De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1892 27 november pagina 2

27 november 1892 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. 805 Het Tooneel te Amsterdam. Grand Théatre (Tournee Milliaud) : Jhérèse Raqum. Grand Théatre (Ned. Tooneel): Blanchette. Frascati: Graziella. Een middelmatig Fransch tooneelgezelschap bracht ons Thérèx Raqwin, het minst onbekende van Zola's tooneelwerken. Zola trok het uit zijn gelijknamigen roman, doch gaf later toe, dat hij het niet had moeten en mogen doen. De roman en het drama zijn twee geheel verschillende kunstuitingen, die stof, opzet en inkleeding ge heel verschillende eischen stellen. Het beste bewijs voor zijn redeneering gaf de dichter in zijn eigen drama. »Thérèse Raquin", de roman, een van zyn vroegere scheppingen, voor den RougonMacquart-cyclus, is op zich zelf geen groot werk; als voorspel en voorstudie voor het latere kei zerrijk-epos heeft het waarde; in kiem bevat het reeds veel van het machtige en verbazing wekkende der latere werken. De wonderkracht van den stijl, de bedwelmend -breede schildering van het onbezielde, de epiek in het verdiepen en ontleden van hartstochten en aandoeningen, weten ook in den ouderen arbeid reeds meer dan eens te magnetiseeren en te electriseeren, het gezochte en geforceerde in de toestanden en de karakterteekening te doen vergeten. Wat bleet'van dit alles in het drama over? Wat kon hiervan overblijven? Het maakt een pijnlijken indruk na te gaan, hoe Zola niet alleen den roman van al zijn kracht en oorspronkelijkheid beroofde toen hij hem tot een drama verhanselde, maar hoe hij bovendien om hem dramatischer te maken, dramatischer in den gewonen, gangbaren zin van het woord, daarin hakte en bouwde, hier wat bijknutselde, daar wat afpingelde, om met iedere verandering het werk gewronger.er en gekunstelder te doen schij nen. De schildering van het milieu de duistere, kille, vochtige woning in de passage du l'ontNeuf, de dreinende eentonigheid van het dagelijksch leven, slechts n maal per week afgewisseld door het bezoek van een paar onnoozele burger mannetjes met hun burgermansbegrippen en bur germansidealen in den roman zoo karakteristiek en vol kracht, schijnt in het drama storend, ge zocht en onnatuurlijk, omdat zij te brutaal op den voorgrond treedt en de eerste plaats inneemt, waar haar slechts een tweede toekomt. De hoofd personen worden door de omgeving dood ge drukt; de kunst, door den dichter aan de teekening der laatste besteed, had den eersten bijna ge heel ten goede kunnen en moeten komen. Op het tooneel is Thérèse Knquin de weinig bijzondere geschiedenis van een moord, gepleegd door een man en een vrouw, die ons geen belang inboezemen, op een man, die ons even onver schillig is. ledere fijnere analyse in de teekening der schuldigen, Thérèse en haar minnaar l ;aurent, ontbreekt; met horten en rukken schokt het drama naar zijn einde. Trouwens de vraag is of de diep gaander psychologie van den roman op het tooneel gebaat zou hebben, of van Thérèse en Laurent op eenige wijze werkelijk dramatische figuren hadden kunnen grooien. 'Bruten" is het woord, dat in den roman telkens op hen wordt toegepast. »Brutes" zijn zij, beestmenschen, van wie wij alles gelooven, alles aannemen, omdat zij door niets ge leid, door niets bestuurd worden, aan wie wij geen oogenblik houvast hebben, omdat wij geen oogenblik weten, waartoe hun driften hen zullen brengen, die ieder oogenblik juist liet omgekeerde zouden kunnen doen van hetgeen zij doen, beestmensclien, wier enormiteiten en inconsequenties men met ver wondering, doch zonder werkelijke aandoening aan schouwt, wier onverklaarde en onverklaarbare han delingen men in den beginne tracht te controleeren en te beknibbelen, doch reeds spoedig zonder tegenspraak of tegenstribbeling aanneemt, omdat men begrijpt, dat zij als bezetenen, als onbewusten handelen en moeten handelen. De beste dienst, dien men Thérèse Baquin zou kunnen bewijzen, is deze, dat men alleen de beide laatste bedrijven vertoonde. Als drama tische jammer-symphonie, als schildering van de angst en folteringen van een paar armzalige moor denaars, van wie wij overigens niets weten, zou den zij hun griezeligheids-werking niet missen. De mooie trekjes ontbreken niet. Ik denk aan het begin van het gesprek in den bruidsnacht, waar de moordenaars, midden in de geweldige spanning, over het weer en dergelijke beuzelarijen begin nen, als kinderen in de duisternis hun angst trachtende weg te babbelen. Ook mag niet vergeten worden, dat Zola, wat de schildering van het milieu betreft, ook als tooneel schrijver in zekeren zin een wegbereider is geweest. Het ingrijpen van de nietigheden van het dagelijksch leven in de dramatische handeling, hebben tal van dich ters van het Théatre-Libre hem afgekeken en nagedaan. Dat deze manier door overdrijving zijh eigen drama eer geschaad dan gebaat heeft, doet aan de zaak zelf niets af. Bij »Het Nederlandsch Tooneel" Blanchette in eenigszins gewijzigden vorm. De twee bedrijven, die wij in het Salon te zien kregen, zijn met een paar kleine veranderingen en toevoegingen tot drie uitgerekt. Het geheel heeft er niet bij ge wonnen. Blijkbaar was het er den schrijver om te doen de llièse, die aan zijn drama ten grond slag ligt, nog duidelijker te doen uitkomen. Dit is voor mij juist het grooto gebrek van de om werking. In zijn vroegere gedaante maakte Blan chette den indruk van do onopgesmukte afbeel dingvan een stukje werkelijkheid. In zijnjongsten vorm is het een grof tendenz-stuk geworden. In een nieuw tooneel tusschen Ijlanchette en den ouden heer Galoux vertelt deze haar in een paar keurige volzinnetjes welk lot arme meisjes te l'arijs bijna zeker te wachten staat. De auteur valt hier met zijn verstandig preekje op zoo onbehouwen wijze in de eenvoudige handeling, dat alle illusie moedwillig vermoord wordt en wij wol moeten gaan gelooven, dat wij weer met marionetten te doen hebben, die spreken en handelen zooals den auteur i it tot het bewijzen en doen aannemen van zijn these het geschikst en dienstigst voor kwam. Had liet drama een verandering onder gaan, de vertolking niet minder. Blijkbaar had men getracht het Théatre-Libre zoo weinig mogelijk na te spelen. Op zichzelf vind ik dit een groote verdienste. Toch mag ik geen oogen blik verzwijgen, dat Antoine en de zijnon mij machtiger geboeid hebben dan de nrtisten van »IIet Nederlandsen Tooneel", dat de opvatting der eersten mij krachtiger, edeler. scliooncr toeschijnt. Bij deze Xederlandsche vertooning ging men in zijn zucht naar realisme veel verder dan de Fransclion en bereikte toch minder cffeci. liij de Nederlandsche Blanchette sloeg men vaker, schreeuwde men harder, gebruikte men meer loelijke woorden dan bij de Franscho, kwam men de werkelijkheid misschien veel dichter nabij en ontbrak toch de moeilijk te omschrijven beko ring der l-'ranscho vertooning. Kerst nu kon men ten volle beseften en waardeoren hoe sober en artistiek Antoine in zijn als overdreven uitgekreten realisme blijft. Deze gewichtige beden king buiten rekening gelaten, blijft er voor de af zonderlijke creaties lof genoeg over. De heer liouwir.eester heeft van llousset een bijna afstoo tend type van gemeenheid en geslepenheid ge maakt; hij jammerde en dreinde niet als Antoine; hij raasde on tierde; bij loerde en rolde met do oogen; liet mooist was liet tooneel inliet derde be drijf, waar hij vrouw en dochter het zwijgen oplegt. waarin ik tegen wil en dank bij de gedachte aan al den jammer door die minnarij ge raakte, deelde ik nagenoeg alles mede, wat ik van het meisje wist, en ik had wellicht nog meer gezegd : hoe zij den spot dreef met Armande, met haar zwakke geestvermogens, met haar doodgeboren kind, indien ik niet begrepen had hoe bitter het den armen man. gesmart zou hebben en beleedigd. Somber zwijgend en gelaten had de prins mij aangehoord. Geruimen tijd nog bleef hij zoo, terwijl zijn droomerige blik als zoekend langs de kimmen dwaalde, weifelend en be sluiteloos. Toen ging er een schok door zijn leden. «Luister," sprak hij. «Luister goed ! Dat alles moet een einde nemen. Gij verstaat, ik zeg: het moet l Ik wensch het welzijn, wensch de toekomst, wensch het leven van mijn kind niet langer meer bedreigd te zien, ik heb genoeg, teveel geleden ! Zoo haar toestand het gedoogde, nam ik haar mede, ver" van hier, met hem, die niet zou kunnen \reigeren zijne vrouw te begeleiden . . . doch dat kan nu eenmaal niet. Welnu, er blijft niets anders over dan dat wezen te verwij deren, oogenblikkelijk en voor goed. Jij kent den vader. Zoek hem op. Laat hem bepalen welke som ik hem ter hand te stellen heb, opdat hij deze streek verlaat en zich verbindt er nimmermeer met zijne dochter te verschijnen. Vraag hem wat h'j hebben moet. Ik zal het geven, onvoor waardelijk. Maar om Godswil, laat het spoe dig, zoo het kan, reeds morgen zijn !" Mistroostig schudde ik het hoofd. »Hij haat u", zei ik, »u en mij, sinds hij op heeter daad betrapt werd en eene maand gezeten heeft. Hij heeft gezworen zich te wreken, en de gelegenheid is daar. Doch al bezweek hij voor de hebzucht, Madeleine is meerderjarig, en ik twijfel of zijzelve, met den hartstocht dien zij koestert en haar vurig, onafhankelijk; ongebreideld karak ter, zou toestemmen in die scheiding en den vader volgen zou." «Beproef het!" riep hij driftig uit. »Doe eene poging, spreek met haar - van avond nog, indien het zijn kan ! Zoo zij weigert, zal ik zelf haar nog tot inkeer zien te bren gen . . . Maar dat zal niet noodig zijn : jij zult mij die vernedering besparen en bedenken wat het geldt!" Toen drukte hij mij de hand, en ging. De tranen kwamen mij in de oogen. Maar toen ik hem den daj>' daarop be richt kwam geven van den uitslag mijner zending en hem zag, verouderd, bleek eu ingevallen, uitgeput in zijn zetel, huiverend bij het minst gerucht dat oprees in de doodtche stilte van het uitgestrekte gebouw, eerst toen besefte ik wat die man geleden hebben { moest en nog leed, en zonk het hart mij in de schoenen bij de gedachte dat ik hem zeggen moest, dat mijn onderhandeling tot niets had geleid. Keen, hetgeen men mij zoo even, toen ik binnen was getreden, in liet oor gefluisterd had, wat men vertelde van | den nacht die daar doorwaakt geworden was en van de pijnlijke tooneelen die er plaats gegrepen hadden, van den twist met zijn j zoon en van de plotselinge vlaag van zinne loosheid zijner dochter, die hem aangevlogen . was, toen hij de hand had opgeheven om | den lichtmis voor den hoon van zijn woor! den te kastijden, kon niet overdreven zijn. ! Ik las het in die fletse trekken, in dien we| zenloozen blik, ik hoorde het aan die zwakke stem, waarmede hij mij nauw hoorbaar toei sprak... Vragend zag hij mij in de oogen. i Het bedrukte mijner houding scheen hem j aanstonds te verraden dat ik niets verkregen | had. En toch verlangde hij dat ik spreken, | en hem al de omstandigheden mijner oiitMevrouw Stoetz (vrouw Rousset) miste het be drijvige van madame Barny, was ook niet zoo geheel de oude, versufte huissloof als deze; haar liefde voor Blanchette trad echter veel scher per in het licht; de kreet en het vliegen naar de deur, als Blanchette verdwenen is, waren voortreffelijk. Mevrouw Holtrop?van Gelder (Blanchette) heeft mij van de drie hoofdpersonen het meest geboeid; ook zij was niet geheel de Fransche Blanchette, minder nerveus, minder ver fijnd en popperig; haar uitbarstingen van smart en wanhoop waren krachtiger en schenen werke lijk uit liet hart op te wellen; haar woede was niet zoo boosaardig, maar zeker even tougelloos als die der Fransche actrice. De geheele figuur scheen in haar vertolking minder zie kelijk en egoïstisch ; prachtig was het schreien in het tooneel met de moeder. Dat zij het, wat de dictie betreft, met het laatste toonoel te kwaad had, is te begrijpen en te vergeven. Op operette-gebied reprise'* en nog eens reprise'.». In den Artis-Schouwburg na een reeks voortref felijke Jonge Hertog vertooningen wederoptreden van den heer Kelly in Krminie. Bij I'rot (fruziella, de bekoorlijke operette van Lecocq, keurig aan gekleed en bij uitstek gelukkig vertolkt. Marcello Lucka bezit het onwaardeerbaar voorrecht zich in ieder harer creaties te kunnen herscheppen ; als (Iraziella is zij bescheiden bekoorlijk, innemend bedeesd, kiesch en teer, geheel het onschuldig bruidje, dat den boozen podesta door haar on weerstaanbare naieveteit vermurwt en verteedert. Met haar zwakke stemmetje doet zij wonderen ; de coupletten in het tweede bedrijf worden op allerorigineelste wijze gezucht, gefluisterd en ge giebeld. In de komische partijen zijn me vrouw Bouw meester (Lucretia) en de heer de lieer (Rafaële), niettegenstaande of dank zij hun beetje overdrij ving, allervermakelijkst. Als zanger spant de lieer l'oons (de podesta) als steeds de kroon. Over de Rotterdammers en de mooie vertooning van Meilhac's Jïxamen, de volgende week. H. J. M. Muziek in de hoofdstad. De belangrijkste gebeurtenis op muzikaal ge bied was sedert mijn vorig verslag de tweede Beethoven-soiree van de Ileeren Wirtz en Timmner. Thans kwamen de vioolsonaten l, ?_>, ld en,'! aan de beurt. Zonder in herhalingen te vallen van hetgeen ik bij de eerste uitvoering over deze kunstenaars schreef, wil ik tocli niet het stilzwij gen bewaren over den tweeden avond. Kene be schouwing over de compositiën acht ik echter overbodig, want al is de llle sonate ook betrek kelijk de minst bekende van dezen cyclus, toch heeft ieder, die maar een weinig viool speelt, allicht meermalen zijne vrienden, familie en ken nissen op de voordracht van de eerste drie sona ten (opus \"2) vergast of er mede op de vlucht gejaagd. Dat men deze sonaten echter zelden mooi hoort spelen, betoogde ik vroeger reeds. Mij blijft dus over te verklaren dat de Hoeren Wirtz en Timmner thans hun veroverd standpunt met glans hand haafden en vooral in de tiende en daarna in de l derde ook liet gelukkigst waren. In de eerste sonate zat nog niet zoo het rechte leven, al werd zij ook zeer correct uitgevoerd, doch de opvatting hiervan had m. i. nog te weinig karakter of kleur. De tweede sonate, zoo sober-naïef en zoo kin derlijk-eenvoudig (wat liet eerste deel betreft) werd voortreffelijk in den stijl gespeeld. Geen oogenblik wilde men te veel geven. Dit zelfbedwang staat soms nog hooger dan wanneer men alles geven moet wat men kan. te meer nu, zooals hier, de ligging vau de vioolpartij dikwijls zeer lastig (bijna zou ik zeggen: min of meer onpractisch) is. Na de derde soiree, die met de Kreufzer-sonate (n, 1. van Beethoven en niet van Tolstoi) zal be luiten, hoop ik nog eens op deze uitvoe ringen terug te komen. Ik twijfel niet of de tweede soiree zal ook in de andere plaatsen (evenals hier te Amsterdam) een talrijker publiek lokken dan de eerste. Zulke uitvoeringen zijn genotvol en tevens zeer leerzaam. Thans ga ik over tot Muzikale Kritieken van werken, die reeds eenigen tijd op aankondiging wachten: 1. Voorbereidende studie tot het Pianospel, gevolgd door eenige oefeningen voor speciale doeleinden ten gebruike bij het elementair pianoonderwijs door G. A. Michelsen. (1). "2. Vademecum voor den Klavierspeler, leiddraad bij het onderwijsjsamengesteld door Henri Tibbe(2). De lieer Michelsen, bestuurder van een piano cursus te Amsterdam, heeft zijne denkbeelden over elementair onderwijs, gevolgd door eenigo practisciie speciale oefeningen in dit boek nedergelegd. Hij zegt in zijn voorwoord o.a. ongeveer: »De muziek kan op verschillende wijzen be schouwd worden, n. 1. als eene kunst die degelijke studie vraagt of als een middel tot vermaak." Ik behoef niet te verzekeren dat zelfs bij de eerste opvatting er velerlei wegen en richtingen zijn om tot dit doel te geraken. Ieder middel is goed, mits het tot het gewenschte doel brengt n. 1. op gezonde en natuurlijke wijze. Uit deze woorden zal men begrijpen dat eene kritiek van des heeren Miclielsens werk eigenlijk ondoenlijk is. Ieder goed muziek-onderwijzer komt door proeven en ervaring tot vaste denk beelden omtrent leergang en wijze van ontwik keling. Wie zal nu zeggen welke de beste is ? Natuurlijk is de methode die de beste resul taten geeft ook de beste leerwijze, doch dit kan de toekomst eerst loeren. De heer Michelsen heeft eenige jaren van practische ervaring achter den rug, terwijl zijn boek bewijst dat hij de elemen taire details van het pianospel met groote zorg vuldigheid heeft overdacht. Eigenlijk zou over de waarde van zulk een werk door de verschillende goede klavieronder wijzers gestemd moeten worden; dan alleen kan men een algemeenen indruk verkrijgen. Ik kan mij slechts bepalen tot de vermelding waar ik het wel en.waar ik het niet met den schrijver eens ben, doch ik zou daaruit niemand de conclusie willen laten trekken dat hier en daar de lieer Michelsen dwaalt en ik bet bij het rechte eind heb. Bovendien wordt een paodagogisch klavierwerk alleen door de piano-onderwijzers gekozen, en van de degelijke onderwijzers moet men veronder stellen dat zij er eene zelfstandige opinie op na houden en dus volgens eigen overtuiging (en niet op recommandatie van eene aankondiging) kiezen wat zij voor hunne leerlingen noodig achten. Wat de schrijver over wansmaak bij het onder wijs schrijft kan ik o\ershian. Dat de elementaire studie zoo grondig mogelijk moet zijn en dat een onderwijzer vaak met kracht liet hoofd moet bieden aan den wansmaak van sommige ouders, tantes of nichten, behoeft tegenwoordig niet meer zooveel geconstateerd te worden. Ook waar de schrijver den schooltijd wil inkrimpen ten behoeve van liet muziek-onderwijs volg ik hem niet. Dit zou misschien gewensclit zijn doch ik geloof dat er in de toekomst eer vermeerdering dan ver mindering van schooluren te wachten is. De opmerking echter dat het elementair onder wijs juist een voortretfelijken onderwijzer ver langt, mogen vele ouders nog wel eens hooren, die vinden dat men de eerste jaren wel niet een (1) l'itgegeven te Amsterdam bij de Erven II. van Munster, l'rijs /'~2. (?>) l'itgogeven te Amsterdam bij de Algemcene Muziekhandel. l'rijs /'d.öd. moeting met het meisje uitvoerig mededeelen zou. God weet hoe noodc ik toegegeven en hem dat beleden heb ! Verkregen had ik werkelijk niets. Mijn onderhoud met Madeleine, die ik nog dienzelfden avond in. het veld had aangetroffen, was van korten duur geweest. l>ij de eerste woorden die ik zei, vroeg zij schamper wie mij zond, en wat die boodschap mij wel op bracht, ik bedwong mij; kalm en vriendelijk, overredend voer ik vcort ik irildc in mijne poging slagen, haar bewegen, treffen, roeren, deernis wekken in dat hart. Het baatte niet, Kr blonk veeleer een glans van trots op haar gelaat, bij hel vernemen van den jam mer, dien zijzelve door de macht van haar schoonheid had gesticht, en staken kon, in dien zij wilde. Ik bad en smeekte vruch teloos. En toen ik haar, ten einde raad, op eenmaal meende te verblinden met het aanbod van den prins, haalde zij de schouders op, met eenen donkeren blos van schaamte en eenen glimlach vol verachting . .. en vervolgde haren weg. Ofschoon ik mij, na die ontmoeting, heel den slapeloozeu nacht niet hangen kommer voorbereid had op den indruk dien de kond schap van. dat alles maken zou, verrastte mij hetgeen ik zag. Geduldig, koud en onver schillig, zonder de geringste ontroering of bevreemding te verraden, had de prins mij aangehoord. I.k wachtte wat hij zeggen zou. Hij zei niets. Hij boog het hoofd en wenkte zwijgend dat ik gaan kon... De dagen, die er sinds verstreken, waren treurig en benard. Armande's toestand scheen gedurig ongelukkiger te worden en herhaal delijk vielen er op het kasteel tooneelen voor, waarvan men overal met ophef en meewarigheid gewaagde. Zwak, lafhartig als hij was, misdroeg de jonge man zich thans op drieste eu roekelooze wijze, als ware hij iiMMiMMiuiiiiiimmiMtimiiiiiiiiiiimumiim er toe gerechtigd door het lijden zijner vrouw en door de tweespalt die er heersen te tus schen hem en haren vader. Zijn verkeer met Madeleine werd een openbaar schandaal, het leven op het slot ondraaglijk. Hoe wenschelijk anders eene scheiding voor Armande wezen mocht, de prins besefte de gevolgen die zij na zich zoude sleepen, want in weerwil zijner ontrouw had zij den ellendeling lief, en hing hem aan met eene gehechtheid die naar geen rede luisterde. Wie vertrouwd was met den toestand, vroeg zich vol bekommering af, of er wel ooit, en welk een einde aan dat leven komen moest... Helaas, het zou er weldra wezen, maar geen sterveling kon ver moeden hoe noodlottig het zou zijn '. Het was een kalme [scliemeravond in den aanvang van den herfst, en wederom deed ik mijne ronde, peinzend over al de ellende, die dat huwelijk op het hoofd dier beide wezens had geroepen. Stil en droomerig baadden zich de velden in het avondrood. En de aanblik van die ledige akkers, van die ademlooze rust en van de sombere najaarstint waarmede de natuur zich tooide, de gedachten bovendien waaronder ik in dit uur gebukt ging, al die indrukken te namen stemden mij zoo diep zwaarmoedig, dat ik eindelijk, ontzenuwd, neer moest zitten langs den weg om mijn krachten te verzamelen. Plotseling knalde er een geweerschot aan den ingansi van het bosch... Ik zag er heen. Een lichte rookwolk steeg kronkelend uit de takken en verspreidde zich in de lucht. Van verre riep een jonge boer, die met zijne paarden van het veid kwam, mij verwittigend bij den naam en strekte den arm uit in de richting waar het schot gevallen was. Ik wenkte dat ik de plek gezien had, snelde toe, den akker over, de eerste de beste boschlaan in... Daar lag o God, daar lag zijzelve, Madeleine, bleek,

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl