De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1892 27 november pagina 7

27 november 1892 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No. 805 DE AMSTERDAMMER, WEEEBLAD VOOR NEDERLAND. Vier moties over de kieswet in Burgerplicht. LEVY : VKRSMIIS : SPRITYT : VERSLUIS tot Nu heeren, mij dunkt, wij kunnen die kip zoo wel eten. Die kip heeft wel veel van de idee-kip, maar dadelijk eten .... want er is toch een luchtje aan. Ik heb er niets tegen dat wij met ons vieren een kip eten.... mits de proletariër er maar niets van krijgt. Als u mij vraagt, ik zou zeggen: laat de kok dat ding zelf in zijn maag stoppen. Si'KUYT: Professor, ik geloof dat wij beiden wel kunnen zeggen: dat het kip is" Snuifjes. Vermoedelijk wil de heer Rjldanus hier mede te kennen geven, dat hij de wijze, waarop levende kunstenaars in de Tribune, Xo. l wor den gecanterfeit, voor vivisectie houdt. T In een S t. Nicolaas-Citalogus van Perry ?sn C', vind ik de volgende aankondiging: ^Pierson Purse. Een nieuwe portemonnaie. Eenvoudig van vorm, maar buitengewoon praktisch. Het is in hoofdzaak een groote leeren en met leder gevoerde geldhouder met drie kleine taschjes voor goudgeld, bankpapier, kaartjes enz. Nikkel slot en extra overnaad " Deze hulde, door eene buitenlandsche firma ?aan onzen minister van financiën gebracht, kwam mij even streelend als welverdiend voor. Alleen vind ik de bijvoeging: «Meet opgevouwen 3 X 3/£ inches en is dan zeer plat in den zak" eenigszins bedenkelijk. Als men van. onzen minister van financiën spreekt, is de uitdrukking «platzak" te eenenmale ongepast. De kommandant van het Fransche oorlog schip Ln, Bourdonniye, heeft aan den minister van marine, den heer Burdeau, medegedeeld, dat hij op de eilanden 81. Paul en Amster dam, ten westen van de Zuidkust van (Jilebes, de Fransche vlag heeft geheschen. Zoo lees ik in de Kölnische Zeituny. Ik ben benieuwd te hooren, wat onze mi nister van koloniën hiervan zal zeggen, 't Is waar, wij hebben koloniaal bezit in overvloed, maar dat is toch geen reden om ons onze Indische bezittingen, klein of groot, voor den neus te laten wegkapen. Als dit geen casui billi is, dan heb ik het erg mis. Minister Seyffardt heeft ongezocht eene prachtige gelegenheid, om zijn mobili satie-reglement te probeeren. Wliafs in a name? vroegShakespeare. De heer Koldanus, uitgever te Edam, zou die vraag zeker beantwoorden met de verklaring : het; geheim van mijn succes". Deze heer heeft indertijd de Tribune, uitgegeven, die aan een Amsterdamschen confrater is overgegaan, en nu komt hij weder met een tijdschrift <h Tribune voor den dag, dat het orgaan zal wezen van den antivivisectiebond. j E3ii tooneelcriticus over het Binnenhof. De tooneel-recensent van de N. Jiud. Cl., die bszig is zich te oefenen in het schrijven van kameroverzichten, zond ons een zijner proeven om daarover ons oordeel te vernemen. »Ik moet hierbij,'' zoo verzekerde hij ons in zijn begeleidend epistel, »even het standpunt ! aanwijzen, waarop ik mij als beoordeelaar geplaatst heb. Het is een stelregel, aan welken ik mij zooveel doenlijk houdt, dat ik over onze kamerleden spreek, zóó als ik hen be vonden heb, zonder met omstandigheden, die zich buiten hun optreden doen gelden, reke ning te houden. Ik heb daarvoor mijne weioverdachte redenen. Wij krijgen hen vaak te zien, onze sterren", vermoeid, verwaaid en verreisd, liet spoorwegstof nog in hunne oogen en in hunne stern; en dientengevolge is het publiek, dat deze vertooningen komt bijwonen, dikwijls voor zijn geld bekocht. Maar dat is zoo erg niet. Wy zijn rijk ge noeg om wat reclame en kwakzalverij te betalen, veel erger zoude het zijn, indien dat publiek beoordeelaars ontmoette, die uit ont zag voor een grooten naam, uit gemis aan onafhankelijkheid, door welke oorzaak ook. of uit anderen hoofde, de waarheid zouden j bemantelen, en met hunne lippen prijzen, wat j hun eerlijk oordeel gispt. Zulke rechters zoui den der waardeering doodelijke wonden toe1 brengen. Zooveel mogelijk dan streef ik er naar, om mij van de kluisters dier valsclie verhouding vrij te houden. Ik mag er met erkentelijkheid bijvoegen, dat ik bij dat streven in de betrekking, waarin ik geplaatst ben. slechts steun ondervind van die zijde, waar ondersteuning mij het meest onmis baar is." Het tooneelstuk l'i'aal iii.nat' raii/,\ waarvan i ik deze week driemaal de vertooning hel) bij gewoond, kan met, geen mogelijkheid tot de een of andere klasse van dramatische kunst ; worden gerekend. Niemand zou met zekerheid i kunnen zeggen of liet een kluchtspel, een | blijspel of een treurspel moet genoemd wor; den; het schijnt mij toe van alles ietsteheb? ben en toch _ook geen tooneelspel te mogen ' heeten. Het eigenaardige van dit product van tooiicelarbeid ligt voornamenlijk in het feit, dat het geheele stuk samengesteld is uit een reeks van louter monologen, zoodat het, hetzij met allen eerbied voor de talenten der au teurs gezegd, veel meer aan een aantal pijpensteelen. die aan elkaar zijn geregen, dan aan een kunstig gewrocht, aan eenig organisme doet denken. Dit is zóó sterk het geval, dat ik de gedachte niet van mij heb kunnen afzetten, dat de man, die deze tooneelvrucht heeft geteeld, iemand moet zijn, die op rijpe ren leeftijd wraak, een zeer zoete wraak, heeft wiilen nemen op het noodlot, dat hem als kind met een lintwurm had geplaagd. Hoe dit zij, I'raat maar raak heeft niets gemeen met die laffe, zoutelooze, vaak onzedelijke comédies der nieuwere fransche school. In het geheele stuk gaat niets op het randje af. integendeel, alles is volkomen in den haak, en zóó door en door degelijk in het geestige en ook weer zoo bovenmate lachwekkend in het ernstige, dat elke neiging naar een dubbel zinnigheid, die peper van den plankenhumor, den toeschouwer vergaat. In n woord, het is een stuk, naar welks vertooning niet alleen een moeder haar dochter kan medenemen, maar ook een vader zijn achtienjarigen zoon, zonder dat deze iets zal hooren, wat voor zijn moreel gevaarlijk is. liet behoeft dus niet gezegd te worden dat de strekking er van hoogst zedelijk is, al rijst voortdurend de vraag bij het publiek of' het in het geheel wel een strekking heeft. Oppervlakkiger beoordeelaars dan ik heb ik bij kris en kras hooren staande houden, dat de grootste verdienste van der?e schepping juist hierin was gelegen, dat elk der spelers in zijn eigen rol een geachevecn! geheel leverde, en men hierop lettende eerst in staat was het aan het wonderlijke grenzende van het geheel dor samenstelling te waardeeren. Zoo toch, zeide mij een kunstcriticus, wien ik allerminst belezenheid en tooneelkennis kan ontzeggen, heeft men dit ongeëvenaard succes verkregen, dat men naar welgevallen en tijdsomstandig heden, de orde van het optreden der acteurs kan wijzigen zonder dat er van het effect ook maar het geringste verloren gaat. Een ander voordeel van deze nieuwe soort van tooneeldichten moet zijn, dat al de rollen volkomen afgewerkt op zich zelf, niet alleen van voren naar achteren, maar ook van achteren naar voren kunnen worden ge zegd, terwijl er, naar men mij verzekerde, verscheidene zouden zijn, die niet alleen aan dezen extra-ordinairen kunsteisch vol doen, maar bovendien zoo zijn geschreven, dat men, even als bij het dominospel, met ieder stuk kan beginnen wat men maar in de hand krijgt. Ik heb mij nog te weinig kunnen oriënteeren in het Binnenhoftheatre om al de geheimen er van te kennen, maar dit hel» ik reeds opgemerkt, dat hier de dingen veel eenvoudiger van stapel loopcn dan bij L« (rras en laspels; want het is mij geble ken, dat de aangekondigde voorstellingen toch doorgaan al is bv. de helft van de troep absent. Dit ligt hem natuurlijk in het stuk, en in de zeer bijzondere wijs, waarop het is samengesteld Men zou, zoo heeft mij dezelfde recensent van daareven verklaard, I'raat maar r</t//:\ heel wel kunnen geven met een gezel schap dat bv. door de influenza was aangetast, en waarvan enkele der artistcu zich disponibcl hielden om, op hun beurt, eens uit de wol te komen. Hij zelf had het wel eens bij gewoond, zei hij, dat in de artistenfoyer de lui, die do hoofdrollen vervulden, zaten te grokken, en bij het schellerje dat hen riep om op te tredeu. kruis of munt gooiden, om te laten beslissen wie hunner het spel zou voort zetten. Want dit is vooral opmerkelijk: er heeischt onder hen een tucht, waarbij die van de Meiningers, zaliger gedachtenis, ja zelfs die van de Kon. Vereeniging liet JVerf. Tooneel niets is. Elk medespeler kent niet alleen l zijn eigen rol, maar ook al de andere rollea j van buiten. Men zou kunnen spreken van yleeschgeworden draaiorgels in de kunst; indien het woorddraaien niet sedert eenigen | tijd juist op het Binnenhof-théatre een min. ) aangenamen klank had verkregen, daar een j der grootste virtuozen, de beroemde HarI togh, door een al te krasse draai te nemen, l haast op zijn billen was terecht gekomen. Maar ik onthoud mij voor ditmaal van particulariteiten. Ik bepaal mij dus tot de opmerking, dat al de Heeren voorbeeldelops rolvast zijn. Wat weder een zeer opmerkelijk gevolg heeft. Dit namelijk, dat het Binnenhqfthéatre geen souffleur kent. Dit is, zoover mijne ondervinding reikt, het eenige tooneelgezelschap, dat zulk een hulp mist en missen kan. p}n nu moge Prof. v. Hamel meenen, dat ik nog niet veel gezien heb in Europa, ik kan u verzekeren, dat ik niet alleen bij Le Gras en Haspels, bij de Gebroeders v. Lier, in den vroegeren Stadsschouwburg ten uwent. maar ook veelmaals te Parijs in de theaters geweest beu, en volkomen op de hoogte mij heb kunnen stellen van de ge bruiken aan en de inrichting van het groot ste kunstiustituut, dat tusschen de twee polen ooit geschitterd heeft: dat van de heeren de Vos en van Korlaar. Ik durf dus gerust ieder te tarten mij tegen te spreken, als ik zeg, dat reeds het ontbre ken van een souffieurshokje het Binnenhof theater tot iets eenigs zou maken, doch dat deze schouwburg in nog hoogere mate zich van de overigen onderscheidt, door juist het tegenovergestelde van zulk een pons asino| rum er op na te houden; wat wel het beste l bewijs is dat die acteurs niet als zoovele an: deren asini zijn. Niet rwr-, maar nadat zij ge sproken hebben, wordt hun rol opgelezen, en, als wilden zij zeggen, wij zijn de tegen voeters van dat gespuis dat onzen kunstnaam ; draagt, geschiedt dat oplezen als zij er niet meer bij zijn. Genoeg om te doen zien, dat ik, ofschoon als tooneel-recensent bij uit stek geoefend, nog mijn sporen niet heb veri diend om over zulk een extraordinair stuk tooiieelspeelkunst met zooveel vertrouwen te spreken, als ik dat over MounetSully, Is. v. j Lier, Kooyaards of' Jan C. de Vos zou cfur;. ven doen. : Zie hier, geachte redactie eenige inleidende opmerkingen. Een meer geregeld en degelijk stuk werk zend ik u weldra. Maar ver geet niet: alle beginselen zijn moeilijk! Wij behoeven niet te zeggen, dat dit begin ons lang niet kwaad voorkomt Een politicus, die zoo over het tooneel zou schrijven, als deze kunstbeoordeelaar over het Binnenhof, heeft zijn sporen niet meer te verdienen; hij is er mede geboren, zouden wij denken. RED.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl