De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1892 18 december pagina 3

18 december 1892 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 808 DE AMSTERDAMMER, WEEEBLAD VOOR NEDERLAND. wijde Muziek, door het koor a capella van den heer Averkamp, plaats. De belangstelling in dezen ouderen . kunstvorm van kerkelijke koorwerken is ia den laatsten tijd sterk toegenomen. Dit is voor zulk eene verecniging dankbaar en tevens moeielijk. Er is daardoor wel laat ik zeggen hypnotisch verband tusschen uitvoerders en hoorders, doch aan den anderen kant heeft men den toets der vergelijking te doorstaan. Dit koor is eenigszins uitgebreider dau dat van den heer De Lange. Verschillende krachten uit De Lange's koor werken hier mede, doch ook de overige medewerkers zijn goed geschoolde zange ressen en zangers. Het Wijkt wel dat er in onze stad uitstekend zangonderwijs wordt gegeven, want zonder dit zouden, trots de erootste inspanning, de resultaten niet zoo gunstig kunnen zijn. Veel voorbereiding en tevens piëteit voor de meesterwerken van die periode, onder leiding van een ernstig musicus als de heer Averkamp, voert eerst tot een schoon ensemble, zooals op deze uitvoe ring weer het geval was. Het programma, ditmaal bestaande zoowel uit oudere als nieuwere werken, was bijzonder be langrijk door den ISOsten Psalm (achtstemmig) van Sweelinck. Deze keuze getuigde van grooten moed. Het koor doorstond dit proefstuk (het is mij aan genaam dit te kunnen verklaren) over het geheel glansrijk. De uitvoering heeft als geheel een zeer schponen indruk gemaakt De matheid die in het begin nog op te merken viel, verdween spoedig, en al vielen er sommige vlekjes te coustateoren, mag ik toch verklaren dat zij geen schaduw op het geheel wierpen. Behalve oudere werken van Sweelinck, Palestrina, Willaert, Hasler en Clemens non Papa kregen we ook koren van Mendelssohn, Brabms en Bruckner te hooren. Het was interessant aldus een blik te slaan in het verschil van opvatting van gewijde muziek van de vroegere en tegenwoordige compo nisten, en met een woord van groote waardeerins, sluit ik deze bespreking, want dat er in deze. aan de uitvoerenden zoo hooge eischen stellende werken, zooveel schoons werd gegeven, moet dubbel worden aangerekend. Moge dit koor ons nog menige uitvoering van dit gehalte schenken. De Liedertafel Amstels Mannenkonr gaf Maandag avond een concert eveneens onder leiding van den heer Averkamp, waarop drie koorwerken met orkest: Rede van Richard Hol, Das Crab im Busento van Willem de Haan en Colariiliits, groote Cantate van H. Zöllner werden ten gehoore gebracht. Drie solisten, mej. Reddingius en de heeren Joh. J. Rogmans en Arnold Spoel uit 's Gravenhage, verleenden hunne medewerking, ter wijl als openingsnummer de Ouverture Egmont werd uitgevoerd. (Het orkest was dat van het Concertgebouw.) Om over alle eigenschappen van een mannenkoor te oordeelen moet men het ook in zelfstandige nummers hooren, want als het koor niet zeer groot is, kan het orkest soms wel steu nen, doch overstemt het ook dikwijls den klank van het koor. Uit de voordracht kou ik echter vaak opmer ken dat aan duidelijkheid van uitspraak sedert liet vorige jaar is gewonnen en dat elk nummer met veel zorg was ingestudeerd. Bij een werk als Columbus, dat m.i. meer uiterlijke dan innerlijke waarde bezit en alleen bij een zeer groote koormassa geheel kan voldoen, bleek het koor lang niet altijd bij machte de kracht (bijna had ik geschreven : het Jawaai!) van het orkest te overstemmen. De componist heeft dan ook m.i. (ik noem o.a. het groote duet van Columbus en Felipa) niet overal er rekening mede gehouden dat er ook solo-stemmen tegen die gedeelten moes ten zingen. Zooals het bij eeae gelegenheids-compositie betaamt heeft hij echter zijne hoorders weten te overbluffen. Ik heb met genoegen vooruitgang in dit koor opgemerkt en releveer o. a. dat de bassen dikwijls zeer schoon van klank waren. Verder vermeld ik dat de drie solisten in Co lumbus vooral zeer schoon zongen. (In de beide soli in de eerste afdeeling waren noch Mej. Red dingius noch de heer Rogmans recht op dreef.) Mej Reddiugius voerde hare zware partij met veel glans en juistheid uit; de heer Rogmans zong zijne beide soli zeer schoon en was in de tweede solo (Heimathslied) zeer gelukkig, wat de moeilijke intonatie betreft, terwijl de heer Spoel (die hier niet zoo vaak optreedt), blijk gaf een voortreffelijk zauger-declamator te zijp, die zeer muzikaal voelt. Wel vergt hij soms wat veel van zijne min of meer teere stem, waar door wel eens een ontijdig vibrato ontstaat, doch hij weet alles uit te drukken zooals hij het voelt. Naast de solisten is htt succes van den avond vooral te danken aan de rustige en zekere leiding van den lieer Averkamp, die, zooals ik zeide, alles met veel zorg had voorbereid. v. M. Op voorstel van het hoofdbestuur dor Maatfchappij tot Nut van 't Algemeen is het bijeen brengen der stof tot het samenstellen van een ?Xederlandsch Volksliederboek", door de algomeene vergadering der Maatschappij opgedragen aan eene commissie, bestaande uit de h.h. mr. (i. A. van Hamel, A. C. Wertheim, Daniël de Lange, dr. G. Kalff en jhr. J. C. H. van Riemsdijk. Deze commissie wenscht een onderzoek in te stellen naar die oude liederen, welke thans nog in den mond des volks leven en niet tot de algemeen bekende behooren. Zij meent, dat in menige streek van ons land nog wel dergelijke liederen of fragmenten van .liederen te ontdekken zijn en richt zich daarom tot allen, die haar willen helpen, met het vrien delijk verzoek, haar oude teksten en, zoo moge lijk, ook oude melodieën te willen mededeelen, of wel haar den weg te wijzen om er mede bekend te worden. De namen der helpers zal zij later gaarne in druk vermelden. De commissie verzoekt beleefdelijk, dat boven bedoelde mededeelingen gezonden worden aan dr. G. Kalff, lid en secretaris, Weteringplantsoen no. 8, Amsterdam. Het zou aan het doel, door de commissie beoogd, zeker bevorderlijk zijn, als zooveel bladen mo gelijk, in de provincie, dezen «oproep" wilden overnemen. Uit Petersburg: wordt geschreven. Sarah Bernhardt heeft na eene reeks gastvoorstellingen, vol succes, die vele weken geduurd heeft, Petersburg weder verlaten. Zij wilde zich dan ook ten laatste jegens de gastvrije Russische residentie, waar zij schitterende zaken gemaakt had, erkentelijk toonen en stuurde op den ge boortedag der keizerin den burgemeester 400 kaarten, om deze onder de leerlingen der ste delijke volksscholen te verdeelen, Op zich zelf was dit een zeer beminnelijke daad van de Fransche kunstenares, het kwam echter eenigzins komisch uit, dat zij geheel vergeten had, dat »La Dame aux CnméMas" bezwaarlijk een stuk is, waarop men half volwassen leerlingen en bakvischjes uitnoodigt. Eerst kwam het ge val den vaderen der stad eenigzins pijnlijk voor maar zij maakten spoedig korte wetten er mede, namen de kaarten dankbaar aan en verdeelden ze, in plaats van onder de scholieren, onder de onderwijzers der volksscholen. IHIHIIllltlIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIlIllllllllllllllllMIIIIIIIIIIIIIIIIII Niéuwe kunst- literatuur, n zoo meer. In zooverre een auteur zonder stijl, zonder zuivere inzichten, en zonder waardigheid een toch wel bruikbaar boek kan schrijven, in zooverre iemand die gaaf overtuigde, noch scherpzinnig twijfelaar, aangenaam causeur noch ernstig betooger, maar een langdradig encyclopediesch kunstgeleerde met journalistieke ma nieren is. een schrijver die niet dan vaag defi nieert en zich niet-scn&itief toont, in zooverre die eeiiig werk van belang kan leveren. in zooverre een, die hopeloos veel stommiteiten heeft verkocht, toch iets leesbaars voort te brengen vermag, in zooverre de geridiculizeerde man van wien Whistler meermalen heeft verzekerd, dat hijzelf hem neerstiet en begroet', nog spreken kan, in zooverre alleen is het lijvige boekdeel dat Harry Quilter, de kunstcriticus van Times en Spectator, onder den titel : Prrftrences in itrt, life and literature, dezer dagen de wereld deed ingaan, een editie van waarde. Want ondanks zijn gemis aan te waardeeren kwaliteiten, en hoofdzakelijk doordien hij connecties van jaren lang met veel van de belangrijkste schilders onder tijdgenooten heeft onderhouden, en zoo goed als alles onder de oogen kreeg, wat de Engelsche kunst in dit tijdperk voortbracht, staan er in zijn boek een groote voorraad van feiten en bizonderheden vermeld, en wemelt het van oude of nieuwe, eigen of ontleende beweringen, die spitsen tot tegenspraak. En de honderd pa gina's, waarin de schrijver stof aanbrengt voor een geschiedenis van liet Engelsche prerafu litisme, kunnen hen, die deze alleriniportantste beweging aandachtig willen bestudeeren, feitelijk van grooten dienst zijn. Overigens is het stel van negenenzestig volblad-illustraties saamgelezen, men zou zeggen door een idioot, en is aan do uitvoering van het massieve boekdeel, nauwelijks meer begrip en zorg besteed dan aan het drukken van een traktaatje, iets wat nog sterker opvalt, omdat er een rijke band van goud- figuren op wit linnen om gemaakt is : voyante vlag om een kale lading te dekken. Maar zoo gaat het. Sints er weer artiston wor den gevonden, die zorg aan het boek-uitelosschen weten te besteden, wordt hunne bekwaamheid gaarne benut om do hoeken van buiten wat te doen schijnen. Dus wordt de band als de bedriegelijke gevel waar men een huis achter zou zoeken, dat echter spoedig blijkt slechts een stoeltje te zijn. Don eindeloozo stroom van geleerde! verhande lingen na te gaan, die, vooral in Duitschland, jaar in jaar uit, geschreven worden over docu menten en jaartallen, betreffende oude en nieuwe kunst, dat is iets wat een mensch wel eens on geduldig zou kunnen maken. Het is niet te ont kennen dat deze vergodreven archaëologiesehe nasporingen bij later .stadium van wijder inzicht kunnen blijken ook nuttig te zijn geweest, maar somtijds weet men toch niet allo wrevoligheid te onderdrukken, wanneer men doctors en pro fessoren met kunstwerken voortdurend ziet omgaan, alsof het cijfer-lijsten waren voor den burger lijken stand. Albrecht Dï/rers Venetianischer Aii/entltaM 1-104 14!>.~>, door dr. Gabriël von I'Vre.v, moet ons bewijzen dat Dürer, die volgens Buroklumlt, van l !!);> 111 niet, zooals vroeger do meening was, in Venetiëmaar in Bazel werkte, onmid dellijk na zijn huwelijk in 14!) l naar Veneti trok, en daar o. a. het Kosenkranz-testbild" geschilderd zou hebben. Van dit boekje kan althans geconstateerd wor den, dat het er zeer smakelijk uitziet. Het geeft, behalve een zevental lichtdrukken naar Dürer en Mantegna, aan het begin der hoofdstukken cenigo zeer fraaie proeven van oud-Duitsche letterversiering. Dr. Uichard Granl, die de Weener Gr Kiinsti redigeert, is iemand voor wien kunst ook nog wat anders is dan een terrein voor historische nusporingen. Vol ruime belangstelling in de leven de kunst, en vooral in die zijner Düitscho tijdyenooten, beeft hij reeds aan oenige figuren onder hen gekomplcteerde overdrukken van zijn tijdschrift gewijd, en stelde hij nu een uitgewerkte en rijkge'illustreerde afzonderlijke verhandeling te boek over Max Liebennann, den enorgieken Berlijnor schilder, over wiens groote beteekenis en waarde men het best kan oordeelen, als men hem zien kan m de Uuitsche schilderkunst van dezen tijd, Dan treft die vrije, onbevangen aanschouwer, die frissche, fiksche opmcrker, die krachtige; oppooten- zetter van aan een prikkelund-eenvoudige, gezonde werkelijkheid ontleende beelden, die moderne Duitscher, die vooral uit Menzel en Leibl voortgekomen is, en zijn kunst voedde en verfrischte met de warmte zijner bewondering voor Millet en Israëls, dan treft die stevige figuur ons als een man van geduchten opstand tegen het gruttenbrij-achtige overwicht van het impo tente Duitsche academisme, tegen den ellendigen slendriaan van een zoetelijk mofsche sentimenterigheid. »Als een kunstenaar", zoo eindigt dr. Graul zijn geschrift, *die ingrijpende gebreken der hem omringende kunst met klare oogen zag, en die met moedige beslistheid optrad voor een hervorming in die kunst, en ongestoord in de eenmaal goed geziene richting, tegen alle oppo sitie in, volhardde, zal de naturalist .Max Liebermann de beteekenis en den roep behouden van een der baanbrekers der moderne Duitscke kunst." Het mag jammer genoemd worden, dat onder de illustraties, drie van de meest karakteristieke en allerbeste werken van Liebermann: zijn Oudejnannenhuis, zijn Weesmehjes en zijn groote Zandvoortsche Xettenboetsters, waar zulk een fraaie allure in zit, juist allen ontbreken. Koptiesche kunst, versierings-arbeid van hardnekkige, dogmatieke, vroeg-Christelijke Egyptenaren. Bedriegen wij ons niet, dan waren er op de tentoonstelling van Alexandrijnsche portretten, voor eenige jaren door Theodor Graf in het Gebouw van de Maatschappij voor Rouw kunst te Amsterdam aangeboden, ook eenige stukken van koptiesch weefsel : ruw-grootsche geometriesche figuren in dof blauw en bleek rood, als met een zwaar penseel geschreven op den effen grond van het doek. Maar zeker her inneren zich velen het kort daarna verschenen boek van Gerspach »Les Tapisseries Coptes'', waarin een verzameling van hoogst merkwaardige versierings-motieven werden gegeven, ontleend aan de resten der koptische textiele- kunstwerken. Terwijl juist onlangs ook de (ruzette fles Be.tiux Arts aan deze kunst eenige aandacht wijdde, vraagt in een pas verschenen werkje, Georg bers op nieuw de belangstelling voor de monumenten van dit te lang vergeten volk. De illustraties zijn in onze dagen van tlauw-academische kunstoverheersching, van slappe bescbavings-decadence in den smaak, als een barsche manifestatie voor onbuigzaam-sterke, kunstloos-naïeve oprechtdirekte beeldenspraak. Over twee dingen, waarover verleden week te vluchtig, -- wat uitvoeriger thans nog: Indien het ongepast genoemd kon worden, zoo ik hier op de waarde ging aandringen van dat zoer precieuzo en zeer kompakte hoek over de kerkelijke literatuur der middeneeuwen: de (ioumonts Le Latm imiaiique, dat een voornaam protest tegen schoolsche filologie en de liefde volle getuigenis van een modern artist over oude kunst wil zijn, zoo past hot volkomen in het kader dezer aanteekeningcn, do plaats te bepalen die Filiger heeft ingenomen in dit ensem ble-werk van oude en tegelijk zeer nieuwe sen timenten. En dan is mijn oordeel dat de titelversiaring van den jongen l'arijschen symbolist groote bekoring hoeft van gewild middeneeuwsehe innigheid en ascetisme, maar dat zijn tcckening meer gedacht schijnt als deel van een ontwerp voor geschilderd glas, of meer doet denken aan een doortrek van een plff/uf (/'/'mail, dan aan een hoek-blad-vorsiering. En dit is te opmerke lijker daar de middeneeuwsehe kunst ons in de allereerste plaats weer liet eigen karakter der dingen geleerd heeft, en de Gourmont geen harde woorden spaart aan hen, die do kunst van dien grooten tijd verkeerd begrepen. Van Toorops band voor hot boek van mevrouw Abn-do Jongh, merkten we op, dat de titel er nauw leesbaar op is, tusschen de zware lijnen der versiering. Men heeft het genot van Toorops bizonder ontwerp eerst, wanneer men heelemaal den band vergeet. Maar of men al redeneert dat de kunstenaar niet gedacht heeft aan wat gezocht moest worden en gevonden, dit is blijvend, dat 'l'oorops aristocratische vinding dor beelden op hot linnen van dozon boekband van aangrijpende diepte is. Doet die fantazie in sterk-expressieve stempcldrnklijnen en weinige vlakke kleuren: het begin van een opdoemenden stoet jongo meisjes, ademend uit de wolk- en vlammenfiguren van hunne levonsverlangen.s, ademend uit oven stil bedachtzaam geopende of wijd-óp-gape-ndo mon den, den langen galm hunner kronkelende be geerten, doet die zeldzame fantazie niet don ken aan de mystiek dor Aziatische! wijzen V Het zal onnooelig zijn te zeggen hoezeer, wat hierboven over het boek van Qnilter werd op gemerkt : dat aan de uitvoering van elen band de? zorg besteed werd die aan bet technische bij het inwendige onthouden werd, in niet mindere mate op eleze uitgave van toepassing is. De bijziendheid van Leonardo da Vinc i. Do Weene.1' kunstgeleonlo Th. von Krimmol tracht in een artikel van hot Repertorium fur KunstwinsenscJiaft uit e'onigo aanteokeningon van Leo nardo da Vinci, waarop tot nog toe weinig gelet is, hot bowijs te; leveren, dat de schepper van het Avondmaal in La Maria dolle Grazio naar allo waarse'hijiilijkhe'id bijziende gowe'ost is. Krimmel, die oorspronkelijk modieus is en in dio lioodaiiighfid zceü' bevoogd om hierover te sproken, wijst vooral o]) de waarneming, dio door Lionanlo her haaldelijk vermeld wordt en dio hij waarsehijnlijk bij zichzelf opgemerkt liee-ft, dat een groote pupil do voeirworpen grooter doet zien, dan een kleine; voorts dat door ei<n kleine opening ge/ie-n, de sterren kleine'r schijnen, dan met vrijen blik: ten derde, dat hij op groeiton afstand twee vlam men door eene kleine opening kan ondersche'ielen, die; bij ongewapend oog tot e'1 n beeld ovorsnielten. Deze waarnemingen worden alleen bij oogen van abnormale- refractie aangetroffen, vooral bij bijziondboid. Deze opmerking kan de's te juister zijn, omdat zij eenige eigenaardigheden van de- schilderwijze van Leonardo helpt vorklaren. In zijn schilderboek wijst de meester steeds mot bijzoneleren nadruk op het afstompen der omtrek ken van de voorwerpen, die ver van het oog ver wijderd liggen, en die hij alleen verklaart door de werking van de luchtlaag die tusschen het oog en het voorwerp, zich bevindt. Hij leidt hieruit het artistieke beginsel af, dat harde omtreklijnen zooveel mogelijk te vermijden zijn, een wet, die hij zelf in zijn werk blijkbaar opvolgt, ook zijn merkwaardig wegvloeien der schaduwen, dat tot de betooverend schilderachtige werking zooveel bijdraagt, het »sfumato", staat wellicht met de abnormale gesteldheid van zijn oog in verband. In een Fransch blad wordt eene beschouwing gegeven over «architecten en monumenten," waar uit blijkt dat niet enkel bij ons nog wel eens geklaagd wordt over de moeite die het schijnt te kosten, het artistieke te vereenigen met het practische. Van de Ecole de Médicine, een der kostbare nieuwe gebouwen van Parijs, heeft de architect een «monument" willen maken, maar weinig gedacht aan de levende personen die daarin zouden moeten leven, werken en lëeren. Er zijn galerijen dio nergens heen leiden, en waar niemand ooit passeert, kolossale looze deuren voor de symmetrie. Het laboratorium voor patho logie is zeven meter hoog en niet voldoende te verwarmen; langs het midden van den muur loopt een balcon, dat nooit gebruikt wordt, de studenten zouden er niets kunnen zien van het geen er vertoond werd. Het laboratorium voor den professor in de anatomie Farateuf heeft een toegang, waarbij de architect zeker aan lokale kleur heeft willen doen, en gedacht heeft dat hij voor het Ambigu-theater de ontleedkamer van Ambroise Pare bouwde; een lage deur, een donker gangetje, een smalle wenteltrap, als de geheime ingang in de vijfde acte van een drama. De dissectiekamers zijn niet te verwarmen; daar entegen is de verwarming van het groote amphitheater zoo ingericht, dat het maximum van hitte uit do pijpen van den calorife':re precies onder den zetel van den hoogleeraar uitkomt. In die zelfde zaal is al tweemaal een begin van brand geweest door den caloril'ère; de eerste maal zijn de muurschilderingen verbrand; de tweede maal waren de leden van het chirurgisch congres bijna gebraden. In de kunstzaal van den heer C. M. van Gogh, Keizersgracht bij de Leidsohestraat zal van 16?31 December eeno tentoonstelling worden gehouden van teekeningen en schilderijen, vervaardigd door onzen stadgenoot den heer C. Spoor Jr. Bij de firma E. J. van Wisselingh & Co., Ka]verstraat 104 is geëxposeerd een pasteltoekcning en een ets van M. liauer. Stephane Mallarmé. Tn den Fir/tti-n wijdt de heer T. De \Vyzcvva het volgende artikel aan den dichter : 1)<: roem van Mallarméis algemeen verspreid. lu Engeland, in Italië, in Polen, in de Vercenigde Staten hcbbon uitmuntende critici zijn glorie ver kondigd. Tsaar hem komen, zoodra zij te Parijs gearriveerd zijn. de jonge toeristen, zooals zij vroeger naar Victor Hugo kwamen. De dagblad directeuren uit de provincie, onlangs ondervraagd omtrent hun litteraire voorkeur, hebben hem ge noemd onder de weinige schrijvers, die zij in een ideale académie zouden willen zien prijken. Is hij nog niet de meest be'keude onzer dichtere, ik twijfel niet of hij zal dat weldra zijn. Velen, dat is waar, kennen hem zoudrr ooit een regel van hem gelezen te hebben, maar men leest tegenwoordig niemauds verzen meer. En't is waar, velen stellen zich hem voor als een fabelachtig wezen, geheel verschillend van do gewone menschheid, maar juist zoo moet men zich immers een dichter ook voorstellen : Hij, intusschen, beantwoorelt den roem met denzelfden glimiach, zacht aardig en lier, waarmede bij vroeger elen spot be antwoordde ; den goedkoopen, kleingeestigen spot zooals geen kunstenaar wellicht er erger te lijden had. Dat is, o.ndat Mallarmé- oen wijze is. Noch spot, noch roem reiken zoo hoog ais eic diamanten toren, waarin liij zich opgesloten houdt; en nooit is de werkelijkheid hem werkelijk genoeg voorge komen om hem te storen iu het beschouwen der hoeigere werkelijkheid, die hij zich bewust is in zich te dragen. Hij heeft, alleen aan zijn bewonderaars gelegen heid willen geven om hem te lezen. Hij heeft eindelijk erin toegestemd, dat er een populaire editie van zijn gedichten in verzen en in proza zou worden gegeven; tot nogtoe waren deze ver spreid gebleven in ver uiteen gelegen tijdschriften of vcreenigd in dure bundeltjes, in beperkt aantal uitgegeven. De nieuwe editie is eiitenlijk maar een bloemlezing, of zooals hij het allerliefst noemt, een florilège;" maar de daarin bijeengezochte bloemen vormen een voldoend grooten, kostbaren. en zeldzamen ruiker, en ik word het nooit moede, er den geur van op te snuiven. Ik heb er ouder anderen verscheiden gedichten van Mallarme's eerste manier in gevonden, die ofschoon helderen in zuiver klassieken stijl, mij toch de edelste, hartstoclitclijkste en meest harmonische gedichten lijken, die sedert Lamartine geschreven zijn. Ik heb er ook verscheidene van de; ecdicliten in zijne- tweede manier in aangetroffen. Het zijn die welke vroeger Mallarmézooveel berisping eu ironie bezorgden, en die; waaraan hij zijn reputatie te danken heeft. J k had de eer een der eerste en vurigste bewonderaars ervau te zijn, in den tijd toen men ze bijna eenparig nog bespottelijk vond. Met welk een aandoening heb ik ze overgelezen; wat, een oude herinneringen hebben ze hij mij op gewekt, en wat een oude dreiomen; wat was het mij moeielijk, tegenover deze een afhankelijk cri ticus te zijn, en onderscheid te maken tusschen mijn tegcnwoordigen indruk eu mi'n genotvolleii, geliefden indruk van vroeger! * ' * Fontenello, meen ik, heeft gezegd: ik was nog lied jong, toen ik philosopliie leerde, maar toen reeds begon ik er niet, veel van te begrijpen." Geheel omgekeerd is mijn verhouding tegenover Mallarme's tweede manier. Ik was nog heel jong toen ik ze leerde kennen, maar terstond reeds

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl