De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1892 11 december pagina 1

11 december 1892 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

Heine's familieleven. Het boek onder dezen titel tij de firma Jiilins Campe te Hamburg verschenen, wordt in vele Duitsche bladen besproken. Het is dan ook be langwekkend. Het bevat niet minder dan 322 tot nog toe ongedrukte brieven van den dichter, van het begin zijner universiteitsjaren tot zijn dood, dus van 1820?1855. De meesten zijn aan zijn moeder en zuster samen, eenige aan de moeder alleen, eenige aan de zuster alleen, en ongeveer tien aan andere bloedverwanten gericht. Behalve deze bevat het boek nog het eenige echte testament van den dicbter, dat echter reeds 15 jaar geleden, door Gustav Karpeles iu Duitsche vertaling is gepubliceerd, en eene zakelijke correspondentie met mevrouw Mathilde Heine, die niet van algemeen belang is. Des te grootere belangrijkheid heeft echter de publicatie zelf voor al degenen die den dichter liefhebben, en ook voor diegenen" zegt Karpeles //welke hem haten''. Aan de artikelen, door dezen in het Berliner Tageblatt geplaatst, ontleenen wij eenige beschou wingen. Gustav Karpeles is er trotsch op, dat -de stelling, die hij reeds sedert bijna 24 jaar, dikwijls tegenover een geheele menigte tegenstanders ver dedigd heeft, namelijk, dat //Heine niet alleeneen groot dichter, maar ook een goed mensch" was, thans door dit boek schitterend gerechtvaardigd wordt. Teleurgesteld zullen echter diegenen zijn, zegt hij, die geestige invallen, goede bon-mots, fijne litteraire opmerkingen of zelfs gewichtige oplossin gen aangaande zekere duistere punten in het leven van den dichter verwachten. Heine maakte van wat hij geestigs dacht gaarne copij" ; het beste is dus sinds lang bekend. Toch ontbreken ook hier de geestrijke opmerkingen niet geheel, daarentegen ontbreken er alle ophelderingen aangaande het liefdelieven van. den dichter, die men toch 't aller eerst hierin wel zal zoeken. Amalie Heine wordt met geen woord vermeld, en de meer dan komische combinatie van een tweede ongelukkige liefde van Heine voor nicht Therese wordt ook door deze brieven niet bevestigd. Evenzoo ontbreken er alle litteraire mededeelingen; Heine schrijft niets over zijn werken, niets over zija plannen en ook zoo goed als niets over zijn succes. Slechts eenmaal vermeldt hij den Atta TrolV', een andermaal den ,i'Romanzero", waaromtrent hij aan zijne moeder schrijft (5 December 1851): De Romanzero wekt meer geestdrift, dan ik verwacht had. Ik verzeker u, dat het een zeer zwak boek is, maar dit mag niet gezegd worden. Ik heb het met verlamde krachten geschreven." Het is dus niet Heine, de dichter, maar veel meer en uitsluitend de mensch Heine, dien wij in dit boek ontmoeten. En om het reeds terstond bij het begin te zeggen: de hoofdtrek van dit boek is beminnelijkheid en goed heid. Men mag wel ronduit beweren, dat er zich onder onze geheele Duitsche litteratuur niet veel familiebrieven bevinden, die zulk een rein gevoel van liefde en trouw ademen, als deze; zoo veel teederheid, zulk eene edele inborst, zulk een rijk, liefdevol hart heeft Heine voor zijne moeder en zus ter, dat men waarlijk getroffen wordt door de lectuur van deze brieven. Maar ook zijn broeders, zelfs als zij hem vergeten, zijn neven en nichten, hoewel zij ver van hem verwijderd waren, ja zelfs aan zijn oom bewees hij zulk een waarlijk hartelijke en oprechte toewijding, dat men er steeds en steeds over verbaasd staat, hoe goed deze dichter zijn hart voor de wereld verbergen kon." Betsy Heine, de moeder van den dichter, was volgens de overeenstemmende berichten van haar tijdgenooten eene voortreffelijke vrouw, en Charlotte Embden, de grijze zuster van den dichter, die deze brieven gepubliceerd heeft, is eene niet minder voortreffelijke vrouw, die dan ook door haar broeder rijkelijk geroemd is, zooals deze brie ven bewijzen. Het zija eigenlijk niets meer dan 122 liefdesverklaringen aan moeder en zuster, waarbij de neef van den dichter, baron Lodewijk von Embden, den verbindenden text geschreven heeft. Tegen dezen verbindenden text heeft Karpeles een paar zwarigheden. De eerste opmerking geldt het trouwjaar van des dichters ouders en diens vermoedelijken geboortedag, waaromtrent Von Embden en Karpeles niet minder dan drie jaar verschillen. De tweede opmerking" schrijft Karpeles, betreft de liefde van den dichter. Ludwig von Embden beweert, dat Heine nooit zijne nichten Amalie en Therese Heine bemind heeft. Dit is echter ten opzichte van Amalie Heine onjuist, daar deze liefde door de eigen verklaring van den dichter en door andere authentieke verklaringen van bloed verwanten en vrienden definitief vaststaat. Een brief aan Embden bevat eenige interessante opmerkingen over zijn tragedie JtalcliJ/'-. Moge het boekje bij u een goede ontvangst vinden en het ethisch beginsel daarvan door u erkend wor den. U leest in dit boek, ho? menschen en ge slachten te gronden gaan, en hoe deze ondergang toch door eene hoogere noodzakelijkheid bepaald (?n door de Voorzienigheid tot groote doeleinden bestemd wordt. De echte dichter geeft niet de geschiedenis van zijn eigen tijd, maar van alle tijden, (?n daarom is een waar gedicht ook steeds de spiegel van ieder tegenwoordige." Moritz Embden schijnt eenigszins eigenzinnig geweest te zijn, en het is aardig, hoe Heine in een brief aan zijn zuster opmerkt: ;/Wees toege vend jegens je man, hij is waarlijk een goed mensch. Wij beiden verschillen hierin van elkander, dat in zijn hoofd de schroeven te vast geschroefd zijn, en dat zij bij mij te los zitten." Uit het ouderlijk huis te Lüneburg schrijft hij aan zijn Lottchen (9 November 1823): Beschaving is hier in 't geheel niet; ik geloof, dat er op het stadhuis een beschavings-afleider staat. Maar de menschen zijn niet kwaad. Aan jou denk ik zeer dikwijls, lief, goed, doorzichtig kind! Hoe menig maal verlang ik er naar, je kleine albasten poot jes te kussen' Heb me maar lief, zoo hard als je maar kunt!" En vier weken later (l 8 December 1823): //Wees verzekerd, dat ik altijd aan je denk. Ik weet immers, dat de lieve God wil hebben, dat alle mensehen je de handen kussen, daaraan geloof ik, dat is mijn religie." En weder 14 dagen later: De gedachte aan u, lieve zuster, moet mij somtijds staande houden, wauneer de groote massa met haar domme haat en hare walgelijke liefde mij nederdrukt." Eenige weken later schrijft hij haar ook toeval lig eens over zijn litteraire plannen (9 Januari 1824): Dat ik aan een treurspel werk, zooals men je bericht heeft, is niet geheel en al juist. Ik heb er namelijk nog geen regel van ge schreven, en het stuk bestaat alleen in mijn hoofd, waarin nog vele andere stukken en nog vele goede boeken gereed liggen. Maar thans ben ik te ziek om iets te schrijven, en mijn weinige gezonde uren worden aan mijn studiën gewijd. Het is over 't algemeen nog altijd de tijd van het zaaien bij mij, ik verwacht echter een goeden oogst. Ik beproef de meest verschillende wetenschappen in mij op te nemen, en zal mij dan later des te veelzijdiger en volmaakter als schrijver kunnen toonen. De poëet is maar een klein stukje van mij Ik geloof, dat je me genoeg kent, om dit te be grijpen. Je raad, zeer velen in mijn tragedie te laten sterven, heb ik onthouden. Ach God! ik wou, dat ik al mijn vijanden daarin kon laten sterven." /eer bekoorlijk is de schildering van een klein reisavontuur dat Heine uit Göttingen (S Maart 1824) voor de geliefde zuster opstelt. Het is als een stuk uit de ,/Har treint'; het speelt ook in den Harz: //Het was zeer verrassend, toen ik het Harzgebergte, dat ik met sneeuw be dekt verlaten had, in het vriendelijkste lentegroen wederzag: juist iu het Harzgebergte gebeurde 't, dat ik eene dame zag, die erg veel op je geleek, in gelaatstrekken en in het geheele voorkomen Ik reed namelijk van Stol! berg naar Harzgerode over een hoogen met sneeuw bedekten berg, waar de wagen ieder oogenblik dreigde om te vallen, een levensgevaarlijke, treurige tocht. Toen wij nu om middernacht het Uarzgeroder posthuis bereikten, vonden wij het halve vertrek met pas sagiers gevuld, die deels met andere postwagens, deels met extra-rijtuigen aangekomen waren, en daar koffie dronken, hunne pelzen uit- en aantrokken, met den postmeester luid krakeelden, over het weder vloekten en misselijke gezichten trokken. Bij den kachel, die niet bijzonder warm was, zat eene wonderschoone vrouw, die zeer voornaam, maar hoogst treurig scheen en er uitzag als gij, wan neer je in een verdrietige stemming bent. Xeen, zij zag er uit als de treurigheid zelf. toen zij van onzen postillon vernam, dat de weg naar Stollberg zoo slecht was^ eu een deftig heer iu een prachtigeu pels, die angstig troostend op hare i geringste wenken acht sloeg, en rondom haar heen j liep, moest den geheelen stroom van hare ergernis i verdragen, en half weenend, half kuorrend zeide j zij tot dezen : //Waarom heb je me niet vroeger gedood? Wist je dan niet, dat ik ziek ben?'" Ik zocht de mismoedige dame zoo goed mogelijk te troosten, en neuriede uit Je//// de Paris: Ah quel plaisir d'être eu voyage'" Toen zij dat hoorde, trok er een allerliefst, weemoedig glimlachje over haar schoon verdrietig gelaat, zij behandelde den armen vreemden pelsrokheer niet meer zoo ruw, en toen deze haar zijn arm aanbood en haar sier lijk naar haar rijtuig geleidde, wendde zij zich menigmaal groetend naar mij om en zuchtte en neuriede: //Ah ijnel plaisir dYtre en voyage!'' AVerkelijk geluk ademend is de brief, dien Heine aan zuster en zwager na de geboorte van het eerste dochtertje schreef (deu 9den Augustus 1824): //Ik feliciteer jelui met het kleine lieve dochtertje eu hoop, dat zij op haar kleine lieve moeder gaat gelijken.... mijne lieve Lotto laat ik hartelijk groeten. Ik kan haar niet zeggen, hoe mooi en vermakelijk haar laatste brief was, ik heb iederen regel gekust en weder gelezen en weder gekust... . ik verzoek je, het kind geen sierlijken naam te geven, geef het een eenvoudigen, echt Duitscheu." De zorg om het toekomstig beroep vervulde Heine in den hierop volgenden tijd bijna geheel. /oo schrijft hij eens (31 Juli 1828): ./Wanneer ik het bewustzijn maar heb, dat jij, lieve Charlotte, over me tevreden bent en inziet, dat ik van mijne zijde alles gedaan heb. waardoor ik het mogelijk kon maken, in jou geliefde nabijheid te leven. Wees overtuigd,' dat geen vermaken, geen cham pagne, geen schouwburg, geen prikkel der ijdelheid en geen schoone damesblikken mij zoo lief zij u als een vertrouwelijk samenzijn met, u, goed, beminne lijk kind." Toen Charlotte aan een knaap het leven schonk, schrijft hij haar uit Liïneburg (October 1S2G); //Moge God het lieve kind in zijne bijzon dere bescherming nemen, opdat de mensch in hem niet al te vroeg verminkt wordt. Lieve Char lotte, waar ik ook zijn zal, stort mijn hart zich dagelijks uit in de liefderijkste en vroomste wcnschen voor jou en je kinderen. Moge het jou en hun steeds goed gaan ! - Wees maar goed, en je zult gelukkig zijn, eu je kinderen zullen dan ook goed en gelukkig worden. Ik bid je, vergeet me j niet, want ik houd veel van je." \ Thans komt er een lange pauze in de corres- | pendentie, bijna vier jaar, vier gewichtige, belang- i rijke jaren iu het persoonlijk zoowel als ii; het fami- j lieleven van Heine: Het zijn de jaren van de/.V/wItiUef, van het leven in Hamburg en Munchen, van de llultetiiselie Jteixe, van den dood van zijn vader, den strijd met Platen eu andere tegen standers. De eerste brief, die de correspondentie weder opent, is uit Helgoland (van 2S Juli 1830), hij begint weder met ecue liefdesverklaring: //Hoewel een vriendschappelijke correspondentie mij zeer moeielijk begint te vallen, en ik je vol strekt niets te schrijven heb, dan dat ik je lief heb, kan ik toch niet nalaten, je eenige 'regels naar de badplaats te zenden. Ik heb je werkelijk niets anders te zeggen, dan dat ik je lief heb, en wel zeer sterk.... Hamburgers zijn er hier wei nig, onder hen //die Schröder", wij eten samen. zwalken den geheelen dag op de Noordzee rond, en ik kan haar goed lijden maar jou bemin ik toch duizendmaal meer, ja millinenen malen meer! l vaarwel, ik groet je schriftelijk, en de volgende maand kus ik je mondeling." Er is hier natuurlijk van de beroemde zangeres Sophie Schröder sprake; ook in den volgenden brief bericht hij: //Met die Schröder" heb ik dagelijks driemaal gekibbeld en mij anderhalfmaal verzoend." Charlotte was destijds te Ems, en het slot van den brief luidt: Te Ems moet het luidruchtig zijn toegegaan en je bent de Fransche revolutie om zoo te zeggen te halverwege tege moet geloopen." Met deze karakteristieke mededeeling sluiten eigenlijk de brieven aan zijn zuster. Heine vestigt zich thans te Parijs en schrijft nu in 't bijzonder aan zijn moeder of aan moeder en zuster te zatnen. (tilot volgt.) Artolphus Trollope. Onlangs i-, een schrijver overleden, wiens naam in twee landen, in Engeland en Italië', welbekend was. Adolphus Trollope, die den ouderdom van bijna 83 jaar bereikt heeft, was door zijn lang verblijf in Italiëeen halve Italiaan geworden; evenals het beroemde, thans overleden dichterpaar Browning en de nos levende Sir Henry Layard en Symonds, behoor den zijne persoonlijkheid en werkzaamheid bijna meer aan Italiëdan aan Engeland. Bijna alles wat hij geschreven hoeft, had Italiëtot tooneel. Reeds voordat Florence de hoofdstad van Italii1 was, gevoelde hij zich volkomen nis een zoon van deze stad, die Dante de schoonste en beroemd ste onder Rome's dochteren genoemd lieert; daarna volgde hij,toen de bloemenstad aan den Arno de zetel van de Italiaansche regeering werd, met geest en hart de politieke gebeurtenissen aldaar. Toen nu de penaten van Italiëzich te Rome vestigden, trok ook Trollope als correspondent van den Standard met de Italianen door de l'orta l'ia. Hij legde de pen eerst in hoogen ouderdom uit de hand en droeg zijn ambt aan Mrs. Mary Taylor, zijne schoonzuster, over, die als verslaggeefster van den Standard te Tunis haar loopbaan be gonnen was en nu haar zwager te Rome atloste, waar zij ook nog lieden werkt. Behalve het begin van Trollope's auteursloopbaan, toen hij Bretasjne en West-Frankrijk tot tooneel koos. bad bijna al zijn overige publicistiscliu werkzaamheid op Italiëbetrekking, dat hij als zijn tweede vader land liefhad. Hij debuteerde met Beisindnikken in Italië, wijdde zich vervolgens aan de studie van de Toscaansche geschiedenis, wier vrucht eene monographie over Catharina de Medicis en een andere over Filippo Strozzi was. Hierop volgde een werk in vier deelen over de geschie denis van Florence ( fiistory of the commonwealth of Florence), en nog gedurende het leven van Pius IX, publiceerde hij een werk over paus Pius IX, wiens politieke dwalingen hij uit de nabijheid gelegenheid had te volgen. Trollope genoot in zy'n laatste levensjaren een jaargeld uit de par ticuliere kas van koningin Victoria. Hij bracht den avond van zijn leven in Engeland door, maar tegelijk met de zwaluwen trok ook de oude man nog gaarne naar liet Zuiden. Hoewel hy als grijsaard aan doofheid leed, was 't tocb aange naam met hem te praten en in den salon van Mrs. Taylor in de Via Firenze te Rome de her inneringen aan zijn omgang met Italiaansche en Engelsche staatslieden uit zijn mond te hooren. Een kring van dames omgaf steeds op zulke Vrijdag-namiddagen den Britschen grijsaard met den witten baard, die zeer vloeiend Italiaansch sprak en in deze taal zijn landsman en tijdge noot Oladstone, dien hij voor den boozen geest van Kngeland hield, placht te verwenschen. De <-i'rs1ï' klasse van het di.viiuiasiiiin. De klachten, dezer dagen over het Utrechtsch (jymnasiuin vernomen, geven aanleiding tot allerlei opmerkingen over verkecrdheden, die niet zijn te wijten aan deu gang van zaken op n Gymnasium in 't bijzonder, maar die eigen zijn aan de meeste Gymnasia, zoo niet aan alle. Voornamelijk heb ik het, oog op de klacht, dat zoo vele leerlingen van de laagste klassen niet bevorderd worden toteene hoogere. Het is eene klacht die dikwijls wordt vernomen en o. a. is reeds voorgesteld het admissie-examen nog strenger al' te nemen, opdat, de school bezocht worde door een beter gehalte van jongens, aan wier toekomst op het Gymnasium men niet behoeft te twijfelen. Een uitstekend voorstel, wannneer men slechts groote geleerden iu de maatschappij kon gebruiken ! Doch wij weten het slechts al te goed : wij leven niet in een tijd. waarin we het zoo luxueus kunnen aanleggen. En al moeten zij, die het Gymnasium bezoeken, niet ontbloot zijn van aanleg tot studie, de maat schappij heeft ook onder de zoogenaamde gestu deerden te veel behoefte aan flinke, praktische mannen, dan dat wij slechts zouden moeten vragen naar scherpzinnigheid tot het verklaren van moei lijke plaatsen, het uitpluizen van ingewikkelde ijuesties enz. enz., die der rnenschheid toch zelden ten goede komen. Daarom niet de eischeu hooier gesteld, maar lager. D. w. z. in de laagste klas minder van de jongens gevergd. Hoe kan m< verwachten, dat jongens, die de lagere school pi verlaten hebben, jongens van 12 a 13 jaar, op de duur de lessen op 't Gymnasium met succes zulle. kunnen volgen, wanneer van hun krachten (dii wijls op onverstandige wijze) zoo veel wordt gt vergd. Vele vakken worden zoo geheel anders gt doceerd dan op de lagere school. Zoo dikwijl mcenen leeraren hun geschiktheid tot hst gevei van onderwijs aan eene hoogere inrichting nie beter te kunnen toonen, dan door geleerd te zijn Wat al onnoodige geleerdheid dikwijls bij het on derwijs in de Nederlandsche taal! Natuurlijk deugl volgens vele leeraren de methode niet, gevolgd ot. de lagere school, die er slechts op berekend is om de jongens het gelezene te doen begrijpen en hun te leeren zich verstaanbaar uit te drukken in hun moedertaal. Neen, weg met die praktische kennis! Nieuwe grammatica's aangeschaft en hoe meer ge leerde uitdrukkingen, hoe meer Latijnsche woor den daarin voorkomen, des te beter! En wiskunde! Gelukkig prijs ik de school, die voor dit vak geen geleerde, maar een praktisch man tot docent heeft. Wel een uur lang heb ik zoo'n geleerde eens zien trachten den jongens duidelijk (?) te maken dat 2 X 3 X 4 = 3 X 2 X *, en hoe langer hoe botter worden de gelaatstrek ken der jongens, die met weemoed terugdachten aan den gelukkigen tijd toen dat nog van zelf sprak en hun verstand daarmee niet werd ver kracht. Meer dan een bekwaam docent heb ik dan ook hooren beweren, dat vele dier schijnbaar een voudige bewijzen uit de rekenkunde dikwijls van te voren door hem moesten worden nagezien om ze met succes en zonder fouten aan de jongens te kunnen leeren. Eu heet het dan nog nuttig, de jongens te kwellen met een kennis, die geen dag hun eigendom blijft en die hen slechts weerzin doet krijgen tegen het werk en hun hoofd dof maakt en ongeschikt voor studie,:' /ij, die zoo oupractisch (en onverschillig?) om springen met de jeugd, die aan hun zorgen niet alleen is toevertrouwd opdat hun kennis worde aangebracht, maar ook opdat hun karakter worde gevormd eu bij hen de lust tot tot ernstige werk zaamheden worde opgewekt, weten niet welk een kwaad zij verrichten. Den geest door buitensporige inspanning uit te putten, wanneer hij nog niet tot zijn vollen wasdom is gekomen, dat is den geest dooden, dat is: alle lust tot studie, alle begeerte naar kennis bij de jeugd uitdooven, dat is: hen beroovcn van een groot levensgenot en ongeschikt maken voor de taak, die hen wacht, nl. een nuttig mensch te zijn. Levendig kan ik mij voorstellen, dat door velen op latereu leeftijd een soort van wrok en wrevel wordt gevoeld tegen de maatschappij, die hen een opleiding deed geven, waardoor gedood werd, wat iu heu Veelde, tegen de personen, die te weinig medegevoel hadden voor de aan hen toever trouwde jeugd, om met allen ernst, met alle liefde hen op een bezwaarlijken weg te leiden over alle moeilijkheden heen. Maar wat misschien nog meer kwaad doet, dan de verkeerde methoden, die bij de genoemde vak ken wel eens worden gevolgd, is in de laagste klasse de overlading met Latijn, dat het leeuwen deel der lesuren inneemt. Hoe gemakkelijk later ook juist de kennis van het Latijn den jongens de beoefening van andere talen zal maken, het is van de/.e taal meer waar dan van vele andere : ardua prima via est", vooral wanneer de gang van zaken wat vlug is. Eu dit is in de eerste klasse meestal het geval, door de verkeerde gewoonte om de jongste docenten in de laagste klassen te laten doceeren. Veel meer tact toch en veel meer ervaring is er noodig om met succes de pasbeginnenden te doceeren, dan de meer gevorderden. Gewoonlijk ziet men dat jonge docenten maar voortjagen, geen begrip hebben van de draagkracht der leer lingen eu meeneii hun plicht gedaan te hebben zoo zij maar in den loop van het jaar behandelen wat is voorgeschreven, ja, zich zeer verdienstelijk achten zoo zij het leerplan overschrijden. En dat is een groote fout, die uitloopt op het nadeel der jongens. Niet alleen zal liet gros der jongens de lessen iu 't Latijn niet kunnen volgen, maar door die te groote eischen in dit vak zullen de leerlingen ook voor de andere vakken onge schikt worden, daar de vrees voor het zooge naamde hoofdvak altijd zeer sterk werkt. Bovendien, haast is volstrekt niet noodig. Of de jongens de etymologie der Latijnsche taal in Juni of een half jaar later achter den rug hebben, maakt met het oog op het 5 jaar later af te leghen eindexamen niets uit en bewerkt men door een meer langzamen gang van zaken dat zij, wat hun reeds geleerd is, ook goed weten, dan is niet alleen niets verloren, maar veel gewonnen. Dan bhjft de lust tot studie er in en kan de eerste kennismaking met het Latijn eene aangename zijn. Wie spreekt nu nog in ernst van deu .".oeten bluf van 't eerst Latijn? Wie van hen. die nu jong zijn, zal op lateren leeftijd zeggen: /,Ik wou weer naar 't Latijnsche school"? Vooral eu vooral dus gewacht tegen die over lading! Het beste middel zou zijn de lesuren iu 't Latijn per week met een paar te verminderen. Maar dit ligt niet in onze handen. Welnu, als dit, onmogelijk is, dan ieder in zijn kring er tegen geprotesteerd en de weinige leeraren, die niet inzien, dat ook hun belang daarbij op het spel staat, door zedelijkeu dwang genoopt kalm en bedaard voort te gaan, opdat het Gym nasium niet worde een school, waar gezond verstand en leer- en levenslust wordt uitgedoofd. En dat mag de toekomst niet zijn van eene school, waar zoo onuitsprekelijk veel schoons steeds ge leerd is en nog geleerd kan worden, zoo men maar met allen ernst de belangen behartigt van hen, die aan ons worden toevertrouwd.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl