De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1892 4 december pagina 1

4 december 1892 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

F, 806 DE AMSTERDAMMEE A°. 1892. WEEKBLAD YOOE NEDEKLAND Onder Redactie van J, DE KOO en JUSTUS VAN MAURIK Jr. Dit nommer bevat drie bijvoegsels. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Verschijnt eiken Zaterdagavond. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, te Amsterdam, Singel bij de Vijzelstraat, 542. Zondag 4 December Abonnement per 3 maanden ?1.50, fr. Voor Indiëper jaar Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . Advertentiën van 1?5 regels /'l.10, elke regel meer . Reclames per regel p. post ? 1.65 mail,, 9. . . 0.125 . . 0.20 . . 0.40 I N H O U O> VAN VERRE EN VAN NABIJ. FEUIL LETON: De hansworst, naar Camille Lemonnier. TOONEEL EN MUZIEK: Het tooneel te Amsterdam, door H. J. M. Muziek in de hoofd stad, door Van Milligen. KUNST EN LETTE REN: Gemeenschapskunst, door Rika Troelstra. (Slof). SCHETSJES: De vrouw in 't zwart, naar W. Stevenson. SCHAAKSPEL. AL LERLEI. - RECLAMES. UIT Dr. GANNEF's STUDEERKAMER. PEN- EN POTLOODKRASSEN. ADVERTENTIËN. Ie Bijvoegsel: VOOR DAMES, door E-e. Over Boek-kunst, door J. V. Allerlei. Ingezonden. Advertentiën. 2e Bijvoegsel: Bekende tijdgenooten, XVIII. Prof. Dr. J. W. R. Tilanus, door J. Veth. De Panama-zaak, die voor velen in Frank rijk noodlottig dreigt te worden, heeft reeds het ministerie-Loubet doen vallen. Spotvogels hebben het nieuwe kabinet, met welks vorming de heer Brisson zich heeft belast, bij voorbaat gedoopt als k ministère de rautopsie. En inderdaad is de heer Loubet in het ongelijk gesteld naar aanleiding van de vraag, of het lijk van een bij de Panamaspeculatiën sterk betrokken financier, De Reinach, die onder eenigszins verdachte om standigheden is overleden, al of niet moest worden opgegraven en geschouwd. Het was de kort geleden door de Kamer benoemde enquête-commissie, die op de noodzakelijk heid der lijkschouwing had aangedrongen en daarvoor bij de Kamer steun vond; de mi nister van justitie weigerde echter, dien maatregel te nemen. Volgens den minister was het geheel in strijd met de usantiën der Fransche rechtspleging, een dergelijk onder zoek te gelasten, tenzij het vermoeden van «en misdaad bestond, en aan een misdaad ?Ullllllllltlllllllllllll Illllllllllllllllllllll III Illiu DE HANSWORST. Naar het Fransch van CAMILLE LEMONNIER. Onbeweeglijk met over de knieën saamgevouwen handen tuurt de moeder somber met brandend droge oogen naar het kinder bedje, waarin haar jongen sluimert. De winter is ruw ingevallen. Dagen ach tereen is zij uit geweest om werk te zoeken. Het weinige dat zij heeft kunnen verdienen, is opgegaan aan de huur, aan geneesmid delen en aan de begrafenis van haar man. Want het kamertje, zoo klein en zoo armoedig, heeft droevige dingen aanschouwd. Op een avond, nu drie maanden geleden, had de trap gekraakt van zware voetstap pen ; zij had haar naam hooren roepen, en eensklaps in het donker haar man, haar Jean, bleek en bloedend, ondersteund door twee vrienden, voor zich zien verschijnen. Hij was op den steiger door een duizeling bevangen en omlaag gestort. Wanneer arme menschen te bed gaan liggen, is het om te sterven: de lakens, waarin men den vader had gewikkeld, wer den zijn doodskleed. Zij was alleen met haar jongen achterge bleven, maar rampen komen nooit alleen ; de kleine was beginnen te hoesten, een leelijke hoest, die zijn borstje verscheurde. Toen had zij het werk opgegeven en dag en nacht, twee weken lang, gewaakt, zonder eten schier, uitzuinigend op haar honger om een weinig brandstof te kunnen koopen. Goddank! de kwaal was eindelijk bedaard; een rozige glimlach had de bleeke wangen van het ventje verhelderd, en een kreet van triomf was haar ontsnapt toen hij voor het eerst geloofde de minister niet. Wel werd er over een zelfmoord gesproken, maar zulk eene daad is noch een misdaad, noch een misdrijf. Natuurlijk zou dat verschil van meening niet voldoende zijn geweest om het ontslag van het kabinet te veroorzaken, indien de verhouding tusschen de regeering en de Kamer niet zeer gespannen ware geweest. Sedert de boulangist Delahaye in de Kamer zelf meer dan honderdvijftig afgevaardigden beschuldigde, dat zij zich door de Panama maatschappij hadden laten omkoopen, zijn n de vertegenwoordiging, on de Kamer op hopelooze wijze in de war geraakt. De Kamer trachtte op zenuwachtige wijze* alle verden king van zich te werpen, door aan te drin gen op de benoeming eener commissie van enquête uit haar midden. De minister van justitie Ricard wilde hiervan eerst niets weten ; omdat de zaak reeds in handen van de justitie was, maar weinige oogenblikken later vereenigde hij zich met het enquête-voorstel. En toen de commissie van 3;! haar arbeid zou beginnen, werd het nog veel erger. De minister belooft het dossier der instructie te zullen overleggen, en bedenkt zich oen dag later dat hij dit toch niet mag doen. Doch de rechter van instructie vertelt aan de commissie allerlei bijzonderheden uit dit dossier behalve de namen, die ook De lahaye niet had genoemd. »IIet was mijn taak te zoeken naar de omkoopers, niet naar de omgekochten," zeide deze ambtenaar. De commissie van enquête begreep, dat zij tegelijkertijd te veel en te weinig ver nam, en eischte voortdurend uitbreiding van haar bevoegdheid. »Maar dat gaat niet," werd haar geantwoord. »Gij moogt u niet plaatsen, op het terrein der justitie, geen getuigen dwingen om voor u te ver schijnen, geen inzage eisehen van of'ticieele stukken, tenzij die publiek domein zijn geworden." En zelfs bij eene zoodanige be perking van bevoegdheid begonnen sommige benauwde zieltjes al van een mi»Hédu salut public te spreken en de '.'>'.> leden der commissie als bloeddorstige Jacobjjnen te beschouwen. Na even rumoerige als verwarde debatten in de Kamer werd eene motie aangenomen, waarin de Kamer verklaarde zich te ver zijn mondje weer had kunnen openen, zonder te gieren. Want hij was haar oogappel, de ecnigste schat, die haar was overgebleven. Het kind is thans vijf jaar, wat vliegt de tijd! den leeftijd waarin gelukkige droomen de bedjes omzweven, waarin de kleinen met wijd geopende oogjes aan St. Nicolaas liggen te denken ... Bloemen tintelen op de ruiten en onder hun besneeuwde daken gelijken de huizen eerwaardige grijsaards, die op post staan in den nacht. Menig kinderoog ziet op dit uur door het venster naar het vallen der vlokken, die het paard van den goeden Sint weldra onder zijn hoeven zal vertrappen. Want het is de avond van O December ; als de klok nog twee of drie malen zal hebben geslagen, zullen de ouders op de tcenen loopend in de stille vertrekken het mooie speelgoed klaarzetten, tusschen de vrijers van koek en de letters en de zakjes met suikergoed. Ziedaar wat de arme vrouw zoo treurig maakt. Haar lieveling is in slaap gevallen, vervuld van het geluk, een hansworst te bezitten ; op den rand van zijn bedje heeft hij er den goeden Sint lang op de knietjes om gesmeekt. Maar zij heeft goed de geheele kamer doorzoeken, haar zakken een voor een omkeeren, er is ternauwernood ge noeg om voor den volgenden dag brood te koopen. Brood is een lekkernij, wanneer men het niet alle dagen kan eten; maar weet, het kind dat ? Weet het, dat het beter is, iederen dag van het jaar een stukje witte brood te hebben, dan pannekoeken en sintniklaaskoek alleen op feestdagen ? Niet dat zij heeft stilgezeten zij lui ! Zij heeft de zes laatste dagen gewerkt, zon der zelfs n oogenblik op te kijken ; voor dag en voor dauw opgestaan, heeft zij de lamp ontstoken en met roode, van kou ver stijfde en door de naald doorprikte vingers genaaid, totdat het werk haar uit de ver moeide handen viel. Soms sprongen de tranen haar uit de oogen van het turen op de fijne steken in het linnen, het witte, glinsterende eenigen met den wensch der commissie van enquête. Die motie was voorgesteld door den heer Brisson, en de heer Maujan had de pil een weinig trachten te vergulden door toevoeging der woorden «vertrouwende in het ministerie." Maar de minister-president Lou bet, het hopelooze van den toestand en het reddelooze van zijn eigen positie inziende, weigerde de pil te slikken. Hierin had hij zeker gelijk, want de motie van vertrouwen was ten slotte niets anders dan eene zeer duidelijke afkeuring van het regeeringsbeleid. De opportunisten in het linker centrum bleven aan de regeering getrouw. Het was wederom eene combinatie van de rechterzijde met de uiterste linkerzijde (en de boulangisten), die het ministerie ten val bracht. Zooals te verwachten was, is de heer Brisson, de voorzitter van de enquête com missie en de voorsteller van de noodlottige motie, door den heer Carnot belast met de samenstelling van een nieuw kabinet. Brisson is als een man van onkreukbare eerlijkheid bekend, maar als politicus is hij juist niet bijzonder gelukkig geweest. In April 1885 volgde hij Jules Ferry op als minister-presi dent, maar hij wist de stevige meerderheid, waarover zijn voorganger langen tijd had be schikt, niet bijeen te houden. De algemeene verkiezingen, die in den herfst van hetzelfde jaar plaats hadden, versterkten de krachten der monarchistisehe partij. Brisson, schoon zelf radicaal gezind, zocht zijn steun bij de middelpartijen, en viel op 2!) December 1885 door eene coalitie van rechterzijde en uiterste linkerzijde, -- hetzelfde lot, dat later de j ministeriën van De Freycinet, Gobiet, llouvier, | irard en Floquet trof. Of hij nu gelukkiger zal wezen, is zeer te betwijfelen, want de omstandigheden, waaronder hij zijne taak aanvaardt, zijn zoo ongunstig, dat men ge neigd is eene vervroegde Kamer-ontbinding als eenig redmiddel te beschouwen. Het bovenstaande was reeds geschreven, toen de telegraaf' de tijding bracht, dat de heer Brisson, bij de door hem gepolste poli tici niet de gewenschte medewerking vindend, zijne pogingen tot samenstelling van een ministerie had opgegeven. De toestand wordt hierdoor nog verwarder. Want indien men een ministerie wensuht, dat werkzaam is linnnengoed van rijke moeders. En den gehcelen dag duurde dat eentonige werk voort. Dan viel de nacht, 't werd duister in de kamer, zij schoof haar stoel voor het raam, om den lautsten glimp van het daglicht te benuttigen ; als het eindelijk volslagen don ker was, werd de kleine lamp opgestoken en laat, heel laat zagen de buren op het gordijn het rusteloos op en neer gaan harer hand. Welnu ! al dat zwoegen is nog niet vol doende geweest om het geld voor den hans worst bijeen te krijgen; de achterstallige huur moest betaald worden, het dagelijksch maal, een kieltje voor het kind, ook de dood kist van den man, die de meubelmaker, een vriend, tot nu toe had voorgeschoten. Daar zat zij nu, na al haar werken, zich de her sens te pijnigen en zich af te vragen, door welk wonder zij Sint Nieolaas door den schoorsteen naar beneden kon lokken. Een klein schoentje steekt zijn neus onder de kachel uit. Hij heeft het daar zooeven neergezet, na het onder duizenderlei voor zorgen met hooi te hebben volgestopt. Hemelsche Vader! wat hebben die toebereidselenhem door zijn hoofdje gespookt! lluim een maand lang heeft hij bijna aan niets anders gedacht. Hij heeft zelfs al de letters geleerd om St. Nicolaas plezier te doen. Van omlaag stijgen de geluiden der straat tot haar op; geschuifel van voetstappen, waar geen eind aan komt; geratel van rij tuigen ; slag op slag hoort zij het overgaan der bellen aan de winkeldeuren ; en in haar verbeelding ziet zij een met pakjes beladen menigte er in- en uitstroomen. Toornige ge dachten vullen haar ziel. Haar vuisten ballen zich ten hemel: slechts n kind te beeitten, n enkel, en er zelfs geen stukje speelgoed voor te kunnen koopen! Andere moeders hebben er zes, tien, voor wie niets goed genoeg is. O! de hemel is onrecht vaardig. Maar al haar bitterheid verdwijnt bij een beweging van den kleine, die eensklaps zijn tengere handjes opent en glimlachend in den slaap stamelt: «Sinterklaas!" in den geest der commissie van enquête, dan was de heer Brisson, als president der commissie, de aangewezen man om het te vormen. Daarenboven was Brisson een der weinigen, wiens naam door niemand in de Panama schandalen was betrokken. Het zou onverantwoordelijk lichtzinnig zijn, een man als Delahaye, die zevenmaal wegens laster veroordeeld is, op zijn woord te gelooven. Maar wanneer zelfs op de meest geachte namen der republikeinsche partij een smet wordt geworpen, dan kan men toch moeielijk aan de aldus beschuldigden, al houdt men de beschuldiging voor ongegrond, eene taak opdragen, die naast strenge onpartijdigheid ook volkomen onbesprokenheid eischt. Het is een jammerlijk schouwspel, dat eene kleine rumoerige fractie, wier macht men geheel gebroken achtte de boulangisten ? in staat is geweest de geheele vertegenwoor diging zoo in discrediet en het hoofd der kalmste lieden zoo op hol te brengen. Zon der hun interpellatie in de Kamer zou de behandeling der Panama-zaak zijn overge laten aan de justitie, bij welke zij tehuis behoorde. Gemis aan koelbloedigheid bij sommigen, politieke nevcnbedoelingcn bij an deren, hebben de verwarring in de hand gewerkt en aanleiding gegeven tot een schan daal, waarvan de nawerking zich nog 1-ang zal doen gevoelen. .Ihr. II. Tindal heeft het volgende adres gericht aan de Tweede Kamer der .Staten-Generaal: Mijne llecren! Er zullen weinig Nederlanders zijn, die zoo dikwijls met verzoekschriften tot U komen, als de omlergeteekende. Tot nu toe hadden mijne reqncstcn ten doel, l'we aand.icht te vestigen op de «ewichtigsie punten \an Staatsbeleid; thans word ik door nog hoogere belangen genoodzaakt, mij weder tot U te wenden. Dagelijks ontvang ik bezoeken en brieven van werklieden, die mijne hulp komen inroepen en die mij oiu bijstand, liefst om werk, verzoeken, want zij zijn werkeloos. Enkele van hen zijn mij persoonlijk bekend als brave en oppassende menschon, van vele andere vernam ik dit, na inlichtingen omtrent hen ingewonnen te hebben. Daar het mij na MmilllllllMIIIIMUIMIIIIUI Een vrouw, blootshoofds, zonder iets om haar tegen de koude te beschutten, steekt de straat over; het plaveisel is glibberig van de modder en als een groot laken, dat zich eindeloos uitspreidt, valt de sneeuw uit de zwarte lucht. Zij' bemerkt niets van sneeuw of koude; telkens met parapluies in botsing komend, loopt zij recht voor zich uit, doel loos, alleen stilhoudend voor de winkels, waarin kartonnen soldaten het hof schijnen te maken aan fraai gekleede poppen, of on weerstaanbare vrijers van taai-taai, onder hun met witte suiker gepoederde pruiken, naar teedere vrijsters lonken. Dan ademt de arme moeder, want zij is het, tegen het glas om door de ijskorst te kunnen zien, en ver slindt zij de daarachter uitgestalde schatten met de oogen. Er is niets dan een dunne glasruit maar, die haar van al dat moois scheidt: zij zou maar even hard behoeven te drukken ; de ruit zou breken, en in de daardoor ontstane verwarring zou zij al die heerlijkheden voor kinderen, met handen vol kunnen wegnemen. Met handen vol ? Och neen. Wat gaan haar die poppemviegen aan, die trompetten, die bontgekleurde ballen, 'die sproeiwagens door blikken paardjes getrokken, die roode duiveltjes, die uit doosjes springen, die tin nen scrviesjes, die mauwencle katjes en -die wollen schaapjes welker vacht de sneeuw vlokken gelijkt, die haar oogen verblinden? Niets van alles heeft haar jongen gewenseht; maar zij ziet een hansworst aan een touwtje hangen, een prachtigen groen en rood gekleurden hansworst, die haar met een goedigen glimlach schijnt te zeggen : >:De baas zijn hoofd loopt om, zooveel volk is er en iedereen is druk aan het uit zoeken van speelgoed, dat zijn kinderen het liefst willen hebben. Neem mij mee ?" Het klamme zweet breekt haar uit; de poppen, duiveltjes, katjes en schaapjes be ginnen voor haar oogen te bewegen; n oogenblik vormt de geheele schitterende uit stalling slechts een groote onbestemde vlek. Eerst zachtjes, als om te beproeven het glas

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl