De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1892 30 oktober pagina 3

30 oktober 1892 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 801. DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. welvarende boerenplaatsen, voor welke mooie bloembedden onderhouden werden, wier schuren ?vol waren van koren, en op wier erf zaai- en maaimachinen, goede ploegen en wagens aan?duidden, dat hun bezitters reeds lang de voordeelen van de moderne landbouwkunst begrepen hadden. Onder het voorwendsel ons paard te willen laten drinken, gingen wij in een van de onaan zienlijke blokhuizen. Een jong Indiaansch meisje in een net, licht katoenen kleedje, met lang .afhangend, zwart haar a la Mozart, en donkere, schuw kijkende oogen, een ongeveer zesjarig dochtertje naast zich, trad ons vragend tegemoet, gaf mijn metgezel op zijn verzoek zwijgend een emmer en wees op den put. Toen ik haar daarop mijn wensen te kennen gaf, als vreemdeling, die nooit Indianen gezien had, maar veel goeds van hen gehoord en gelezen had, het binnenste van het huis te zien, verzocht zij ons vriendelijk binnen te komen, en toen uit eene slaapkamer daarnaast kindergeschrei klonk, liep zij snel weg en kwam met een lief, klein, zwartoogig wezentje van vijf weken weer terug, dat zeer netjes op een soort van kussen gebonden was en dat zij mij met een gelukkig gezicht in de armen legde omdat ik zeker nog nooit een >Jndian baby" gedragen had. De woonkamer, waarin men dadelijk van buiten inkwam, was groot en zindelijk; een groote ijzeren kookkachel van de nieuwste soort stond in het midden, goede gewreven stoelen en tafel waren smaakvol geplaatst. In de slaapkamer wilden wij niet kijken; een bijzondere kamer diende nog voor vertrek voor den knecht. Het was blijkbaar een jong echtpaar, dat hier woonde; de plaats was niet groot, 30 akkers, zoo be weerde de jonge vrouw, maar alles maakte een zeer goeden indruk; in kleine boerenwoningen in Duitschland zou het er nauwelijks beter uit zien dan hier. Later hielden wij nog eens halt bij een groote boerderij. Een Indiaan, ongeveer GO jaren oud, met witten baard, gaf een jong mooi paard te drinken en gaf ons bereidwillig op al onze vragen inlichtingen. Hij had door zijn werk lang zamerhand een groote boerderij verkregen, voor een deel gekocht, voor een deel door rooien in het bosch gewonnen. Ilij rekende met trots uit. dat zij in eigendom l GO akkers bevatte, ?ongeveer G5 hektaren ; hij had 14 paarden, en «en van die liet hij in een naburige stad voor de wedrennen traineeren, er was hem reeds meer dan 1000 dollars voor geboden. Koeien hield hij alleen voor eigen gebruik, niet voor ?^business", zooals hij er bij voegde. Zijn huis was een groot gebouw met twee ver?diepingen; heldere, witte gordijnen versierden de vensters en op de open veranda was de koffietafel gedekt met glanzend wit damast en goed porselein. Mooie, wijd uitgestrekte boomgaarden en vette weiden grensden aan den tuin en menige Duitsche heereboer had dezen »roodhuid" om zijn behagelijk bestaan kunnen bevrijden. Op het kerkhof', waarop uit het welige gras, talrijke obeliskvormige marmeren gedenksteenen te voorschijn staken, kon ik de verzoeking niet weerstaan over het hek te klauteren om de opschriften te bestudeeren. Zij waren alle in liet Engelsen en droegen meest een verwijzing naar bijbelplaatsen, benevens het geboorte-en sterfjaar van den hier rustende. Een verbazend grooto gedenksteen was voor een opperhoofd gezet. W. Crew, »ürand Sachem of the Tuscarora Nation of the Indians, who died 1857, <>'2% yoars old" enz. Een lang opschrift vertelt al zijn verdiensten en prijst in hem, dat hij vele jaren opperhoofd, -een rechtschapen man, een goed burger, een braaf echtgenoot, een goed vader voor zijn kinderen, enz., enz. geweest is. Zouden zich de voorouders van dit opperhoofd van de »Tuscarora Nation" niet in hun graf omdraaien, als men hun den inhoud van het grafschrift vertolkte 'i Tot slot zagen wij nog een tooneeltje van het wilde Indianenleven; want plotseling stormde met een luid gehuil een troep met veeren opge tooide Indianen-jongens voorbij, groepeerde zich zich om een snel geïmproviseerd legervuur en begon zijn krijgsdans, daarbij lichte geweren in de lucht afvurend en vreeselijk schreeuwend. Eerst toen wij hen door middel van oen ouden Indiaan verzoeken lieten nader bij te komen en hun een quarter (l mark) beloofd hadden, kwa men zij nader en toonden hun mot roet zwart ge maakte gezichten en hun deels nog echten vedertooi. Zij speelden Indiaantje, zooals onze school jongens na de opwindende lectuur van Vri/kof/el ook wel doen. Ook voor hen zijn de groote daden van hun voorvaderen zeker nog slechts sprookjesachtige herinneringen, misschien scheppen zij reeds uit dezelfde bron als onze kinderen, want de Indianenlektuur, Mayne Keid, Cooper en Aimard moet juist in deze Indianen-dorpen grooten aftrek vin den. Sic transit gloria mundi! Uit «Ie Siberische loodmijnen. Bij den uitgever Siegfried ('ronbach te lierlijn, die ongeveer twee jaar geleden ook de schilde ring van den onverschrokken Amerikaan (ieorgo Kennan, die zooveel opzien verwekte, het eerst in het Duitsch uitgaf, is vóór eenige dagen een collectie brieven verschenen van een professor, die als gratie tot levenslangen dwangarbeid ver oordeeld, in de Siberischeloodmijnenstierf.ilet bock bevat nog veel ijselijker beschrijvingen van het ontzettend lijden in de Siberische loodmijnen, dan er in de werken van Kennan vervat zijn. Twee jaar lang heeft Jaksakow in de loodmijnen den krui wagen getrokken, toen is hij er aan gestorven. .Zijne nalatenschap, een hoop verfrommelde papie ren, met kleine letters dicht beschreven, vertrouwde hij aan zijn jongen vriend Baikaljow toe. Het zijn aangrijpende brieven en opmerkingen, in liet ge heim aan de zijnen geschreven. Uit de warme woorden van deze met tranen bevochtigde snip pers papier schemert hier en daar de zwakke hoop van den levendig begravene door, dat. zooal niet hijzelf, dan toch zijn handschrift tot diege nen zal geraken, die vergeefs op zijn terugkeer wachtten. Zeven jaar geleden, een of twee maanden na den dood van Jaksakow, ontsnapte Baikaljew, een vijf- of zes-en-twintigjarige jonge man van athletischen lichaamsbouw, uit de mijn en kwam na een tweejarig rondzwerven te Parijs, later ook in Hongarije. Te Pest gaf hij de brieven van Jak sakow aan een vriend ter publicatie, bij wien hij langen tijd als gast vertoefde. Het zijn zeventien brieven die door den onbekend gebleven vriend die ze voor de pers gereed maakte in twaalf kapittels samengevat en naar Baikaljew's mededeelingen van eene inleiding en een slot voorzien zijn. Zij ioopen van 7 Eebruari 1882 tot 17 Januari 1885. * + Den 7den Januari 188:2 vierde Vassily Jaksa kow, acht en twintig jaar oud, professor aan de universiteit te Moskou, zijn bruiloft met de schoone dochter van een rijken Moskouschcn koopman, 's Avonds laat iemand den bruigom naar buiten roepen. Deze verwijdert zich, zonder dat de bruiloftsgasten er iets van merken. Drie geheime politiebeambten wachten voor zijn deur en verzoeken hem, terstond met hen tot het in orde brengen van een dringende zaak naar het politiebureau te rijden; de gansche zaak, zeiden zij, zou niet langer dan een kwartier vorderen. Jaksakow gehoorzaamt, zonder iemand wat te zeggen. Hij rijdt met de drie mannen naar het politiebureau en is van daar nooit weder tot de vrijheid teruggekeerd. In het politiebureau werd hij in een vochtige, enge cel geduwd, waar hij zijn bruiloftsnacht doorbracht. Eerst den vol genden morgen vernam hij van een knorrigen politiebeambte, dat hij beschuldigd werd, aan den aanslag op het leven van Alexander II (hïMaart 1881) deelgenomen te hebben. Jaksakow, die tot nog toe een getrouw onderdaan van den Ozaar geweest was, begreep niet, hoe hij in zulk een zware verdenking kon geraken. Maar de politie beambte onthulde hem aanstonds het fijne weefsel der aanklacht. Jaksakow had kort geleden zijn oude woning verlaten on bij deze gelegenheid zijn huisknecht een afgedragen demi-saison cadeau gegeven. In een der zakken vond de huisknecht een brief van den nihilist Kibaltschitsch, die een half jaar vroeger wegens don aanslag van l i! Maart 1881 terechtgesteld was. En een neer gocompromitteerende brief was het! Kibaltschitsch ver langde daarin van Jaksakow de ^beloofde zaak." Wat kon dit anders zijn, dan het materiaal voor de dynamietbommen, die het lichaaam van Alexander II verscheurden? Dit had do scherp zinnige huisknecht terstond ontdekt, en de politie had hem gelijk gegeven. Wat hielp het Jaksakow, te beweren, dat hij Kibaltschitsch aan de universiteit gekend bad op oen tijdstip toen deze zelf nog niet wist, wat een nihilist was? Wat hielp het Jaksalow, te verzekeren, dat de «beloofde zaak" niets dan een onschuldige regenjas was, dat de brief uit het jaar 1877 af komstig was. Jaksalow werd tot levenslangon dwangarbeid veroordeeld, en dat was eene gratie; want op de misdaad, waarvan hij beschuldigd, maar niet overtuigd was, stond eigenlijk do doodstraf. Jaksakow werd naar Siberiënaar de zilvermijnen van Xertschinsk getransporteerd, die op kosten van de schatkist voor de privaat-nnaneiën van den Ozaar geëxploiteerd worden en wegens hun gering zilvergehalte in dit (Jaksakow's) geschrift loodmijnen genoemd worden. Het vervoer naar Siberiëduurde anderhalf jaar. Twee jaar lang trok Jaksakow vervolgens in de loodmijnen den kruiwa gen. De geleden smart maakte den gewezen hoogleeraar tot idioot. Daar verscheen, midden in Sep tember van .1885, een vreemde heer, blijkbaar uit Petersburg, voor de loodmijnen en verlangde door het bezichtigen der gevangenen zijne nieuwsgie righeid te bevredigen. Zij worden voor hem ge bracht, onder hen ook Jaksakow. De opzichter, die het vreemde gezelschap als gids diende, vroeg den commandant der wacht naar de geschiedenis van den idioot. De commandant der wacht vertelde de fabel, die door den Moskouor huisknecht en de politie was opgegeven. Toen gebeurde er iets verschrikkelijks. Do idioot kroeg voor oen oogen blik zijn verstand terug. Mot alle kracht slin gerde hij den zwaren kruiwagen, waaraan bij geketend was, in de hoogte on onder den uitroep: »Je hebt gelogen, ellendeling!" wierp hij dezen den soldaat naar hot hoofd, zoodat de ongeluk kige op de plaats ineenzonk. Jaksakow zelf viel uitgeput neer. Men sleepte bom do loodmijn weder binnen en ketende hem aan oen muur. Daar is hij na weinige weken gestorven. Uit do aanteekoningen van Jaksakow, die deels schilderingen van gruwelijke ervaringen, deels overdenkingen bevatten, worden hier eenige voor beelden medegedeeld. Uit don kerker van XischniXowgorod schrijft hij den loden Mei 18S-J: = Ik ben met vijftig anderen tusschen vier muren ingesloten. De kelder is smal, dik ligt de schim mel op zijn wanden. Op den vloer reikt ons het vuil, hot verrotte stroo tot aan do enkels. Dat is ons leger. Twee rijen lage planken britsen nemen de helft van do ruimte over haar geheole lengte in. Hier zou ik 's nachts oen plaats hebben om te rusten: hier slapen ook de overigen, zonder kussens op do bloote bank. Maar wij hebben onze plaatsou aan de vrouwelijke leden van twee verbannen familiën afgestaan, die met hare kinderen hare ochtgonooton vrijwillig in do ballingschap gevolgd zijn. Een mensch, die ooit betere tijden gezien heeft, kan van het lijden der verbannen gevangenon volstrekt ! geen denkbeeld bobben. Ilij kan zijn oogen niet gelooven, kan de vrooselijko zekerheid, die zich aan hem opdringt, niet gelooven, wanneer men hem in zulk een kelder, geheel van de wereld afgesloten, maar met wormen ge,vuld en walgelijker dan hot gral. noderlaat en hem ! zegt, dat dit voortaan zijn plaats zal zijn .... Do moesten snakken naar lucht, als een landdier : dat in het water gcrworpen wordt; hot bootd begint hun te duizelen en weinige minuten nn | , hun binnentreden vallen zij bewusteloos neer. Maar de lotgenootcn, de overige ongelukkigen, wekken den nieuweling weder tot het leven op, en na verloop van een dag of twee heelt iederoen , zich aan de lucht der llnssischo kerkers, met ; lijklucht gevuld en met post- en typhuskiemen ; doortrokken, gewond." j Te Tonisk kwam Jaksakow uit Thyumen don : l On September l^s'2 por schip aan. Hij schrijft, j »0ok de binnenplaats van de gevangenis te Thyu men was reeds vol, eer wij de reis aanvingen. Sinds den dag onzer aankomst namen wij in aan tal voortdurend toe, er kwamen steeds nieuwe karavanen van bannelingen uit Perm en Jekaterinenburg. Wij werden steeds meer en meer uit onze toch reeds enge ruimte verdrongen en ten laatste lagen we feitelijk bovenop elkander, wan neer we niet meer staan of op den grond nederhurken konden. Dit lot wachtte ons ook op het schip. Negen honderd menschen in een kooi, waarin niet eens vierhonderd plaats konden vinden, als ieder eengeheele slaapplaats had moeten hebben. Van de gezinnon lagen de sterkere leden in de rusturen altoos op den grond en dienden hun vrouwelijke familieleden en kinderen tot kussens, anders ston den of hurkten zij in een kring rondom hen. Van de overigen hebbon de buren met elkander afspraak gemaakt en gebruiken afwisselend den grond en hunne ruggen, (iedurende den slaaptijd zag het inwendige van de kooi eruit, als de omgeving van een grooten kuil op het slachtveld, waar de lijken der gevallenen, gereed om ter aarde besteld te worden, dooreen, bo ven over elkander heen liggen. De scheepsgevangenis herinnerde hieraan vooral in de tweede helft van de reis, toen niemand meer iets van het reisgeld overhad en ieder den teerkost met vechten verkrijgen moest. Al de slapers waren bebloed; een deel van het bloed droop op dege nen af, die op den vloer lagen, voor een deel stolde het op de lichamen der menschen. Gedu rende don dag heerschte op het schip een verstik kende hitte en de toch reeds verpeste lucht werd met een bedwelmenden bloedreuk gevuld. Op dit schip brak typhus uit. Van het i 100 koppen sterke transport bleven er geen 700 in het leven. De grens van Siberiëwordt op de plaats, waar de troep van Jaksakow haar overschreed, door een hoekige zuil aangewezen. Joksakow schrijft: »Ik keek tot den hoogen grenssteen, die sombere grafzuil van honderdduizenden bannelingen, om hoog. Ilij was aan de zijden volgeschreven mot handteekoningen en berichten, afscheidswoorden van de voorbijgctrokken karavanen. Ken mijner lotgonooten, een grijsaard met sneeuwigen baard en witte haren, las gretig de verschillende hieroglyphen, de geheime teekens der nihilisten, en terwijl in de eindelooze stilte van tijd tot tijd onze ketenen rammelden, vulden zijn oogen zich met tranen. -Ik kom al, mijn zoon, mijn arme zoon!" snikte hij. Hij had onder de opschriften het handschrift van zijn eenigen zoon ontdekt, dien men in het vorige voorjaar veroordeeld en, zonder er de familie kennis van te geven, mot de bannelingen uit Petersburg naar Siberi verzonden hoeft." (Slot volgt). vergeten had. Doublet was het kalfsvel gevolgd, wijl er in de Seinestad meer dingen ontstemd waren dan piauos. Hij maakte een vrij goede carrière als verdediger van het vaderland en trok zich in 1814 als escadronchef in het Hotel des Invalides terug. Het. toeval deed hem de verkooping van het meubilair van koningin Hortense bijwonen, en daar vond hij den hem zoo dierbaren vleugel, waarvau bij voor een geringe som eige naar werd. De moedige kanonnier, die dikwijls daarna aan den disch van Champeaux aanzat, was Alexis Singier, een leerling van den beroemde komponist Méhul. De vleugelpiano van Marie Antoinette. Kon kanonnier van de mitionnle garde van Pa rijs trok met ecu aantal kameraden deu 10 Augus tus 17'J2 de bestormde Tuilcriën binnen. De vreeselijkste verwoestingen ware u op de inname van het slot gevolgd. De artillerist betrad de muziek zaal, toen juist een gewapende volkshoop daar alles kort en klein sloeg en op het punt was den vleugel der koningin in den tuin te werpen. Reeds hadden zij het, kostbare instrument van het on derstel genomen en dwars door een der vensters geschoven, nog n ruk en het, lag in duizend stukken op den grond, toen de burgersoldaat met stentorstem riep: Houdt op!" //Loop naar den duivel !" was liet antwoord, ,die kast is niets beter dan het andere tuig, de beelden en do spiegels, zij moet, er ook uit.'" _,Miiar dat vergulde ding kan ous nog dienst doen In zijn lijf zit muziek, ai de nationale lie deren zitten er in. Kom zet het weer op zn' bcenen en je zult, eens wat hooren !" De kanonnier speelde de Canmisjnole, de Marseillaise en ('a ira en de jubelende troep brulde ze na en danste van vreugde. Men liet het instru ment verder ongemoeid, en het gelukte den kanon nier eindelijk de menigte de zaal te doen ontrui men. Hij sloot, de deur en wierp den sleutel in den tuin. Keu evenwel was achtergebleven, een j zorgvuldig gekleed man, die met vochtige oogen het lot van het instrument had gevolgd, maar den moed niet, vond zijn voorspraak te zijn. De kanonnier, door zijn verschijning getroffen, vroeg hem wat hij hier nog deed. //Ach mijn beste heer! ik Den Doublet. (Ie pianostemmer der Koningin. .Na de slachting der Zwitsersohe garde 'iug ik met, den volkshoop hierin, om zoo mogelijk voor hot behoud van den vleugel te waken. Daar het u zoo volkomen ge lukt, is. is mijn zorg voor het, instrument, geweken en zal ik den terugtocht aannemen." -Denkt je er zoo gemakkelijk uit te komen'r Dat uaat zoo gauw niet, ten minste als je geen lust, hebt uit dat raam te springen; kom maar met, mij mede, ik zal je den weg wijzen om te vluchten." De kanonnier bracht Doublet door eindelooze gauireu en langs verschillende trappen buiten het. slot en daar scheidden zij. Aa 11 jaar dineerde een muziekliefhebber bijden generaal des Champeaux in liet Hotel des Inva lides. Nu den maaltijd sloeg de gastheer voor, een uuisicus ouder de verpleegden op te zoeken, die den dilettant, zeker intercsseeren zou. In een der zalen vonden zij een bejaard ollicier die op een vleugel speelde, die rijkelijk verlakt, en verculd was. De gast van den Gouverneur keek verwonderd op en viep plotseling uit,: .-Hoe is liet mogelijk:' dat instrument keu ik, het is de vleugel van de Koningin Maria Antoinette; til het deksel maar op, gij zult aan de ne zijde een landschap zien !" -Waarlijk, grj licht, gelijk", sprak de gene raal, ,,maar hoe kent gij dien vleugel zoo u'oed'r" Hoe hij hem kent:" riep de invalide, terwijl hij opsprong van den nur/.ickstoel, //hij heeft hem gered, wat ik wilde doen, maar te kort schoot. Hij was toen kanonnier v au de Na tionale (iarde en de redder van den vleugel en van mijn leven. Ik ben Doublet". De herkenning was nu volkomen, de voormalige kanonnier speelde de Marseillaise, die hij nog met Uit het huiselijk leven van wijlen keizer Frederik III. Mevrouw Rudcrsdorf, de beroemde cantatrice, die voor een jaar of wat is overleden, bezocht eens Berlijn en werd door de toenmalige kroonprinses Victoria op haar paleis ontvangen. Zij gebruikten te zamen een lunch en daarna zong mevrouw Rudersdorf verscheidene stukken van Handel, den geliefkoosden componist der prinses, terwijl deze haar op de piano accompagneerde. De prinses sloeg haar vervolgens voor met haar naar de kinderkamer te gaan en mevr. R., die veel van kindereu hield, zat weldra op den vloer met n kind, dat zij haar horloge liet kijken, een ander wilde haar broche zien, en het jongste liet zij op haar arm dansen, toen de deur plotseling geopend werd ea de kroonprins te middeu van het vroolijke troepje verscheen. De prinses stond op en stelde haar gemaal aan haar gast voor. Deze keek op, en zoo spoedig niet kunnende opstaan, had zij de gevatheid zich te redden door te zeggen: koninklijke hoogheid, ik ben genoodzaakt tegen de etiquette te zondigen, of de kleine te laten vallen." De prins maakte een buiding en zeide: Doe wat u verkiest met de etiquette; maar houdt mijn kind in 's hemels naam vast, mevrouw. De Momlschein Sonate" van Beethoven. De groote componist wandelde eens op een avond met een vriend voorbij een nederig huisje en hoorde daarin zijn symphonie in F op een piano spelen. Zij stonden stil en luisterden; toen de laatste noot had geklonken, hoorden zij iemand zeggen: Wat zou ik er niet voor geven, dit stuk te hooren spelen door iemand, die er recht aan kon laten wedervaren." Beethoven stootte daarop de deur open, trad binnen en zei; Vergeef mij dat ik u stoor, ik hoorde muziek, en dat haalde mij over om binnen te treden, want ik ben zelf musicus!" Het meisje bloosde, en haar broe der, die met haar het huisje bewoonde, zei niets, maar keek hem ernstig aan. Ik hoorde ook wat er gesproken werd," vervolgde Beethoven, //u verlangde dat stuk te hooren spe len, om kort te gaan, wil a dat ik liet voor n doe ?" Daar was zoo iets vreemds, zoo iets koddigs in het hcele geval, en tevens zoo iets aangenaams en opvallend» in Beethovens maniereu, dat allen onwillekeurig begonnen te lachen. Ik zou het, gaarne wenschen, zei de jonge schoenmaker, maar onze piano is slecht en wij hebben geen muziek. (leen muziek ! riep Beethoven uit, en hoe kon uw zuster ? .... Hij zweeg en kreeg een kleur, want het jonge meisje had juist haar gelaat naar hem toegekeerd, en haar doil'e oogen ziende, merkte hij, dat zij blind was. O, vergeef mij, stamelde hij, ik zag liet niet eerder; speelt, u alles uit 't hoofd? Ja, natuurlijk. En waar hoorde u de sonate 'J. Alleen op de straat, op de orgels. Zij scheen verschrikt, en daarom vroeg Beet hoven haar niet verder, maar ging voor de piano zitten cu begon te spelen. Zijn vriend had hem ontelbare malen gehoord, maar nooit, had hij zoo verrukkelijk, zoo verheven gespeeld als dien avond, voor zulk een eenvoudig gehoor, op dat gebrekkig muziekinstrument. Ein delijk stond de schoenmaker op en zei niet bevende stem: maar mijnheer, wie zij t gij toch? Beethoven hief liet hoofd op en zag hem aan, alsof hij hem niet begreep. De jonge man herhaalde zijn vraag. Daarop glimlachte de componist, zooals hij het alleen kon doen en zei: Luister! Nu speelde hij het eerste gedeelte van de F symphonie. Een kreet van vreugde ontsnapte het jonge meisje, zij herkende den musicus aan zijn spel cu riep: /-U is Beethoven!" Nu stond hij op om heen te gaan, maar beiden hielden hem terug en smeekten, speel nog eens wat voor ons ! Hij ging weer aau de piano zitten, en toen de maan haar heldere stralen door liet ven ster in de kamer deed vallen, lichtte hij zijn breed en hoog voorhoofd op en zei: dan zal ik een sonate aan de maan componeercn." Even liet hij de vingers op de toetsen rusten en toen begon hij op zaclitcn treurigen toon. zijn woudervolle liefelijke melodie, terwijl de stralen der maan hem beschenen. Faganini. Eens sprong Paganini, in Florence zijnde, in een rijtuig en gaf den voerman bevel hem naar den schouwburg te rijden. De afstand was niet groot, maar liet, was laat en een schaar toehoorders wachtte hem, om hem het beroemde; gebed van Mozes" op n snaar te hooren spelen. - Hoe veel ben ik u schuldig ? vroeg hij den voerman, toen zij ter plaatse zijner bestemming gekomen waren. Omdat gij het zijt,, sprak de man, die den TOoten violist herkend had, is de vracht, tien francs ! Wat, tien francs, gij scheert den gek met, mij. Neen. ik spreek in ernst; gij vraagt evenveel voor een plaats bij uw concert. Pasiiuiui zwceo; ecu oogenblik, en toen reikte hij den wat al te veel eisenenden voerman met een spottcndcn glimlach een voldoende som toe, en sprak daarbij : ik zal u tien francs vracht betalen, als gij mij mot n wiel kunt vervoeren".

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl