., Pompeji eene Romeinsche
kolonie werd, dus op een tijd dat Carnpaniëin
kunst en andere beschaving nog veel meer onder
den invloed van de Grieksche koloniën dan onder
Rome stond.
Het huis is, wat, de architectuur betreft, i»
hoofdzaak zoo bewaard gebleven, als het toen
gebouwd werd ; terwijl de beschildering van muren
en zuilen volgens den smaak van den tijd, meestal
geheel of gedeeltelijk vernieuwd is, en wel in
den laatsten stijl van Pompejaansche schilder
kunst die ongeveer sedert 50 jaar na Christus
gebruikelijk was geworden. Deze laatste over
schildering had plaats vóór het jaar (>0 na
Chr., want in dit jaar schreef iemand eene
overigens niet heel duidelijke aanteekening op een
der zuilen van den voorhof, en voegde er den
datum bij. Het atrium is met vier zuilen (atrium
tetrastyluni); het dak liep aan alle vier de zijden
naar het midden af, waar het eene vierkante
lichtopening had van circa 5 X ?'?& Meter; aan
de hoeken werd liet gesteund door vier zware
korintische zuilen,van tufsteen en met stuc bekleed.
De zuilen vond men omgevallen; men is op het
oogenblik aan het werk, om ze weer overeind te zet
ten en het is nu reeds zoo goed als zeker, dat zij de
reusachtige hoogte van 7.80 meter hadden. Als men
daarbij de kroonlijst en de schuinte van het dak
rekent, dan blijkt het dat de wanden van het
atrium niet veel minder dan 10 meter hoog kon
den zijn, dus een buitengewoon hooge en luchtige
ruimte. Ook de kamers die het atrium omgaven,
waren zeer hoog, buiten allo verhouding tot hun
kleine oppervlakte (omstreeks 4 meter in bet
quadraat). Slechts in een van (loze is de
stucbede.kking der muren uit don tijd der opbouwing gedeel
telijk behouden: haar groote eenvoud een
roode lambriseering door een gemarmerde streep
van het witte muurvlak gescheiden doet ver
moeden dat van bet begin af, deze ruimten niet tot
de bevoorrecht e behoord o.niaar deze veel eer rondom
den voorhof lagen. De hoogte van deze kamers,
nergens zijn zij in baar volle hoogte behou
den gebleven gaf dan ook later aanleiding,
om de drie kamers die aan iodoren kant
van het gebouw lagen in de hoogte door te
deelen, zoo, dat men boven ieder ervan nog
een kleine kamer uitspaarde.
Niet minder dan drie trappen voorden naar deze
onvorsiorde kleine ruimten; deze dienden tot
provisiekainers. shvvenvertrekkeii en dergelijke doelein
den, terwijl de heldere en eenvoudige stijl van den
bouw (the bewonderenswaardig grootschhoid on be
koorlijkheid vereonigt) een tamelijk reehtstreoksch
uitvloeisel der (iriokscho beschaving in eene zeer
ontwikkelde periode aanduidt ; van de
schilderversiering kan niet hetzelfde1 gezegd werden.
/onder twijfel droegen oorspronkelijk de wanden
de ernstige en stijlvolle stukdecoratie van den
voorromeinschen tijd van Ponipoji, (nabootsing van
veelkleurige marmorvorsierin;1, afgewisseld door
architectonische indoelingen in schoone (.rieksche
vormen, alles in plastisch stucwerk'); maai- hier
van is slechts n spoor (boven reeds vermeld;
in een eenvoudig vertrok aanwezig. Iets meer is
behouden van oen decoratie die het huis in den
lionieinschen, misschien echter nog in den
republikeiuscben tijd ontving, eene decoratie, die ook
marmerbokleeding en architectuur nabootst, maar
slechts door schitilerwcrli; zouden plastisch stuc
werk. Deze soort van schilderwerk is wel in het
atrium slechts op de bovenste gedeelten van de
muren gebleven, en benedenaan door ecu latere
beschildering vervangen, maar (loze laatste sluit
zich nog zoo precies aan bij de oudere, dat wij bier
zoo tamelijk den indruk krijgen van een atrium
uit don tijd der llepubliek. Beter bewaard zijn
dergelijke schilderingen in sommige kamers aan
don voorhof. Bijzonder belangrijk zijn zij niet.
Behalve wat deze overblijfselen betreft js bet
l'ompejaaiischo buis in don laatsten tijd van
I'ompoji in don stijl van dien tijd afgeschilderd ge
worden. I u den voorhof is ook doorliet sehil,]onvf,r];
de hoogere vnovbal van ilcdrio l-.igereondi r-i-heiilen.
/ij heeft lichtere en levendiger kli-m-ou; de
zuilen zijn van onderen, waar zij rond zijn. geel,
boven aan gecanneleerd en wit; aan de muren
zijn de hoofdvakken levendig rood. Danrenteïi-n
zijn de zuilen der drie lagere zalen van onderen
rond en donkerrood, van boven wit en achthoekig;
de muurvlakken zwart niet breede. n,-le randen
omzoomd, en gescheiden dooi1 smalle architec
tonische uitsteeksels op witten grond. Feu bij
zondere bekoring hooit de voorhof eehler door
dat de zolderingen op de drie lag..n- kanten
zoo bijz h-r goed bewaard gohlo\ on zijn. Die
zelderingeii liggen op houten dwiir.-l-alken, die
van de eene zuil naar de andere loopeii: zij
toonon naai' den tujn been eeno loodrechte
vlakte, waarover van boven de rand van hel dak
uitsteekt.
Op deze vlakte. ,lie mol wit stuc i- bedekt, is
nu bij iedere zuil een meor hoog dan breed vlak
atgedeebl, dat op een donkeren grond een klein
ornament, een -tierenkoii. een bloeia of ie:-der
gelijk- bevat. Op de ruimten tnsschen do zuilen
daarentegen zijn hr'-ode lage vakken afgedeeld,
waar op witten grond kleine groo)>i n dieren.
vogel< en planten zijn geschilderd. Ori;-'iuenten
in stucreliëf, met levendige kleuren ge... bilden',
sierden den dakrand, waarover ? ;e:n de einden
van de halfronde dakpannon, die de platte dakpan
nen verbinden. - - palmbladvormige iVoiitpannen
uit-takon. Xelden - het mogelijk ge--, ""M \an
het uiterlijk van oen Itomeinsch peri-tvüntu nit
den eer-ten keizertijd,, zulk oen duidelijk over
zicht te krijgen, en bet heoi't een bij::oi"!"rc aan
trekkelijkheid de stemmige grondvc.rnr-n v.-n oen
M'oegoi'e periode dooi' deze lichtere. zi"-v,at l .~>0
jaar latere ornamenlatie omgeven :o / ? n. Op
merkenswaard is nog een urigiinjele -, t-v-ierin"