Historisch Archief 1877-1940
No. 804
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
is van later periode en heeft deze simfonie
zelf op deze wijze te Amsterdam geïntroduceerd,
dus is het begrijpelijk dat men daarvan niet af
wijkt, hoewel, zooals ik zeide, alleen eene consequente
toepassing te verdedigen is volgens mijne ziens
wijze.
De bijvoegingen als la en 2a volta geven wel
meer nadruk aan het voorschrift van herhaling,
doch zijn m. i. geen bepaald beletsel voor het ver
mijden ervan.
(In Beethoven's simfonie staat alleen een
herhalingsteeken.)
v. M.
Het concert van Caecilia, dat gisteren-avond
plaats had, \von het, wat ensemble en achevéaan
gaat, van de donateurs-repetitie. Dit concert mag
dan ook als een zeer schoon geslaagd concert ver
meld worden, al bleven nu ook sommige vlekjes
niet uit. Het Vorspiel Lohengrin marcheerde heer
lijk schoon en moest gebisseerd worden.
Nog eens Bayreuth in 1892, van een
leekenstandpunt gezien.
Bevreemden kan het niet, dat een leek, iemand
die van de muziek slechts de praktijk door het
aanhooren kent, die van het hoe ? en het waarom?
der theorie niet het minste begrip heeft; iemand
die evenwel belang stelt in al hetgeen de wereld om
hem heen merkwaardigs oplevert, met beschroomd
heid zijne plaatsen voor n, liever nog voor
meerdere voorstellingen te Bayreuth gaat aan
vragen. De uitspraken toch der vakmannen en
ingewijden loopen zoo verwonderlijk ver uiteen;
waar de n (hoogverheffend) de perken van het
gezond-natuurlijke te buiten gaat, en daardoor de
klip van overdrijving niet vermijdt, daar verwerpt
en verguist een ander, alsof de grootste gering
schatting niet voldoende kan zijn om denjuisten
graad zijner minachting en afkeer uit te drukken.
En toch kunnen beiden overigens gidsen zijn, aan
wier leiding men zich in andere gevallen met ge
rustheid zou durven toevertrouwen.
Staande bij zulk een tweesprong ontzegt zich
een niet-vakman angstvallig het recht om ook
slechts n enkele schrede te doen op het voor
hem verboden pad der muzikale kritiek. Hij gaat
onbevooroordeeld zijn weg om te ondervinden
welke de indrukken zullen zijn, die een bezoek
aan Bayreuth (opgaan naar B. zeggen de
Wagnerianen) bij hem wekt. En dan moet
mij, oningewijde in de geheimen van point
d'orgue en contrapunkt, mij die slechts de vraag
stel: smaakte ik een hoog kunstgenot? de be
kentenis uit de pen: de indruk is overweldigend.
Veel werkt daartoe mede. Reeds lang vóórdat men
de gezellige stad bereikt heeft, waarheen gedurende
den zomertijd zoovelen samenstroomen, brengt de
onmiskenbaar feestelijke stemming, waarin alle
medereizigers verkeeren, een aanstekelijke op
gewondenheid teweeg, men hoort over niets spre
ken dan over »die Sucher", »der van Dijck" en
andere vertolkers; de woorden Parsifal of
Meistersinger, Kundry of Sachs maken de fundamenten
uit, waarop elk gesprek is opgebouwd, hier op
Engelsche manier gekraakt, ginds naar den
Franschen tongval geaccentueerd, en het geratel en getik
der wagenwielen stemt ten slotte in met het
algemeene koor: »Richard Wagners werk te zien
is ons aller streven."
En dan de aankomst! De overstelpende aan
biedingen van tekstboekjes, van programma's, van
Besetzungen, van partituren, van portretten, ja
zelfs (voorbeklagenswaardige gemakzuchtigen) van
uittreksels van den tekst! Ze verplaatsen ons
onmiddellijk au milieu des affaires, en wanneer
wy dan nog niet in een stemming zijn om ge
durende eenige dagen aan niets te denken, dan
aan den Bayreuthschen reus, den genialen
toonen woorden-dichter Wagner, dan zullen wij te
nuchter blijken te zijn, dan dat de bevattelijk
heid voor een verheven genot zich bij ons kan
openbaren.
Toch zijn al deze uitingen van den
speculatiegeest, hoezeer ze ook meewerken om onze
opgewondenheid te wekken en onze verwach
ting te spannen, slechts als schaduwzijden
van het bezoek te beschouwen. Daarin ligt ook
m. i. de helaas onvermijdelijk kwetsbare plek van
deze aantrekkelijke bijeenkomsten. Zij zijn niet
meer voor ieder, wat ze moesten wezen, en wat
ze ook nmaal waren: een werkelijk opgaan
naar een tempel, gewijd aan den heiligen
eeredienst der kunst; een eerbiedig offeren op het
altaar van het Eeuwig-Schoone, dat zich hier in
zyne Drieëenheid van Muziek, Dichtkunst en
Plastiek openbaart. Een zaak waarmee de mode
gemoeid is, zijn ze geworden. Voor iemand die
reist, is een tocht naar Bayreuth een even ge
biedende noodzakelijkheid, als een bezoek aan
Ober-Ammergau tijdens de Passion-Spiele of het
zoogenaamd kennen van Parijs of Zwitserland.
Dat er zich velen door dergelijke overwegingen
laten heenleiden, kan men zien aan de tallooze
buitensporigheden der toiletten, welke de
»faiseuses" der beroemdste mode-magazijnen ons aan
de meestbezochte badplaatsen niet weelderiger
kunnen uitstallen, dan hier geschiedt. Wanneer
men zich een paar uren vóór den aanvang der
voorstellingen (ongeveer tegen twee uur) met
veel moeite en voor een overredende fooi een
plaats heeft veroverd onder den luifel van het
restauratie-gebouw bij het theater, en de onafge
broken reeks rijtuigen tegen den
zacht-glooienden heuvel ziet opkruipen, op welks halve hoogte
het Festspiel-haus met zijn (uit een architec
tonisch oogpunt beschouwd) bescheiden vor
men, lijnen en versierselen zich verheft, en
de menschenmassa in het gedrang haren
weg ziet zoeken, dan kan men zich niet den
ken neer te zien op een schare bedevaart
gangers, die een heros der kunst komen huldigen
met de daartoe noodige stemming eener eerbie
dige aandacht. Wiesbaden of Monte-Carlo schijnt
zijn toiletten-voorraad te hebben afgestaan, en
dien voor een poos te hebben geleend aan het
aardig-ouderwetsche stadje in Noord-Beieren.
Maar mag dit den toerist, die bijzijn zucht naar
kunstgenot ook een geringe mate van nieuwsgie
rige belangstelling niet kan wegcijferen, wel euvel
worden geduid, wanneer zelfs sterren van den
Bayreuthschen kunsthemel, die moeten medewer
ken om de heerlijke kunstwerken te vertolken,
op den weg der dwaasheid voorgaan, en zich
schuldig maken aan hetgeen ik daareven een be
treurenswaardig feit noemde? Of zagen wij niet
de beroemde zangeres Malten uit Dresden, aan
den vóóravond van den dag waarop zij de Kundry
in de Parsifal (een treffende, godsdienstig hoog
verheven rol) zou vervullen, zich tijdens de pauze
tusschen twee acten onder de feestgenooten be
wegen in een licht-kleurig, opzichtig kleed,
dat door een bont-papieren chineesch zonne
scherm werd overschaduwd 'l Een verschijning, te
opvallend, dan dat niet elkeen spottend naar haar
omzag, zoodat de forsche gestalte met haar
trotschen gang en uitdagenden blik algemeen de
aandacht trok, en men op het gelaat van velen.
die haar niet kenden, de vraag kon lezen: be
hoort zulk eene vrouw hier thuis ? Wanneer een
vertolkster van een heerlijke rol zich schuldig
maakt aan een dergelijk oft'er aan den mode-god of
aan de godin der excentriciteit, wat mag men dan
van het »groote publiek", dat onnadenkend
sleurna-apend monster verwachten?
Hoort! Daar doorklieven statig schetterend
enkele maten uit koperen instrumenten de
frissche, lichte berglucht. Zij dooden met haar
snerpenden klank plotseling de gesprekken, on wekken
eensklaps hoogere verlangens. De kunst roept.
Electriseerend wekt deze tweemaal, aan weerszij
den van het gebouw, herhaalde uitnoodiging. Ieder
zoekt die deur, wier nummers en letter overeen
stemmen met de op zijn toegangskaart
aangegevene. Geen ontstemmend gedrang, dat men licht
bij zulk een toeloop zou verwachten. Alles is met
voorbeeldige orde, praktisch en duidelijk, gere
geld. Zonder eenige moeite vindt men de plaat
sen. Het eigenaardig gegons van een
menschenmenigte, die niet luide meer spreken wil en zich
toch nog niet plotseling tot rust kan voegen, vult de
groote, eenvoudig versierde zaal, die door haar
uitgebreidheid toch indruk maakt. De lichtbollen,
hoog tegen de zoldering .ter zijde en aan den ach
tergrond, werpen op de lange reeksen zitplaatsen,
in de loge-looze ruimte een gedempt licht. Allengs
gaat het gebrom der toeschouwers over in een ge
fluister: men geraakt langzamerhand onder den in
druk, dat men bij iets zeer bijzonders tegenwoordig
zal zijn. Daar wordt het licht getemperd; alsof er
een onhoorbaar bevel uitgevaardigd of een vooraf
bepaald teeken gegeven ware, gaan tikkend en klap
pend de klepstoelen neer. Nog n kneep aan de
lichtkraan, en alle monden verstommen. Duisternis,
bijkans volledige duisternis, die het hinderlijk
ritselen der tekstboeken op afdoende wijze belet,
onderdrukt elke neiging tot luidruchtigheid, elk
storend gepraat. Men is in een geheimzinnige
stemming gebracht, in de hoogste mate ontvan
kelijk voor hetgeen men met gespannen aandacht
verwacht. Daar zweven uit de verborgen,
lichtschemerende orchest-ruimte de eerste tonen van
het Vorspiel de donkere, wijde gaping binnen,
mysterieus trillen de tljn-gesponnen klanken der
violen, en wekken harmonieuzen weerklank in
het gemoed der toehoorders, bij wie als door een
onzichtbaren tooverstaf, het goddelijk licht der
bezieling ontstoken wordt. Thans gaan de indruk
ken, die men ontving bij de lezing (nog liever
bij het doorwerken) der dichtstukkcn (dikwijls
overdreven gedrongen en vermoeiend
alliterccrend) vasten vorm aannemen; in levende gestal
ten vertoonen zich de hartstochten, belichaamd
in aristieke vertolkers aan den blik des verrukten
toeschouwers, nadat als door een onzichtbare ar
tistieke hand in sierlijk plooien het gordijn is
opgenomen, dat het verrassend decoratief aan
de oogen onttrok.
Onweerstaanbaar wordt de toeschouwer door
't geen hij ziet, hoort en gevoelt meegesleept.
Want men gevoelt, men leeft mede: men wordt
er door een onontwijkbaren dwang toe gedrongen,
en hij, die voor de eerste maal Bayreuth be
zoekt zal aan het einde van de eerst doorleefde
acte (onverschillig, dunkt mij, welke voorstel
ling hij bijwoont), geen andere woorden kunnen
uiten, dan een dankbaar: «Goddelijk schoon".
»Uw eerst gevoel zij dankbaarheid" uw
tweede uiting: bewondering voor den geest, die
zooveel schoons schiep. Men moge bij het nagaan
van Wagners leven en daden op raadselen stui
ten, voor wier oplossing men stilstaat, zich af
vragend of men dergelijke zwakheden bij een
genie als het zijne wel zou verwachten een ver
wijzing naar de kleine zwakheden moge volstaan,
die alle groote mannen (de edelste niet uit
gesloten) soms ontsierden. Hun grootheid komt
juist daardoor met schitterender glans uit. Men
kan van Bayreuth en zijne kunst genieten, zich
koesteren in den verwarmenden gloed van het
daar tronend genie, zonder dat de persoon van
Wagner een voorwerp van vitterij mag uitmaken.
De geest van »den Meester" (zooals zijne ver
eerders hem zoo gaarne noemen) zal bezielen en
verheffen, ook zonder dat men de daden van hem,
die door zijn werk zoo hoog stemt, met angstvallige
kleinzieligheid meet en weegt.
En vooral daarom is de overdrijving, waaraan
zich vele Wagner-vereerders te buiten gaan,
zoo te bejammeren. Zoo iets wekt zucht naar
tegenspraak, maakt kregelig. Hoorde ik niet een
vurig Wagneriaan een stroom van gramschap uit
storten over een Fransehe dame, die het dorst wagen
te reppen van de Ouverture" van de Parsifal ? Zoo
iets schijnt ongeoorloofd te zijn en onbestaanbaar
met den eerbied, aan Wagners werk verschuldiird:
bij een gewone Opera spreekt men van .Ouverture"
bij do werken van Wagner noemt men 't niet
anders dan »Vorspiel". Zie, dat en enkele andere
dingen zijn kleinigheden waarboven men verheven
moest zijn, en die bij de strijders voor Wagners
kunst minder ergernis moesten wekken, dan de
ergerlijke speculatiegeest, die den goostigon en
scherp-gelijnden Wagnerkop verlaagt tot sigaren
pijpjes; die Graal-kelkjes als das-spelden ver
koopt, Graal-motieven op vellen postpapier drukt
en op kinderscliortjcs borduurt; die op bier
pullen en drinkglazen, op naai-doozen en vazen
afbeeldingen teekent van Wagners woning
Wahnfried en van Wagners aangrijpetid-eenvotidige
grafplaats: ja! zelfs Parsifal-odeur en
Tristansigaren verkoopt! Dat zijn niet slechts vergrijpen
tegen den goeden smaak, dat zijn misdrijven, ge
pleegd tegen hooge kunst-uitingen, een toegeven
aan winstbejag, dat aanstoot geeft niet alleen
aan de vurige Wagner-dweepers, maar aan ieder
die hart heeft voor al hetgeen edel is en beter
maakt.
Want zoo men al niet wil toegeven dat wezen
lijk kunstgenot veredelt (en hoe weinigen zullen
dit willen loochenen?) dan zal men toch na het
genot van eenige voorstellingen te Bayreuth moe
ten bekennen, dat men nooit-gekende, onver
getelijke oogenblikken doorleefde: oogenblikken,
toen de betoovering niet week, waarin men ge
heel onttrokken was aan den invloed van het
alledaagsche bestaan; waarin slechts een tinteling
van zoete opgewondenheid meester was over uw
geheele wezen, en waarbij de terugkeer tot de
werkelijkheid was, als het ontwaken uit een
heerlijken droom.
Hij. die dat wil ondervinden ga, goed voorbereid,
en vooral: onbevooroordeeld, na,ar Bayreuth, Edel
kunstgenot zal hot loon zijn.
Utrecht. Dr. K. J. SIXÜELS.
Mascagni's »Rantzau". Het libretto van
de RawteattV is door de heercn
Targiani-Tozzetti en Menasci, de librettisten ook van de
Cuvalleria, met veel beleid voor theatrale wer
king bewerkt; zelfs bijna met te veel verstand
daarvan. Want zij hebben, alloen in het belang
van het effect, nu en dan de goede stof, die
Erckmann-Chatrian hun aanboden, geweld aan
gedaan; bij eene uitvoering buiten Italiëzal dit
zeer gevoelig blijken. Wat de muziek aangaat,
heeft Mascagni de opera met een prachtig pre
ludium ingeleid, bijna geheel voor de strijkin
strumenten; alleen aan het slot komen eens de
houten instrumenten met een liefelijke phrase
invallen. Alle motieven der opera worden even
aangestipt in dit voorspel, dat met zwaarmoedige
tonen aanvangt, om weldra in hartstochtelijker
accent over te gaan. Het is, evenals alle dergelijke
stukken van Mascagni, kort, en gaat gelukkig in
het frissche, bijna jubelende lentelied over,
waarmede een vrouwenkoor do opera opent. Deze
entree, zoowel als het daarop antwoordende
mannenkoor brengen de hoorders van den beginne
af aan in de beste stemming, die door do eerste
aria van Louise Non rattrisfnrmi (bedroef me
niet weder) versterkt wordt. Voortreffelijk is de
instrumentatie van deze aria; nu reeds merkt
men, welk een groote beteekenis ook bij hem het
orkest heeft. En weldra bemerkt men ook van
welk een gewicht het koor is. De weide is
Johan toebedeeld, en onder de boeren vormen
zich twee partijen, die nu in tegenkoor aan hun
tegenstrijdige bedoelingen over dit geval uitdruk
king geven. Deze muzikale dialoog is uitmuntend
gekarakteriseerd en niet minder gelukkig is in
het orkest toorn en smart aan de eene zijde,
zoowel als vreugde aan de andere wedergegeven.
Het tweede bedrijf begint ongelukkig met eene
ballade van Louise, van een koning, die den
keizer bt'jorloogde. Het stuk beviel niet en
do stemming kon door liet overvloedig lange
recitatief dat nu volgt, niet stijgen. Ook het
Kyrie E/ei-ww, in den stijl van de musica
S'icra gehouden, dat Johan Kantzau in de
vreugde over zijn triomf laat opvoeren, en waarin
do klanken van het volkslied t,Xu Lauterbach
hal) ieh den Strumpf v'rloreu", van buiten zich
mengden, zoowel als het slaan van de
dorschvlegels, waarmede Jacob Rantzau den lofzang
van zijn broeder beantwoordt, is muzikaal zonder
belang; een nieuw recitatief' doet de belang
stelling nog meer dalen. Ferst de groote scène
tusschen vader en dochter deed liet een
weinig toenemen, maar eerst de hoogst dra
matische scène op het tooneel boeit opnieuw, moer
dan de muziek, en do stormachtige bijval, die
op deze slotscène van het tweede bedrijf volgde,
gold ook niet Mascagni, maar librettisten en ac
teurs. Hiervoor stelt Masca.gni ons echter scha
deloos door een verrukkelijk vrouwenkoor aan
de bron, dat herhaald moest worden. En op dit
idyllisch stuk volgt een paarl van muzikale com
positie van vroolijken stijl, het cicaleccio. De
vrouwen bestormen den schoolmeester Florcnzo
om mededeelingen aangaande de gesteldheid van
Louise, die na de scène met haar vader zwaar
ziek geworden is, en de schoolmeester zoekt de
vrouwen, die hem overvallen vergeefs af te weren.
De korte vragen van de laatsten, die steeds drin
gender worden, en door de verlegenheid van
den ouden Florenzo opgewekt, weldra in den
toon der ironie overgaan, en do vrouwelijke
babbelzucht in het bijzonder, zijn uiterst be
vallig gekarakteriseerd, en het orkest sluit deze
gelukkig gewaagde scène op dn liefelijkste wijze
af. Helaas wordt ook hier de gunstige indruk
door nieuwe vermoeiende-recitatie van verzwakt,
en het duurt een hoele poos, vóórdat George
met zijn achtste romance L'lio sempre amata"
(steeds heb ik haar bemind) het publiek tot
nieuwen bijval opwekt. De nacht breekt aan, de
klokken boort men uit de verte luiden en over
de toestanden verspreidt zich een
omveersdrukking. Johan Rantzau strijd tusschen trots en
vaderliefde; de liefde triomfeert en hij klopt aan
zijn broeders huis, hij wil van alles afstand doen,
van het land, waarover hij met zijn broeder in
twist «as, van het huwelijksplan, dat hij in zijn hart
voedde, wanneer hij het eenign kind maar behou
den mag. De korte scène tusschen de vijandelijke
broeders is op zich zelf van overweldigende!!
indruk. Jacob aarzelt zijn broeder binnen te
laten, eerst het beroep op zijn vaderhart maakt
hem woeker, en met het gesproken entra" (treed
binnen) sluit hij deze bijzonder effectvolle acte.
Ook het tweede bedrijf had een gesproken slot
woord. Hierop is zeker niets te zeggen, maar
wanneer dergelijke specialiteiten zich meermalen
herhalen, ???merkt men de bedoeling en wordt ont
stemd." Een andere bijzonderheid van Mascagni,
die van het intermezzo, ontmoeten wij voor het
begin van het vierde en laatste bedrijf. Maar het
nieuwe, dat de meester ons toedeelt, is op verre
na niet zoo mooi als de bekenden. Het past
niet bij het karakter van de opera en nog
minder bij haar organisme en dient slechts
hiertoe, den toehoorders ontegenzeggelijk t" over
tuigen, dat de nieuwe opera van Mascagni aan
zulke niet-organische bijvoegsels rijk is. Men
heeft meermalen den indruk, alsof dit werk ge
maakt is uit stukken, die bij een andere gelegen
heid ontstonden, zooals dat kluchten en farces
wel gaat, waarin een couplet, dat bij een vroegere
gelegenheid er niet meer in geplaatst kan worden.
nu soms op de ongeschiktste plaats mogelijk
wordt onder dak gebracht. Ik beweer niet, dat
het bij »J Rantzau" ook zoo gegaan is, maar nu en
dan kreeg ik dezen indruk. Het vierde bedrijf is
kort, het brengt het liefdes-duet tusschen George
en Louise; het behoort tot de beste nummers
van de opera, die nu weldra sluit met de verma
ning aan de beide vijandelijke broeders, die
verzoend in elkanders armen zinken, nadat het
orkest het motief van het laatste lied van George
nog een poos gevolgd heeft. De opera is zeer
levendig geapplaudisseerd vele scènen werden ge
bisseerd en ook herhaald, nu en dan volgde er
op een al te levendigen bijval ook wat oppositie.
Het publiek der Pergola is toch wel artistieker
en verstandiger, dan het Rooieinsche; de over
vloedige bijval kwetste de smaakvolle Florentijnen
en werd tot zwijgen gebracht. De vele herhalingen
en de lange duur van de voorstelling tot ua
middernacht werkten afmattend on vermoeiend.
Zoover ik gelegenheid had, verdere oordeelen
te hooren, doet zich de vrees overwegend gelden,
dat aan de >I Rantzau" daarom geen lange duur
toegedacht wordt. Bijna algemeen heeft men de
overvloedigheid van het recitatief, het
overheerschen van het orkest boven de stemmen, en een
zeker gemis aan samenhang als fouten aangemerkt.
Toch is men tevreden, dat de meester in dit
nieuwe werk de overtuiging van zijn hooge muzi
kale begaafdheid en de hoop bevestigd heeft, de
Italiaansche muziek in het buitenland weder een
gelijke plaats te verzekeren, die zij vroeger zoo
lang handhaafde.
Eene echt Duitsche onderneming, die sedert
lang door Duitsche mannen is voorbereid, is
tli£.ns hare uitvoering nabij, de oprichting van
een monument voor het driemanschap llaydn,
Mozart, Beethoven te lierlijn. Vier
concurreerende ontwerpen zijn hiertoe ingeleverd en de
namen van de vier mededingers hebben allen een
goeden klank,het zijn de beeldhouwers Hildebrand,
lundrieser, Schaper, Siemering. Aan het groote
publiek moet echter gelegenheid gegeven worden,
zelf een oordeel over de werken van deze kunste
naars te vellen, en zij zullen hiertoe gratis van
l (j tot HO November in de ->lange zaal" van het
koninklijk Academie-gebouw, dagelijks van 11
tot 3 uur ter bezichtiging gesteld worden.
De 10de aflevering van Mr. Viotta's Maandblad
voor muziek bevat o. a. Vox populi (het plebisciet
van de Caecilia-leden); Een hervormer (?) op
muzikaal gebied (Dr. Ileinrich Pudor) door S. van
Milligen ; Een praat j-; oi;er akoustiek door
Phonascus, (met afbeeldingen) SpohrinNederland, enz.
ANTEEKENINGEN SCHILDERKUNST
In de onlangs gepubliceerde Komische Briefe
van Karl Stauffer-Bern, waaruit reeds meer hier
werd geciteerd, komen van verschillenden aard
toch opmerkelijk gezonde dingen; enkele zeer
ruime opmerkingen van den buitengewonen jon
gen man mogen hier nog eens worden afgedrukt.
»Wanneer wezenlijk gevoel ontbreekt," schrijft
hij, «wanneer gekunsteldheid en atfektatie er voor
in do plaats komen, dan helpt geen parade
techniek over het euvel heen; onwaar gedacht,
onwaar gedaan, dat wisten de ouden, en wij be
hoorden het ook te weten, als wij er over wilden
nadenken. Natuurlijk gevoel, vermogen van over
wegen en talent tot creëeren vindt men echter
veel zeldzamer bijeen dan men denkt, want
zooveel artiesten ik ken, zoo weinig zijn er die
over hun werk oplettend nadenken ; de meesten
stellen zich tevreden met wat hun op
deakademie werd ingepropt, of zij zitten tot over de ooren
in de modekunst-manier van het oogenblik, in
licht of donker schilderen enz., en doen wel niet
zelden hun métier met bedrevenheid en talent,
doch nemen zonder meer maar aan, dat de
tegenwoordige richting waartoe zij juist behooren,
de qiiintessens van alle vooruitgang in kunst be
duidt, en zijn daarmee tevreden."
Iets verder in denzelfden (8 Juni 188!)
godateerden) brief schrijft hij nog hierbij aansluitend
dit behartigenswaardige: -Het heeft mij vroeger
bijna wel tot vertwijfeling gebracht, te zien dat
deze of gene zoo verbazend vroeg met een
meesterstuk voor den dag kwam; thans laat mij dat
veel koeler, omdat ik merk, dat het meestal daar
dan bij blijft, on de personen in kwestie op de
zelfde hoogte blijven staan. Men kan niet tege
lijkertijd een knaap en een gerijpt meester zijn.
Natuurlijk heeft men ook genieën die zich vroeg
en sterk ontwikkelen; en tot hoogen leeftijd
vooruitgaan en zich vervolkomenen. Zij zijn
echter zeldzaam, en voor ons stert'elijken die niet
door de natuur zoo kwistig begaafd zijn, is het
beter als men tot rijp oordeel en rijp werk ge
raken wil, zich de op te lossen opgaaf zoo klaar
mogelijk te stellen, en haar nauwkeurig te
bestudeeren en in het oog te houden; want bewust
begrip is het eerste wat wij noodig hebben, en
zoogenaamde naïeve kunstenaars heeft men in
romans alleen."
Een eind verder nog: »Böcklm zegt dat ieder
die heden ten dage wat goeds wil voortbrengen,
gedwongen is de kunst voor zich geheel op nieuw
te vinden."
En dit absoluut juiste: »Bij kunstwerken die
zoodra ze onder het daglicht komen in den smaak
vallen en furore maken, zit het zelden diep;
wat door iedereen dirokt begrepen wordt en be
wonderd, moet noodzakelijkerwijze banaal zijn.
Men beweert wel altijd het tegenovergestelde,
maar ik weet het beter."
Verslapt door het opgaan in het procédé, in
het vak, in de routine, ontaard door de bijna
uitsluitende toepassing tot reproductie en door
het geringschatten van de oorspronkelijke
com