Historisch Archief 1877-1940
No. 801.
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
welvarende boerenplaatsen, voor welke mooie
bloembedden onderhouden werden, wier schuren
?vol waren van koren, en op wier erf zaai- en
maaimachinen, goede ploegen en wagens
aan?duidden, dat hun bezitters reeds lang de
voordeelen van de moderne landbouwkunst begrepen
hadden.
Onder het voorwendsel ons paard te willen
laten drinken, gingen wij in een van de onaan
zienlijke blokhuizen. Een jong Indiaansch meisje
in een net, licht katoenen kleedje, met lang
.afhangend, zwart haar a la Mozart, en donkere,
schuw kijkende oogen, een ongeveer zesjarig
dochtertje naast zich, trad ons vragend tegemoet,
gaf mijn metgezel op zijn verzoek zwijgend een
emmer en wees op den put. Toen ik haar daarop
mijn wensen te kennen gaf, als vreemdeling, die
nooit Indianen gezien had, maar veel goeds van
hen gehoord en gelezen had, het binnenste van
het huis te zien, verzocht zij ons vriendelijk
binnen te komen, en toen uit eene slaapkamer
daarnaast kindergeschrei klonk, liep zij snel weg
en kwam met een lief, klein, zwartoogig wezentje
van vijf weken weer terug, dat zeer netjes op
een soort van kussen gebonden was en dat zij
mij met een gelukkig gezicht in de armen legde
omdat ik zeker nog nooit een >Jndian baby"
gedragen had.
De woonkamer, waarin men dadelijk van
buiten inkwam, was groot en zindelijk; een groote
ijzeren kookkachel van de nieuwste soort stond in
het midden, goede gewreven stoelen en tafel
waren smaakvol geplaatst. In de slaapkamer
wilden wij niet kijken; een bijzondere kamer
diende nog voor vertrek voor den knecht. Het
was blijkbaar een jong echtpaar, dat hier woonde;
de plaats was niet groot, 30 akkers, zoo be
weerde de jonge vrouw, maar alles maakte een
zeer goeden indruk; in kleine boerenwoningen
in Duitschland zou het er nauwelijks beter uit
zien dan hier.
Later hielden wij nog eens halt bij een groote
boerderij. Een Indiaan, ongeveer GO jaren oud,
met witten baard, gaf een jong mooi paard te
drinken en gaf ons bereidwillig op al onze
vragen inlichtingen. Hij had door zijn werk lang
zamerhand een groote boerderij verkregen, voor
een deel gekocht, voor een deel door rooien in
het bosch gewonnen. Ilij rekende met trots
uit. dat zij in eigendom l GO akkers bevatte,
?ongeveer G5 hektaren ; hij had 14 paarden, en
«en van die liet hij in een naburige stad voor
de wedrennen traineeren, er was hem reeds
meer dan 1000 dollars voor geboden. Koeien
hield hij alleen voor eigen gebruik, niet voor
?^business", zooals hij er bij voegde.
Zijn huis was een groot gebouw met twee
ver?diepingen; heldere, witte gordijnen versierden
de vensters en op de open veranda was de
koffietafel gedekt met glanzend wit damast en goed
porselein. Mooie, wijd uitgestrekte boomgaarden
en vette weiden grensden aan den tuin en menige
Duitsche heereboer had dezen »roodhuid" om zijn
behagelijk bestaan kunnen bevrijden.
Op het kerkhof', waarop uit het welige gras,
talrijke obeliskvormige marmeren gedenksteenen te
voorschijn staken, kon ik de verzoeking niet
weerstaan over het hek te klauteren om de
opschriften te bestudeeren. Zij waren alle in liet
Engelsen en droegen meest een verwijzing naar
bijbelplaatsen, benevens het geboorte-en sterfjaar
van den hier rustende. Een verbazend grooto
gedenksteen was voor een opperhoofd gezet.
W. Crew, ȟrand Sachem of the Tuscarora
Nation of the Indians, who died 1857, <>'2% yoars
old" enz.
Een lang opschrift vertelt al zijn verdiensten
en prijst in hem, dat hij vele jaren opperhoofd,
-een rechtschapen man, een goed burger, een braaf
echtgenoot, een goed vader voor zijn kinderen,
enz., enz. geweest is. Zouden zich de voorouders
van dit opperhoofd van de »Tuscarora Nation"
niet in hun graf omdraaien, als men hun den
inhoud van het grafschrift vertolkte 'i
Tot slot zagen wij nog een tooneeltje van het
wilde Indianenleven; want plotseling stormde
met een luid gehuil een troep met veeren opge
tooide Indianen-jongens voorbij, groepeerde zich
zich om een snel geïmproviseerd legervuur en
begon zijn krijgsdans, daarbij lichte geweren in
de lucht afvurend en vreeselijk schreeuwend.
Eerst toen wij hen door middel van oen ouden
Indiaan verzoeken lieten nader bij te komen en
hun een quarter (l mark) beloofd hadden, kwa
men zij nader en toonden hun mot roet zwart ge
maakte gezichten en hun deels nog echten
vedertooi. Zij speelden Indiaantje, zooals onze school
jongens na de opwindende lectuur van Vri/kof/el ook
wel doen. Ook voor hen zijn de groote daden van
hun voorvaderen zeker nog slechts sprookjesachtige
herinneringen, misschien scheppen zij reeds uit
dezelfde bron als onze kinderen, want de
Indianenlektuur, Mayne Keid, Cooper en Aimard moet
juist in deze Indianen-dorpen grooten aftrek vin
den. Sic transit gloria mundi!
Uit «Ie Siberische loodmijnen.
Bij den uitgever Siegfried ('ronbach te lierlijn,
die ongeveer twee jaar geleden ook de schilde
ring van den onverschrokken Amerikaan (ieorgo
Kennan, die zooveel opzien verwekte, het eerst
in het Duitsch uitgaf, is vóór eenige dagen een
collectie brieven verschenen van een professor,
die als gratie tot levenslangen dwangarbeid ver
oordeeld, in de Siberischeloodmijnenstierf.ilet bock
bevat nog veel ijselijker beschrijvingen van het
ontzettend lijden in de Siberische loodmijnen, dan
er in de werken van Kennan vervat zijn. Twee jaar
lang heeft Jaksakow in de loodmijnen den krui
wagen getrokken, toen is hij er aan gestorven.
.Zijne nalatenschap, een hoop verfrommelde papie
ren, met kleine letters dicht beschreven, vertrouwde
hij aan zijn jongen vriend Baikaljow toe. Het zijn
aangrijpende brieven en opmerkingen, in liet ge
heim aan de zijnen geschreven. Uit de warme
woorden van deze met tranen bevochtigde snip
pers papier schemert hier en daar de zwakke
hoop van den levendig begravene door, dat. zooal
niet hijzelf, dan toch zijn handschrift tot diege
nen zal geraken, die vergeefs op zijn terugkeer
wachtten. Zeven jaar geleden, een of twee maanden
na den dood van Jaksakow, ontsnapte Baikaljew,
een vijf- of zes-en-twintigjarige jonge man van
athletischen lichaamsbouw, uit de mijn en kwam na een
tweejarig rondzwerven te Parijs, later ook in
Hongarije. Te Pest gaf hij de brieven van Jak
sakow aan een vriend ter publicatie, bij wien hij
langen tijd als gast vertoefde. Het zijn zeventien
brieven die door den onbekend gebleven vriend die
ze voor de pers gereed maakte in twaalf kapittels
samengevat en naar Baikaljew's mededeelingen
van eene inleiding en een slot voorzien zijn. Zij
ioopen van 7 Eebruari 1882 tot 17 Januari 1885.
* +
Den 7den Januari 188:2 vierde Vassily Jaksa
kow, acht en twintig jaar oud, professor aan de
universiteit te Moskou, zijn bruiloft met de
schoone dochter van een rijken Moskouschcn
koopman, 's Avonds laat iemand den bruigom
naar buiten roepen. Deze verwijdert zich, zonder
dat de bruiloftsgasten er iets van merken. Drie
geheime politiebeambten wachten voor zijn deur
en verzoeken hem, terstond met hen tot het in
orde brengen van een dringende zaak naar het
politiebureau te rijden; de gansche zaak, zeiden
zij, zou niet langer dan een kwartier vorderen.
Jaksakow gehoorzaamt, zonder iemand wat te
zeggen. Hij rijdt met de drie mannen naar het
politiebureau en is van daar nooit weder tot
de vrijheid teruggekeerd. In het politiebureau
werd hij in een vochtige, enge cel geduwd, waar
hij zijn bruiloftsnacht doorbracht. Eerst den vol
genden morgen vernam hij van een knorrigen
politiebeambte, dat hij beschuldigd werd, aan den
aanslag op het leven van Alexander II (hïMaart
1881) deelgenomen te hebben. Jaksakow, die
tot nog toe een getrouw onderdaan van den Ozaar
geweest was, begreep niet, hoe hij in zulk een
zware verdenking kon geraken. Maar de politie
beambte onthulde hem aanstonds het fijne weefsel
der aanklacht. Jaksakow had kort geleden zijn
oude woning verlaten on bij deze gelegenheid
zijn huisknecht een afgedragen demi-saison cadeau
gegeven. In een der zakken vond de huisknecht
een brief van den nihilist Kibaltschitsch, die een
half jaar vroeger wegens don aanslag van l i! Maart
1881 terechtgesteld was. En een neer
gocompromitteerende brief was het! Kibaltschitsch ver
langde daarin van Jaksakow de ^beloofde zaak."
Wat kon dit anders zijn, dan het materiaal voor
de dynamietbommen, die het lichaaam van
Alexander II verscheurden? Dit had do scherp
zinnige huisknecht terstond ontdekt, en de
politie had hem gelijk gegeven. Wat hielp het
Jaksakow, te beweren, dat hij Kibaltschitsch
aan de universiteit gekend bad op oen tijdstip
toen deze zelf nog niet wist, wat een nihilist
was? Wat hielp het Jaksalow, te verzekeren, dat
de «beloofde zaak" niets dan een onschuldige
regenjas was, dat de brief uit het jaar 1877 af
komstig was. Jaksalow werd tot levenslangon
dwangarbeid veroordeeld, en dat was eene gratie;
want op de misdaad, waarvan hij beschuldigd, maar
niet overtuigd was, stond eigenlijk do doodstraf.
Jaksakow werd naar Siberiënaar de zilvermijnen
van Xertschinsk getransporteerd, die op kosten
van de schatkist voor de privaat-nnaneiën van
den Ozaar geëxploiteerd worden en wegens hun
gering zilvergehalte in dit (Jaksakow's) geschrift
loodmijnen genoemd worden. Het vervoer naar
Siberiëduurde anderhalf jaar. Twee jaar lang trok
Jaksakow vervolgens in de loodmijnen den kruiwa
gen. De geleden smart maakte den gewezen
hoogleeraar tot idioot. Daar verscheen, midden in Sep
tember van .1885, een vreemde heer, blijkbaar uit
Petersburg, voor de loodmijnen en verlangde door
het bezichtigen der gevangenen zijne nieuwsgie
righeid te bevredigen. Zij worden voor hem ge
bracht, onder hen ook Jaksakow. De opzichter,
die het vreemde gezelschap als gids diende, vroeg
den commandant der wacht naar de geschiedenis
van den idioot. De commandant der wacht vertelde
de fabel, die door den Moskouor huisknecht en
de politie was opgegeven. Toen gebeurde er iets
verschrikkelijks. Do idioot kroeg voor oen oogen
blik zijn verstand terug. Mot alle kracht slin
gerde hij den zwaren kruiwagen, waaraan bij
geketend was, in de hoogte on onder den uitroep:
»Je hebt gelogen, ellendeling!" wierp hij dezen
den soldaat naar hot hoofd, zoodat de ongeluk
kige op de plaats ineenzonk. Jaksakow zelf viel
uitgeput neer. Men sleepte bom do loodmijn
weder binnen en ketende hem aan oen muur.
Daar is hij na weinige weken gestorven.
Uit do aanteekoningen van Jaksakow, die deels
schilderingen van gruwelijke ervaringen, deels
overdenkingen bevatten, worden hier eenige voor
beelden medegedeeld. Uit don kerker van
XischniXowgorod schrijft hij den loden Mei 18S-J:
= Ik ben met vijftig anderen tusschen vier muren
ingesloten. De kelder is smal, dik ligt de schim
mel op zijn wanden. Op den vloer reikt ons het
vuil, hot verrotte stroo tot aan do enkels. Dat
is ons leger. Twee rijen lage planken britsen
nemen de helft van do ruimte over haar
geheole lengte in. Hier zou ik 's nachts oen
plaats hebben om te rusten: hier slapen ook
de overigen, zonder kussens op do bloote
bank. Maar wij hebben onze plaatsou aan de
vrouwelijke leden van twee verbannen familiën
afgestaan, die met hare kinderen hare ochtgonooton
vrijwillig in do ballingschap gevolgd zijn. Een
mensch, die ooit betere tijden gezien heeft, kan
van het lijden der verbannen gevangenon volstrekt !
geen denkbeeld bobben. Ilij kan zijn oogen niet
gelooven, kan de vrooselijko zekerheid, die zich
aan hem opdringt, niet gelooven, wanneer
men hem in zulk een kelder, geheel van de
wereld afgesloten, maar met wormen ge,vuld en
walgelijker dan hot gral. noderlaat en hem !
zegt, dat dit voortaan zijn plaats zal zijn ....
Do moesten snakken naar lucht, als een landdier :
dat in het water gcrworpen wordt; hot bootd
begint hun te duizelen en weinige minuten nn |
, hun binnentreden vallen zij bewusteloos neer.
Maar de lotgenootcn, de overige ongelukkigen,
wekken den nieuweling weder tot het leven op,
en na verloop van een dag of twee heelt iederoen ,
zich aan de lucht der llnssischo kerkers, met ;
lijklucht gevuld en met post- en typhuskiemen ;
doortrokken, gewond." j
Te Tonisk kwam Jaksakow uit Thyumen don :
l On September l^s'2 por schip aan. Hij schrijft, j
»0ok de binnenplaats van de gevangenis te Thyu
men was reeds vol, eer wij de reis aanvingen.
Sinds den dag onzer aankomst namen wij in aan
tal voortdurend toe, er kwamen steeds nieuwe
karavanen van bannelingen uit Perm en
Jekaterinenburg. Wij werden steeds meer en meer uit
onze toch reeds enge ruimte verdrongen en ten
laatste lagen we feitelijk bovenop elkander, wan
neer we niet meer staan of op den grond
nederhurken konden. Dit lot wachtte ons ook op het
schip. Negen honderd menschen in een kooi, waarin
niet eens vierhonderd plaats konden vinden, als ieder
eengeheele slaapplaats had moeten hebben. Van de
gezinnon lagen de sterkere leden in de rusturen
altoos op den grond en dienden hun vrouwelijke
familieleden en kinderen tot kussens, anders ston
den of hurkten zij in een kring rondom hen.
Van de overigen hebbon de buren met elkander
afspraak gemaakt en gebruiken afwisselend den
grond en hunne ruggen, (iedurende den slaaptijd
zag het inwendige van de kooi eruit, als de
omgeving van een grooten kuil op het
slachtveld, waar de lijken der gevallenen, gereed
om ter aarde besteld te worden, dooreen, bo
ven over elkander heen liggen. De
scheepsgevangenis herinnerde hieraan vooral in de tweede
helft van de reis, toen niemand meer iets
van het reisgeld overhad en ieder den teerkost
met vechten verkrijgen moest. Al de slapers waren
bebloed; een deel van het bloed droop op dege
nen af, die op den vloer lagen, voor een deel
stolde het op de lichamen der menschen. Gedu
rende don dag heerschte op het schip een verstik
kende hitte en de toch reeds verpeste lucht werd
met een bedwelmenden bloedreuk gevuld. Op dit
schip brak typhus uit. Van het i 100 koppen sterke
transport bleven er geen 700 in het leven.
De grens van Siberiëwordt op de plaats, waar
de troep van Jaksakow haar overschreed, door
een hoekige zuil aangewezen. Joksakow schrijft:
»Ik keek tot den hoogen grenssteen, die sombere
grafzuil van honderdduizenden bannelingen, om
hoog. Ilij was aan de zijden volgeschreven mot
handteekoningen en berichten, afscheidswoorden
van de voorbijgctrokken karavanen. Ken mijner
lotgonooten, een grijsaard met sneeuwigen baard
en witte haren, las gretig de verschillende
hieroglyphen, de geheime teekens der nihilisten, en
terwijl in de eindelooze stilte van tijd tot tijd
onze ketenen rammelden, vulden zijn oogen zich
met tranen. -Ik kom al, mijn zoon, mijn arme
zoon!" snikte hij. Hij had onder de opschriften
het handschrift van zijn eenigen zoon ontdekt,
dien men in het vorige voorjaar veroordeeld
en, zonder er de familie kennis van te geven,
mot de bannelingen uit Petersburg naar Siberi
verzonden hoeft."
(Slot volgt).
vergeten had. Doublet was het kalfsvel gevolgd,
wijl er in de Seinestad meer dingen ontstemd
waren dan piauos. Hij maakte een vrij goede
carrière als verdediger van het vaderland en trok
zich in 1814 als escadronchef in het Hotel des
Invalides terug. Het. toeval deed hem de
verkooping van het meubilair van koningin Hortense
bijwonen, en daar vond hij den hem zoo dierbaren
vleugel, waarvau bij voor een geringe som eige
naar werd. De moedige kanonnier, die dikwijls
daarna aan den disch van Champeaux aanzat, was
Alexis Singier, een leerling van den beroemde
komponist Méhul.
De vleugelpiano van Marie Antoinette.
Kon kanonnier van de mitionnle garde van Pa
rijs trok met ecu aantal kameraden deu 10 Augus
tus 17'J2 de bestormde Tuilcriën binnen. De
vreeselijkste verwoestingen ware u op de inname van
het slot gevolgd. De artillerist betrad de muziek
zaal, toen juist een gewapende volkshoop daar
alles kort en klein sloeg en op het punt was den
vleugel der koningin in den tuin te werpen. Reeds
hadden zij het, kostbare instrument van het on
derstel genomen en dwars door een der vensters
geschoven, nog n ruk en het, lag in duizend
stukken op den grond, toen de burgersoldaat met
stentorstem riep: Houdt op!"
//Loop naar den duivel !" was liet antwoord,
,die kast is niets beter dan het andere tuig, de
beelden en do spiegels, zij moet, er ook uit.'"
_,Miiar dat vergulde ding kan ous nog dienst
doen In zijn lijf zit muziek, ai de nationale lie
deren zitten er in. Kom zet het weer op zn'
bcenen en je zult, eens wat hooren !"
De kanonnier speelde de Canmisjnole, de
Marseillaise en ('a ira en de jubelende troep brulde
ze na en danste van vreugde. Men liet het instru
ment verder ongemoeid, en het gelukte den kanon
nier eindelijk de menigte de zaal te doen ontrui
men. Hij sloot, de deur en wierp den sleutel in
den tuin. Keu evenwel was achtergebleven, een j
zorgvuldig gekleed man, die met vochtige oogen
het lot van het instrument had gevolgd, maar
den moed niet, vond zijn voorspraak te zijn.
De kanonnier, door zijn verschijning getroffen,
vroeg hem wat hij hier nog deed.
//Ach mijn beste heer! ik Den Doublet. (Ie
pianostemmer der Koningin. .Na de slachting der
Zwitsersohe garde 'iug ik met, den volkshoop
hierin, om zoo mogelijk voor hot behoud van den
vleugel te waken. Daar het u zoo volkomen ge
lukt, is. is mijn zorg voor het, instrument, geweken
en zal ik den terugtocht aannemen."
-Denkt je er zoo gemakkelijk uit te komen'r
Dat uaat zoo gauw niet, ten minste als je
geen lust, hebt uit dat raam te springen;
kom maar met, mij mede, ik zal je den weg wijzen
om te vluchten."
De kanonnier bracht Doublet door eindelooze
gauireu en langs verschillende trappen buiten het. slot
en daar scheidden zij.
Aa 11 jaar dineerde een muziekliefhebber bijden
generaal des Champeaux in liet Hotel des Inva
lides. Nu den maaltijd sloeg de gastheer voor, een
uuisicus ouder de verpleegden op te zoeken, die
den dilettant, zeker intercsseeren zou.
In een der zalen vonden zij een bejaard ollicier
die op een vleugel speelde, die rijkelijk verlakt,
en verculd was. De gast van den Gouverneur keek
verwonderd op en viep plotseling uit,: .-Hoe is liet
mogelijk:' dat instrument keu ik, het is de vleugel
van de Koningin Maria Antoinette; til het deksel
maar op, gij zult aan de ne zijde een landschap
zien !"
-Waarlijk, grj licht, gelijk", sprak de gene
raal, ,,maar hoe kent gij dien vleugel zoo u'oed'r"
Hoe hij hem kent:" riep de invalide,
terwijl hij opsprong van den nur/.ickstoel, //hij
heeft hem gered, wat ik wilde doen, maar te
kort schoot. Hij was toen kanonnier v au de Na
tionale (iarde en de redder van den vleugel en
van mijn leven. Ik ben Doublet".
De herkenning was nu volkomen, de voormalige
kanonnier speelde de Marseillaise, die hij nog met
Uit het huiselijk leven van wijlen
keizer Frederik III.
Mevrouw Rudcrsdorf, de beroemde cantatrice,
die voor een jaar of wat is overleden, bezocht eens
Berlijn en werd door de toenmalige kroonprinses
Victoria op haar paleis ontvangen.
Zij gebruikten te zamen een lunch en daarna
zong mevrouw Rudersdorf verscheidene stukken
van Handel, den geliefkoosden componist der
prinses, terwijl deze haar op de piano
accompagneerde.
De prinses sloeg haar vervolgens voor met haar
naar de kinderkamer te gaan en mevr. R., die
veel van kindereu hield, zat weldra op den vloer
met n kind, dat zij haar horloge liet kijken,
een ander wilde haar broche zien, en het jongste
liet zij op haar arm dansen, toen de deur plotseling
geopend werd ea de kroonprins te middeu van het
vroolijke troepje verscheen.
De prinses stond op en stelde haar gemaal aan
haar gast voor. Deze keek op, en zoo spoedig niet
kunnende opstaan, had zij de gevatheid zich te
redden door te zeggen: koninklijke hoogheid,
ik ben genoodzaakt tegen de etiquette te zondigen,
of de kleine te laten vallen."
De prins maakte een buiding en zeide: Doe
wat u verkiest met de etiquette; maar houdt
mijn kind in 's hemels naam vast, mevrouw.
De Momlschein Sonate" van
Beethoven.
De groote componist wandelde eens op een
avond met een vriend voorbij een nederig huisje
en hoorde daarin zijn symphonie in F op een piano
spelen. Zij stonden stil en luisterden; toen de
laatste noot had geklonken, hoorden zij iemand
zeggen: Wat zou ik er niet voor geven, dit stuk
te hooren spelen door iemand, die er recht aan
kon laten wedervaren." Beethoven stootte daarop
de deur open, trad binnen en zei; Vergeef mij
dat ik u stoor, ik hoorde muziek, en dat haalde
mij over om binnen te treden, want ik ben zelf
musicus!" Het meisje bloosde, en haar broe
der, die met haar het huisje bewoonde,
zei niets, maar keek hem ernstig aan. Ik
hoorde ook wat er gesproken werd," vervolgde
Beethoven, //u verlangde dat stuk te hooren spe
len, om kort te gaan, wil a dat ik liet voor n
doe ?" Daar was zoo iets vreemds, zoo iets koddigs
in het hcele geval, en tevens zoo iets aangenaams
en opvallend» in Beethovens maniereu, dat allen
onwillekeurig begonnen te lachen.
Ik zou het, gaarne wenschen, zei de jonge
schoenmaker, maar onze piano is slecht en wij
hebben geen muziek.
(leen muziek ! riep Beethoven uit, en hoe
kon uw zuster ? ....
Hij zweeg en kreeg een kleur, want het jonge
meisje had juist haar gelaat naar hem toegekeerd,
en haar doil'e oogen ziende, merkte hij, dat zij
blind was.
O, vergeef mij, stamelde hij, ik zag liet niet
eerder; speelt, u alles uit 't hoofd?
Ja, natuurlijk.
En waar hoorde u de sonate 'J.
Alleen op de straat, op de orgels.
Zij scheen verschrikt, en daarom vroeg Beet
hoven haar niet verder, maar ging voor de piano
zitten cu begon te spelen.
Zijn vriend had hem ontelbare malen gehoord,
maar nooit, had hij zoo verrukkelijk, zoo verheven
gespeeld als dien avond, voor zulk een eenvoudig
gehoor, op dat gebrekkig muziekinstrument. Ein
delijk stond de schoenmaker op en zei niet bevende
stem: maar mijnheer, wie zij t gij toch? Beethoven
hief liet hoofd op en zag hem aan, alsof hij hem
niet begreep. De jonge man herhaalde zijn vraag.
Daarop glimlachte de componist, zooals hij het
alleen kon doen en zei: Luister!
Nu speelde hij het eerste gedeelte van de F
symphonie. Een kreet van vreugde ontsnapte het
jonge meisje, zij herkende den musicus aan zijn
spel cu riep: /-U is Beethoven!" Nu stond hij
op om heen te gaan, maar beiden hielden hem
terug en smeekten, speel nog eens wat voor ons !
Hij ging weer aau de piano zitten, en toen
de maan haar heldere stralen door liet ven
ster in de kamer deed vallen, lichtte hij zijn breed
en hoog voorhoofd op en zei: dan zal ik een
sonate aan de maan componeercn." Even liet hij
de vingers op de toetsen rusten en toen begon hij
op zaclitcn treurigen toon. zijn woudervolle liefelijke
melodie, terwijl de stralen der maan hem beschenen.
Faganini.
Eens sprong Paganini, in Florence zijnde, in een
rijtuig en gaf den voerman bevel hem naar den
schouwburg te rijden. De afstand was niet groot,
maar liet, was laat en een schaar toehoorders
wachtte hem, om hem het beroemde; gebed van
Mozes" op n snaar te hooren spelen.
- Hoe veel ben ik u schuldig ? vroeg hij den
voerman, toen zij ter plaatse zijner bestemming
gekomen waren.
Omdat gij het zijt,, sprak de man, die den
TOoten violist herkend had, is de vracht, tien francs !
Wat, tien francs, gij scheert den gek met, mij.
Neen. ik spreek in ernst; gij vraagt evenveel
voor een plaats bij uw concert.
Pasiiuiui zwceo; ecu oogenblik, en toen reikte hij
den wat al te veel eisenenden voerman met een
spottcndcn glimlach een voldoende som toe, en sprak
daarbij : ik zal u tien francs vracht betalen, als
gij mij mot n wiel kunt vervoeren".