Historisch Archief 1877-1940
No. 806
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Fragment uit het treurspel Ik doe
het niet".
Het tooneel verbeeldt een kamer in
Brommeijers woning.
BROMMEIJEE.
.... ik kan tevreden zijn.
't Bestuur der stad rust in mijn handen,
Zelfs Meinesz boog zijn ijz'ren nek,
Zijn kop zoo hard als palissander.
Een wonder is het haast. En hoe
Heb ik den kerel klein gekregen ?
Ik weet het zelve niet, ik deed
Toch niets, om zijnen wil te breken.
Zoo'n forsche vent, zoo'n stoere Fries,
Die, voor een heerscher als geboren,
Als 't hondje op mijn blikken iet
En kwispelstaartend zit te bidden
Dat 'k hem een handje reiken zal
Of hem de ruige huid zal streelen.
Een beedlaar om de gunst van mij.'
Van Brom, van Amstels burgemeester.
Hoor 'k hem daar niet? Ja 't is zijn stap.
(V. M. opent de deur.)
'k Wou dat... zoo'n zoete man wordt lastig.. .
Dag Meinesz
M.
Goeden avond Brom.
Ik kon het heusch niet langer houden,
Jk moest u zien; ... ik heb 't verd.md.
BR.
Verd.md wat? Wat bedoel je Meinesz?
M.
Ik heb je raad gevolgd; geen woord
Te veel die schurfte kliek gegeven.
Bij 't scheiden waren z'even wijs
Als toen 'k hun voorging in gebeden.
En op hun vraag om onderzoek,
Terwijl ze nog al kregel werden,
Heb 'k ze gesard, zooveel ik kon
BR.
Dat 's nooit genoeg: hoe meer hoe beter.
M.
Loop met je kranten naar de maan;
Dat tuig, zoo riep ik luid, kan stikken,
Die leugenbende deugt geen zier,
Staat waarheid tegen en politie.
Wie klagen wil, kom op 't stadhuis
Om daar zijn grieven bloot te leggen,
Maar iets te doen wat jullie vraagt,
Wel ja, dat kan je zoo begrijpen f
'k Verdraai het glad, ik doe het niet,
Ik doe het niet, ik doe het niet!
BR.
Je valt mij mee nog man, waarachtig.
M.
Ach, toon 't me dan.
BE.
Waarmee, mijn vriend?
M.
Ik zou zoo gaarn uw broeder wezen!
Twee zonen van dezelfde Bocht,
Die door gelijken geest geadeld,
Te samen tarten nood en dood.
Sta mij dit toe; kom mij iets nader ;
Wees warmer nog in daad en woord ;
!Noem mij niet Meinesz meer...
BR. (de hand toestekend).
Hoe dan?
M.
Vertrouwlijk Sjoerd! zoo is mijn doopnaam,
Toe ja, noem, als mijn vrouw, me Sjoerd... .
BR. (geroerd)
O, Sjoerd, mijn Sjoerd en niets dan Sjoerd,
Mijn hand er op...!
Een dienstbode komt binnen met een kaartje
in de hand. __,
Mijnheer, een diender
Verzoekt een onderhoud.... Hij kwam
Al tot de deur hier zonder vragen.
Brutaal als 'k ooit een smeris zag!
Hij zei: hier lieve hart mijn kaartje...
BR. (lezend).
A,Foezel (tot Meinesz) Sjoerd, dat is voor jou
Een boodschap van je commissaris. ^
?(Tot de dienstbode) Nu, laat hem hier. ...
FOEZEL (buigend).
Ik kom, mijnheeren
Uit naam van Kreukniet van 't Salon
Des Variétés den burgemeester zsggen,
Dat heden middag om vier uur
Toen heel de troep zoet zat te bittren,
Mijn rol gegapt is uit de kast
Waarin de Doofpot stond geborgen,
En dat men nu praesumptie heeft
Op zeekren Sjoerd, die al meermalen
Zijn lust daartoe verraden had.
En nu komt Kreukniet U\ves vragen
Ten spoedigste een onderzoek,
En ook ik zelf, want U m >et weten,
Door deze rol kreeg ik mijn naam.
De heele Doofpot, burgemeester.
In 't land berucht of wel beroemd,
Steunt op die rol, eiiligt nu stuk ;
En wat zou 't hierbeneden wezen
Wanneer de Doofpot niet bestond ?
Een onderzoek dus, Bargemeester
M. tot BR.
Ik doe het niet, ik doe het niet!
FOEZEL.
Is dit de taal eens Burgemeesters?
BR. tot M.
Sjoerd doe het niet, Sjoerd doe het niet!
FOEZEL tot BR.
Is hij die Sjosrd, die heeft gestolen ?
Gel ij k oversteken b ij de Duitsche legerwet.
Vox ('Ai'invr: »Je gunt mij immers mijn soldaatjes, aller Knmerad?"
Vox HncNK (leider van het Centrum): »In ruil voor onze Jezuietjes ja, Excellen?.-.''
MlllllllllllHIIIIIIIMIM
M.
Ik doe het niet! ik dos liet niet !
BR. tot F.
Alléer uit jou galgentronie !
M.
Jij boef, niet beter dan een krant!
BR.
AlléAlléof mst mijn knuisten . ..
F. tot M.
Ik doe het niet, ik doe het lekker niet! !
M.
Wil jij mij hier den gek aansteken?
BK. (dreii/end)
Jou ezel die een magistraat
Zijn wijze woorden na komt zeggen
Jou kuiken kraaiend als een haan,
Pas op of 'k zal je levend splijten ...
En met je dienders ingewand
Jou en je soort de huid eens wasscheu!
F. (sarrend)
Ik doe het niet, ik doe het niet.'.'
BR. (/«'. bij den arm <ji'ij[>"nd,)
Jij zult het doen. eruit cnnaille !
Pak mee den vlegel aan. TOB, .Sjoerd!
FOEZEL (met hellen n-miclend.)
Pas op hoor, of ik trek mijn stokje. ..
(hij slaat Br.)
BR. en M. (Irellrenil)
Ik doe het niet!! Ik doe het niet!!
(Alle. drie vallen te/jen de tafel.)
Ik doe het niet!!!
MEVROUW MICEXESZ (in d", open deur).
Dit is het schriklijkst uur mijns levens!
God, Meinesz, wat 'k je bidden mag
O, doe het maar!...
Snuifjes.
Hoe menseden en zaken toch verschillen!
Daar las ik dezer dagen dat de
Artis-Schouwburg uitstekend verwarmd wordt, daar de
doordraaiende tochtdeur hem een gelijkmatige
temperatuur doet behouden. Wel een bewijs
dat een tochtdeur heel iets anders is dan een
levend wezen. In de menseden wereld b.v. zal
men het doordraaien nooit vereenigd vinden
met een gelijkmatige temperatuur.
j liet veertigjarig bestaan van de
Kijkstej legraaf in Nederland heeft de
Amslirdunt,i xrl/f. t'oiirinit in eene lyrische stemming
ge; bracht. Zij staat daar thans'' schrijft liet
\ blad in de volle mannelijke kracht en
! niet eere naast hare oudere zuster de Post,
[ en ziet vol verwachting neder op de uit daar
voortgekomen spruit, de Telepdonie, die zied
i aan haren voet ontwikkelt en die gereed
; staat hare moeder, de Telegraaf, te steunen
i en aan te vullen.
j Inderdaad, er is reden dat Nederland roem
draagt op zijne Telegraaf'''
Inderdaad, zoo voorgesteld, is de telegraaf
niet slechts een wonder der wetenschap,
maar ook een natuunvondcr. Die spruit, die
uit haar voortgekomen is en zied aan haar
voet ontwikkelt, ongeveer als een likdoorn
of een eksteroog, doet denken aan de won
derdadige geboorte van Pallas Athene of
Dionysos. Ik begrijp volkomen, dat de tele
graaf', na de bovenmatige inspanning dezer
productie, niettegenstaande hare mannelijke
kracht, behoefte heeft aan steun en aanvulling.
Demonstranteiilied voor den
Sint
Nicolaasavoud.
'Alleen linnen \^ kamers te zingen!)
Ziet, de maan schijnt door de boomen;
Makkers, staakt uw wild geraas!
't Heerlijk avondje is gekomen:
't Avondje van Sint-Niklaas.
A7ol verwachting klopt ons hart,
Wie de koek .krijgt, wie de gard. ?
bis.
Laat den orgeldraaier spelen,
Wij, wij moeten rustig zijn.
Eerlijk zullen we alles deelen,
Koggebrood en ganzenwijn.
Maar, o wee! wat bittre smart, ] , . _
Krijgen wij voor koek een gard! ? '
Maar ik vrees niet, dat wij klagen:
Vening Meinesz is zoo goed!
Waren we ook niet alle dagen,
Vele waren wij toch zoet.
Bant dus vrij de vrees van 't hart; \ , ..
'k Wed, er ligt geen enkle gard. j ^