De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1892 20 november pagina 3

20 november 1892 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 804 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. is van later periode en heeft deze simfonie zelf op deze wijze te Amsterdam geïntroduceerd, dus is het begrijpelijk dat men daarvan niet af wijkt, hoewel, zooals ik zeide, alleen eene consequente toepassing te verdedigen is volgens mijne ziens wijze. De bijvoegingen als la en 2a volta geven wel meer nadruk aan het voorschrift van herhaling, doch zijn m. i. geen bepaald beletsel voor het ver mijden ervan. (In Beethoven's simfonie staat alleen een herhalingsteeken.) v. M. Het concert van Caecilia, dat gisteren-avond plaats had, \von het, wat ensemble en achevéaan gaat, van de donateurs-repetitie. Dit concert mag dan ook als een zeer schoon geslaagd concert ver meld worden, al bleven nu ook sommige vlekjes niet uit. Het Vorspiel Lohengrin marcheerde heer lijk schoon en moest gebisseerd worden. Nog eens Bayreuth in 1892, van een leekenstandpunt gezien. Bevreemden kan het niet, dat een leek, iemand die van de muziek slechts de praktijk door het aanhooren kent, die van het hoe ? en het waarom? der theorie niet het minste begrip heeft; iemand die evenwel belang stelt in al hetgeen de wereld om hem heen merkwaardigs oplevert, met beschroomd heid zijne plaatsen voor n, liever nog voor meerdere voorstellingen te Bayreuth gaat aan vragen. De uitspraken toch der vakmannen en ingewijden loopen zoo verwonderlijk ver uiteen; waar de n (hoogverheffend) de perken van het gezond-natuurlijke te buiten gaat, en daardoor de klip van overdrijving niet vermijdt, daar verwerpt en verguist een ander, alsof de grootste gering schatting niet voldoende kan zijn om denjuisten graad zijner minachting en afkeer uit te drukken. En toch kunnen beiden overigens gidsen zijn, aan wier leiding men zich in andere gevallen met ge rustheid zou durven toevertrouwen. Staande bij zulk een tweesprong ontzegt zich een niet-vakman angstvallig het recht om ook slechts n enkele schrede te doen op het voor hem verboden pad der muzikale kritiek. Hij gaat onbevooroordeeld zijn weg om te ondervinden welke de indrukken zullen zijn, die een bezoek aan Bayreuth (opgaan naar B. zeggen de Wagnerianen) bij hem wekt. En dan moet mij, oningewijde in de geheimen van point d'orgue en contrapunkt, mij die slechts de vraag stel: smaakte ik een hoog kunstgenot? de be kentenis uit de pen: de indruk is overweldigend. Veel werkt daartoe mede. Reeds lang vóórdat men de gezellige stad bereikt heeft, waarheen gedurende den zomertijd zoovelen samenstroomen, brengt de onmiskenbaar feestelijke stemming, waarin alle medereizigers verkeeren, een aanstekelijke op gewondenheid teweeg, men hoort over niets spre ken dan over »die Sucher", »der van Dijck" en andere vertolkers; de woorden Parsifal of Meistersinger, Kundry of Sachs maken de fundamenten uit, waarop elk gesprek is opgebouwd, hier op Engelsche manier gekraakt, ginds naar den Franschen tongval geaccentueerd, en het geratel en getik der wagenwielen stemt ten slotte in met het algemeene koor: »Richard Wagners werk te zien is ons aller streven." En dan de aankomst! De overstelpende aan biedingen van tekstboekjes, van programma's, van Besetzungen, van partituren, van portretten, ja zelfs (voorbeklagenswaardige gemakzuchtigen) van uittreksels van den tekst! Ze verplaatsen ons onmiddellijk au milieu des affaires, en wanneer wy dan nog niet in een stemming zijn om ge durende eenige dagen aan niets te denken, dan aan den Bayreuthschen reus, den genialen toonen woorden-dichter Wagner, dan zullen wij te nuchter blijken te zijn, dan dat de bevattelijk heid voor een verheven genot zich bij ons kan openbaren. Toch zijn al deze uitingen van den speculatiegeest, hoezeer ze ook meewerken om onze opgewondenheid te wekken en onze verwach ting te spannen, slechts als schaduwzijden van het bezoek te beschouwen. Daarin ligt ook m. i. de helaas onvermijdelijk kwetsbare plek van deze aantrekkelijke bijeenkomsten. Zij zijn niet meer voor ieder, wat ze moesten wezen, en wat ze ook nmaal waren: een werkelijk opgaan naar een tempel, gewijd aan den heiligen eeredienst der kunst; een eerbiedig offeren op het altaar van het Eeuwig-Schoone, dat zich hier in zyne Drieëenheid van Muziek, Dichtkunst en Plastiek openbaart. Een zaak waarmee de mode gemoeid is, zijn ze geworden. Voor iemand die reist, is een tocht naar Bayreuth een even ge biedende noodzakelijkheid, als een bezoek aan Ober-Ammergau tijdens de Passion-Spiele of het zoogenaamd kennen van Parijs of Zwitserland. Dat er zich velen door dergelijke overwegingen laten heenleiden, kan men zien aan de tallooze buitensporigheden der toiletten, welke de »faiseuses" der beroemdste mode-magazijnen ons aan de meestbezochte badplaatsen niet weelderiger kunnen uitstallen, dan hier geschiedt. Wanneer men zich een paar uren vóór den aanvang der voorstellingen (ongeveer tegen twee uur) met veel moeite en voor een overredende fooi een plaats heeft veroverd onder den luifel van het restauratie-gebouw bij het theater, en de onafge broken reeks rijtuigen tegen den zacht-glooienden heuvel ziet opkruipen, op welks halve hoogte het Festspiel-haus met zijn (uit een architec tonisch oogpunt beschouwd) bescheiden vor men, lijnen en versierselen zich verheft, en de menschenmassa in het gedrang haren weg ziet zoeken, dan kan men zich niet den ken neer te zien op een schare bedevaart gangers, die een heros der kunst komen huldigen met de daartoe noodige stemming eener eerbie dige aandacht. Wiesbaden of Monte-Carlo schijnt zijn toiletten-voorraad te hebben afgestaan, en dien voor een poos te hebben geleend aan het aardig-ouderwetsche stadje in Noord-Beieren. Maar mag dit den toerist, die bijzijn zucht naar kunstgenot ook een geringe mate van nieuwsgie rige belangstelling niet kan wegcijferen, wel euvel worden geduid, wanneer zelfs sterren van den Bayreuthschen kunsthemel, die moeten medewer ken om de heerlijke kunstwerken te vertolken, op den weg der dwaasheid voorgaan, en zich schuldig maken aan hetgeen ik daareven een be treurenswaardig feit noemde? Of zagen wij niet de beroemde zangeres Malten uit Dresden, aan den vóóravond van den dag waarop zij de Kundry in de Parsifal (een treffende, godsdienstig hoog verheven rol) zou vervullen, zich tijdens de pauze tusschen twee acten onder de feestgenooten be wegen in een licht-kleurig, opzichtig kleed, dat door een bont-papieren chineesch zonne scherm werd overschaduwd 'l Een verschijning, te opvallend, dan dat niet elkeen spottend naar haar omzag, zoodat de forsche gestalte met haar trotschen gang en uitdagenden blik algemeen de aandacht trok, en men op het gelaat van velen. die haar niet kenden, de vraag kon lezen: be hoort zulk eene vrouw hier thuis ? Wanneer een vertolkster van een heerlijke rol zich schuldig maakt aan een dergelijk oft'er aan den mode-god of aan de godin der excentriciteit, wat mag men dan van het »groote publiek", dat onnadenkend sleurna-apend monster verwachten? Hoort! Daar doorklieven statig schetterend enkele maten uit koperen instrumenten de frissche, lichte berglucht. Zij dooden met haar snerpenden klank plotseling de gesprekken, on wekken eensklaps hoogere verlangens. De kunst roept. Electriseerend wekt deze tweemaal, aan weerszij den van het gebouw, herhaalde uitnoodiging. Ieder zoekt die deur, wier nummers en letter overeen stemmen met de op zijn toegangskaart aangegevene. Geen ontstemmend gedrang, dat men licht bij zulk een toeloop zou verwachten. Alles is met voorbeeldige orde, praktisch en duidelijk, gere geld. Zonder eenige moeite vindt men de plaat sen. Het eigenaardig gegons van een menschenmenigte, die niet luide meer spreken wil en zich toch nog niet plotseling tot rust kan voegen, vult de groote, eenvoudig versierde zaal, die door haar uitgebreidheid toch indruk maakt. De lichtbollen, hoog tegen de zoldering .ter zijde en aan den ach tergrond, werpen op de lange reeksen zitplaatsen, in de loge-looze ruimte een gedempt licht. Allengs gaat het gebrom der toeschouwers over in een ge fluister: men geraakt langzamerhand onder den in druk, dat men bij iets zeer bijzonders tegenwoordig zal zijn. Daar wordt het licht getemperd; alsof er een onhoorbaar bevel uitgevaardigd of een vooraf bepaald teeken gegeven ware, gaan tikkend en klap pend de klepstoelen neer. Nog n kneep aan de lichtkraan, en alle monden verstommen. Duisternis, bijkans volledige duisternis, die het hinderlijk ritselen der tekstboeken op afdoende wijze belet, onderdrukt elke neiging tot luidruchtigheid, elk storend gepraat. Men is in een geheimzinnige stemming gebracht, in de hoogste mate ontvan kelijk voor hetgeen men met gespannen aandacht verwacht. Daar zweven uit de verborgen, lichtschemerende orchest-ruimte de eerste tonen van het Vorspiel de donkere, wijde gaping binnen, mysterieus trillen de tljn-gesponnen klanken der violen, en wekken harmonieuzen weerklank in het gemoed der toehoorders, bij wie als door een onzichtbaren tooverstaf, het goddelijk licht der bezieling ontstoken wordt. Thans gaan de indruk ken, die men ontving bij de lezing (nog liever bij het doorwerken) der dichtstukkcn (dikwijls overdreven gedrongen en vermoeiend alliterccrend) vasten vorm aannemen; in levende gestal ten vertoonen zich de hartstochten, belichaamd in aristieke vertolkers aan den blik des verrukten toeschouwers, nadat als door een onzichtbare ar tistieke hand in sierlijk plooien het gordijn is opgenomen, dat het verrassend decoratief aan de oogen onttrok. Onweerstaanbaar wordt de toeschouwer door 't geen hij ziet, hoort en gevoelt meegesleept. Want men gevoelt, men leeft mede: men wordt er door een onontwijkbaren dwang toe gedrongen, en hij, die voor de eerste maal Bayreuth be zoekt zal aan het einde van de eerst doorleefde acte (onverschillig, dunkt mij, welke voorstel ling hij bijwoont), geen andere woorden kunnen uiten, dan een dankbaar: «Goddelijk schoon". »Uw eerst gevoel zij dankbaarheid" uw tweede uiting: bewondering voor den geest, die zooveel schoons schiep. Men moge bij het nagaan van Wagners leven en daden op raadselen stui ten, voor wier oplossing men stilstaat, zich af vragend of men dergelijke zwakheden bij een genie als het zijne wel zou verwachten een ver wijzing naar de kleine zwakheden moge volstaan, die alle groote mannen (de edelste niet uit gesloten) soms ontsierden. Hun grootheid komt juist daardoor met schitterender glans uit. Men kan van Bayreuth en zijne kunst genieten, zich koesteren in den verwarmenden gloed van het daar tronend genie, zonder dat de persoon van Wagner een voorwerp van vitterij mag uitmaken. De geest van »den Meester" (zooals zijne ver eerders hem zoo gaarne noemen) zal bezielen en verheffen, ook zonder dat men de daden van hem, die door zijn werk zoo hoog stemt, met angstvallige kleinzieligheid meet en weegt. En vooral daarom is de overdrijving, waaraan zich vele Wagner-vereerders te buiten gaan, zoo te bejammeren. Zoo iets wekt zucht naar tegenspraak, maakt kregelig. Hoorde ik niet een vurig Wagneriaan een stroom van gramschap uit storten over een Fransehe dame, die het dorst wagen te reppen van de Ouverture" van de Parsifal ? Zoo iets schijnt ongeoorloofd te zijn en onbestaanbaar met den eerbied, aan Wagners werk verschuldiird: bij een gewone Opera spreekt men van .Ouverture" bij do werken van Wagner noemt men 't niet anders dan »Vorspiel". Zie, dat en enkele andere dingen zijn kleinigheden waarboven men verheven moest zijn, en die bij de strijders voor Wagners kunst minder ergernis moesten wekken, dan de ergerlijke speculatiegeest, die den goostigon en scherp-gelijnden Wagnerkop verlaagt tot sigaren pijpjes; die Graal-kelkjes als das-spelden ver koopt, Graal-motieven op vellen postpapier drukt en op kinderscliortjcs borduurt; die op bier pullen en drinkglazen, op naai-doozen en vazen afbeeldingen teekent van Wagners woning Wahnfried en van Wagners aangrijpetid-eenvotidige grafplaats: ja! zelfs Parsifal-odeur en Tristansigaren verkoopt! Dat zijn niet slechts vergrijpen tegen den goeden smaak, dat zijn misdrijven, ge pleegd tegen hooge kunst-uitingen, een toegeven aan winstbejag, dat aanstoot geeft niet alleen aan de vurige Wagner-dweepers, maar aan ieder die hart heeft voor al hetgeen edel is en beter maakt. Want zoo men al niet wil toegeven dat wezen lijk kunstgenot veredelt (en hoe weinigen zullen dit willen loochenen?) dan zal men toch na het genot van eenige voorstellingen te Bayreuth moe ten bekennen, dat men nooit-gekende, onver getelijke oogenblikken doorleefde: oogenblikken, toen de betoovering niet week, waarin men ge heel onttrokken was aan den invloed van het alledaagsche bestaan; waarin slechts een tinteling van zoete opgewondenheid meester was over uw geheele wezen, en waarbij de terugkeer tot de werkelijkheid was, als het ontwaken uit een heerlijken droom. Hij. die dat wil ondervinden ga, goed voorbereid, en vooral: onbevooroordeeld, na,ar Bayreuth, Edel kunstgenot zal hot loon zijn. Utrecht. Dr. K. J. SIXÜELS. Mascagni's »Rantzau". Het libretto van de RawteattV is door de heercn Targiani-Tozzetti en Menasci, de librettisten ook van de Cuvalleria, met veel beleid voor theatrale wer king bewerkt; zelfs bijna met te veel verstand daarvan. Want zij hebben, alloen in het belang van het effect, nu en dan de goede stof, die Erckmann-Chatrian hun aanboden, geweld aan gedaan; bij eene uitvoering buiten Italiëzal dit zeer gevoelig blijken. Wat de muziek aangaat, heeft Mascagni de opera met een prachtig pre ludium ingeleid, bijna geheel voor de strijkin strumenten; alleen aan het slot komen eens de houten instrumenten met een liefelijke phrase invallen. Alle motieven der opera worden even aangestipt in dit voorspel, dat met zwaarmoedige tonen aanvangt, om weldra in hartstochtelijker accent over te gaan. Het is, evenals alle dergelijke stukken van Mascagni, kort, en gaat gelukkig in het frissche, bijna jubelende lentelied over, waarmede een vrouwenkoor do opera opent. Deze entree, zoowel als het daarop antwoordende mannenkoor brengen de hoorders van den beginne af aan in de beste stemming, die door do eerste aria van Louise Non rattrisfnrmi (bedroef me niet weder) versterkt wordt. Voortreffelijk is de instrumentatie van deze aria; nu reeds merkt men, welk een groote beteekenis ook bij hem het orkest heeft. En weldra bemerkt men ook van welk een gewicht het koor is. De weide is Johan toebedeeld, en onder de boeren vormen zich twee partijen, die nu in tegenkoor aan hun tegenstrijdige bedoelingen over dit geval uitdruk king geven. Deze muzikale dialoog is uitmuntend gekarakteriseerd en niet minder gelukkig is in het orkest toorn en smart aan de eene zijde, zoowel als vreugde aan de andere wedergegeven. Het tweede bedrijf begint ongelukkig met eene ballade van Louise, van een koning, die den keizer bt'jorloogde. Het stuk beviel niet en do stemming kon door liet overvloedig lange recitatief dat nu volgt, niet stijgen. Ook het Kyrie E/ei-ww, in den stijl van de musica S'icra gehouden, dat Johan Kantzau in de vreugde over zijn triomf laat opvoeren, en waarin do klanken van het volkslied t,Xu Lauterbach hal) ieh den Strumpf v'rloreu", van buiten zich mengden, zoowel als het slaan van de dorschvlegels, waarmede Jacob Rantzau den lofzang van zijn broeder beantwoordt, is muzikaal zonder belang; een nieuw recitatief' doet de belang stelling nog meer dalen. Ferst de groote scène tusschen vader en dochter deed liet een weinig toenemen, maar eerst de hoogst dra matische scène op het tooneel boeit opnieuw, moer dan de muziek, en do stormachtige bijval, die op deze slotscène van het tweede bedrijf volgde, gold ook niet Mascagni, maar librettisten en ac teurs. Hiervoor stelt Masca.gni ons echter scha deloos door een verrukkelijk vrouwenkoor aan de bron, dat herhaald moest worden. En op dit idyllisch stuk volgt een paarl van muzikale com positie van vroolijken stijl, het cicaleccio. De vrouwen bestormen den schoolmeester Florcnzo om mededeelingen aangaande de gesteldheid van Louise, die na de scène met haar vader zwaar ziek geworden is, en de schoolmeester zoekt de vrouwen, die hem overvallen vergeefs af te weren. De korte vragen van de laatsten, die steeds drin gender worden, en door de verlegenheid van den ouden Florenzo opgewekt, weldra in den toon der ironie overgaan, en do vrouwelijke babbelzucht in het bijzonder, zijn uiterst be vallig gekarakteriseerd, en het orkest sluit deze gelukkig gewaagde scène op dn liefelijkste wijze af. Helaas wordt ook hier de gunstige indruk door nieuwe vermoeiende-recitatie van verzwakt, en het duurt een hoele poos, vóórdat George met zijn achtste romance L'lio sempre amata" (steeds heb ik haar bemind) het publiek tot nieuwen bijval opwekt. De nacht breekt aan, de klokken boort men uit de verte luiden en over de toestanden verspreidt zich een omveersdrukking. Johan Rantzau strijd tusschen trots en vaderliefde; de liefde triomfeert en hij klopt aan zijn broeders huis, hij wil van alles afstand doen, van het land, waarover hij met zijn broeder in twist «as, van het huwelijksplan, dat hij in zijn hart voedde, wanneer hij het eenign kind maar behou den mag. De korte scène tusschen de vijandelijke broeders is op zich zelf van overweldigende!! indruk. Jacob aarzelt zijn broeder binnen te laten, eerst het beroep op zijn vaderhart maakt hem woeker, en met het gesproken entra" (treed binnen) sluit hij deze bijzonder effectvolle acte. Ook het tweede bedrijf had een gesproken slot woord. Hierop is zeker niets te zeggen, maar wanneer dergelijke specialiteiten zich meermalen herhalen, ???merkt men de bedoeling en wordt ont stemd." Een andere bijzonderheid van Mascagni, die van het intermezzo, ontmoeten wij voor het begin van het vierde en laatste bedrijf. Maar het nieuwe, dat de meester ons toedeelt, is op verre na niet zoo mooi als de bekenden. Het past niet bij het karakter van de opera en nog minder bij haar organisme en dient slechts hiertoe, den toehoorders ontegenzeggelijk t" over tuigen, dat de nieuwe opera van Mascagni aan zulke niet-organische bijvoegsels rijk is. Men heeft meermalen den indruk, alsof dit werk ge maakt is uit stukken, die bij een andere gelegen heid ontstonden, zooals dat kluchten en farces wel gaat, waarin een couplet, dat bij een vroegere gelegenheid er niet meer in geplaatst kan worden. nu soms op de ongeschiktste plaats mogelijk wordt onder dak gebracht. Ik beweer niet, dat het bij »J Rantzau" ook zoo gegaan is, maar nu en dan kreeg ik dezen indruk. Het vierde bedrijf is kort, het brengt het liefdes-duet tusschen George en Louise; het behoort tot de beste nummers van de opera, die nu weldra sluit met de verma ning aan de beide vijandelijke broeders, die verzoend in elkanders armen zinken, nadat het orkest het motief van het laatste lied van George nog een poos gevolgd heeft. De opera is zeer levendig geapplaudisseerd vele scènen werden ge bisseerd en ook herhaald, nu en dan volgde er op een al te levendigen bijval ook wat oppositie. Het publiek der Pergola is toch wel artistieker en verstandiger, dan het Rooieinsche; de over vloedige bijval kwetste de smaakvolle Florentijnen en werd tot zwijgen gebracht. De vele herhalingen en de lange duur van de voorstelling tot ua middernacht werkten afmattend on vermoeiend. Zoover ik gelegenheid had, verdere oordeelen te hooren, doet zich de vrees overwegend gelden, dat aan de >I Rantzau" daarom geen lange duur toegedacht wordt. Bijna algemeen heeft men de overvloedigheid van het recitatief, het overheerschen van het orkest boven de stemmen, en een zeker gemis aan samenhang als fouten aangemerkt. Toch is men tevreden, dat de meester in dit nieuwe werk de overtuiging van zijn hooge muzi kale begaafdheid en de hoop bevestigd heeft, de Italiaansche muziek in het buitenland weder een gelijke plaats te verzekeren, die zij vroeger zoo lang handhaafde. Eene echt Duitsche onderneming, die sedert lang door Duitsche mannen is voorbereid, is tli£.ns hare uitvoering nabij, de oprichting van een monument voor het driemanschap llaydn, Mozart, Beethoven te lierlijn. Vier concurreerende ontwerpen zijn hiertoe ingeleverd en de namen van de vier mededingers hebben allen een goeden klank,het zijn de beeldhouwers Hildebrand, lundrieser, Schaper, Siemering. Aan het groote publiek moet echter gelegenheid gegeven worden, zelf een oordeel over de werken van deze kunste naars te vellen, en zij zullen hiertoe gratis van l (j tot HO November in de ->lange zaal" van het koninklijk Academie-gebouw, dagelijks van 11 tot 3 uur ter bezichtiging gesteld worden. De 10de aflevering van Mr. Viotta's Maandblad voor muziek bevat o. a. Vox populi (het plebisciet van de Caecilia-leden); Een hervormer (?) op muzikaal gebied (Dr. Ileinrich Pudor) door S. van Milligen ; Een praat j-; oi;er akoustiek door Phonascus, (met afbeeldingen) SpohrinNederland, enz. ANTEEKENINGEN SCHILDERKUNST In de onlangs gepubliceerde Komische Briefe van Karl Stauffer-Bern, waaruit reeds meer hier werd geciteerd, komen van verschillenden aard toch opmerkelijk gezonde dingen; enkele zeer ruime opmerkingen van den buitengewonen jon gen man mogen hier nog eens worden afgedrukt. »Wanneer wezenlijk gevoel ontbreekt," schrijft hij, «wanneer gekunsteldheid en atfektatie er voor in do plaats komen, dan helpt geen parade techniek over het euvel heen; onwaar gedacht, onwaar gedaan, dat wisten de ouden, en wij be hoorden het ook te weten, als wij er over wilden nadenken. Natuurlijk gevoel, vermogen van over wegen en talent tot creëeren vindt men echter veel zeldzamer bijeen dan men denkt, want zooveel artiesten ik ken, zoo weinig zijn er die over hun werk oplettend nadenken ; de meesten stellen zich tevreden met wat hun op deakademie werd ingepropt, of zij zitten tot over de ooren in de modekunst-manier van het oogenblik, in licht of donker schilderen enz., en doen wel niet zelden hun métier met bedrevenheid en talent, doch nemen zonder meer maar aan, dat de tegenwoordige richting waartoe zij juist behooren, de qiiintessens van alle vooruitgang in kunst be duidt, en zijn daarmee tevreden." Iets verder in denzelfden (8 Juni 188!) godateerden) brief schrijft hij nog hierbij aansluitend dit behartigenswaardige: -Het heeft mij vroeger bijna wel tot vertwijfeling gebracht, te zien dat deze of gene zoo verbazend vroeg met een meesterstuk voor den dag kwam; thans laat mij dat veel koeler, omdat ik merk, dat het meestal daar dan bij blijft, on de personen in kwestie op de zelfde hoogte blijven staan. Men kan niet tege lijkertijd een knaap en een gerijpt meester zijn. Natuurlijk heeft men ook genieën die zich vroeg en sterk ontwikkelen; en tot hoogen leeftijd vooruitgaan en zich vervolkomenen. Zij zijn echter zeldzaam, en voor ons stert'elijken die niet door de natuur zoo kwistig begaafd zijn, is het beter als men tot rijp oordeel en rijp werk ge raken wil, zich de op te lossen opgaaf zoo klaar mogelijk te stellen, en haar nauwkeurig te bestudeeren en in het oog te houden; want bewust begrip is het eerste wat wij noodig hebben, en zoogenaamde naïeve kunstenaars heeft men in romans alleen." Een eind verder nog: »Böcklm zegt dat ieder die heden ten dage wat goeds wil voortbrengen, gedwongen is de kunst voor zich geheel op nieuw te vinden." En dit absoluut juiste: »Bij kunstwerken die zoodra ze onder het daglicht komen in den smaak vallen en furore maken, zit het zelden diep; wat door iedereen dirokt begrepen wordt en be wonderd, moet noodzakelijkerwijze banaal zijn. Men beweert wel altijd het tegenovergestelde, maar ik weet het beter." Verslapt door het opgaan in het procédé, in het vak, in de routine, ontaard door de bijna uitsluitende toepassing tot reproductie en door het geringschatten van de oorspronkelijke com

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl