Historisch Archief 1877-1940
No. 801
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD YOOR NEDERLAND.
De Geschiedenis van den Vliegenden Charles.
Niets is zoo somber en vervelend als tatnma, lauwe motregen, siepelend on lekkend....
maar wilde buien als van gistermiddag, met het onstuimigste gekletter van dikke droppels,
witte hagelsteenen, uitschietende gierwinden, is vroolijk en opwindend! Iedereen zag er
vrooiijk uit dat is het oude zeemansbloed ! al waren ook de voeten koud en al blonk en
glom ook menig frisoh gelaat door het plassende neerslaan van den regen. We zagen menig
lief en jong gezicht, dat om deed denken: weent het kind bij tuiten ? maar 't waren enkel
de zware, schuine, woedende regenbuien, die eigen droppels dus tot tranen zwellen deden.
Daar schiet de wind uit en de zwarte zwerm van parapluies, die iedereen hinderend,
niemand veel beschermsnd, als een vlucht vleermuizen waren neergefladderd boven de hoof
den, zwaaiden rechts en links en blonken met een schel licht als ze bewogen, gelijk zoovele
spiegels, die men door een straat draagt.
Wil hebben in Amsterdam genoten op een stormdag zooals het najaar er slechts
weinige heeft l"
(Van Tjay lol Day, Alg. Handelsbl. van 23 Oct.)
Als de regen nedervloeit,
En. de stormwind tiert en loeit,
Zijn bij 't hoekje van den haard
Redacteurs het best bewaard.
Neen!" dacht Charles ,,'kwil niet vreezen,
Zulk een weer moet heerlijk wezen!"'
Weg snelt hij met dollen kop
En zijn paraplu'tje op.
't Stormweer raast met dol geweld,
Boomen worden neergeveld,
Charles zwoegt toch door, en nu
Vat de wind zijn paraplu.
En hij vliegt door 't luchtruim voort;
Niemand, die zijn schreeuwen hoort.
Wolken snelt hij reeds op zij,
En zijn hoed vliegt hem voorbij.
Door de wolken vaart hij heen,
Vruchtloos in zijn bang gesteen,
En zijn hoed waait ver hem voor,
Heel den hoogen hemel door.
Waar hij zóó is heen gesneld,
Is aan niemand nog verteld.
iSTRUWKLVETKR.)
IIIIIIIIIIMIIIIIIMIMIIMIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIMMIIIIIIMinlHIMIIMIIIIIII
Snuifjes.
De Liberale Unie heeft een manifest gepu
bliceerd over de voorgestelde kieswet, dat
tegelijk een soort van leiddraad kan zijn bij
de algerneene vergadering. Nu, mr. Tak van
Poortvliet kan met dat stuk tevreden zijn.
Van de onhebbelijke vitterijen der liberale
pers is er niets in te vinden : 't is suiker tot
den boom, en een paar opmerkingen, die den
minister heel discreet in overweging worden
gegeven, verhoogen de waarde van den lof,
omdat daaruit blijkt, dat de Liberale Unie
wel degelijk op eigen beenen staat.
Mij heeft dat manifest een pak van 't hart
genomen. Als de quintessens van onze libe
ralen zoo volmondig zegt: »ga je gang maar,
Tak! er is geen gevaar bij!" dan past het
een bescheiden burger als mij niet meer, met
ouderwetsche grieven voor den dag te komen.
Wie zou nog bang zijn voor het uitgebreid
kiesrecht, als hij van de Liberale Unie heeft
vernomen : De degelijkheid van het
Nederlandsche volk wettigt de verwachting, dat het
roepen van een grooter aantal staatsburgers
tot medewerking aan de samenstelling onzer
vertegenwoordiging bevorderlijk zal zijn aan
het welzijn der geheele natie."
Degelijkheid ? ja, dat is een mooie eigen
schap. Heel wat anders dan deftigheid,
die is lang uit de mode, of dan conserva
tisme er zijn in ons land geen conservatie
ven. Maar degelijk, vrienden, ja, dat zijn
we, en dat zullen we blijven, ook met de
nieuwe kieswet.
Ik heb dezer dagen de verschillende rede
nen nog eens nagelezen, die indertijd zijn
aangevoerd om de invoering van de
OranjeNassauOrde te motiveeren. Er is in die opsom
ming zeker eene kleine lacune. Daar hebt ge
nu bijvoorbeeld het geval van den hoofdin
genieur Calten, die van de Rijksmarinewerf
te Amsterdam is overgeplaatst naar
Helle"voetsluis, en die in zijn vorige, gewichtiger
betrekking door een j.onger ambtenaar is ver
vangen. Die hoofdingenieur kreeg de
ranjesassau Orde.
Werd dat lintje verleend om een fout goed
te maken, die de regeering tegenover den
verdienstelijken ambtenaar had begaan ? In
dat geval gun ik den heer Calten zijn
onder[ scheiding van harte, al benijd ik ze iiem niet.
' ^yant als ik te kiezen heb tusschen een
on| billijke behandeling met een lintje of een
l billijke behandeling -;.under dat sieraad, dan
j maakt de degelijkheid, die de Liberale Unie
j ook in mij zal waardeeren, mij de keus niet
i moeielijk.
Van de scheepstimmerlieden aan de
Rijksmariuewerf hebben er 80 gedaan gekregen,
nu de Koningin Willtelmina is van stapel
geloopen. Waarschijnlijk is het opslaan
van de tribune voor de Koninginnen en
hare gasten het laatste werk van die
stakkers geweest. Een hard geval, niet
waar'.-1 Maar wat zal men er aan tloen 'i Zoo'ii
werkman die er op rekent, dat de Neder
landsche staat maar aldoor schepen zal laten
bouwen, is schuldig aan schromelijke licht
zinnigheid. Zoo'n man is met geen
OranjeNassau Orde te helpen of te troosten. Hoog
stens zou men hem een beetje kunnen op
fleuren met een gratis-exemplaar van liet
Handelsblad, waarin mijn
Van-Dag-tot-Dagvrieiid zoo'n roerend artikel over het atloopen
van de Koniiiyin Wdhdiniim heeft geschreven.
Wie weet of de aanstekelijke geestdrift, die
zoo goed schijnt te helpen tegen de nattigheid,
ook niet een remedie is voor den honger.
iimmimiimiiimiiMiliiiiiinmumil
De begrootiugsrede van mr. Alting Mees.
Bom. Bom, ik zeg het zoo maar ....
Dat je duur gas brandt, is waar.
Maar enfin, ik zeg 't zoo maar
Dat is de schuld van jullie daar
En niet van je vroegren burgervaar.
En dan wat me verdoemd verveelt?
Dat het Rijk zoo miserabel steelt
Van de stad; als 't is v. Nierops beeld
Een doordraaier, die zichzelf bedeelt
Op kosten van zijn eigen teelt.
Bom ! Bom ! ik zeg 't zoo maar ....
Tachtig mille guldens per jaar
Trekt de vlegel uit het abattoir
En Bom! Bom! dat is ook waar,
De kosten van 't onderwijs zijn te zwaar;
Van Lennep bouwt een school in een straat
Te duur ???, om den grond waar zij op staat,
Terwijl daar binnen hooren en zien je vergaat.
Zoodat een meester, met wien ik toevallig
praat,
Tot me zegt: »Mees, vertel eens in den Raad,
Jullie krijgen honderd gulden present,
Maar verrol dan (fie school me een end."
Eu dan, Bom! Dijkmans, een vent.
Dien je op dezen zelfden stoel hebt gekend,
Zoodat je jaloersch op me bent,
Wilde, net als ik, niet praten maar doen ;
Hij bleef hier alleen voor zijn fatsoen,
Vanwege zijn tramvoorstel, maar toen
Dat was verworpen, stapte hij koen
't Prinsenliof uit en geen zoen
Was meer mogelijk: ik weet wel waarom
Waarom? ja jullie vragen waarom V
Maar ik zeg 't niet, ik houd juliie dom,
Waarom?:1 Bom! Bom! Bom!
Hoe de Heer Dyseriur.k Wethouder
werd, volgens zijn begrootingsrede.
Mijne heeren, sta ook mij toe een woordje
te spreken,
'k Had het gistren avond al willen doen, maar
bleef in gebreke
Vanwege 't vergevorderde uur, niet vanwege
mijn brein en gemoed,
Die beiden boordevol zijn, nu men zoo leelijk
tegen mij doet.
Daar zijn er onder Ulieden die wantrouwend
kijken,
Als wilden zij zeggen: hij is zich ga^n Verrijken
Met de dubbeltjes van de burgerij. en ''t is
_ zijti schuld
Dat de gemeentelijke schatkist niet beter is
gevuld.
Maar als gij zoo denkt, wil ik eens verhalen
Hoe het gekomen is, dat ze mij mijn rust
ontstalen.
Ge moet dan weten: ik stond bekend als de
Dyserinck van Becht,
En zoo'n Dyserinck, zeiden ze, is voor den
Raad niet te slecht,
Daarom namen ze mij en kwam ik hier te zitten
Om met de Heeren mee te doen, wien 't
prijzen liever is dan 't vitten.
Alles ging goed, en ieder dacht: die Dyserinck
zonder Becht
Is uitstekend, om 't even, of hij zwijgt of
iets zegt.
Tot op een goeden dag dat zij hun Pet
| hebben vyeggesmeten
j En met hun portefeuille voor financiën geen
; raad hebben geweten,
Eerst koos men van Nierop, die natuurlijk
niet wou.
Daarop Pijnappel. die er eens over denken zou.
En toen gingen zij bij Pijnappel aan huis
overleggen
Hoe zij tegen Treub tegelijk ja en neen zouden
zeggen.
Treub werd verkozen en bedankte een keer.
Treub zou 't toch doen, want ze verbaden
hem weer,
Maar ze waren zoo bang voor hun eigen
besluit, die braven,
Dat ze in den Raad er den brui weer van
gaven,
En mijn --nietigheid'' uit de stembus kwam.
Ik was te Parijs, waar ik een kleine siesta nam;
Ik, Dyserinck, wethouder; de gedachte
scheen me potsierlijk,
Wat moest ik doen ? Het land had ik
stierlijk,
Ik gevoelde me zoo klein,zooheelemaalniets
Maar daar kwamen Pijnappel c. s., die
zeiden zoo iets
Als : toe jongen, je moet, je moogt ons niet
laten stikken,
Want anders zouden we dien Treub
i moeten slikken,
Je doet een weldaad aan de stad, aan je
familie en aan den Raad,
, Want niets", is beter dan ..iets", dat op
i ^ eigen beenen staat.
Nu, zeg ik dan, als jullie werkelijk >niets'"
j begeeren,
i Beu ik bereid ; maar eerst wil 'k nog eens
l constateeren,
\ Dat 'k van imariciën niet veel weet, en ook
j niet cijferen kan.
Maar zeiden zij: »Wat zou dat uu? Kom,
neem maar an!"
En nu zou 'k mijn benijders wel eens willen
vragen,
Wie hunner aan mijn onschuld durft te
knagen ?
Ze mogen mannen zijn ; aan mij de reinheid
yaii het kind,
Dat in zijn onbeduidendheid zijn krachtigst
wapen vindt.
Voorzichtig vrienden, of ik neem afscheid
van de heele boel
En laat u zitten ... niet mijn leêgen tafelstoell