Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Nft. 804
muntende kweekplaats voor doodende bacteriën
blijkt te zijn. We hebben hier al zoo ongeveer.
evenveel lijders gehad als geheel Nederland te
zamen en daarvan zijn slechts zeer weinigen her
steld. Althans van die lijders waarvan het boven
twijfel verheven is, dat zij werkelijk door cholera
waren aangetast.
Want, hoe onglooflijk het ook menigeen schijnen
moge, en hoe verre het ook eigenlijk beneden de
waardigheid van wetenschappelijke mannen zijn
moest, voor sommige geneesheeren schijnt de thans
heerschende' epidemie hier inderdaad een aanleiding
om zich eenen vnaam'' te verwerven. Men kan
hier soms een agent van politie voor eene woning
op post zien staan, een groot biljet met cholera
Aziatica op het kozijn zien geplaatst, en den
zoogenaamden lijder voor het venster zien zitten lachen
en groeten.
Dat zulke dingen de achting in het algemeen
voor de geneeskundigen niet verhoogen en vooral.
het minder ontwikkelde volk daardoor hoe langer
hoe meer geneigd wordt alles maar aan //God"
over te laten, wiens //hand" zij meenen dat door
deze ziekte zichtbaar op ons drukt, is zeker niet
te verwonderen. En nog minder mag men er zich
over verbazen, dat slechts betrekkelijk weinigen
hunnen afkeer overwonnen om zich in de barakken
der Amalia-stichting (die in ons land zeker ver
geefs hare wedergade zoeken) te doen verplegen,
wanneer men verneemt dat ook daaromtrent
door sommige geneesheeren kwakzalvers-uitdruk
kingen warden gebezigd, die alleen kunnen
verklaard worden wanneer men denkt aan het
//om des lieven broodes wille." Maar daarom,
zou men zeggen, mag toch niet een geest van
verzet worden aangemoedigd, die zoovelen doet
bezwijken in eene omgeving, waar letterlijk
alles ontbreekt wat tot herstel zou kunnen leiden,
terwijl hun in de Amalia-stichting een liefdevolle
verpleging en verzorging, in ruime, luchtige zalen
wacht, waar niets ontzien behoeft te worden als
het de smarten der lijders kan verzachten of hunne
genezing bevorderen.
Naar ik van ter zijde verneem, moet dergelijke
houding van een der particuliere geneesheeren, een
stadsgeneesheer nog wel, reeds zeer ernstige ver
wikkelingen met de geneeskundige leiding der
Amalia-stichting veroorzaakt hebben, zoo zelfs dat
van een der beide zijden van welke is mij on
bekend een klacht bij burgemeester en wet
houders is ingediend, die deze met den ernst, die
de zaak verdient, thans onderzoeken.
In den Gemeenteraad is onlangs door den heer
Duyvis een klacht geuit over ons gymnasium. De
rector had geen prestige over de leeraren, die
leeraren sloegen en vloekten, en die klacht vond
bijval bij eenige ouders van leerlingen, maar den
rector werd sympathie betuigd door een dertigtal
oud-leerlingen.
Vrij algemeen is men overtuigd dat die klacht
zijn oorsprong vindt bij teleurgestelde ouders die
altijd gemeend hadden valken aan hun boezem te
hebben gekoesterd, en niet weinig opschrikten toen
zij vernamen dat het maar uilen waren.
De heer Duyvis zal niet veel eer inleggen met
zijne in het openbaar uitgesproken klacht, die
eigenlijk niet veel meer is dan oen blijk van wan
trouwen in ons dagelijksch bestuur, dat tegen
woordig dit waarlijk niet verdient. Of zou hij
meenen dat onze burgemeester bijvoorbeeld, niet
krachtige maatregelen zou hebben genomen als hij
van den heer Duyvis op andere wijze vernomen
had ? Daar is nu wezenlijk de heer Reiger geen
man naar en daarom leidt des hoeren Duyvis'klacht
maar al te zeer tot de meening, dat een persoon
lijke grief hem die deed uitspreken, tenzij hij zich
heeft laten verleiden om dcu gebraden haan eens
uit te hangen.
u z J e
Maar eensklaps richtte hij het hoofd op.
»Luister", sprak hij, vastberaden. -.>Wat ik
u mededeelen zal, heeft nooit een sterveling
vernomen, maar u wil ik het vertellen. Ook
ik word oud, en 't is de vraag of ik u nog
zal wederzien, wanneer ge ditmaal zijt ver
trokken. Eer ik heenga, wil ik het zeggen,
ik voel dat ik het zeggen moet aan
iemand in wien ik vertrouwen heb <?n die
dit nimmer zal verraden. Zweer mij dat ge
nimmer misbruik van dat alles maken zult!"
Stilzwijgend drukte ik hem de hand. Hij
hield ze vast, geruimen tijd, als om de ver
bintenis te bekrachtigen...
Toen begon hij zijn verhaal.
»Het is nu dertig jaar geleden en ik telde
er acht en twintig, toen mijn vader aan de
gevolgen van een ongeluk bezweek, en ik,
in zijn plaats benoemd, als jager bij den
man in dienst trad dien ge zoo even hebt
gezien.
Ik was op het kasteel geboren; als kin
deren hadden we samen gespeeld; wij waren
van denzelfden leeftijd, of althans, de wei
nige jaren die hij ouder was dan ik ver
vreemdden onze gemoederen niet; de jacht
en \vat er toe behoort, de hondentucht,
de visscherij, een aantal andere bezigheden
brachten ons gedurig samen en bevestigden
de hartelijke vriendschap die ik voor
dien man gevoelde, en zijn genegen
heid voor mij kortom, er heerschte
tusschen ons beiden een gulle gemeenzaamheid,
waarin zijn vriendelijk, mild karakter niets
bedenkelijks scheen te zien, en die veeleer
gestadig toenam. Hetgeen ik wist van
mijn bedrijf, wist hij even goed, of beter,
en vermoedelijk was het enkel de be
hoefte aan bezigheid, verzet, vermoeienis en
verdooving, die hem telkens, bijna dagelijks
mijn gezelschap zoeken deed. Zijn leven
namelijk was gebroken.
Op zijn dertigste jaar gehuwd met een
In de Hoofdstad.
Ik heb de groote onvoorzichtigheid begaan, geen
plaats te bespreken in het Concertgebouw bij het
laatste solisteuconcert. Ik ben er echter zoo aau
gewend bij instrumentale uitvoeringen naar wel
gevallen een plaats te kunnen kiezen, dat ik ver
baasd was bij mijn binnenkomen slechts een klein
uithoekje onbesproken en onbezetcn te vinden.
Met evenveel haast als de minnaars van solis
ten-uitvoeringen zich ter concertzale spoeden, ver
dwijnen zij in de pauze, wanneer er nog eene
simfonie te genieten valt. Sommigen doen wel
hun best en blijven het eerste deel van de sim
fonie aanhooreu, doch dan wordt het hun te
machtig. Zij vluchten! Anderen houden het iets
langer uit en hopen door een zangerig andante of
bevattelijk scherzo vergoeding te vinden voor de
kwellingen van het eerste deel, doch dan is ook
hunne lankmoedigheid ten einde; zij vluchten met
nog meer haast. Na het derde deel is het aantal
meer dan gedecimeerd, zoodat men, wanneer de
simfonie uit is, zonder gedrang wegkomt, omdat
er haast geen personen om te dringen meer over
blijven.
Ik kan mij begrijpen dat velen na een uitge
breid solisten-programma niet frisch genoeg meer
zijn om eene simfonie met vrucht te kunnen ge
nieten, doch het wegloopen tusschen de deeien
van eene simfonie is toch af te keuren. Het ont
moedigt de uitvoerders en maakt de blijvende toe
hoorders knorrig.
Van welken kant men de zaak dus beschouwt,
geloof ik dat het weuschelijk is geen simfonie in
het tweede deel te geven na een lang
solistenprogramma. Deze simfonie werd zoo schoon uit
gevoerd en was zoo beslist het glanspunt van den
avond, dat het mij speet dat zij onder zoo ongun
stige omstandigheden werd ten gehoore gebracht.
De zangeres ]'"raulein Clara Polschcr werd in
weerwil van hare voordracht en wijze van zingen
zeer sterk toegejuicht. Hoewel ik niet ontken dat
deze dame enkele goede vocale eigenschappen be
zit en fraaie tonen in hare stem heeft, moet zij
nog te veel leeren en te veel aan muzikale op
vatting en adel van voordracht winnen, alvorens
zij zich met succes op belangrijke concerten kan
laten hooreu. Bovendien leent hare persoonlijkheid
zich meer voor de opera dan voor de concertzaal.
De aria uit Fit/urn',* Hocltzcit werd echter zóó
gezougeu, dat iedere zaugleerlinge (wanneer zij
het aldus voordroeg) eene ernstige berisping van
haar zangonderwijzer zou ontvangen, terwijl
Sehumann's Witlmiitig in de, hoogste mate onmuzikaal
van voordracht was. Ook liet de zuiverheid voort
durend te wensehen over.
Ik vond het daarom jammer dat vele jongere
toehoorders (en misschien ook wel ouden;) door
de innemende manieren en aangename verschijning
van deze zangeres waarschijnlijk bekoord, niet op
hielden met applaudisseereu en haar zelfs tot een
toegift, noopten.
De heer Stavenhagen is een klavier-virtuoos van
bcteekenis. Hij droeg Beethoven's ',\e Concert,
Chopin's Xociunie iu en Liszt's ]-2/' niinjixii'lii;
voor. Zijne techniek is zoodanig ontwikkeld, dat hij
alles met bijzondere gemakkelijkheid uitvoert; van
inspanning is geen sprake. Hij legt zich vooral op
s-choone klcurscliakeeringen van den aanslag toe.
Zijn p-auo en pianissimo is prachtig'. Toch kan ik
wat opvatting betreft met zij u voordracht vaii
vrouw die hij hartstochtelijk, boven alle ver
beelding liefhad, was hij weinige maanden
later met een kind alleen gebleven, dat al
spoedig teekenen gaf.... niet van ver
standsverbijstering, maar van een onbegrij
pelijk iets waaraan ik geen naam kan
geven, van iets droomerigs en schroomvallige
in geheel haar doen en wezen, dat u somber,
angstig stemde en dat ik niet beschrijven
kan. Wie de arme kleine gadesloeg, wie
haar bespiedde in haar spelen, stil, eenzelvig,
afgetrokken, wie haar in de groote, diepe,
schuchter blikkende oogen zag, haar toesprak
en geen antwoord kreeg, haar handje vatte
en 't als een blad in zijne vingers voelde
beven, dien bekroop, hij wist niet hoe, een
onuitsprekelijk medelijden, met een gevoel
van onmacht om iets voor het wicht te doen.
Dat medelijden las ik vaak, o, zoo vaak, in de
oogen van den vader'. En al was er over
ijling in de vrees die hem bezielde, al luidde
het oordeel van den arts met, wien hij er
over te rade ging, dat alles wel terecht zou
komen en beweging, lichaamsoefening en ver
strooiing op den duur de sluimerende geest
vermogens van het meisje zouden wekken
mettertijd toch bleek die vrees niet on
gegrond geweest te zijn, en ijdel wat men
deed of poogde om licht te brengen in het
hoofdje van 't kind.
Wat hij, die man, er onder leed, wie zal
het zeggen of beseffen ! Met den rang dien
j hij bekleedde en het fortuin dat hij bezat,
! met zijn jeugd, met zijn gaven, alles red
deloos ontzenuwd, voor altijd, was zijn be
staan de hel op aarde. En toch, vertwijfelen
deed hij niet. Hij had zijne vrouw te lief
gehad, om haar gedachtenis te ontwijden door
een huwelijk met een andere, die haar kind
verstooten kon. Hij was, vooral, te groot
van ziel, om 't arme schepseltje de ellende
van zijn leven te verwijten. Integendeel,
het was aandoenlijk hem het kind te zien
vertroetelen en omringen met zijn zorgen,
Beethoven's Concert geen vrede hebben. Er was
een zekere apathie in op te merken, terwijl de
wijze van accentueeren aan sommige gedeelten
iets alledaagsch, aan andere gedeelten iets te
verfljnds gaf.
Toch was zijn optreden hoogst belangrijk en
zullen allen van zijne speelwijze veel hebbeu kun
nen leeren.
Ten slotte een woord van bewondering voor de
begeleiding van het klavier-concert door het orkest,
onder leiding van den heer Kes. Dit had ik mij
niet schooner kunnen denken.
De Maatschappij Caerilia heeft een plebisciet uit
geschreven. Zij wilde de donateurs zelf eens laten
kiezen welke werken men dezen winter wilde
hooren en liet daartoe bij meerderheid van stem
men bepalen, welke nog nooit (of iu lang niet)
uitgevoerde stukken in aanmerking moesten komen.
Hoewel eenige compositiën eeue groote meer
derheid hebben verkregen, is de uitslag m. i. pro
blematisch, omdat van de 1200 donateurs er
slechts ruim 400 gestemd hebben. Toch openbaart
zulk een stemming wel een en ander dat, te deuken
geeft. De heer Viotta schrijft in Het Manmlllad
voor Muziek als conclusie: // Wij hebben uit deze
stemming gezien dat het grootste gedeelte van het
publiek onverschillig is even als bij de po
litiek, hoewel de verhouding daar in den regel nog
ongunstiger is, en dat de algemeene geest ten on
zent op muzikaal gebied evenmin ultra conserva
tief als ultra liberaal is juist zooals in onze
politiek. Uit de meerderheid spreekt een gematigd
liberalisme.
,De uitslag van de stemming wat rich
ting betreft, was tamelijk wel te voorzien. De
dilettanten, die een lievelingswerk moeten opge
ven, kiezen natuurlijk eene compositie, die zij zeer
dikwijls gehoord hebben en hebben leeren liefheb
ben (Slechts een zeer kleine kern is in het nieu
were voldoende doorgedrongen om preferentie voor
dit genre te hebben.) Dat de Vorspielc Loheugrin
en Parxiftil toch gekozen zijn, kan echter geen
verwondering baren, want weinig nieuwere
orkeststukken komen zoo veelvuldig op de programma's
voor als juist deze beide nummers."
liet thans uitgevoerde programma bestond uit:
2e S'u/ifiDiie van Brahms, Vorspiel Lnliengrin eu
5e iïi/iij'iu/ie van Beethoven, terwijl in de tweede
uitvoering de overige gekozen nummers zullen
wordeu uitgevoerd, nl. : \n Siiafoi/ie van
Scliumaun, 1'iifxiJ'nl-Voi'spii'l van \Vagner, 8oi,i
i''r}iri<'li/afr<iii,ii-.\[uxik van Mendelssohn, Ouverture
Nurlikliiiir/e n/ii'h Osnian van Gade eu Trngixrfie
0/trcffi/rf van Brahms.
Als een sterk tceken wijs ik er op dat
Mendelssolin's 3e en 4e Simfonie slechts ruim 40
stemmen verworven hebben, terwijl de Simfonieën
van JMozart en Haydn nog geen 40 stemmen kon
den behalen.
Wat deze laatste betreft, is het vroeger reeds
gebleken dat het enorm groote strijkkwartet de
juiste verhouding tot de blaasinstrumenten geheel
vernietigt, d. w. ?/.. een goede klankverdeeling on
mogelijk maakt. Zelfs bij de gewone
orkestuitvoeringen in onze stad zou het wenschelijk /.ijn bij
werken van Mozart en Haydn de strijkinstru
menten nog belangrijk te verminderen; dau eerst
zou men een juister indruk krijgen aan welke be
scheiden verhoudingen men in (lic dagen gewend
was.
Ik zou naar aanleiding van de uitgebrachte
stemmen nog heel wat kunnen iu liet midden
brengen, doch acht deze regelen over enkele sterk
sprekende leekenen voldoende.
De. populariteit die de Maatschappij dn-ilin ge
niet, is nog niet aan het tanen. De
donateursrepetitie was weer zeer bezocht en al hoort, men
ook bijna geen applaus, iedereen weet dat dit geen
gebrek aau waardecritig is, doch dat ile verklaring
hiervan u-e/ocht moet worden iu het feit dat, de
toehoorders voor het grootste deel dames zijn eu
iiiiMiimmninii
teeder, innig, moederlijk, als ware het zijn
troost geweest, instede van de vloek te wezen
die rustte op zijn bestaan. Tlij nam het met
zich mede op zijn reizen, leerde het wat het
leeren kon, en vergezelde het overal, onver
moeibaar in een streven waar hijdagelijks meer
en meer het vruchtelooze van besefte, maar dat
geen oogenblik verflauwde, in weerwil zijner
overtuiging dat het nimmer baten zou. Zoo
groeide°de kleine Armande op, een engel van
lieftalligheid en toegerust met alle gaven naar
het hart en naar het lichaam zonder i'éne
naar den geest.
Op zekeren morgen In de maand Mei, dat
ik, op hat kasteel ontboden, met den prins
op zijn kamer in gesprek was over den
houthak die weldra plaats moest hebben,
brak hij het onderhoud plotseling af, rees
overeind, en trad aan 't venster, dat uit
zicht had op het voorplein en toevallig open
stond. Ik hoorde Armande schaterlachen,
Kyp, den grooten waakhond, b hitte n, het
getrappel van een paard dat telkens uitgleed
en dat, leven, dat rumoer was iets zoo
buitengewoon?, dat, ik onwillekeurig opstond.
vragend wat er gaande was, en me aan het
andere venster plaatste.
Een jong, knap gebouwd ruiter
caracoleerde voor de poort en poogde te vergeefs
te naderen. Tienmaal strekte hij de hand
uit, om den knop der bel te grijpen die
aan een der stecnen pijlers van liet hek be
vestigd was, en tienmaal wendde, zwenkte,
sloeg of steigerde zijn schichtig paard, van
vrees bevangen voor den hond, die woedend
nan zijn ketting rukte. Armande schaterde
van de pret. Nooit had ik haar zoo vrij,
zoo dartel, zoo vertrouwelijk gezien. Ofschoon
ze schijnbaar al haar best deed om het dier
te doen bedaren, hitste zij het heimelijk aan.
En reeds voorzag ik dat het spel noodlottig
voor hem zou afloopen, toen de vreemde
ling, die een onverschrokken ruiter scheen,
met een donkeren blos van schaamte en
bet wordt voor eene dame van goede huize nog
altijd ongepast geoordeeld te applaudisseeren.
Dit gemis aan applaus deed mij echter weldadig
aan. Ik hoor zoo dikwijls applaudisseeren op on
geschikte oogenblikken en de stemming wordt er
zoo menigmaal door verstoord, dat ik met genoe
gen de (toch waarlijk) ouaesthetische toejuichingen
voor een enkelen keer eens mis.
In een kort naschrift hoop ik nog op de uit
voering, die hedeu-avond plaats heeft, terug te
komen. Sommige vlekjes, die op de repetitie waren
te bespeuren, zullen dan allicht verdwenen zijn.
Ik vermeld vast dat de opvatting van de ver
schillende werken vele momenten te genieten gaf,
dat vooral het strijkkwartet zeer schoon was, dat
echter de rhythmiek bij sommige houten blaasinstru
menten nu en dan te wenschen overliet, ik noem o. a.
het gesyncopeerde motief bij den derden Satz
van Brahms' Simfonie. Verder heeft het miine aan
dacht getrokken dat bij de trombones twee pis
tons en een schuiftrombone werden gebruikt. Dit
kwam de eenheid van klank niet ten goede.
Voortretl'elijk werd Beethoven's simfonie in veel op
zichten uitgevoerd, Het deed mij genoegen dat het
eerste korte motief vóór de fermate reeds in het
tempo werd uitgevoerd. Zoo dikwijls hoort men
daar een ritenuto maken, hetgeen m. i. het logi
sche verband van de ontwikkeling van dit hoofd
thema geheel verbreekt. De onstuimigheid en toch
rhythmische vastheid van het bekende
contrabassenfiguur maakte veel indruk.
Het Vorspiel Loheugrin genoot eene voortref
felijke vertolking.
Dat de leiding van Mr. Viotta weer eene uit
stekende was, vermeld ik tot slot. v. M.
PS. Een toehoorder van het Caeciliaconcert, dien
ik als een ernstig en warm muziekvriend ken,
zendt mij een schrijven waarin hij mijn oordeel
vraagt over een feit dat hij ergerlijk eu bedroe
vend noemt. Het betreft de opvatting van Mr.
Viotta. die het eerste deel van de eersten Satz uit
de vijfde simfonie van Beethoven niet liet her
halen en daardoor de echte Beethoveiiverccrders
van een der heerlijkste momenten beroofde. Daar
ik weet dat ook andere toehoorders geen vrede
hadden met de weglating van de voorgeschreven
herhaling, acht ik het weuschclijk die vraag open
lijk te beantwoorden. Ik begin te verklaren dut ik
dit bezwaar niet deel, en wel om de volgende
redenen.
De stichters van den simfouischen vorm hebbea
die herhaling ingevoerd om den hoorders de beide
motieven, die m het tweede deel wordeu doorge
werkt, beter in het geheugen 1e prenten. Dit had
men toen noodig en lang- bleef deze traditie gehul
digd. Het is echter niet weg te redeueereu dat de
gang van het werk daardoor wordt afgebroken en
dat het dus uit een logisch oog-punt niet te ver
dedigen is. Het maakt eigenlijk denzell'den indruk
alsof men de eerste acte van een tooneelstuk twee
maal laat spelen om de toeschouwers de
exposeenng beter te doen begrijpen.
Beethoven, die iu zijne vroegere werken langde
traditiëii bleef huldigen, heeft lalcr zeer veel afge
broken waar hij in zijne jonge jaren niet aan
durfde of wilde tornen. Is liet nu niet opmerkelijk
dat hij in zijne Negende simfonie ook de herhaling
van het eerste cleel heeft afgeschaft? Daaruit, blijkt
toeli m. i. dat Beethoven tot de erkenning kwam
dat een herhaling niet gemotiveerd is.
Niemand denkt er immers nu meer aan een
dirigent te verwijten dat hij bij een van de
simfouiLcn van Mozart een Andante of Adagio, waar
van beide deeien herhaald moeten worden, niet
meer laat repeteereu.
Jk voor mij ben het dus met mr. Viotta's ziens
wijze eens. U el mag men, dunkt mij, vragen of
dau ook tle reprise bil de sitnfoni ? vyn Brabms m
den eersten Satz niet had moeten worden
gesupprimeerd, daar dit deel door de reprise
m. i. wel wat te lang wordt, doeli Brahms
onwil uit den zadel sprong, zijn paard, bij
den teugel greep, en er mee toetrad op de
poort, waar hij het meisje hoffelijk groette en
eenige woorden tot haar sprak.
»\\'ie is die man '! ' vroeg mij de piihs.
»De jonge markies de Vornes," zei ik.
En ik weet niet wat mij ingaf, dat ilc er
niets meer bij moest voegen, want ik had
iets op de lippen dat de jonge man mij
stellig nimmer zou vergeven nebben, zoo hij
het vernomen had. 11 jj was niet al te best
befaamd. Zoo wist ik dat hij vaak des avonds
in de kroegen van het dorp, met eenige
jonkers uit den omtrek zat te dobbelen en
te brassen, wat het reeds geschokt vermogen
zijner ouders niet gedoogde, en hem in schul
den had gestoken, die hij niet betalen kon.
Doch hij, de prins, die niemand zag en
wie er woonde in zijne buurt, nauwelijks
bij name kende, scheen ook daarvan niets
te weten. Zonder verder na te vragen spoedde
hij zich de kamer uit. Ik volgde hem. Be
neden vonden wij den ruiter op het voor
plein, sprekend met Armande, die hem het
hek geopend had.
Met duizend verontschuldigingen stelde hij
zichzelven voor. Hij had, zoo zei hij, niet
geweten dat de prins, die inderdaad eerst
kort geleden met zijn dochter van de reis
gekomen was, het landgoed reeds betrokken
had, en was er gekomen om den intendant
over zaken te spreken.
Zijn woorden, zijn vormen, los, natuur
lijk en bevallig, maakten blijkbaar een
indruk, die niet beter wezen kon. Hij zag
er hupsen, en schrander uit. Zijn naam was
bovendien een waarborg voor een hoffelijk
onthaal. Juist luidde de bel voor het ont
bijt .... en, in weerwil van hetgeen hij
welstaanshalve ter verschooning in het mid
den zocht te brengen, werd zijn paard opstal
gezet, en liet men hem .niet eer vertrekken,
dan nadat hij eenige uren op liet kasteel
had doorgebracht,
(Slot volyt.)