Historisch Archief 1877-1940
No. 808
DE AMSTERDAMMER, WEEEBLAD VOOR NEDERLAND.
wijde Muziek, door het koor a capella van den heer
Averkamp, plaats. De belangstelling in dezen ouderen
. kunstvorm van kerkelijke koorwerken is ia den
laatsten tijd sterk toegenomen. Dit is voor zulk
eene verecniging dankbaar en tevens moeielijk. Er
is daardoor wel laat ik zeggen hypnotisch
verband tusschen uitvoerders en hoorders, doch
aan den anderen kant heeft men den toets der
vergelijking te doorstaan.
Dit koor is eenigszins uitgebreider dau dat van
den heer De Lange. Verschillende krachten uit De
Lange's koor werken hier mede, doch ook de
overige medewerkers zijn goed geschoolde zange
ressen en zangers. Het Wijkt wel dat er in onze
stad uitstekend zangonderwijs wordt gegeven, want
zonder dit zouden, trots de erootste inspanning, de
resultaten niet zoo gunstig kunnen zijn.
Veel voorbereiding en tevens piëteit voor de
meesterwerken van die periode, onder leiding van
een ernstig musicus als de heer Averkamp, voert
eerst tot een schoon ensemble, zooals op deze uitvoe
ring weer het geval was.
Het programma, ditmaal bestaande zoowel uit
oudere als nieuwere werken, was bijzonder be
langrijk door den ISOsten Psalm (achtstemmig) van
Sweelinck. Deze keuze getuigde van grooten moed.
Het koor doorstond dit proefstuk (het is mij aan
genaam dit te kunnen verklaren) over het geheel
glansrijk. De uitvoering heeft als geheel een zeer
schponen indruk gemaakt De matheid die in het
begin nog op te merken viel, verdween spoedig, en
al vielen er sommige vlekjes te coustateoren, mag
ik toch verklaren dat zij geen schaduw op het
geheel wierpen.
Behalve oudere werken van Sweelinck, Palestrina,
Willaert, Hasler en Clemens non Papa kregen we
ook koren van Mendelssohn, Brabms en Bruckner
te hooren. Het was interessant aldus een blik te
slaan in het verschil van opvatting van gewijde
muziek van de vroegere en tegenwoordige compo
nisten, en met een woord van groote waardeerins,
sluit ik deze bespreking, want dat er in deze. aan
de uitvoerenden zoo hooge eischen stellende werken,
zooveel schoons werd gegeven, moet dubbel worden
aangerekend.
Moge dit koor ons nog menige uitvoering van
dit gehalte schenken.
De Liedertafel Amstels Mannenkonr gaf Maandag
avond een concert eveneens onder leiding van den
heer Averkamp, waarop drie koorwerken met
orkest: Rede van Richard Hol, Das Crab im Busento
van Willem de Haan en Colariiliits, groote Cantate
van H. Zöllner werden ten gehoore gebracht.
Drie solisten, mej. Reddingius en de heeren
Joh. J. Rogmans en Arnold Spoel uit 's
Gravenhage, verleenden hunne medewerking, ter
wijl als openingsnummer de Ouverture Egmont
werd uitgevoerd. (Het orkest was dat van het
Concertgebouw.) Om over alle eigenschappen van
een mannenkoor te oordeelen moet men het ook
in zelfstandige nummers hooren, want als het koor
niet zeer groot is, kan het orkest soms wel steu
nen, doch overstemt het ook dikwijls den klank
van het koor.
Uit de voordracht kou ik echter vaak opmer
ken dat aan duidelijkheid van uitspraak sedert
liet vorige jaar is gewonnen en dat elk nummer
met veel zorg was ingestudeerd.
Bij een werk als Columbus, dat m.i. meer uiterlijke
dan innerlijke waarde bezit en alleen bij een zeer
groote koormassa geheel kan voldoen, bleek het
koor lang niet altijd bij machte de kracht (bijna
had ik geschreven : het Jawaai!) van het orkest
te overstemmen. De componist heeft dan ook m.i.
(ik noem o.a. het groote duet van Columbus en
Felipa) niet overal er rekening mede gehouden
dat er ook solo-stemmen tegen die gedeelten moes
ten zingen. Zooals het bij eeae
gelegenheids-compositie betaamt heeft hij echter zijne hoorders
weten te overbluffen.
Ik heb met genoegen vooruitgang in dit koor
opgemerkt en releveer o. a. dat de bassen dikwijls
zeer schoon van klank waren.
Verder vermeld ik dat de drie solisten in Co
lumbus vooral zeer schoon zongen. (In de beide
soli in de eerste afdeeling waren noch Mej. Red
dingius noch de heer Rogmans recht op dreef.)
Mej Reddiugius voerde hare zware partij met
veel glans en juistheid uit; de heer Rogmans
zong zijne beide soli zeer schoon en was in de
tweede solo (Heimathslied) zeer gelukkig, wat
de moeilijke intonatie betreft, terwijl de heer
Spoel (die hier niet zoo vaak optreedt), blijk
gaf een voortreffelijk zauger-declamator te zijp,
die zeer muzikaal voelt. Wel vergt hij soms
wat veel van zijne min of meer teere stem, waar
door wel eens een ontijdig vibrato ontstaat, doch
hij weet alles uit te drukken zooals hij het voelt.
Naast de solisten is htt succes van den avond
vooral te danken aan de rustige en zekere leiding
van den lieer Averkamp, die, zooals ik zeide, alles
met veel zorg had voorbereid.
v. M.
Op voorstel van het hoofdbestuur dor
Maatfchappij tot Nut van 't Algemeen is het bijeen
brengen der stof tot het samenstellen van een
?Xederlandsch Volksliederboek", door de
algomeene vergadering der Maatschappij opgedragen
aan eene commissie, bestaande uit de h.h. mr. (i.
A. van Hamel, A. C. Wertheim, Daniël de Lange,
dr. G. Kalff en jhr. J. C. H. van Riemsdijk.
Deze commissie wenscht een onderzoek in te
stellen naar die oude liederen, welke thans nog
in den mond des volks leven en niet tot de
algemeen bekende behooren.
Zij meent, dat in menige streek van ons land
nog wel dergelijke liederen of fragmenten van
.liederen te ontdekken zijn en richt zich daarom
tot allen, die haar willen helpen, met het vrien
delijk verzoek, haar oude teksten en, zoo moge
lijk, ook oude melodieën te willen mededeelen,
of wel haar den weg te wijzen om er mede
bekend te worden. De namen der helpers zal zij
later gaarne in druk vermelden.
De commissie verzoekt beleefdelijk, dat boven
bedoelde mededeelingen gezonden worden aan
dr. G. Kalff, lid en secretaris, Weteringplantsoen
no. 8, Amsterdam.
Het zou aan het doel, door de commissie beoogd,
zeker bevorderlijk zijn, als zooveel bladen mo
gelijk, in de provincie, dezen «oproep" wilden
overnemen.
Uit Petersburg: wordt geschreven.
Sarah Bernhardt heeft na eene reeks
gastvoorstellingen, vol succes, die vele weken geduurd
heeft, Petersburg weder verlaten. Zij wilde zich
dan ook ten laatste jegens de gastvrije Russische
residentie, waar zij schitterende zaken gemaakt
had, erkentelijk toonen en stuurde op den ge
boortedag der keizerin den burgemeester 400
kaarten, om deze onder de leerlingen der ste
delijke volksscholen te verdeelen, Op zich zelf
was dit een zeer beminnelijke daad van de
Fransche kunstenares, het kwam echter
eenigzins komisch uit, dat zij geheel vergeten had,
dat »La Dame aux CnméMas" bezwaarlijk een
stuk is, waarop men half volwassen leerlingen
en bakvischjes uitnoodigt. Eerst kwam het ge
val den vaderen der stad eenigzins pijnlijk voor
maar zij maakten spoedig korte wetten er mede,
namen de kaarten dankbaar aan en verdeelden
ze, in plaats van onder de scholieren, onder de
onderwijzers der volksscholen.
IHIHIIllltlIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIlIllllllllllllllllMIIIIIIIIIIIIIIIIII
Niéuwe kunst- literatuur, n zoo meer.
In zooverre een auteur zonder stijl, zonder
zuivere inzichten, en zonder waardigheid een
toch wel bruikbaar boek kan schrijven, in
zooverre iemand die gaaf overtuigde, noch
scherpzinnig twijfelaar, aangenaam causeur noch
ernstig betooger, maar een langdradig
encyclopediesch kunstgeleerde met journalistieke ma
nieren is. een schrijver die niet dan vaag defi
nieert en zich niet-scn&itief toont, in zooverre
die eeiiig werk van belang kan leveren. in
zooverre een, die hopeloos veel stommiteiten
heeft verkocht, toch iets leesbaars voort te brengen
vermag, in zooverre de geridiculizeerde man
van wien Whistler meermalen heeft verzekerd,
dat hijzelf hem neerstiet en begroet', nog spreken
kan, in zooverre alleen is het lijvige boekdeel
dat Harry Quilter, de kunstcriticus van Times
en Spectator, onder den titel : Prrftrences in itrt,
life and literature, dezer dagen de wereld deed
ingaan, een editie van waarde. Want ondanks
zijn gemis aan te waardeeren kwaliteiten, en
hoofdzakelijk doordien hij connecties van jaren
lang met veel van de belangrijkste schilders
onder tijdgenooten heeft onderhouden, en zoo
goed als alles onder de oogen kreeg, wat de
Engelsche kunst in dit tijdperk voortbracht, staan
er in zijn boek een groote voorraad van feiten
en bizonderheden vermeld, en wemelt het van
oude of nieuwe, eigen of ontleende beweringen,
die spitsen tot tegenspraak. En de honderd pa
gina's, waarin de schrijver stof aanbrengt voor
een geschiedenis van liet Engelsche prerafu
litisme, kunnen hen, die deze alleriniportantste
beweging aandachtig willen bestudeeren, feitelijk
van grooten dienst zijn.
Overigens is het stel van negenenzestig
volblad-illustraties saamgelezen, men zou zeggen
door een idioot, en is aan do uitvoering van het
massieve boekdeel, nauwelijks meer begrip en
zorg besteed dan aan het drukken van een
traktaatje, iets wat nog sterker opvalt, omdat er een
rijke band van goud- figuren op wit linnen om
gemaakt is : voyante vlag om een kale lading te
dekken.
Maar zoo gaat het. Sints er weer artiston wor
den gevonden, die zorg aan het boek-uitelosschen
weten te besteden, wordt hunne bekwaamheid
gaarne benut om do hoeken van buiten wat te
doen schijnen. Dus wordt de band als de
bedriegelijke gevel waar men een huis achter zou
zoeken, dat echter spoedig blijkt slechts een
stoeltje te zijn.
Don eindeloozo stroom van geleerde! verhande
lingen na te gaan, die, vooral in Duitschland,
jaar in jaar uit, geschreven worden over docu
menten en jaartallen, betreffende oude en nieuwe
kunst, dat is iets wat een mensch wel eens on
geduldig zou kunnen maken. Het is niet te ont
kennen dat deze vergodreven archaëologiesehe
nasporingen bij later .stadium van wijder inzicht
kunnen blijken ook nuttig te zijn geweest, maar
somtijds weet men toch niet allo wrevoligheid
te onderdrukken, wanneer men doctors en pro
fessoren met kunstwerken voortdurend ziet omgaan,
alsof het cijfer-lijsten waren voor den burger
lijken stand.
Albrecht Dï/rers Venetianischer Aii/entltaM
1-104 14!>.~>, door dr. Gabriël von I'Vre.v, moet
ons bewijzen dat Dürer, die volgens Buroklumlt,
van l !!);> 111 niet, zooals vroeger do meening
was, in Venetiëmaar in Bazel werkte, onmid
dellijk na zijn huwelijk in 14!) l naar Veneti
trok, en daar o. a. het Kosenkranz-testbild"
geschilderd zou hebben.
Van dit boekje kan althans geconstateerd wor
den, dat het er zeer smakelijk uitziet. Het geeft,
behalve een zevental lichtdrukken naar Dürer en
Mantegna, aan het begin der hoofdstukken cenigo
zeer fraaie proeven van oud-Duitsche
letterversiering.
Dr. Uichard Granl, die de Weener Gr
Kiinsti redigeert, is iemand voor wien kunst ook
nog wat anders is dan een terrein voor historische
nusporingen. Vol ruime belangstelling in de leven
de kunst, en vooral in die zijner Düitscho
tijdyenooten, beeft hij reeds aan oenige figuren onder hen
gekomplcteerde overdrukken van zijn tijdschrift
gewijd, en stelde hij nu een uitgewerkte en
rijkge'illustreerde afzonderlijke verhandeling te boek
over Max Liebennann, den enorgieken Berlijnor
schilder, over wiens groote beteekenis en waarde
men het best kan oordeelen, als men hem zien
kan m de Uuitsche schilderkunst van dezen tijd,
Dan treft die vrije, onbevangen aanschouwer, die
frissche, fiksche opmcrker, die krachtige;
oppooten- zetter van aan een prikkelund-eenvoudige,
gezonde werkelijkheid ontleende beelden, die
moderne Duitscher, die vooral uit Menzel en Leibl
voortgekomen is, en zijn kunst voedde en
verfrischte met de warmte zijner bewondering voor
Millet en Israëls, dan treft die stevige figuur
ons als een man van geduchten opstand tegen
het gruttenbrij-achtige overwicht van het impo
tente Duitsche academisme, tegen den ellendigen
slendriaan van een zoetelijk mofsche
sentimenterigheid. »Als een kunstenaar", zoo eindigt dr.
Graul zijn geschrift, *die ingrijpende gebreken
der hem omringende kunst met klare oogen zag,
en die met moedige beslistheid optrad voor een
hervorming in die kunst, en ongestoord in de
eenmaal goed geziene richting, tegen alle oppo
sitie in, volhardde, zal de naturalist .Max
Liebermann de beteekenis en den roep behouden
van een der baanbrekers der moderne Duitscke
kunst."
Het mag jammer genoemd worden, dat onder
de illustraties, drie van de meest karakteristieke
en allerbeste werken van Liebermann: zijn
Oudejnannenhuis, zijn Weesmehjes en zijn groote
Zandvoortsche Xettenboetsters, waar zulk een
fraaie allure in zit, juist allen ontbreken.
Koptiesche kunst, versierings-arbeid van
hardnekkige, dogmatieke, vroeg-Christelijke
Egyptenaren. Bedriegen wij ons niet, dan waren
er op de tentoonstelling van Alexandrijnsche
portretten, voor eenige jaren door Theodor Graf
in het Gebouw van de Maatschappij voor Rouw
kunst te Amsterdam aangeboden, ook eenige
stukken van koptiesch weefsel : ruw-grootsche
geometriesche figuren in dof blauw en bleek
rood, als met een zwaar penseel geschreven op
den effen grond van het doek. Maar zeker her
inneren zich velen het kort daarna verschenen
boek van Gerspach »Les Tapisseries Coptes'',
waarin een verzameling van hoogst merkwaardige
versierings-motieven werden gegeven, ontleend
aan de resten der koptische textiele- kunstwerken.
Terwijl juist onlangs ook de (ruzette fles Be.tiux
Arts aan deze kunst eenige aandacht wijdde,
vraagt in een pas verschenen werkje, Georg bers
op nieuw de belangstelling voor de monumenten
van dit te lang vergeten volk. De illustraties
zijn in onze dagen van tlauw-academische
kunstoverheersching, van slappe bescbavings-decadence
in den smaak, als een barsche manifestatie voor
onbuigzaam-sterke, kunstloos-naïeve
oprechtdirekte beeldenspraak.
Over twee dingen, waarover verleden week te
vluchtig, -- wat uitvoeriger thans nog:
Indien het ongepast genoemd kon worden,
zoo ik hier op de waarde ging aandringen van
dat zoer precieuzo en zeer kompakte hoek over
de kerkelijke literatuur der middeneeuwen: de
(ioumonts Le Latm imiaiique, dat een voornaam
protest tegen schoolsche filologie en de liefde
volle getuigenis van een modern artist over oude
kunst wil zijn, zoo past hot volkomen in
het kader dezer aanteekeningcn, do plaats te
bepalen die Filiger heeft ingenomen in dit ensem
ble-werk van oude en tegelijk zeer nieuwe sen
timenten. En dan is mijn oordeel dat de
titelversiaring van den jongen l'arijschen symbolist
groote bekoring hoeft van gewild middeneeuwsehe
innigheid en ascetisme, maar dat zijn tcckening
meer gedacht schijnt als deel van een ontwerp
voor geschilderd glas, of meer doet denken aan
een doortrek van een plff/uf (/'/'mail, dan aan
een hoek-blad-vorsiering. En dit is te opmerke
lijker daar de middeneeuwsehe kunst ons in de
allereerste plaats weer liet eigen karakter der
dingen geleerd heeft, en de Gourmont geen harde
woorden spaart aan hen, die do kunst van dien
grooten tijd verkeerd begrepen.
Van Toorops band voor hot boek van mevrouw
Abn-do Jongh, merkten we op, dat de titel er
nauw leesbaar op is, tusschen de zware lijnen
der versiering. Men heeft het genot van Toorops
bizonder ontwerp eerst, wanneer men heelemaal
den band vergeet. Maar of men al redeneert dat
de kunstenaar niet gedacht heeft aan wat gezocht
moest worden en gevonden, dit is blijvend, dat
'l'oorops aristocratische vinding dor beelden op
hot linnen van dozon boekband van aangrijpende
diepte is. Doet die fantazie in sterk-expressieve
stempcldrnklijnen en weinige vlakke kleuren: het
begin van een opdoemenden stoet jongo meisjes,
ademend uit de wolk- en vlammenfiguren van
hunne levonsverlangen.s, ademend uit oven stil
bedachtzaam geopende of wijd-óp-gape-ndo mon
den, den langen galm hunner kronkelende be
geerten, doet die zeldzame fantazie niet don
ken aan de mystiek dor Aziatische! wijzen V
Het zal onnooelig zijn te zeggen hoezeer, wat
hierboven over het boek van Qnilter werd op
gemerkt : dat aan de uitvoering van elen band
de? zorg besteed werd die aan bet technische bij
het inwendige onthouden werd, in niet mindere
mate op eleze uitgave van toepassing is.
De bijziendheid van Leonardo da Vinc i.
Do Weene.1' kunstgeleonlo Th. von Krimmol tracht
in een artikel van hot Repertorium fur
KunstwinsenscJiaft uit e'onigo aanteokeningon van Leo
nardo da Vinci, waarop tot nog toe weinig gelet
is, hot bowijs te; leveren, dat de schepper van
het Avondmaal in La Maria dolle Grazio naar
allo waarse'hijiilijkhe'id bijziende gowe'ost is.
Krimmel, die oorspronkelijk modieus is en in dio
lioodaiiighfid zceü' bevoogd om hierover te sproken, wijst
vooral o]) de waarneming, dio door Lionanlo her
haaldelijk vermeld wordt en dio hij waarsehijnlijk bij
zichzelf opgemerkt liee-ft, dat een groote pupil do
voeirworpen grooter doet zien, dan een kleine;
voorts dat door ei<n kleine opening ge/ie-n,
de sterren kleine'r schijnen, dan met vrijen blik:
ten derde, dat hij op groeiton afstand twee vlam
men door eene kleine opening kan ondersche'ielen,
die; bij ongewapend oog tot e'1 n beeld
ovorsnielten. Deze waarnemingen worden alleen bij
oogen van abnormale- refractie aangetroffen, vooral
bij bijziondboid. Deze opmerking kan de's te
juister zijn, omdat zij eenige eigenaardigheden
van de- schilderwijze van Leonardo helpt vorklaren.
In zijn schilderboek wijst de meester steeds mot
bijzoneleren nadruk op het afstompen der omtrek
ken van de voorwerpen, die ver van het oog ver
wijderd liggen, en die hij alleen verklaart door de
werking van de luchtlaag die tusschen het oog en
het voorwerp, zich bevindt. Hij leidt hieruit het
artistieke beginsel af, dat harde omtreklijnen
zooveel mogelijk te vermijden zijn, een wet, die
hij zelf in zijn werk blijkbaar opvolgt, ook zijn
merkwaardig wegvloeien der schaduwen, dat tot
de betooverend schilderachtige werking zooveel
bijdraagt, het »sfumato", staat wellicht met de
abnormale gesteldheid van zijn oog in verband.
In een Fransch blad wordt eene beschouwing
gegeven over «architecten en monumenten," waar
uit blijkt dat niet enkel bij ons nog wel eens
geklaagd wordt over de moeite die het schijnt
te kosten, het artistieke te vereenigen met het
practische. Van de Ecole de Médicine, een der
kostbare nieuwe gebouwen van Parijs, heeft de
architect een «monument" willen maken, maar
weinig gedacht aan de levende personen die
daarin zouden moeten leven, werken en lëeren.
Er zijn galerijen dio nergens heen leiden, en waar
niemand ooit passeert, kolossale looze deuren
voor de symmetrie. Het laboratorium voor patho
logie is zeven meter hoog en niet voldoende te
verwarmen; langs het midden van den muur
loopt een balcon, dat nooit gebruikt wordt, de
studenten zouden er niets kunnen zien van het
geen er vertoond werd. Het laboratorium voor
den professor in de anatomie Farateuf heeft een
toegang, waarbij de architect zeker aan lokale
kleur heeft willen doen, en gedacht heeft dat
hij voor het Ambigu-theater de ontleedkamer
van Ambroise Pare bouwde; een lage deur, een
donker gangetje, een smalle wenteltrap, als de
geheime ingang in de vijfde acte van een drama.
De dissectiekamers zijn niet te verwarmen; daar
entegen is de verwarming van het groote
amphitheater zoo ingericht, dat het maximum van hitte
uit do pijpen van den calorife':re precies onder
den zetel van den hoogleeraar uitkomt. In die
zelfde zaal is al tweemaal een begin van brand
geweest door den caloril'ère; de eerste maal zijn
de muurschilderingen verbrand; de tweede maal
waren de leden van het chirurgisch congres
bijna gebraden.
In de kunstzaal van den heer C. M. van Gogh,
Keizersgracht bij de Leidsohestraat zal van 16?31
December eeno tentoonstelling worden gehouden
van teekeningen en schilderijen, vervaardigd door
onzen stadgenoot den heer C. Spoor Jr.
Bij de firma E. J. van Wisselingh & Co.,
Ka]verstraat 104 is geëxposeerd een
pasteltoekcning en een ets van M. liauer.
Stephane Mallarmé.
Tn den Fir/tti-n wijdt de heer T. De \Vyzcvva het
volgende artikel aan den dichter :
1)<: roem van Mallarméis algemeen verspreid.
lu Engeland, in Italië, in Polen, in de Vercenigde
Staten hcbbon uitmuntende critici zijn glorie ver
kondigd. Tsaar hem komen, zoodra zij te Parijs
gearriveerd zijn. de jonge toeristen, zooals zij
vroeger naar Victor Hugo kwamen. De dagblad
directeuren uit de provincie, onlangs ondervraagd
omtrent hun litteraire voorkeur, hebben hem ge
noemd onder de weinige schrijvers, die zij in een
ideale académie zouden willen zien prijken. Is hij
nog niet de meest be'keude onzer dichtere, ik
twijfel niet of hij zal dat weldra zijn.
Velen, dat is waar, kennen hem zoudrr ooit een
regel van hem gelezen te hebben, maar men leest
tegenwoordig niemauds verzen meer. En't is waar,
velen stellen zich hem voor als een fabelachtig
wezen, geheel verschillend van do gewone
menschheid, maar juist zoo moet men zich immers een
dichter ook voorstellen : Hij, intusschen,
beantwoorelt den roem met denzelfden glimiach, zacht
aardig en lier, waarmede bij vroeger elen spot be
antwoordde ; den goedkoopen, kleingeestigen spot
zooals geen kunstenaar wellicht er erger te lijden
had. Dat is, o.ndat Mallarmé- oen wijze is. Noch
spot, noch roem reiken zoo hoog ais eic diamanten
toren, waarin liij zich opgesloten houdt; en nooit
is de werkelijkheid hem werkelijk genoeg voorge
komen om hem te storen iu het beschouwen der
hoeigere werkelijkheid, die hij zich bewust is in
zich te dragen.
Hij heeft, alleen aan zijn bewonderaars gelegen
heid willen geven om hem te lezen. Hij heeft
eindelijk erin toegestemd, dat er een populaire
editie van zijn gedichten in verzen en in proza
zou worden gegeven; tot nogtoe waren deze ver
spreid gebleven in ver uiteen gelegen tijdschriften
of vcreenigd in dure bundeltjes, in beperkt aantal
uitgegeven. De nieuwe editie is eiitenlijk maar een
bloemlezing, of zooals hij het allerliefst noemt,
een florilège;" maar de daarin bijeengezochte
bloemen vormen een voldoend grooten, kostbaren.
en zeldzamen ruiker, en ik word het nooit moede,
er den geur van op te snuiven. Ik heb er ouder
anderen verscheiden gedichten van Mallarme's
eerste manier in gevonden, die ofschoon helderen
in zuiver klassieken stijl, mij toch de edelste,
hartstoclitclijkste en meest harmonische gedichten
lijken, die sedert Lamartine geschreven zijn.
Ik heb er ook verscheidene van de; ecdicliten in
zijne- tweede manier in aangetroffen. Het zijn die
welke vroeger Mallarmézooveel berisping eu ironie
bezorgden, en die; waaraan hij zijn reputatie te
danken heeft. J k had de eer een der eerste en
vurigste bewonderaars ervau te zijn, in den tijd
toen men ze bijna eenparig nog bespottelijk vond.
Met welk een aandoening heb ik ze overgelezen;
wat, een oude herinneringen hebben ze hij mij op
gewekt, en wat een oude dreiomen; wat was het
mij moeielijk, tegenover deze een afhankelijk cri
ticus te zijn, en onderscheid te maken tusschen
mijn tegcnwoordigen indruk eu mi'n genotvolleii,
geliefden indruk van vroeger!
* ' *
Fontenello, meen ik, heeft gezegd: ik was nog
lied jong, toen ik philosopliie leerde, maar toen
reeds begon ik er niet, veel van te begrijpen."
Geheel omgekeerd is mijn verhouding tegenover
Mallarme's tweede manier. Ik was nog heel jong
toen ik ze leerde kennen, maar terstond reeds