De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1892 20 november pagina 1

20 november 1892 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

JetaenielipEAMSTERDIMlRlEOLiüfÖOR Gladstone's rede over de Universiteiten der Middeleeuwen. Zeker is het iets verbazends, een man van 83 }aar, te midden van de zorgen der regeering van het grootste koninkrijk der aarde, tusschen de groote hervormingsplannen der politiek en de lastige debatten van het parlement, nog tijd te zien vinden voor allerlei andere studievakken, en, al mag hij in deze niet meer dan een verdienstelijk dilettant zijn, toch iets leveren dat de zeer ontwikkelden in hetzelfde vak zonder schouderophalen aanhooren. Dit was onlangs het geval omtrent de aardrijks kunde van Palestina, later over moderne romans, over Homerus, nu weder voor het publiek te Oxford over Middeleeuwsche Universiteiten. Gladstone heeft op Oxford in 't bijzonder be trekking; in 1846 vertegenwoordigde hij de Uni versiteit in het Parlement, en dit duurde tot 1865. Toen werd hij haar te liberaal en nu vaardigt zij juist zijn tegenstander Lord Salisbury af, maar de ge negenheid van de Oxfordsche Alma mater voor een harer «grootste zonen" is steeds blijven be staan, en wordt door hem beantwoord. Ofschoon dus Gladstone's rede voor de Oxfordets eea gelegenheidsspeech kon heeten, was zij belangrijk genoeg om in 't kort hier meege deeld te worden. In hoofdzaak vertelde de Premier het volgende: Gedurende het verval van het Someinsche rijk vinden -wij het eenige voorbeeld van een systematisch bestuur, meer op de macht van het woord dan op die van het zwaard berus tend, in de Christelijke kerk. Maar in de eeuwen van den strijd tegen het heidendom schijnt de geest van het leekendom den doodslaap geslapen te hebben. De eerste stelselmatige poging van den leekengeest om zich tegenover die Kerk, een eigen positie te verzekeren, vinden wij te Salerno, Bologna en andere universiteiten van Italië. Later wijdden ook de pausen aan deze beweging hunne aandacht, en een groot aantal van de Middel eeuwsche universiteiten werden met hun bijstand gesticht. Keizer Frederik H stichtte in 1222 te Napels de eerste universiteit van staatswege. Van te voren echter ontstonden zoowel Parijs als Oxford en Cambridge. De universiteiten vorm den het slagveld, waar de scheppende geest en de energie des tijd in gedurigen strijd met elkan der kampten, de centraliseerende macht van Rome met de nationale kerkelijke stroomingen, de souverein met den onderdaan, de geestelijkheid met de leekenwereld en de geleerden onder elkander. Boven al de universiteiten uit de 12de?14de eeuw steekt echter als de grootste plaats van studie en wetenschap, speciaal van de theologische, Parijs uit. Professoren zoowel als studenten uit alle beschaafde landen stroomden daar bijeen. De eenige mededingster die Parijs in dit tijd vak van zijn bloei bezat, was Oxford, dat zich niet door het getal zijner bezoekers, maar wel door zijn groote geleerden onbevreesd naast Parijs mocht plaatsen. Voor het grootste gedeelte heeft de Engelscbe universiteit haar beroemdheid te danken aan de Dominicaner en Pranciskaner monniken te danken, waartoe mannen als Alexander Hales, Richard van Middleton, Duns Scotus en boven allen Roger Bacon behoorden. Dit was de gouden eeuw van Oxford. Na 1400 brak er een treurige tijd voor de beide Engelsehe universiteiten aan, grootendeels tenge volge van de twisten van de 15de eeuw, die tegelijk dynastisch en burgerlijk waren. Wel kon Oxford zich onder de 1500 geleerden op een man als Erasmus beroemen, maar de eeuw was te polemisch, om tot de ontwikkeling van een krachtig academisch leven bevorderlijk te zijn. Het bezoek verminderde, en het grootste gedeelte van de studenten bestond uit zonen van rijke mannen, die in hunne traagheid een waren incubus van de universiteit vormden. Voor zoover er in 't geheel nog in Engeland van academische werkzaamheid sprake was, vond men deze toen in de zuster universiteit Cambridge. Aldaar vond de reformatie beweging haar opkomst, en van daar plantte zij haar krachten voort, hetgeen zich voor een gedeelte hieruit laat verklaren, dat Cambridge wegens de bevoorrechting van de Calvinistische richting zich in de bescherming der monarchie verheugde. De tijd van het herstel van de dynastie der Stuart's was wellicht de schitterendste sedert de dagen van Erasmus. De hoogere Anglikaansche geestelijkheid uit de 17e eeuw was tot den laatsten man uit deze universiteiten afkomstig, en dat waren niet alleen kerkelijke hoofden, maar ook staatslieden met een krachtig gevoel voor het leven des volks. Neemt men echter de 17e en 18e eeuw te zamen en beproeft men het relatieve aanzien van de beide mededingsters naar de grootheid van eenigen harer zonen te meten, dan treedt Cambridge met een driemanschap in het strijdperk, waarvoor Oxford buigen moet, Francis Baeo, Milton en Isaiic Newton. De 18de eeuw was voor geen der universitei ten een tijd van roem. Het oude bijgeloof aan passieve gehoorzaamheid, een parasitisch gewas uit den tijd der reformatie, had na de Revolutie alle beteekenis verloren, maar beheerschte altijd nog de beide universiteiten. Maar," merkte de spreker op, onder grooten bijval en gelach deitoehoorders, wien zeker in dit oogenblik de politieke strijd om den Home rule voor oogen zweefde //deze langlevendheid van eene ter zijde staande en verouderde beschouwing is te verklaren uit de taaiheid van het Engelsclie karakter, die zoo weldadig en edel werkt bij een goede en zoo verderfelijk bij een slechte zaak". De universitei ten waren niet meer, zooals in de Middeleeuwen, de toevlucht van alle beschaving en wetenschap. Geneeskundigen en juristen trokken naar de groote steden en het geestelijk element heerschte onbe perkt. De Hannoversche dynastie buitendien sym pathiseerde weinig met de Engelsehe geestelijkheid en hare toevluchtsoorden, en als een voorbeeld hiervoor citeerde Gladstone twee welbekende punt dichten, die Oxford en Cambridge met elkander gewisseld hebben, toen George I eens aan de laat ste een aantal boeken cadeau gaf en naar Oxford een troep kavalerie zond. Van Oxford schreef men: The King, regarding with impartial eyes The want of both his Uuiversities, To Oxford sent a troop of horse, and why? That learned body wanted loyalty. To Cambridge books hèsent, as well discerning, That that right loyal body wanted learning. Daarop antwoordde Cambridge; The King to Oxford sent a troop of horsc, For Tories own no argument but force. With equal sense, to Cambridge books hèsent, For Whigs admit no force but argument. In weerwil hiervan kan Oxford zich juist in dit tijdvak op mannen als Wesley, Johuson, Gibbon, Adam Smith en bisschop ButWberoemen. Aan welke universiteit de prijs toekomt ten opzichte van het grootste aantal van bijzonder uitmuntende zonen, minder door philosophiscli denken dan door de daad tot beroemdheid geko men, was het volgende punt van de voordracht. Wat dit aangaat staat echter, volgens Gladstone's gevoelen, Oxford uniek bovenaan. De grootste geestelijken van de Engelsehe kerk waren sedert Willem den Veroveraar Thomas a, Beckett, Step hen Langton, die de baronnen in hun worstelstrijd om de Mayna Charta aanvoerde, Wolsey, de groote kardinaal van Hendrik VIII, zijn op volger aartsbisschop Land, de op het tooneel der historie midden tusschen een misdadiger en een martelaar instaat, John Wesley, wiens leer heden op meer dan 12 millioen Engelsch sprekende aan hangers wijst. Tot deze moet men nog rekenen Wycliffe, wiens werk in het verre Bohemen veel grooter invloed moest uitoefenen dan in zijn eigen vaderland, en uit onze dagen kardinaal Henry Newman, die op den geest der Engelsehe kerk een stempel gedrukt heeft, welken zij nog vele geslachten zal dragen. Alle dezen, met uitzonde ring van a Beekett, die voor de stichting van Oxford leefde en Langton, die te Parijs woonde, studeerden en vertoefden te Oxford. Tot slot merkte de spreker nog op, dat de be ginselen van deze universiteiten onvoorwaardelijk die van het Christendom geweest zijn en dat zij nooit in hare hooge zending zouden dwalen, zoo lang zij overeenkomstig het historische motto van Oxford handelden: Dominus illuminatie mea!" Gemeenschapskunst. Die bürgerliehe Kunst 'ind die IjesifcInsen Fiilksliitissen, von Dr. EJIIL REICH, privatdocent au der k. k. Universitiit Wien. Panem et Circenses ! Met gioote, roode letters staat het dwars over don omslag. Brood en spelen ! zoo moet, volgens den schrijver van het boven genoemde boek, het programma van elke ernstige sociale hervorming luiden. Ook het gepeupel van Rome verlangde dat, maar, als twee hetzelfde verlangen, is het daarom niet hetzelfde. Brood en spelen ! dat beteekent hier : het recht op arbeid en voldoend arbeidsloon, naast het recht op genot, op de genietingen van geest, en gemoed, die weten schap en kunst bieden. Het recht dus op een meuschwaardig bestaan. Ten allen tijde hebben de grooten der aarde de kunst aan zich dienstbaar gemaakt, lu de Middel eeuwen bloeide zij in de schaduw van kerken en kasteelen, tijdens de Renaissance stond zij onder de machtige bescherming van de pausen en de Italiaansche vorsten, in de dagen van Lodewijk XIV verheerlijkte zij Ie roi soleil en bedelde om zijne goedkeuring. Tot straf voor die slaafschheid trof haar de minachting van vrijheidlievende geesten. Den tijdelijkeu verschijning vorm niet het wezen der zaak verwisselend, verhieven de her vormers toornig hunne stem tegen deze ontaarde kunst en verdoemden haar als een werktuig van den Booze. Voor het Calvinisme werd de kunst een paapsche afgoderij. Met de achttiende eeuw werd ook de aristocra tische kunst begraven; die van de negentiende was een burgerlijke, d. i. niet pen democratische, maar de kunst der bourgeois. Hoewel, vóór hon derd jaren, de derde en de vierde stand in Frankrijk tezamen den strijd tegen het ancien régime aan bonden, heeft alleen de derde stand den prijs der overwinning naar huis gedragen. Sinds de regeering van Louis Philippe in het bezit der macht, beschermde hij /.ich met de hulp zijner vroegere vijanden tegen de proletariërs, n maal zijne bondgenooten. Ook de kunst, gewend den machthebbers te dienen, changea de gouver nement", verliet de paleizen der vorsten en de kasteelen der edelen om haar intrek te nemen in de weelderige woningen der rijke burgers. Doch de kunst dier bourgeois, aanvankelijk revolutionair, jong en krachtig gelijk zij, werd met hen zwak, oud, conservatief. En achter en naast haar begon zich de gedaante te vertoonen van de sociale kunst, het kind van den nieuwen tijd, vaak nog de straatjongen der oppositie, zoekend naar een nieuwen vorm voor den nieuwen inhoud. Het verhaal van de wording'dezer nieuwe kunst, dezer gemeenschapskunst, vormt den hoofdiuhoiid van Dr. Reich's boek ; daarna onderzoekt hij wat reeds gedaan is om (ie nict-bezitters deelgenoot te maken van de beschaving van onzen tijd, wat nog gedaan moet worden, Zijn uitgangspunt daarbij is het jaar 1830. Tot zoolang heeft de idealistische periode van de .strijdende bourgeoispartij geduurd; na dat jaar heeft zij, en ook hare kunst, de idealen harer jeugd verloochend. Wil men den schrijver tegemoet voeren, dat deze ver deeling slechts voor Frankrijk geldt, in deze zaken beduidt Frankrijk voor hem Europa. Het eerst heeft zich de nieuwe richting baau gebroken in de beeldende kunst. De ,Salon1' van ]S31 bracht een schilderij van Delacroix, //De barricade", ook wel /,de '2>iste Juli" genoemd, een verheerlijking van de revolutie, die Karel X ont troonde. De hoofdfiguur was zooals U eine haar beschrijft een jeugdige vrouw, met een roode Phrygische muts op het hoofd, in de eene hand een geweer, de driekleur in de andere. Over de lijkeu heenschrijdend, voert zij (het volk) ten strijde, ontbloot tot aan de heup, een schoon, onstui mig lichaam, trotsehe smart in de trekken van het koen geprofileerd gelaat.'' Zij staat op de barricade, midden in den kruitdamp, rechts van haar een Parijsche straatjongen met een pistool in elke hand, links een werkman met een somber, vastberaden uiterlijk, het geweer in den arm. Voor dien tijd was deze schilderij eeu revolutionaire daad. Delacroix brak met, de klassieke richting van David ; hij gaf geen apotheose der vrijheid in academischen stijl een vrouw, in artistiek ge plooid Grieksch gewaad, die een geboeide van zijne ketenen bevrijdt geen doode allegorie, maar levende werkelijkheid. Zijn schilderij sprak zoo duidelijk, dat de regeering van Louis Philippe liet doek aankocht om het dadelijk angstig te ver bergen, vreezeud dat de vierde stand zich bij den aanb.ik ervan zou herinneren, hoe hij het geweest was, die zijn bloed in de Julidageu had geoiï'erd. Nog twee andere merkwaardige schilderijen wer den in den Salon van 18.31 tentoongesteld : de i/Judith" van Horace Vernct, waarin deze het voor het eerst waagde het conventioneele costuum der bijbelsche personen door de Oostersche kleeder dracht te vervangen; en de //Aankomst der maaiers in de Pontijnsche moerassen" van Leopold Robert, merkwaardig juist als vertegenwoordigster van de heerschende richting. Robert's maaiers weten niets van de gevaren der moerasdampeii, waaraan zij zijn blootgesteld; niets verraadt dat zij voor karig loon gedoemd zijn tot den zwaarsteu arbeid in de zomerhitte der Campagna ; hunne kleeren getuigen van een zekeren welstand, hunne gezichten van tevredenheid. Dat was het volk, zooals de gegoede klassen bet verlangden te zien : eenvoudig, tevre den, menschen, waar geen kwaad bij zat. Zuike schilderijen vonden koopers. lu den beginne bleef het voorbeeld van Dela croix zonder navolging. Eerst omstreeks 1848 brak een nieuwe tijd aan met Gustave Courbct en Jean Francois Millet, de stichters der naturalistische schilderschool in Frankrijk. Moge Courbet's werk ook al geen hoogc kunst waarde hebben, hij gaf den stoot tot de beweging. Als kunstenaar st'aat hoog boven hem Millet, die in een brief aan eeu zijner vrienden het programma zijner richting aldus beschreef: //Van nu af wil ik in mijne schilderijen den elleudigen toestand weer geven van het landvolk, zooals het in werkelijk heid is, van den boerekuecht, die van zijn hoofd tot zijne klompen door den arbeid verdicrlijkt is" eu hij kende die werkelijkheid, daar hij zelf de zoon was van een armen boer. Naarmate de naturalistische school meer aanhangers kreeg, ook buiten Frankrijk, koos zij meer en meer hare onderwerpen uit het leven der maatsehappelijk-misdeelden, en tegelijk met de keuze der stof, maakte ook de techniek der kunst zich vrij van conveutioncele regels. In Duitschland was het aantal volgelingen betrekkelijk gering. Een der bekendste is Frit.z von Uhde met zijne schilderij //Kom, lieer Jezus, WTCCS onze gast", waar Christus wordt voorgesteld, binnentredend in de armoedige kamer van eeu proletariërsgczm uit onzen tijd. Ook sommige beeldhouwers volgden de naturalistische richting, door niet langer onberispelijke Hellcensche lichaamsvormen uit te beitelen, maar het leelijkc, vervallen lijf van een hongerlijder of een door ovcrmatigen arbeid uitgeputte : zooals er op de laatste Berlijnschc tentoonstelling een was niet liet opschrift: «Proximus tuus !'' (Uw naaste!) //Onze ofllcicele kunst" zoo besluit Dr. Reich zijn overzicht van de beeldende kunsten, en hij zal hier wel hoofdzakelijk het oog hebben op Duitsch land ./onze ol'licieele kunst is zeer vaderlands lievend, maar zeer weinig democratisch of sociaal. Onze schilders voelen zich het best thuis, waar stroomen bloed of wijn vloeien, op slagvelden of aan maaltijden. En deze veldslagen schilderen zij niet op de wijze van VVereschagin, maar als een soort van festiviteit tot meerdere eer van den Keizer." Aan groote kunst /,die geestdrift moet wekken voor de hoogste ideeën van haar tijd" doen zij niet. Bij het onderzoek naai' wat Dr. Reich noemt sociale litteratuur", is Engeland het eerst aan de beurt. In het land, waar de grootindustrie en het grootgrondbezit het eerst de middenklassen ver drongen en de kloof tusschen bezitters en met bezitters steeds grooter maakten, werden ook de eerste poëtische protesten tegen de heerschappij van het kapitaal gehoord. Ebeuezer Elliot, die zelf fabrieksarbeider geweest was, publiceerde in J 831 zijne Corn-Law-Rhvmes, een strijdkreet tegen de helling van invoerrechten van graan, waardoor slechts de aristocratie van het grondbezit gebaat, maar het gansche volk, bij mislukking van'den oogst, aan gebrek werd prijsgegeven, zoodat velen aan hongcrtyphus bezweken. Elliot's populariteit werd nog overtroffen door die van Thomas llrod, den dichter o. a. van : the Song of the Shirt", het lied van de arme naaister, eindigend met den noodkreet: /-O Gott, dass Brot so teuer ist, und so wohlfcil Fleisch und Blut!" (in de Duitsche vertaling van Freiligrath). Ook mannen die niet tot de revolutionaire partij behoorden, kwamen op voor de belangen der arbeiders, destijds - eu dat toekent hands" genoemd. Thomas Carlylc gaf in 1S13 zijn Past and Present'' in het licht, Benjamin Disraeli twee jaar later zijn roman /, Sybii" en spoedig daarop volgde Diekens met zijne Kerstverlellingen''. Carlylo wilde dat de fabrikan ten de werklieden ouder hunne bescherming zou den nemen, zooals naar zijne meening in de middeleeuwen de edelen deden met hunne hoorigen; Disraeli meende dat de jonge adel de pleitbezorger van den industriearbeider moest worden. Zijn roman is een /onderling mengelmoes van romantische en naturalistische hoofdstukken ; enkele van de laatste, waarin het leven van de arbeiders in de kolen mijnen van Noord-Engelaudgeschetst wordt, kunnen aan Zola tot voorbeeld gediend hebben, toen hij (ierminal schreef. (Slot volgt). Ecu Avontuur. Do baron de Besenval, die, negen jaar oud, in het regiment der Zwitsorxche garde werd opge nomen, on in 17S!»hiitenant-g'cneraal der Zwitsers word, heeft curieuse mémoires nagelaten, waaraan do volgende anecdote ontleend is. Wellicht dat Washington Irving haar gekend heeft, toen hij zijn novelle The specfre bridegroom schreef. * * De lieerde Saint-André, zegt hij, die als lui tenant-generaal gestorven is,had,toen hij nog ambte naar was te Straatsburg, plaats naar Par\js geno men in een van de groote diligences van dien tijd. Hij maakte daar kennis met een jongman, wiens naam ik niet vernomen heb, maar die denzelfden weg moest. De Saint-Andró heb ik nog gekend, een lang man, knap van uiterlijk, heel streng van uiterlijk, nooit lachend, hetgeen de dolle streken die hij altoos verzon en ten uitvoer legde, nog pikanter maakte. De jongelieden praatten samen, na de kennis making, over hun familie en omstandigheden. De nieuwe kennis vertelde dat hij op reis was om te Parijs te gaan trouwen, met een rijk meisje, dat hij nooit gezien had, de eenige dochter van een vriend van zijn vader. Hij wijdde uit over al zijn omstandigheden, zijn eigen familie, die van zijn aanstaande en al wat bij ervan wist. Eindelijk kwam men te Parijs en de beide jonge mannen besloten hetzelfde logement te nemen, het Hotel d'Angleterre in de Rue de Richelieu. fauwelijks waren ze daar of de vriend kreeg een koliek, een soort cholera, die ondanks onmiddellijk aangewende hulp, binnen twee uren een eind aan zijn leven maakte. * * De heer de Saint-André, begaan met het lot van den ongelukkigen jongman, dien bij niet had kunnen redden, meende dat de omstandigheden hem den plicht oplegden, zich naar de familie te begeven, waar de overledene gewacht werd. Hij bad het adres van den aanstaanden schoonvader, nam do papieren van den jongen man mede en had plan deze aan den ongelukkigen gewezen aan staanden schoonvader te brengen en hem het ongeluk mede te doelen. Tot zoover ging alles goed ; ieder man van eer zou zoo gedaan hebben. Voor de deur van het huis van den aanstaanden schoonvader aangekomen, zate de heer de SaintAndréreeds de bedienden op den uitkijk staan. Hij werd door hen ontvangen en zij haastten zich, den heer des huizes te berichten, dat de bruidegom was aangekomen. De oude edelman kwam den jongen man tegemoet ijlen, drukte hem in de armen, en zonder hem den tijd te geven een enkel woord te zeggen, voerde bij hem haastig naar de huiskamer, waar zijn vrouw en dochter wachtten. Hij stelde hem aan de eene als schoonzoon, aan de andere als bruidegom voor. De heer de Saint-Andrékon den lust niet weerstaan, dat alles te worden en er zich mee te amuseeren. Hij speelde nu de rol geheel naar eisch, stelde aan de schoon ouders de brieven van de familie ter hand, en antwoordde zonder aarzelen op de verschillende vragen die hem gedaan werden. Vooral bet jonge meisje was zeer met hem ingenomen; zij vond baren bruidegom een heel knap man. Men kwam aankondigen dat de tafel gedekt was ; de heer de Saint-Andréwerd naast de bruid geplaatst; de vader en moeder waren ver rukt over hun schoonzoon, de bruid bloosde meer dan zij sprak; de jongo man was galant en voorkomend, maar steeds zeer ernstig in houding, ofschoon bij vroolijk en beminnelyk in zijn woor den was. * * * liet diner eindigde, men dronk koffie, het gesprek werd ernstiger en men besprak allerlei belangrijke bijzonderheden van het aanstaande huwelijk. Midden in het gesprek intusschen stond de beer de Saint-Andréop, en nam zijn hoed. Waar wilt go heen 'i vroeg de schoonvader. Ik heb een vrij ernstige zaak af te doen, antwoordde de heer de Saint-André. Hoe? Wat kunt ge voor zaken hebben in eene stad, waar ge voor 't eerst komt en niemand kent? Dat is zoo, maar toch moet ik weg. Ah! ik begry'p het al. (ie wilt bij een ban kier geld gaan halen. Vooreerst weet go toch wel dat ik u daaraan geen gebrek zou laten lijden, en genoeg tot uw dienst heb; maar ook, als ge van uw bankier wat hebben wilt, kan ik bet wel voor n laten halen, en we behoeven uw gezel schap niet te missen. Neen, zoo iets is bet niet. Ik ben er zelf absoluut bij noodig. Al pratende naderde mijnheer de Saint-Andr de huisdeur. In do antichambre, met zijn schoon vader alleen, zei bij ernstig tot dezen: Nu wc alleen zijn en de dames ons niet kunnen booren, zal ik het u zeggen. Van mor gen, kort na mijn aankomst, is mij een ongeluk overkomen; ik ben aangetast geworden door een koliek, waaraan ik gestorven. Ik heb mij n woord gsgeveii, dat 7,0 mij om zes uur konden begra ven; n begrijpt wel, dat ik nu niet kan wegblij ven. Ik ben voor 't eerst in deze plaats en als ik nu al eene afspraak liet loopen, zou ik er oen slechten naam van lichtzinnigheid krijgen, die mij kwaad kon doen. De schoonvader bleef niet open mond, en vond waarschijnlijk de grap ongepast en smakeloos, maar toch kwam het idee, toen de jonge man vertrokken was, hem grappig en origineel voor. Hij kwam in de eetzaal terug en vertelde bet schaterend aan /ijn vrouw en dochter. Men bleet' er nog even over praten en het sloeg zes uur. liet werd /even, half acht, en men begon zich te verwonderen dat de jonge man zoolang wegbleef. Over half acht werd do schoon vader ongeduldig, en liet eens aan het hotel d'Angleterre vragen, waar zijn schoonzoon bleef. De bediende' kreeg ten antwoord: ^mijnheer is van morgen om negen uur aangekomen, om elf ure gestorven en om zes uur's avonds begraven.1' Men kan zich de verbazing van schoonvader, schoonmoeder en jongo bruid voorstellen. De beer de Saint-Andrébad slechts korten tijd noodig in l'arys te zijn; bij keerde weldra naar Straatsburg terug, en de familie beeft jaren lang niet geweten wie baar den streek gespeeld had.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl