Historisch Archief 1877-1940
N°. 804
DE AMSTERDAMMER
A°. 1892.
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTUS VAN MAURIK Jr.
Dit nommer bevat twee bijvoegsels.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Verschijnt eiken Zaterdagavond.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, te Amsterdam,
Singel by de Vijzelstraat, 542.
Zondag 20 November
Abonnement per 3 maanden ?1.50, fr. p. post ? 1.65
Voor Indiëper jaar ....?mail,, 9.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . . 0.125
Advcrtentiën van 1?5 regels ?1.10, elke regel meer . . . 0.20
Reclames per regel 0.40
I N H O U Di
VAN VERRE EN VAN NABIJ. FEUIL
LETON: Het verhaal van den boschwachter,
oorspr. schets door Engelb. de Chateleux. I.
Brieven uit Utrecht, door Giese van den Dom.
MUZIEK: In de hoofdstad, door Van Milligen.
Nog eens Bayreuth in 1892, van een
leekenstandpunt gezien, door Dr. N. J. Singels.
Aanteekeningen Schilderkunst, door V. KUNST
EN LETTEREN. SCHAAKSPEL. SCHETS
JES: Bankdieven in Amerika. VOOR DAMES,
door E-e. ALLERLEI. INGEZONDEN:
Korte repliek, door Prof. Dr. A. G. van Hamel.
RECLAMES. Uit Dr. Gannef's "studeer
kamer. PEN- EN POTLOODKRASSEN.
ADVERTENTIËN.
BIJVOEGSEL: Gladstone's rede over de Uni
versiteiten der Middeleeuwen. Gemeenschaps
kunst. I. Een Avontuur. Advertentiën.
De oudste zoon van den Russischen czar heeft
op zijne terugreis uit Italiëeen bezoek ge
bracht aan het Oostenrijksche hof. Van Rus
sische zijde zijn de Europeesche vorsten niet
door overgroote beleefdheid verwend : de
czar heeft twee jaren gewacht eer hij het
laatste bezoek van keizer Wilhelm beant
woordde, en ook toen nog die schuld zeer
terloops afgedaan. Wel zijn de Eussische
grootvorsten een reizend geslacht, maar deze
heeren reizen voor hun pleizier, en alleen in
Frankrijk schenkt men aan hunne bewe
gingen eenige aandacht en hecht men daar
aan eene waarschijnlijke zeer overdreven
beteekenis.
Van den Russischen czarewitch weet men
niet veel meer, dan dat hij zich op zijn reis
om de wereld juist niet door bijzonderen
tact onderscheidde en dientengevolge in Japan
bijna het slachtoffer werd van den toorn
van een inlander. Toen deze jonge man on
langs naar Italiëging, vleide men zich te
Parijs reeds met de hoop op een bezoek,
maar waarschijnlijk vond de czar, dat bij
de in Frankrijk heerschende Russomanie
grootvorst Vladimir's bezoek al meer dan
iftn
M vertaal m den techacte
Oorspronkelijke schets,
door
ENXJELBERT DE CHATELEUX.
In den herfst van het vorige jaar, zoodra
de jacht geopend was, hing ik op zekeren
vroegen morgen het geweer om den schouder
en de weitasch op den rug, om oudergewoonte
eenige dagen bij mijnen voortreffelijken vriend
Jean Roux, den boschwachter, te gaan door
brengen.
Jean Roux is de braafste man dien ik
ken; ik ben trotsch op zijne vriendschap.
En wanneer ik in het najaar, na een lange,
vermoeiende reis door het Condrurische ge
bergte, tegen het vallen van den avond, voor
de deur sta van het nette, schilderachtige
huisje, dat hii aan den zoom van het bosch
bewoont, verheug ik mij reeds bij de ge
dachte aan het onthaal dat mij daarbinnen
te beurt zal vallen. Met haastigen vinger
klop ik aan. Woest bassend stuiven de hon
den op en snuffelen, jankend, aan de deur
spleet; ze hebben mij dadelijk herkend.
Eene diepe stem roept h-en tot de orde;
een zware stap van bespijkerde schoenen
dreunt op de klinkers van den vloer.
Een oogenblik later staat hijzelf, Jean Roux,
in zijn hemdsmouwen op den drempel, de
lederen slobkousen om de kuiten en den
vilten hoed op 't hoofd; hij zwaait zijn pijp
hoog in de lucht, en reikt mij de hand, en
schudt de mijne als moest mijn arm uit het
gewricht en lacht goedhartig in zijn baard,
verheugd, gelukkig, opgetogen.
xTonnere de Dieu.'"
genoeg was, en de czarewitch kreeg bevel
om terug te keeren en een paar dagen te
Weenen te blijven.
Natuurlijk haastte de bij uitstek hoffelijke
keizer Franz Joseph zich, den erfgenaam
van den czarentroon als gast op den
Hofburg uit te noodigen ; de keizerin maakte
een uitzondering op haren gewonen leefregel
en nam deel aan receptie en diner. De ont
vangst schijnt hartelijker en warmer geweest
te zijn dan men had vermoed, en zoowel de
Oostenrijksche als de Russische bladen toon
den zich daardoor eenigszins verrast. Dat
overigens het bezoek, althans in den vorm,
dien het nu heeft aangenomen, voor den
czarewitch eene onverwachte verandering in
zijn reisplan was, blijkt uit eene op zich zelve
zeer onbeduidende kleinigheid. Zondagmor
gen reden eenige Russische diplomaten van
de ambassade te Weenen in groote haast
van den eenen papierwinkel naar den an
deren, om in allerijl visitekaartjes te laten
drukken voor den kroonprins, die geen vol
doenden voorraad had om bij de verschil
lende Oostenrijksche aartshertogen en
dignitarissen een gesteendrukt bewijs van zijne
aanwezigheid achter te laten. Na veel moeite
de wet op den Zondagsarbeid wordt te
Weenen streng gehandhaafd kreeg men
de bestelling uitgevoerd, en nog des middags
werden de kaartjes door den czarewitch in
eigen persoon afgegeven.
In de Duitsche en Italiaansche pers heeft
zich eene, naar het ons voorkomt vrij
onnoodige gevoeligheid over dit bezoek doen
bemerken. De rol, welke Oostenrijk in de
triple alliantie speelt, is niet bijzonder be
nijdenswaardig en de onderstelling is daarom
niet zoo vreemd, dat Oostenrijk nog elders
naar vrienden uitziet. Maar het zal die
vrienden niet zoo gemakkelijk aan de Newa
vinden. Dit blijkt reeds uit den hooghartigen
toon, waarop de Russische pers het bezoek
bespreekt. »De keizer van Oostenrijk"
schrijft de Koroje Vremya »heeft thans
een bewijs van Rusland's bereidwilligheid
om de vriendschappelijke betrekkingen weder
aan te knoopen, welke door de schuld der
Oostenrijksche diplomatie zijn verstoord. Het
overige hangt af van graaf Kalnoky, die
nooit uit het oog mag verliezen, dat wij,
hoezeer ook Rusland het behoud van den
vrede wenscht, niet uit vriendschap voor
Oostenrijk nationale belangen willen
opMeer zegt hij niet. En meer behoeft hij
ook niet te zeggen : ik weet wel dat ik hem
welkom ben. Welsprekender dan zijn taal
zijn zijn bruine, vriendelijke oogen. Hij
trekt mij het lage vertrekje binnen, terwijl
hij omziet, naar den tuin, waar de kleine
Alice bezig is het gevogelte onder dak te
brengen, en roept door de openstaande deur.
De brakken tuimelen heen en weder; in
zijn kooi fluit de spreeuw. En straks, wan
neer het aanvallige kind gereed en binnen
getreden is, en blozend van verlegenheid het
handje, dat ze mij geven wil, eerst even
afwischt aan den boezelaar, mij geweer en
weitasch afneemt en ze weghangt aan den
muur, dan pakt Jean Roux de tafel op, en
draagt ze buiten, voor het venster, onder 't
loover van den wingerd, die zijn knoestige
jichtige ranken ten prieel gevlochten heeft,
en dekt ze met een helder laken, vroolijk
rood en wit geruit, en zet er met een gullen
lach twee dikke, buikige flesschen op, vol
oud«rwetsche spinnewebben.
O, dat gezellige, prettige uur! Wij nemen
plaats, wij klinken, wij drinken elkander
hartelijk toe, ik stop een pijp uit zijn doos
en hy een andere uit de mijne. Binnen sist
een pan op het vuur: de kleine maakt
het avondmaal, ham en eieren gereed,
waarop ik meteen onthaald zal worden. En
intusschen leen ik het oor aan de onuitput
telijke verhalen die de brave man mij
opdischt, en ontsteek met hem in geestdrift of
verbleek van ergernis, al naar gelang hij van
het wild of van de stroopers komt te spre
ken ; wij winden elkander op en slaan met de
vuisten op de tafel, dat het een lust is ons
te zien. Allengskens daalt de zon ter kimme.
Een gloed van gouddoorvonkeld purper kleurt
de reeds gebronsde toppen van het groote,
stille woud en stuift en wemelt door de
takken. Langs de helling van 't gebergte
klinken hier en daar de klokjes van het
stalwaarts keerend vee, een zacht geloei, een
offeren en onze oogen niet willen sluiten
voor den stand van zaken op het Balkan
schiereiland.
Slechts voor een deel stemt hiermede over
een, wat te St. Petersburg door eene »goed
ingelichte" persoonlijkheid werd gezegd aan
den correspondent der Neue Freie Presse.
Rusland zoo verklaarde de ongenoemde
zegsman beschouwde de quaestie van
Bosniëen de Herzegowina als eene
afgediende zaak en het zou ter wille van die
provinciën, die het eigenlijk zelf, willens of
onwillens, Oostenrijk in den schoot had ge
worpen, geen vinger uitsteken. Maar geheel
anders was het gesteld met Bulgarije, ten
opzichte waarvan Rusland des te gevoeliger
was omdat het daar zelf fouten had begaan.
Oostenrijk's en Rusland's politiek stonden
in de Bulgaarsche quaestie lijnrecht tegen
over elkander. Maar in Rusland .hield men
het tot stand komen eener verstandhouding
met Oostenrijk niet slechts voor wenschelijk.
doch ook voor mogelijk. Zelfs de Russische
chauvinisten nog altijd is de zegsman
van de Ncue Freie I'rex.ic aan het woord
verlangden vurig naar zulk eene verstand
houding. Op dit punt was het optimisme
zoo groot, dat niet weinigen alle gevaren
van den tegenwoordigen politieken toestand
door eene afzonderlijke overeenkomst met
Oostenrijk weggenomen zouden achten. Van
eene nauwere aansluiting van Rusland bij
Duitschland kon thans geen sprake meer
zijn. De wederzijdsche betrekkingen tusschen
die landen konden een weinig welwillender,
de economische verhoudingen een weinig
gunstiger worden, maar meer was niet te
verwachten, zoolang Duitschland niet erkende,
dat Rusland politiek rijper was geworden.
Met Oostenrijk stonden de zaken geheel
anders. Hier was alleen Bulgarije de
twistappel, Bulgarije, waar Oostenrijk even
min iets te zoeken had als Rusland er
tegenwoordig iets zocht. Op economisch
gebied zou Rusland Oostenrijk's mededinging
in Bulgarije aannemen als iets onvermijde
lijk?, maar het mocht verwachten, dat
Oostenrijk zich eindelijk, evenals Rusland,
zou onthouden van elke bemoeiing met de
zaken van Bulgarije. Men zou zich niet de
vruchtelooze moeite geven om alles te weer
leggen wat van den Russischen roebel werd
gezegd (d. i. van het onruststoken op het
Balkanschiereiland door lieden, met Russisch
dof geblaf, de kreet en de knallende zweep
van den drijver. Dan zwijgt alles, heinde en
ver . .. Doch lang nadat de duisternis over
de heuvelen is gezonken, houdt Jean Roux
mij aan den praat, en doorgaans is het mid
dernacht, eer we opstaan en ons ter ruste
begeven.
Zoo zaten we ook verleden jaar nog tame
lijk laat onder den wingerd naast elkander
op de bank.
Het was een zachte, heldere nacht. Als
op eene peluw, mul en donzig, rustte het
maanlicht op den nevel, die in wentelende
wolken opsteeg uit het wijde dal. De diepste
stilte heerschte alom, zoover het oog onder
den bleeken, ademloozen hemel reikte, en
werd slechts nu en dan verbroken door eene |
vallende kastanje, ritselend in het kreupel
hout, of door die fluisterende stem die sta
melt in den schoot der bosschen, als een
snikken der natuur, bij lange, lange
tusschenpoozen. Indrukwekkend was het uur, wee
moedig de indruk dien het wekte. Onwille
keurig zwegen wij.
Op eenmaal hief Jean Roux de hand op.
Met een kort, gebiedend »koest" bracht hij
de beide grommende honden aan zijne voeten
tot bedaren.
«Luister !" mompelde hij toen.
Op eenigen afstand van de woning klonk
een afgemeten voetstap op het hard getreden
pad. Hij die daar aankwam evenwel, was
nog verborgen voor onze oogen door het hak
hout langs den weg, die slechts op eene ge
ringe lengte tegenover ons openlag. Aan
dachtig staarde ik naar den kant vanwaar
de zwerver komen moest, nieuwsgierig wie
het wezen kon, zoo laat nog, in dit oord,
alleen... En plotseling trad hij om den
hoek in 't volle licht der maan te voor
schijn.
Slank en rijzig, onberispelijk in het zwart
gekleed, blootshoofds, niet iets hooghartigs
in zijne houding dat men weervond in het
geld betaald), maar als men te Weenen op
recht was, dan zou het spoedig blijken, dat
die Russische roebel den Oostenrijkschen
gulden moest dekken. Juist dit (die op
rechtheid 1) was illoyaal en wekte in Rusland
meer ergernis dan velerlei politieke inci
denten. De verstandhouding met Weenen
was altijd mogelijk; er was in Rusland nie
mand, die haar niet met voldoening zou be
groeten, want bij eene overeenkomst met
Oostenrijk behoefden de Russen nooit be
vreesd te zijn voor valstrikken, zooals zij sedert
het tractaat van Berlijn altijd vreesden voor
een verdrag met Duitschland, met of zon
der Bismarck. En ten slotte verklaarde de
ongenoemde goed ingelichte persoon plechtig:
»De hand van Oostenrijk, die Bulgarije los
laat, zal den warmen druk ontmoeten van
Rusland's vuist."
Wel zeker, maar mogelijk nog iets meer
dan een «warmen druk" van dien vuist.
Zoodra Oostenrijk, vrijwillig of door om
standigheden gedwongen, aan Rusland vrij
spel laat op het Balkanschiereiland, heeft
het de eerste schrede gezet op den weg1, die
het tot eene enclave zal maken van het
czarenrijk. Ware men in Oostenrijk van
deze waarheid niet overtuigd, dan zou de
belangstelling van de staatslieden te Weenen
en te Budapest in de zelfstandigheid en de
vrije ontwikkeling van de Balkanstaten, met
name van Bulgarije, vrij wat geringer zijn.
Belangeloos is Oostenrijk's politiek ten op
zichte van Bulgarije zeker niet; sympathiek
is zij alleen in zoover, als zij samenvalt met
de wenschen van de overgroote meerderheid
der Bulgaren zelven. Maar wie het goed
meent met Oostenrijk, zal niet te lang en te
dikwijls Bismarck's minachtend woord :
»Bulijnrim ixt m ir Jlekitlia," moeten herhalen.
Een bondgenoot, die zoo weinig gevoel heeft
voor de belangen zijner medestanders, loopt
zelf kans vroeger of later in den steek te
worden gelaten.
Brieven uit Utrecht
door
GlKSK VAN' J IK S DoM.
De hoofdstad van liet Sticht handhaaft in deze
choleradagen haar alouden iiaam vau een zeer
//diep" verdorren bodem te liebbei), die een
uitblceke, lijn geteekende gelaat, scheen hij een
man van in de zestig, hoogstens acht en
zestig jaar. Een lange, zilvergrijze baard
hing over zijn breede borst, en sneeuwwit
waren zijn haren. Met de handen op den
rug, het hoofd omhoog, den blik ten hemel,
als verzonken in gepeins en blijkbaar zonder
ons te ontwaren, schreed hij langzaam ons
voorbij. Zijn onbeweeglijk aangezicht was
overtogen door een waas van
onuitsprekelijken weemoed. Maar hoe smartelijk de ge
dachte die hem bezighield ook ware, hoe
verterend ook het vuur, dat uit zijne donkere
oogen straalde, er zetelde op zijn effen voor
hoofd eene fiere gelatenheid, vol adel, geest
kracht en karakter; en eerbiedig was de
blik waarmede ik hem nog altijd volgde,
toen hij reeds verdwenen was en het geluid
van zijne schreden wegstierf in den stillen
nacht.
Xog steeds bewaarde Jean Roux het zwij
gen. Peinzend staarde hij voor zich heen.
Eene droefgeestige, sombere stemm'ng scheen
zich sedert die verschijning van hem meester
gemaakt te hebben. Zijn pijp was uitge
gaan, en hij dacht er niet aan, ze weer op
te steken.
»Ken je dien man f" vroeg ik eindelijk
zacht.
Bevestigend boog hij loom het hoofd.
»Wie is het ?"
»Hij!"
»Wie, hij y
»De prins."
En wederom heerschte er een stilte, die
ik slechts aarzelend verbrak.
»Ik dacht hem in den vreemde", zei ik,
orn een verklaring uit te lokken.
»Ja, hij was er langen tijd .. . Vi;or eenige
dagen is hij plotseling, onverwacht, terug
gekeerd ... Dat is het einde" ging hij voort,
op zachten toon, als bij zichzulven, weer
verzonken in de mijmering die hem straks
bevangen had.