Historisch Archief 1877-1940
F, 806
DE AMSTERDAMMEE
A°. 1892.
WEEKBLAD YOOE NEDEKLAND
Onder Redactie van J, DE KOO en JUSTUS VAN MAURIK Jr.
Dit nommer bevat drie bijvoegsels.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Verschijnt eiken Zaterdagavond.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, te Amsterdam,
Singel bij de Vijzelstraat, 542.
Zondag 4 December
Abonnement per 3 maanden ?1.50, fr.
Voor Indiëper jaar
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar .
Advertentiën van 1?5 regels /'l.10, elke regel meer .
Reclames per regel
p. post ? 1.65
mail,, 9.
. . 0.125
. . 0.20
. . 0.40
I N H O U O>
VAN VERRE EN VAN NABIJ. FEUIL
LETON: De hansworst, naar Camille Lemonnier.
TOONEEL EN MUZIEK: Het tooneel te
Amsterdam, door H. J. M. Muziek in de hoofd
stad, door Van Milligen. KUNST EN LETTE
REN: Gemeenschapskunst, door Rika Troelstra.
(Slof). SCHETSJES: De vrouw in 't zwart,
naar W. Stevenson. SCHAAKSPEL. AL
LERLEI. - RECLAMES. UIT Dr. GANNEF's
STUDEERKAMER. PEN- EN
POTLOODKRASSEN. ADVERTENTIËN.
Ie Bijvoegsel: VOOR DAMES, door E-e.
Over Boek-kunst, door J. V. Allerlei.
Ingezonden. Advertentiën.
2e Bijvoegsel: Bekende tijdgenooten, XVIII.
Prof. Dr. J. W. R. Tilanus, door J. Veth.
De Panama-zaak, die voor velen in Frank
rijk noodlottig dreigt te worden, heeft reeds
het ministerie-Loubet doen vallen.
Spotvogels hebben het nieuwe kabinet, met welks
vorming de heer Brisson zich heeft belast,
bij voorbaat gedoopt als k ministère de
rautopsie. En inderdaad is de heer Loubet
in het ongelijk gesteld naar aanleiding van
de vraag, of het lijk van een bij de
Panamaspeculatiën sterk betrokken financier, De
Reinach, die onder eenigszins verdachte om
standigheden is overleden, al of niet moest
worden opgegraven en geschouwd. Het was
de kort geleden door de Kamer benoemde
enquête-commissie, die op de noodzakelijk
heid der lijkschouwing had aangedrongen en
daarvoor bij de Kamer steun vond; de mi
nister van justitie weigerde echter, dien
maatregel te nemen. Volgens den minister
was het geheel in strijd met de usantiën der
Fransche rechtspleging, een dergelijk onder
zoek te gelasten, tenzij het vermoeden van
«en misdaad bestond, en aan een misdaad
?Ullllllllltlllllllllllll Illllllllllllllllllllll III Illiu
DE HANSWORST.
Naar het Fransch
van
CAMILLE LEMONNIER.
Onbeweeglijk met over de knieën
saamgevouwen handen tuurt de moeder somber
met brandend droge oogen naar het kinder
bedje, waarin haar jongen sluimert.
De winter is ruw ingevallen. Dagen ach
tereen is zij uit geweest om werk te zoeken.
Het weinige dat zij heeft kunnen verdienen,
is opgegaan aan de huur, aan geneesmid
delen en aan de begrafenis van haar man.
Want het kamertje, zoo klein en zoo
armoedig, heeft droevige dingen aanschouwd.
Op een avond, nu drie maanden geleden,
had de trap gekraakt van zware voetstap
pen ; zij had haar naam hooren roepen, en
eensklaps in het donker haar man, haar
Jean, bleek en bloedend, ondersteund door
twee vrienden, voor zich zien verschijnen.
Hij was op den steiger door een duizeling
bevangen en omlaag gestort.
Wanneer arme menschen te bed gaan
liggen, is het om te sterven: de lakens,
waarin men den vader had gewikkeld, wer
den zijn doodskleed.
Zij was alleen met haar jongen achterge
bleven, maar rampen komen nooit alleen ;
de kleine was beginnen te hoesten, een
leelijke hoest, die zijn borstje verscheurde. Toen
had zij het werk opgegeven en dag en nacht,
twee weken lang, gewaakt, zonder eten schier,
uitzuinigend op haar honger om een weinig
brandstof te kunnen koopen. Goddank! de
kwaal was eindelijk bedaard; een rozige
glimlach had de bleeke wangen van het
ventje verhelderd, en een kreet van triomf
was haar ontsnapt toen hij voor het eerst
geloofde de minister niet. Wel werd er over
een zelfmoord gesproken, maar zulk eene
daad is noch een misdaad, noch een misdrijf.
Natuurlijk zou dat verschil van meening
niet voldoende zijn geweest om het ontslag
van het kabinet te veroorzaken, indien de
verhouding tusschen de regeering en de
Kamer niet zeer gespannen ware geweest.
Sedert de boulangist Delahaye in de Kamer
zelf meer dan honderdvijftig afgevaardigden
beschuldigde, dat zij zich door de Panama
maatschappij hadden laten omkoopen, zijn
n de vertegenwoordiging, on de Kamer op
hopelooze wijze in de war geraakt. De Kamer
trachtte op zenuwachtige wijze* alle verden
king van zich te werpen, door aan te drin
gen op de benoeming eener commissie van
enquête uit haar midden. De minister van
justitie Ricard wilde hiervan eerst niets weten ;
omdat de zaak reeds in handen van de
justitie was, maar weinige oogenblikken later
vereenigde hij zich met het enquête-voorstel.
En toen de commissie van 3;! haar arbeid
zou beginnen, werd het nog veel erger. De
minister belooft het dossier der instructie
te zullen overleggen, en bedenkt zich oen
dag later dat hij dit toch niet mag doen.
Doch de rechter van instructie vertelt aan
de commissie allerlei bijzonderheden uit dit
dossier behalve de namen, die ook De
lahaye niet had genoemd. »IIet was mijn
taak te zoeken naar de omkoopers, niet naar
de omgekochten," zeide deze ambtenaar.
De commissie van enquête begreep, dat
zij tegelijkertijd te veel en te weinig ver
nam, en eischte voortdurend uitbreiding van
haar bevoegdheid. »Maar dat gaat niet,"
werd haar geantwoord. »Gij moogt u niet
plaatsen, op het terrein der justitie, geen
getuigen dwingen om voor u te ver
schijnen, geen inzage eisehen van
of'ticieele stukken, tenzij die publiek domein zijn
geworden." En zelfs bij eene zoodanige be
perking van bevoegdheid begonnen sommige
benauwde zieltjes al van een mi»Hédu
salut public te spreken en de '.'>'.> leden der
commissie als bloeddorstige Jacobjjnen te
beschouwen.
Na even rumoerige als verwarde debatten
in de Kamer werd eene motie aangenomen,
waarin de Kamer verklaarde zich te ver
zijn mondje weer had kunnen openen, zonder
te gieren. Want hij was haar oogappel, de
ecnigste schat, die haar was overgebleven.
Het kind is thans vijf jaar, wat vliegt
de tijd! den leeftijd waarin gelukkige
droomen de bedjes omzweven, waarin de
kleinen met wijd geopende oogjes aan
St. Nicolaas liggen te denken ...
Bloemen tintelen op de ruiten en onder
hun besneeuwde daken gelijken de huizen
eerwaardige grijsaards, die op post staan in
den nacht. Menig kinderoog ziet op dit uur
door het venster naar het vallen der
vlokken, die het paard van den goeden Sint
weldra onder zijn hoeven zal vertrappen.
Want het is de avond van O December ; als
de klok nog twee of drie malen zal hebben
geslagen, zullen de ouders op de tcenen
loopend in de stille vertrekken het mooie
speelgoed klaarzetten, tusschen de vrijers
van koek en de letters en de zakjes met
suikergoed.
Ziedaar wat de arme vrouw zoo treurig
maakt. Haar lieveling is in slaap gevallen,
vervuld van het geluk, een hansworst te
bezitten ; op den rand van zijn bedje heeft
hij er den goeden Sint lang op de knietjes
om gesmeekt. Maar zij heeft goed de
geheele kamer doorzoeken, haar zakken een
voor een omkeeren, er is ternauwernood ge
noeg om voor den volgenden dag brood te
koopen. Brood is een lekkernij, wanneer men
het niet alle dagen kan eten; maar weet,
het kind dat ? Weet het, dat het beter is,
iederen dag van het jaar een stukje witte
brood te hebben, dan pannekoeken en
sintniklaaskoek alleen op feestdagen ?
Niet dat zij heeft stilgezeten zij lui !
Zij heeft de zes laatste dagen gewerkt, zon
der zelfs n oogenblik op te kijken ; voor
dag en voor dauw opgestaan, heeft zij de
lamp ontstoken en met roode, van kou ver
stijfde en door de naald doorprikte vingers
genaaid, totdat het werk haar uit de ver
moeide handen viel. Soms sprongen de tranen
haar uit de oogen van het turen op de fijne
steken in het linnen, het witte, glinsterende
eenigen met den wensch der commissie van
enquête. Die motie was voorgesteld door den
heer Brisson, en de heer Maujan had de
pil een weinig trachten te vergulden door
toevoeging der woorden «vertrouwende in het
ministerie." Maar de minister-president Lou
bet, het hopelooze van den toestand en het
reddelooze van zijn eigen positie inziende,
weigerde de pil te slikken. Hierin had hij
zeker gelijk, want de motie van vertrouwen
was ten slotte niets anders dan eene zeer
duidelijke afkeuring van het regeeringsbeleid.
De opportunisten in het linker centrum
bleven aan de regeering getrouw. Het was
wederom eene combinatie van de rechterzijde
met de uiterste linkerzijde (en de
boulangisten), die het ministerie ten val bracht.
Zooals te verwachten was, is de heer
Brisson, de voorzitter van de enquête com
missie en de voorsteller van de noodlottige
motie, door den heer Carnot belast met de
samenstelling van een nieuw kabinet. Brisson
is als een man van onkreukbare eerlijkheid
bekend, maar als politicus is hij juist niet
bijzonder gelukkig geweest. In April 1885
volgde hij Jules Ferry op als minister-presi
dent, maar hij wist de stevige meerderheid,
waarover zijn voorganger langen tijd had be
schikt, niet bijeen te houden. De algemeene
verkiezingen, die in den herfst van hetzelfde
jaar plaats hadden, versterkten de krachten
der monarchistisehe partij. Brisson, schoon
zelf radicaal gezind, zocht zijn steun bij de
middelpartijen, en viel op 2!) December 1885
door eene coalitie van rechterzijde en uiterste
linkerzijde, -- hetzelfde lot, dat later de j
ministeriën van De Freycinet, Gobiet, llouvier, |
irard en Floquet trof. Of hij nu gelukkiger
zal wezen, is zeer te betwijfelen, want de
omstandigheden, waaronder hij zijne taak
aanvaardt, zijn zoo ongunstig, dat men ge
neigd is eene vervroegde Kamer-ontbinding
als eenig redmiddel te beschouwen.
Het bovenstaande was reeds geschreven,
toen de telegraaf' de tijding bracht, dat de
heer Brisson, bij de door hem gepolste poli
tici niet de gewenschte medewerking vindend,
zijne pogingen tot samenstelling van een
ministerie had opgegeven. De toestand wordt
hierdoor nog verwarder. Want indien men
een ministerie wensuht, dat werkzaam is
linnnengoed van rijke moeders. En den
gehcelen dag duurde dat eentonige werk voort.
Dan viel de nacht, 't werd duister in de
kamer, zij schoof haar stoel voor het raam,
om den lautsten glimp van het daglicht te
benuttigen ; als het eindelijk volslagen don
ker was, werd de kleine lamp opgestoken en
laat, heel laat zagen de buren op het gordijn
het rusteloos op en neer gaan harer hand.
Welnu ! al dat zwoegen is nog niet vol
doende geweest om het geld voor den hans
worst bijeen te krijgen; de achterstallige
huur moest betaald worden, het dagelijksch
maal, een kieltje voor het kind, ook de dood
kist van den man, die de meubelmaker, een
vriend, tot nu toe had voorgeschoten. Daar
zat zij nu, na al haar werken, zich de her
sens te pijnigen en zich af te vragen, door
welk wonder zij Sint Nieolaas door den
schoorsteen naar beneden kon lokken.
Een klein schoentje steekt zijn neus onder
de kachel uit. Hij heeft het daar zooeven
neergezet, na het onder duizenderlei voor
zorgen met hooi te hebben volgestopt.
Hemelsche Vader! wat hebben die toebereidselenhem
door zijn hoofdje gespookt! lluim een maand
lang heeft hij bijna aan niets anders gedacht.
Hij heeft zelfs al de letters geleerd om St.
Nicolaas plezier te doen.
Van omlaag stijgen de geluiden der straat
tot haar op; geschuifel van voetstappen,
waar geen eind aan komt; geratel van rij
tuigen ; slag op slag hoort zij het overgaan
der bellen aan de winkeldeuren ; en in haar
verbeelding ziet zij een met pakjes beladen
menigte er in- en uitstroomen. Toornige ge
dachten vullen haar ziel. Haar vuisten
ballen zich ten hemel: slechts n kind te
beeitten, n enkel, en er zelfs geen stukje
speelgoed voor te kunnen koopen! Andere
moeders hebben er zes, tien, voor wie niets
goed genoeg is. O! de hemel is onrecht
vaardig. Maar al haar bitterheid verdwijnt bij
een beweging van den kleine, die eensklaps
zijn tengere handjes opent en glimlachend in
den slaap stamelt: «Sinterklaas!"
in den geest der commissie van enquête,
dan was de heer Brisson, als president der
commissie, de aangewezen man om het te
vormen. Daarenboven was Brisson een der
weinigen, wiens naam door niemand in de
Panama schandalen was betrokken. Het zou
onverantwoordelijk lichtzinnig zijn, een man
als Delahaye, die zevenmaal wegens laster
veroordeeld is, op zijn woord te gelooven.
Maar wanneer zelfs op de meest geachte
namen der republikeinsche partij een smet
wordt geworpen, dan kan men toch moeielijk
aan de aldus beschuldigden, al houdt men
de beschuldiging voor ongegrond, eene taak
opdragen, die naast strenge onpartijdigheid
ook volkomen onbesprokenheid eischt.
Het is een jammerlijk schouwspel, dat eene
kleine rumoerige fractie, wier macht men
geheel gebroken achtte de boulangisten ?
in staat is geweest de geheele vertegenwoor
diging zoo in discrediet en het hoofd der
kalmste lieden zoo op hol te brengen. Zon
der hun interpellatie in de Kamer zou de
behandeling der Panama-zaak zijn overge
laten aan de justitie, bij welke zij tehuis
behoorde. Gemis aan koelbloedigheid bij
sommigen, politieke nevcnbedoelingcn bij an
deren, hebben de verwarring in de hand
gewerkt en aanleiding gegeven tot een schan
daal, waarvan de nawerking zich nog 1-ang
zal doen gevoelen.
.Ihr. II. Tindal heeft het volgende adres gericht
aan de Tweede Kamer der .Staten-Generaal:
Mijne llecren!
Er zullen weinig Nederlanders zijn, die zoo
dikwijls met verzoekschriften tot U komen, als
de omlergeteekende.
Tot nu toe hadden mijne reqncstcn ten doel,
l'we aand.icht te vestigen op de «ewichtigsie
punten \an Staatsbeleid; thans word ik door nog
hoogere belangen genoodzaakt, mij weder tot U
te wenden.
Dagelijks ontvang ik bezoeken en brieven van
werklieden, die mijne hulp komen inroepen en
die mij oiu bijstand, liefst om werk, verzoeken,
want zij zijn werkeloos.
Enkele van hen zijn mij persoonlijk bekend
als brave en oppassende menschon, van vele
andere vernam ik dit, na inlichtingen omtrent
hen ingewonnen te hebben. Daar het mij
na
MmilllllllMIIIIMUIMIIIIUI
Een vrouw, blootshoofds, zonder iets om
haar tegen de koude te beschutten, steekt
de straat over; het plaveisel is glibberig van
de modder en als een groot laken, dat zich
eindeloos uitspreidt, valt de sneeuw uit de
zwarte lucht. Zij' bemerkt niets van sneeuw
of koude; telkens met parapluies in botsing
komend, loopt zij recht voor zich uit, doel
loos, alleen stilhoudend voor de winkels,
waarin kartonnen soldaten het hof schijnen
te maken aan fraai gekleede poppen, of on
weerstaanbare vrijers van taai-taai, onder
hun met witte suiker gepoederde pruiken,
naar teedere vrijsters lonken. Dan ademt de
arme moeder, want zij is het, tegen het glas
om door de ijskorst te kunnen zien, en ver
slindt zij de daarachter uitgestalde schatten
met de oogen. Er is niets dan een dunne
glasruit maar, die haar van al dat moois
scheidt: zij zou maar even hard behoeven
te drukken ; de ruit zou breken, en in de
daardoor ontstane verwarring zou zij al die
heerlijkheden voor kinderen, met handen vol
kunnen wegnemen.
Met handen vol ? Och neen. Wat gaan
haar die poppemviegen aan, die trompetten,
die bontgekleurde ballen, 'die sproeiwagens
door blikken paardjes getrokken, die roode
duiveltjes, die uit doosjes springen, die tin
nen scrviesjes, die mauwencle katjes en -die
wollen schaapjes welker vacht de sneeuw
vlokken gelijkt, die haar oogen verblinden?
Niets van alles heeft haar jongen gewenseht;
maar zij ziet een hansworst aan een touwtje
hangen, een prachtigen groen en rood
gekleurden hansworst, die haar met een
goedigen glimlach schijnt te zeggen :
>:De baas zijn hoofd loopt om, zooveel
volk is er en iedereen is druk aan het uit
zoeken van speelgoed, dat zijn kinderen het
liefst willen hebben. Neem mij mee ?"
Het klamme zweet breekt haar uit; de
poppen, duiveltjes, katjes en schaapjes be
ginnen voor haar oogen te bewegen; n
oogenblik vormt de geheele schitterende uit
stalling slechts een groote onbestemde vlek.
Eerst zachtjes, als om te beproeven het glas