De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1892 30 oktober pagina 7

30 oktober 1892 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No. 801 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD YOOR NEDERLAND. De Geschiedenis van den Vliegenden Charles. Niets is zoo somber en vervelend als tatnma, lauwe motregen, siepelend on lekkend.... maar wilde buien als van gistermiddag, met het onstuimigste gekletter van dikke droppels, witte hagelsteenen, uitschietende gierwinden, is vroolijk en opwindend! Iedereen zag er vrooiijk uit dat is het oude zeemansbloed ! al waren ook de voeten koud en al blonk en glom ook menig frisoh gelaat door het plassende neerslaan van den regen. We zagen menig lief en jong gezicht, dat om deed denken: weent het kind bij tuiten ? maar 't waren enkel de zware, schuine, woedende regenbuien, die eigen droppels dus tot tranen zwellen deden. Daar schiet de wind uit en de zwarte zwerm van parapluies, die iedereen hinderend, niemand veel beschermsnd, als een vlucht vleermuizen waren neergefladderd boven de hoof den, zwaaiden rechts en links en blonken met een schel licht als ze bewogen, gelijk zoovele spiegels, die men door een straat draagt. Wil hebben in Amsterdam genoten op een stormdag zooals het najaar er slechts weinige heeft l" (Van Tjay lol Day, Alg. Handelsbl. van 23 Oct.) Als de regen nedervloeit, En. de stormwind tiert en loeit, Zijn bij 't hoekje van den haard Redacteurs het best bewaard. Neen!" dacht Charles ,,'kwil niet vreezen, Zulk een weer moet heerlijk wezen!"' Weg snelt hij met dollen kop En zijn paraplu'tje op. 't Stormweer raast met dol geweld, Boomen worden neergeveld, Charles zwoegt toch door, en nu Vat de wind zijn paraplu. En hij vliegt door 't luchtruim voort; Niemand, die zijn schreeuwen hoort. Wolken snelt hij reeds op zij, En zijn hoed vliegt hem voorbij. Door de wolken vaart hij heen, Vruchtloos in zijn bang gesteen, En zijn hoed waait ver hem voor, Heel den hoogen hemel door. Waar hij zóó is heen gesneld, Is aan niemand nog verteld. iSTRUWKLVETKR.) IIIIIIIIIIMIIIIIIMIMIIMIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIMMIIIIIIMinlHIMIIMIIIIIII Snuifjes. De Liberale Unie heeft een manifest gepu bliceerd over de voorgestelde kieswet, dat tegelijk een soort van leiddraad kan zijn bij de algerneene vergadering. Nu, mr. Tak van Poortvliet kan met dat stuk tevreden zijn. Van de onhebbelijke vitterijen der liberale pers is er niets in te vinden : 't is suiker tot den boom, en een paar opmerkingen, die den minister heel discreet in overweging worden gegeven, verhoogen de waarde van den lof, omdat daaruit blijkt, dat de Liberale Unie wel degelijk op eigen beenen staat. Mij heeft dat manifest een pak van 't hart genomen. Als de quintessens van onze libe ralen zoo volmondig zegt: »ga je gang maar, Tak! er is geen gevaar bij!" dan past het een bescheiden burger als mij niet meer, met ouderwetsche grieven voor den dag te komen. Wie zou nog bang zijn voor het uitgebreid kiesrecht, als hij van de Liberale Unie heeft vernomen : De degelijkheid van het Nederlandsche volk wettigt de verwachting, dat het roepen van een grooter aantal staatsburgers tot medewerking aan de samenstelling onzer vertegenwoordiging bevorderlijk zal zijn aan het welzijn der geheele natie." Degelijkheid ? ja, dat is een mooie eigen schap. Heel wat anders dan deftigheid, die is lang uit de mode, of dan conserva tisme er zijn in ons land geen conservatie ven. Maar degelijk, vrienden, ja, dat zijn we, en dat zullen we blijven, ook met de nieuwe kieswet. Ik heb dezer dagen de verschillende rede nen nog eens nagelezen, die indertijd zijn aangevoerd om de invoering van de OranjeNassauOrde te motiveeren. Er is in die opsom ming zeker eene kleine lacune. Daar hebt ge nu bijvoorbeeld het geval van den hoofdin genieur Calten, die van de Rijksmarinewerf te Amsterdam is overgeplaatst naar Helle"voetsluis, en die in zijn vorige, gewichtiger betrekking door een j.onger ambtenaar is ver vangen. Die hoofdingenieur kreeg de ranjesassau Orde. Werd dat lintje verleend om een fout goed te maken, die de regeering tegenover den verdienstelijken ambtenaar had begaan ? In dat geval gun ik den heer Calten zijn onder[ scheiding van harte, al benijd ik ze iiem niet. ' ^yant als ik te kiezen heb tusschen een on| billijke behandeling met een lintje of een l billijke behandeling -;.under dat sieraad, dan j maakt de degelijkheid, die de Liberale Unie j ook in mij zal waardeeren, mij de keus niet i moeielijk. Van de scheepstimmerlieden aan de Rijksmariuewerf hebben er 80 gedaan gekregen, nu de Koningin Willtelmina is van stapel geloopen. Waarschijnlijk is het opslaan van de tribune voor de Koninginnen en hare gasten het laatste werk van die stakkers geweest. Een hard geval, niet waar'.-1 Maar wat zal men er aan tloen 'i Zoo'ii werkman die er op rekent, dat de Neder landsche staat maar aldoor schepen zal laten bouwen, is schuldig aan schromelijke licht zinnigheid. Zoo'n man is met geen OranjeNassau Orde te helpen of te troosten. Hoog stens zou men hem een beetje kunnen op fleuren met een gratis-exemplaar van liet Handelsblad, waarin mijn Van-Dag-tot-Dagvrieiid zoo'n roerend artikel over het atloopen van de Koniiiyin Wdhdiniim heeft geschreven. Wie weet of de aanstekelijke geestdrift, die zoo goed schijnt te helpen tegen de nattigheid, ook niet een remedie is voor den honger. iimmimiimiiimiiMiliiiiiinmumil De begrootiugsrede van mr. Alting Mees. Bom. Bom, ik zeg het zoo maar .... Dat je duur gas brandt, is waar. Maar enfin, ik zeg 't zoo maar Dat is de schuld van jullie daar En niet van je vroegren burgervaar. En dan wat me verdoemd verveelt? Dat het Rijk zoo miserabel steelt Van de stad; als 't is v. Nierops beeld Een doordraaier, die zichzelf bedeelt Op kosten van zijn eigen teelt. Bom ! Bom ! ik zeg 't zoo maar .... Tachtig mille guldens per jaar Trekt de vlegel uit het abattoir En Bom! Bom! dat is ook waar, De kosten van 't onderwijs zijn te zwaar; Van Lennep bouwt een school in een straat Te duur ???, om den grond waar zij op staat, Terwijl daar binnen hooren en zien je vergaat. Zoodat een meester, met wien ik toevallig praat, Tot me zegt: »Mees, vertel eens in den Raad, Jullie krijgen honderd gulden present, Maar verrol dan (fie school me een end." Eu dan, Bom! Dijkmans, een vent. Dien je op dezen zelfden stoel hebt gekend, Zoodat je jaloersch op me bent, Wilde, net als ik, niet praten maar doen ; Hij bleef hier alleen voor zijn fatsoen, Vanwege zijn tramvoorstel, maar toen Dat was verworpen, stapte hij koen 't Prinsenliof uit en geen zoen Was meer mogelijk: ik weet wel waarom Waarom? ja jullie vragen waarom V Maar ik zeg 't niet, ik houd juliie dom, Waarom?:1 Bom! Bom! Bom! Hoe de Heer Dyseriur.k Wethouder werd, volgens zijn begrootingsrede. Mijne heeren, sta ook mij toe een woordje te spreken, 'k Had het gistren avond al willen doen, maar bleef in gebreke Vanwege 't vergevorderde uur, niet vanwege mijn brein en gemoed, Die beiden boordevol zijn, nu men zoo leelijk tegen mij doet. Daar zijn er onder Ulieden die wantrouwend kijken, Als wilden zij zeggen: hij is zich ga^n Verrijken Met de dubbeltjes van de burgerij. en ''t is _ zijti schuld Dat de gemeentelijke schatkist niet beter is gevuld. Maar als gij zoo denkt, wil ik eens verhalen Hoe het gekomen is, dat ze mij mijn rust ontstalen. Ge moet dan weten: ik stond bekend als de Dyserinck van Becht, En zoo'n Dyserinck, zeiden ze, is voor den Raad niet te slecht, Daarom namen ze mij en kwam ik hier te zitten Om met de Heeren mee te doen, wien 't prijzen liever is dan 't vitten. Alles ging goed, en ieder dacht: die Dyserinck zonder Becht Is uitstekend, om 't even, of hij zwijgt of iets zegt. Tot op een goeden dag dat zij hun Pet | hebben vyeggesmeten j En met hun portefeuille voor financiën geen ; raad hebben geweten, Eerst koos men van Nierop, die natuurlijk niet wou. Daarop Pijnappel. die er eens over denken zou. En toen gingen zij bij Pijnappel aan huis overleggen Hoe zij tegen Treub tegelijk ja en neen zouden zeggen. Treub werd verkozen en bedankte een keer. Treub zou 't toch doen, want ze verbaden hem weer, Maar ze waren zoo bang voor hun eigen besluit, die braven, Dat ze in den Raad er den brui weer van gaven, En mijn --nietigheid'' uit de stembus kwam. Ik was te Parijs, waar ik een kleine siesta nam; Ik, Dyserinck, wethouder; de gedachte scheen me potsierlijk, Wat moest ik doen ? Het land had ik stierlijk, Ik gevoelde me zoo klein,zooheelemaalniets Maar daar kwamen Pijnappel c. s., die zeiden zoo iets Als : toe jongen, je moet, je moogt ons niet laten stikken, Want anders zouden we dien Treub i moeten slikken, Je doet een weldaad aan de stad, aan je familie en aan den Raad, , Want niets", is beter dan ..iets", dat op i ^ eigen beenen staat. Nu, zeg ik dan, als jullie werkelijk >niets'" j begeeren, i Beu ik bereid ; maar eerst wil 'k nog eens l constateeren, \ Dat 'k van imariciën niet veel weet, en ook j niet cijferen kan. Maar zeiden zij: »Wat zou dat uu? Kom, neem maar an!" En nu zou 'k mijn benijders wel eens willen vragen, Wie hunner aan mijn onschuld durft te knagen ? Ze mogen mannen zijn ; aan mij de reinheid yaii het kind, Dat in zijn onbeduidendheid zijn krachtigst wapen vindt. Voorzichtig vrienden, of ik neem afscheid van de heele boel En laat u zitten ... niet mijn leêgen tafelstoell

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl