Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
805
Het Tooneel te Amsterdam.
Grand Théatre (Tournee Milliaud) :
Jhérèse Raqum.
Grand Théatre (Ned. Tooneel):
Blanchette.
Frascati: Graziella.
Een middelmatig Fransch tooneelgezelschap
bracht ons Thérèx Raqwin, het minst onbekende
van Zola's tooneelwerken. Zola trok het uit zijn
gelijknamigen roman, doch gaf later toe, dat hij
het niet had moeten en mogen doen. De roman
en het drama zijn twee geheel verschillende
kunstuitingen, die stof, opzet en inkleeding ge
heel verschillende eischen stellen. Het beste
bewijs voor zijn redeneering gaf de dichter in zijn
eigen drama. »Thérèse Raquin", de roman, een van
zyn vroegere scheppingen, voor den
RougonMacquart-cyclus, is op zich zelf geen groot werk;
als voorspel en voorstudie voor het latere kei
zerrijk-epos heeft het waarde; in kiem bevat
het reeds veel van het machtige en verbazing
wekkende der latere werken. De wonderkracht
van den stijl, de bedwelmend -breede schildering
van het onbezielde, de epiek in het verdiepen en
ontleden van hartstochten en aandoeningen, weten
ook in den ouderen arbeid reeds meer dan eens
te magnetiseeren en te electriseeren, het gezochte
en geforceerde in de toestanden en de
karakterteekening te doen vergeten. Wat bleet'van dit alles in
het drama over? Wat kon hiervan overblijven?
Het maakt een pijnlijken indruk na te gaan, hoe
Zola niet alleen den roman van al zijn kracht
en oorspronkelijkheid beroofde toen hij hem tot
een drama verhanselde, maar hoe hij bovendien
om hem dramatischer te maken, dramatischer in
den gewonen, gangbaren zin van het woord, daarin
hakte en bouwde, hier wat bijknutselde, daar
wat afpingelde, om met iedere verandering het
werk gewronger.er en gekunstelder te doen schij
nen. De schildering van het milieu de duistere,
kille, vochtige woning in de passage du
l'ontNeuf, de dreinende eentonigheid van het
dagelijksch leven, slechts n maal per week afgewisseld
door het bezoek van een paar onnoozele burger
mannetjes met hun burgermansbegrippen en bur
germansidealen in den roman zoo karakteristiek
en vol kracht, schijnt in het drama storend, ge
zocht en onnatuurlijk, omdat zij te brutaal op
den voorgrond treedt en de eerste plaats inneemt,
waar haar slechts een tweede toekomt. De hoofd
personen worden door de omgeving dood ge
drukt; de kunst, door den dichter aan de teekening
der laatste besteed, had den eersten bijna ge
heel ten goede kunnen en moeten komen.
Op het tooneel is Thérèse Knquin de weinig
bijzondere geschiedenis van een moord, gepleegd
door een man en een vrouw, die ons geen belang
inboezemen, op een man, die ons even onver
schillig is. ledere fijnere analyse in de teekening
der schuldigen, Thérèse en haar minnaar l ;aurent,
ontbreekt; met horten en rukken schokt het drama
naar zijn einde. Trouwens de vraag is of de diep
gaander psychologie van den roman op het tooneel
gebaat zou hebben, of van Thérèse en Laurent
op eenige wijze werkelijk dramatische figuren
hadden kunnen grooien. 'Bruten" is het woord,
dat in den roman telkens op hen wordt toegepast.
»Brutes" zijn zij, beestmenschen, van wie wij alles
gelooven, alles aannemen, omdat zij door niets ge
leid, door niets bestuurd worden, aan wie wij geen
oogenblik houvast hebben, omdat wij geen
oogenblik weten, waartoe hun driften hen zullen brengen,
die ieder oogenblik juist liet omgekeerde zouden
kunnen doen van hetgeen zij doen, beestmensclien,
wier enormiteiten en inconsequenties men met ver
wondering, doch zonder werkelijke aandoening aan
schouwt, wier onverklaarde en onverklaarbare han
delingen men in den beginne tracht te controleeren
en te beknibbelen, doch reeds spoedig zonder
tegenspraak of tegenstribbeling aanneemt, omdat
men begrijpt, dat zij als bezetenen, als
onbewusten handelen en moeten handelen.
De beste dienst, dien men Thérèse Baquin zou
kunnen bewijzen, is deze, dat men alleen de
beide laatste bedrijven vertoonde. Als drama
tische jammer-symphonie, als schildering van de
angst en folteringen van een paar armzalige moor
denaars, van wie wij overigens niets weten, zou
den zij hun griezeligheids-werking niet missen.
De mooie trekjes ontbreken niet. Ik denk aan het
begin van het gesprek in den bruidsnacht, waar de
moordenaars, midden in de geweldige spanning,
over het weer en dergelijke beuzelarijen begin
nen, als kinderen in de duisternis hun angst
trachtende weg te babbelen. Ook mag niet vergeten
worden, dat Zola, wat de schildering van het
milieu betreft, ook als tooneel schrijver in zekeren
zin een wegbereider is geweest. Het ingrijpen
van de nietigheden van het dagelijksch leven in
de dramatische handeling, hebben tal van dich
ters van het Théatre-Libre hem afgekeken en
nagedaan. Dat deze manier door overdrijving
zijh eigen drama eer geschaad dan gebaat heeft,
doet aan de zaak zelf niets af.
Bij »Het Nederlandsch Tooneel" Blanchette
in eenigszins gewijzigden vorm. De twee bedrijven,
die wij in het Salon te zien kregen, zijn met een
paar kleine veranderingen en toevoegingen tot
drie uitgerekt. Het geheel heeft er niet bij ge
wonnen. Blijkbaar was het er den schrijver om
te doen de llièse, die aan zijn drama ten grond
slag ligt, nog duidelijker te doen uitkomen. Dit
is voor mij juist het grooto gebrek van de om
werking. In zijn vroegere gedaante maakte Blan
chette den indruk van do onopgesmukte afbeel
dingvan een stukje werkelijkheid. In zijnjongsten
vorm is het een grof tendenz-stuk geworden.
In een nieuw tooneel tusschen Ijlanchette en den
ouden heer Galoux vertelt deze haar in een paar
keurige volzinnetjes welk lot arme meisjes te l'arijs
bijna zeker te wachten staat. De auteur valt hier
met zijn verstandig preekje op zoo onbehouwen
wijze in de eenvoudige handeling, dat alle illusie
moedwillig vermoord wordt en wij wol moeten
gaan gelooven, dat wij weer met marionetten te doen
hebben, die spreken en handelen zooals den
auteur i it tot het bewijzen en doen aannemen
van zijn these het geschikst en dienstigst voor
kwam. Had liet drama een verandering onder
gaan, de vertolking niet minder. Blijkbaar had
men getracht het Théatre-Libre zoo weinig
mogelijk na te spelen. Op zichzelf vind ik dit
een groote verdienste. Toch mag ik geen oogen
blik verzwijgen, dat Antoine en de zijnon mij
machtiger geboeid hebben dan de nrtisten van
»IIet Nederlandsen Tooneel", dat de opvatting
der eersten mij krachtiger, edeler. scliooncr
toeschijnt. Bij deze Xederlandsche vertooning ging
men in zijn zucht naar realisme veel verder dan
de Fransclion en bereikte toch minder cffeci. liij
de Nederlandsche Blanchette sloeg men vaker,
schreeuwde men harder, gebruikte men meer
loelijke woorden dan bij de Franscho, kwam men
de werkelijkheid misschien veel dichter nabij en
ontbrak toch de moeilijk te omschrijven beko
ring der l-'ranscho vertooning. Kerst nu kon
men ten volle beseften en waardeoren hoe sober
en artistiek Antoine in zijn als overdreven
uitgekreten realisme blijft. Deze gewichtige beden
king buiten rekening gelaten, blijft er voor de af
zonderlijke creaties lof genoeg over. De heer
liouwir.eester heeft van llousset een bijna afstoo
tend type van gemeenheid en geslepenheid ge
maakt; hij jammerde en dreinde niet als Antoine;
hij raasde on tierde; bij loerde en rolde met do
oogen; liet mooist was liet tooneel inliet derde be
drijf, waar hij vrouw en dochter het zwijgen oplegt.
waarin ik tegen wil en dank bij de gedachte
aan al den jammer door die minnarij ge
raakte, deelde ik nagenoeg alles mede, wat
ik van het meisje wist, en ik had wellicht
nog meer gezegd : hoe zij den spot dreef met
Armande, met haar zwakke geestvermogens,
met haar doodgeboren kind, indien ik niet
begrepen had hoe bitter het den armen man.
gesmart zou hebben en beleedigd.
Somber zwijgend en gelaten had de prins
mij aangehoord. Geruimen tijd nog bleef hij
zoo, terwijl zijn droomerige blik als zoekend
langs de kimmen dwaalde, weifelend en be
sluiteloos. Toen ging er een schok door zijn
leden.
«Luister," sprak hij. «Luister goed ! Dat
alles moet een einde nemen. Gij verstaat,
ik zeg: het moet l Ik wensch het welzijn,
wensch de toekomst, wensch het leven van
mijn kind niet langer meer bedreigd te zien,
ik heb genoeg, teveel geleden ! Zoo haar
toestand het gedoogde, nam ik haar mede,
ver" van hier, met hem, die niet zou kunnen
\reigeren zijne vrouw te begeleiden . . . doch
dat kan nu eenmaal niet. Welnu, er blijft
niets anders over dan dat wezen te verwij
deren, oogenblikkelijk en voor goed. Jij
kent den vader. Zoek hem op. Laat hem
bepalen welke som ik hem ter hand te
stellen heb, opdat hij deze streek verlaat en
zich verbindt er nimmermeer met zijne
dochter te verschijnen. Vraag hem wat
h'j hebben moet. Ik zal het geven, onvoor
waardelijk. Maar om Godswil, laat het spoe
dig, zoo het kan, reeds morgen zijn !"
Mistroostig schudde ik het hoofd.
»Hij haat u", zei ik, »u en mij, sinds
hij op heeter daad betrapt werd en eene
maand gezeten heeft. Hij heeft gezworen zich
te wreken, en de gelegenheid is daar. Doch
al bezweek hij voor de hebzucht, Madeleine
is meerderjarig, en ik twijfel of zijzelve, met
den hartstocht dien zij koestert en haar
vurig, onafhankelijk; ongebreideld karak
ter, zou toestemmen in die scheiding en den
vader volgen zou."
«Beproef het!" riep hij driftig uit. »Doe
eene poging, spreek met haar - van avond
nog, indien het zijn kan ! Zoo zij weigert,
zal ik zelf haar nog tot inkeer zien te bren
gen . . . Maar dat zal niet noodig zijn : jij
zult mij die vernedering besparen en bedenken
wat het geldt!"
Toen drukte hij mij de hand, en ging.
De tranen kwamen mij in de oogen.
Maar toen ik hem den daj>' daarop be
richt kwam geven van den uitslag mijner
zending en hem zag, verouderd, bleek eu
ingevallen, uitgeput in zijn zetel, huiverend
bij het minst gerucht dat oprees in de
doodtche stilte van het uitgestrekte gebouw, eerst
toen besefte ik wat die man geleden hebben
{ moest en nog leed, en zonk het hart mij in de
schoenen bij de gedachte dat ik hem zeggen
moest, dat mijn onderhandeling tot niets
had geleid. Keen, hetgeen men mij zoo
even, toen ik binnen was getreden, in liet
oor gefluisterd had, wat men vertelde van
| den nacht die daar doorwaakt geworden was
en van de pijnlijke tooneelen die er plaats
gegrepen hadden, van den twist met zijn
j zoon en van de plotselinge vlaag van zinne
loosheid zijner dochter, die hem aangevlogen
. was, toen hij de hand had opgeheven om
| den lichtmis voor den hoon van zijn
woor! den te kastijden, kon niet overdreven zijn.
! Ik las het in die fletse trekken, in dien
we| zenloozen blik, ik hoorde het aan die zwakke
stem, waarmede hij mij nauw hoorbaar
toei sprak... Vragend zag hij mij in de oogen.
i Het bedrukte mijner houding scheen hem
j aanstonds te verraden dat ik niets verkregen
| had. En toch verlangde hij dat ik spreken,
| en hem al de omstandigheden mijner
oiitMevrouw Stoetz (vrouw Rousset) miste het be
drijvige van madame Barny, was ook niet zoo
geheel de oude, versufte huissloof als deze;
haar liefde voor Blanchette trad echter veel scher
per in het licht; de kreet en het vliegen naar
de deur, als Blanchette verdwenen is, waren
voortreffelijk. Mevrouw Holtrop?van Gelder
(Blanchette) heeft mij van de drie hoofdpersonen
het meest geboeid; ook zij was niet geheel de
Fransche Blanchette, minder nerveus, minder ver
fijnd en popperig; haar uitbarstingen van smart
en wanhoop waren krachtiger en schenen werke
lijk uit liet hart op te wellen; haar woede was
niet zoo boosaardig, maar zeker even tougelloos
als die der Fransche actrice. De geheele
figuur scheen in haar vertolking minder zie
kelijk en egoïstisch ; prachtig was het schreien
in het tooneel met de moeder. Dat zij het, wat
de dictie betreft, met het laatste toonoel te kwaad
had, is te begrijpen en te vergeven.
Op operette-gebied reprise'* en nog eens reprise'.».
In den Artis-Schouwburg na een reeks voortref
felijke Jonge Hertog vertooningen wederoptreden
van den heer Kelly in Krminie. Bij I'rot (fruziella,
de bekoorlijke operette van Lecocq, keurig aan
gekleed en bij uitstek gelukkig vertolkt. Marcello
Lucka bezit het onwaardeerbaar voorrecht zich
in ieder harer creaties te kunnen herscheppen ;
als (Iraziella is zij bescheiden bekoorlijk, innemend
bedeesd, kiesch en teer, geheel het onschuldig
bruidje, dat den boozen podesta door haar on
weerstaanbare naieveteit vermurwt en verteedert.
Met haar zwakke stemmetje doet zij wonderen ;
de coupletten in het tweede bedrijf worden op
allerorigineelste wijze gezucht, gefluisterd en ge
giebeld. In de komische partijen zijn me vrouw Bouw
meester (Lucretia) en de heer de lieer (Rafaële),
niettegenstaande of dank zij hun beetje overdrij
ving, allervermakelijkst. Als zanger spant de lieer
l'oons (de podesta) als steeds de kroon.
Over de Rotterdammers en de mooie vertooning
van Meilhac's Jïxamen, de volgende week.
H. J. M.
Muziek in de hoofdstad.
De belangrijkste gebeurtenis op muzikaal ge
bied was sedert mijn vorig verslag de tweede
Beethoven-soiree van de Ileeren Wirtz en
Timmner. Thans kwamen de vioolsonaten l, ?_>, ld en,'!
aan de beurt. Zonder in herhalingen te vallen
van hetgeen ik bij de eerste uitvoering over deze
kunstenaars schreef, wil ik tocli niet het stilzwij
gen bewaren over den tweeden avond. Kene be
schouwing over de compositiën acht ik echter
overbodig, want al is de llle sonate ook betrek
kelijk de minst bekende van dezen cyclus, toch
heeft ieder, die maar een weinig viool speelt,
allicht meermalen zijne vrienden, familie en ken
nissen op de voordracht van de eerste drie sona
ten (opus \"2) vergast of er mede op de vlucht
gejaagd.
Dat men deze sonaten echter zelden mooi hoort
spelen, betoogde ik vroeger reeds. Mij blijft dus
over te verklaren dat de Hoeren Wirtz en
Timmner thans hun veroverd standpunt met glans hand
haafden en vooral in de tiende en daarna in de
l derde ook liet gelukkigst waren. In de eerste
sonate zat nog niet zoo het rechte leven, al werd
zij ook zeer correct uitgevoerd, doch de opvatting
hiervan had m. i. nog te weinig karakter of kleur.
De tweede sonate, zoo sober-naïef en zoo kin
derlijk-eenvoudig (wat liet eerste deel betreft)
werd voortreffelijk in den stijl gespeeld. Geen
oogenblik wilde men te veel geven. Dit
zelfbedwang staat soms nog hooger dan wanneer men
alles geven moet wat men kan. te meer nu, zooals
hier, de ligging vau de vioolpartij dikwijls zeer
lastig (bijna zou ik zeggen: min of meer
onpractisch) is.
Na de derde soiree, die met de
Kreufzer-sonate (n, 1. van Beethoven en niet van Tolstoi)
zal be luiten, hoop ik nog eens op deze uitvoe
ringen terug te komen.
Ik twijfel niet of de tweede soiree zal ook in
de andere plaatsen (evenals hier te Amsterdam)
een talrijker publiek lokken dan de eerste. Zulke
uitvoeringen zijn genotvol en tevens zeer leerzaam.
Thans ga ik over tot Muzikale Kritieken van
werken, die reeds eenigen tijd op aankondiging
wachten:
1. Voorbereidende studie tot het Pianospel,
gevolgd door eenige oefeningen voor speciale
doeleinden ten gebruike bij het elementair
pianoonderwijs door G. A. Michelsen. (1).
"2. Vademecum voor den Klavierspeler, leiddraad
bij het onderwijsjsamengesteld door Henri Tibbe(2).
De lieer Michelsen, bestuurder van een piano
cursus te Amsterdam, heeft zijne denkbeelden over
elementair onderwijs, gevolgd door eenigo
practisciie speciale oefeningen in dit boek
nedergelegd. Hij zegt in zijn voorwoord o.a. ongeveer:
»De muziek kan op verschillende wijzen be
schouwd worden, n. 1. als eene kunst die degelijke
studie vraagt of als een middel tot vermaak."
Ik behoef niet te verzekeren dat zelfs bij de
eerste opvatting er velerlei wegen en richtingen
zijn om tot dit doel te geraken. Ieder middel is
goed, mits het tot het gewenschte doel brengt
n. 1. op gezonde en natuurlijke wijze.
Uit deze woorden zal men begrijpen dat eene
kritiek van des heeren Miclielsens werk eigenlijk
ondoenlijk is. Ieder goed muziek-onderwijzer
komt door proeven en ervaring tot vaste denk
beelden omtrent leergang en wijze van ontwik
keling.
Wie zal nu zeggen welke de beste is ?
Natuurlijk is de methode die de beste resul
taten geeft ook de beste leerwijze, doch dit kan
de toekomst eerst loeren. De heer Michelsen heeft
eenige jaren van practische ervaring achter den
rug, terwijl zijn boek bewijst dat hij de elemen
taire details van het pianospel met groote zorg
vuldigheid heeft overdacht.
Eigenlijk zou over de waarde van zulk een
werk door de verschillende goede klavieronder
wijzers gestemd moeten worden; dan alleen kan
men een algemeenen indruk verkrijgen. Ik kan
mij slechts bepalen tot de vermelding waar ik het
wel en.waar ik het niet met den schrijver eens ben,
doch ik zou daaruit niemand de conclusie willen
laten trekken dat hier en daar de lieer Michelsen
dwaalt en ik bet bij het rechte eind heb.
Bovendien wordt een paodagogisch klavierwerk
alleen door de piano-onderwijzers gekozen, en
van de degelijke onderwijzers moet men veronder
stellen dat zij er eene zelfstandige opinie op na
houden en dus volgens eigen overtuiging (en niet
op recommandatie van eene aankondiging) kiezen
wat zij voor hunne leerlingen noodig achten.
Wat de schrijver over wansmaak bij het onder
wijs schrijft kan ik o\ershian. Dat de elementaire
studie zoo grondig mogelijk moet zijn en dat
een onderwijzer vaak met kracht liet hoofd moet
bieden aan den wansmaak van sommige ouders,
tantes of nichten, behoeft tegenwoordig niet meer
zooveel geconstateerd te worden. Ook waar de
schrijver den schooltijd wil inkrimpen ten behoeve
van liet muziek-onderwijs volg ik hem niet. Dit
zou misschien gewensclit zijn doch ik geloof dat
er in de toekomst eer vermeerdering dan ver
mindering van schooluren te wachten is.
De opmerking echter dat het elementair onder
wijs juist een voortretfelijken onderwijzer ver
langt, mogen vele ouders nog wel eens hooren,
die vinden dat men de eerste jaren wel niet een
(1) l'itgegeven te Amsterdam bij de Erven
II. van Munster, l'rijs /'~2.
(?>) l'itgogeven te Amsterdam bij de
Algemcene Muziekhandel. l'rijs /'d.öd.
moeting met het meisje uitvoerig mededeelen
zou. God weet hoe noodc ik toegegeven en
hem dat beleden heb !
Verkregen had ik werkelijk niets. Mijn
onderhoud met Madeleine, die ik nog
dienzelfden avond in. het veld had aangetroffen,
was van korten duur geweest. l>ij de eerste
woorden die ik zei, vroeg zij schamper wie
mij zond, en wat die boodschap mij wel op
bracht, ik bedwong mij; kalm en vriendelijk,
overredend voer ik vcort ik irildc in mijne
poging slagen, haar bewegen, treffen, roeren,
deernis wekken in dat hart. Het baatte niet,
Kr blonk veeleer een glans van trots op
haar gelaat, bij hel vernemen van den jam
mer, dien zijzelve door de macht van haar
schoonheid had gesticht, en staken kon, in
dien zij wilde. Ik bad en smeekte vruch
teloos. En toen ik haar, ten einde raad,
op eenmaal meende te verblinden met
het aanbod van den prins, haalde zij de
schouders op, met eenen donkeren blos van
schaamte en eenen glimlach vol verachting . ..
en vervolgde haren weg.
Ofschoon ik mij, na die ontmoeting, heel
den slapeloozeu nacht niet hangen kommer
voorbereid had op den indruk dien de kond
schap van. dat alles maken zou, verrastte mij
hetgeen ik zag. Geduldig, koud en onver
schillig, zonder de geringste ontroering of
bevreemding te verraden, had de prins mij
aangehoord. I.k wachtte wat hij zeggen zou.
Hij zei niets. Hij boog het hoofd en
wenkte zwijgend dat ik gaan kon...
De dagen, die er sinds verstreken, waren
treurig en benard. Armande's toestand scheen
gedurig ongelukkiger te worden en herhaal
delijk vielen er op het kasteel tooneelen
voor, waarvan men overal met ophef en
meewarigheid gewaagde. Zwak, lafhartig als
hij was, misdroeg de jonge man zich thans
op drieste eu roekelooze wijze, als ware hij
iiMMiMMiuiiiiiimmiMtimiiiiiiiiiiimumiim
er toe gerechtigd door het lijden zijner vrouw
en door de tweespalt die er heersen te tus
schen hem en haren vader. Zijn verkeer
met Madeleine werd een openbaar schandaal,
het leven op het slot ondraaglijk. Hoe
wenschelijk anders eene scheiding voor Armande
wezen mocht, de prins besefte de gevolgen
die zij na zich zoude sleepen, want in weerwil
zijner ontrouw had zij den ellendeling lief,
en hing hem aan met eene gehechtheid die
naar geen rede luisterde. Wie vertrouwd was
met den toestand, vroeg zich vol bekommering
af, of er wel ooit, en welk een einde aan
dat leven komen moest... Helaas, het zou er
weldra wezen, maar geen sterveling kon ver
moeden hoe noodlottig het zou zijn '.
Het was een kalme [scliemeravond in den
aanvang van den herfst, en wederom deed
ik mijne ronde, peinzend over al de ellende,
die dat huwelijk op het hoofd dier beide
wezens had geroepen. Stil en droomerig
baadden zich de velden in het avondrood.
En de aanblik van die ledige akkers, van
die ademlooze rust en van de sombere
najaarstint waarmede de natuur zich tooide, de
gedachten bovendien waaronder ik in dit
uur gebukt ging, al die indrukken te namen
stemden mij zoo diep zwaarmoedig, dat ik
eindelijk, ontzenuwd, neer moest zitten langs
den weg om mijn krachten te verzamelen.
Plotseling knalde er een geweerschot aan
den ingansi van het bosch...
Ik zag er heen. Een lichte rookwolk steeg
kronkelend uit de takken en verspreidde
zich in de lucht. Van verre riep een jonge
boer, die met zijne paarden van het veid
kwam, mij verwittigend bij den naam en
strekte den arm uit in de richting waar het
schot gevallen was. Ik wenkte dat ik de
plek gezien had, snelde toe, den akker over,
de eerste de beste boschlaan in... Daar lag
o God, daar lag zijzelve, Madeleine, bleek,