Historisch Archief 1877-1940
UetareaflelipEiMSTElAMUffE
HETSJES
Buitengesloten.
Een Kerstverhaal.
naar
F. ANSTEY.
Wij zijn in December. Het begint zoetjes aan
avond te worden; Wilfred Rolleston loopt door
een volle Londensche straat, het gelaat naar het
westen gekeerd. Benige oogenblikken geleden
wist hy nauwelijks waar hij was, of waar hy heen
wilde; hy' liep werktuigelijk door, in een staat
van verdooving, en toch voortdurend gekweld
door het besef dat hy al dieper en dieper zonk,
wat hem wanhopig maakte. Plotseling, als met
een tooverslag, verdwijnt dit gevoel; het is als
ontwaakt hy na een benauwden droom tot het
volle bewustzijn van jeugd en van hoop.
Menachen die zich zonder reden gedrukt kunnen
gevoelen, vinden menigmaal eenige vergoeding
in de reactie welke hierop volgt; de zorgen
vouwen gelijk Longfellow het in zy'n bekend
gedicht uitdrukt hun tenten op, en sluipen,
als de Arabieren, stil en ongemerkt weg, en
als hun gedruktheid verdwenen is, verkeeren zij
in een bigde stemming, zooals gelijkmatige na
turen nooit ondervinden kunnen.
Is dit nu het geval met Rolleston V Hij weet
alleen dat de nevelen van zy'n brein zijn opge
trokken, en dat hij, in den helderen zonneschijn,
die hem nu omringt, zy'n verdriet in het gelaat
kan zien en minder verschrikkelijk vinden.
't Is waar, hij is niet gelukkig op de groote
dagschool, waar hij juist vandaan komt. Hoe kon
hij ook? Hij is een lompe, norsche, in zichzelf
gekeerde jongen; hy weet maar al te goed dat
ieder een hekel aan hem heeft; niemand op school
wil zijn vriend worden; ook geeft hy' zich geen
moeite hun vooroordeel te overwinnen, hij weet
zelf zeer goed dat zij anders zijn dan hij; bij
haat er hen om, maar zichzelf, misschien, het
meest.
En ofschoon hij alle avonden thuis doorbrengt,
zelfs daar heeft hij geen rust, want het werk
voor den volgenden dag moet gemaakt. Hij is
er tot laat in den avond mee bezig, soms zich
wanhopend inspannend om de moeielijkheden
onder de knie te krijgen, maar meestal op de
bladen van zijn boek starend, met oogen die bijna
moedwillig niet zien.
Dit alles is gebeurd, en is op zichzelf genoeg
om zijn sombere stemming te verklaren. Maar
hoe kon hy het vergeten? Voor het oogenblik
is alles voorbij.
Van avond behoeft hy' niet laat op te bly'ven
met schoolwerk, dat hem morgen slechts nieuwe
schande zal bezorgen ; esn maand lang behoeft hij
er zich niet om te bekommeren, noch over de
klasse waar ieder tegen hem is. Want vandaag
is de Kerstvacantie begonnen. Of hy dus reden
heeft om vroolyk en dankbaar gestemd te zy'n !
Hoe dwaas weder aan de sombere gedachten toe
te geven!
Langzaam, meer alsof het lang geleden dan
eerst onlangs plaats had, komen de gebeurte
nissen van den morgen hem voor den geest, dui
delijk en klaar : de godsdienstoefening 'a morgens
in de kapel, de preek van het hoofd der school,
daarna het leeren, waar weinig van kwam. en de
minder strenge discipline in de klasse, als de
uitslag van het examen bekend gemaakt werd,
en men de namen voorlas der jongens die een
prijs hadden en verhoogd waren. Hy was
natuurly'k de laatste, niemand die het anders verwacht
had ; er ging een algemeen gelach op toen de
ly'st met zyn klein aantal punten besloten werd;
hy had er mee ingestemd, om te te toonen dat
het hem niet schelen kon. Toen was de klasse naar
huis gestuurd ; men had elkaar vriendschappelijk
goeden dag gezegd, afspraken gemaakt om samen
naar huis te loopen of tochtjes te maken in de
vacantie hy alleen niet; hij was allén ge
gaan en zoo was de dofheid over hem ge
komen, waaruit hy zooeven ontwaakt was.
Maar, voor 't oogenblik althans, is hij dat ge
voel totaal kwy't; hy gaat naar huis, waar men
geen minachtig voor hem heeft; waar hij niet
gestompt en beetgenomen en uitgejouwd wordt,
hoe langer hij hieraan denkt, hoe vroolijker zijn
stemming en hy stapt lustig voort, met flinken
tred, tot de menschen die hij op straat tegen
komt, stil blyven staan om hem na te ky'ken.
»Ieder ziet mij aan, hoe vroolyk ik ben!" denkt
hij, met een glimlach.
De schemering begint te vallen; de winkels
welke hij voorbijgaat, schitteren van licht en ver
sieringen ter eere van het kerstfeest, maar hij
houdt zich niet op om er naar te ky'ken; hij
denkt er over wat hij dezen eersten avond van
zijn vrijheid doen zal; de eerste, na zoo langen
tijd, waarop hij zijn eigen baas is.
Eerst ga ik wat lezen, besluit hij. Is hij niet
aan -een boek begonnen dat hem boeit 'l Ja, maar al
zooveel dagen geleden dat hij zich niet eens meer
herinnert waar het over handelt, alleen dat liet
heel mooi is.
En toch .... neen, van avond niet lezen, niet
den eersten avond van de vacantie. Nog niet
lang geleden, gisteren, of eergisteren, had
zijn moeder (vriendelyk, maar heel ernstig) eerst
hem gesproken over wat zy zy'n sombere, woeste
buien noemde, die hem ongelukkig zouden ma
ken, zoo hij zich niet aangreep en zich beheerschte.
En er waren oogenblikken, hy wist het zelf,
waarin het scheen alsof de duivel in hem geva
ren was, en hem drong zelfs hen die hem lief
hadden en die hij liefhad, verdriet te doen,
tijden, waarin hun liefde slechts een geest van
tegenspraak en van dwarsheid in hem opwekte.
Nu voelt hij zich zachter, beter gestemd; hy
verlangt weer naar de liefde, welke hij zoo
menigmaal op ruwe wyze heeft teruggestooten.
Hy wil en zal zich verbeteren; van avond nog
zal hij er mee beginnen; zoodra hy thuis komt,
zal hij zy'n moeder zeggen dat het hem spijt, dat
hij werkelijk veol van haar houdt, maar dat als
die buien komen, hy' niet weet wat hij zegt of doet.
En zij zal het hem vergeven, onmiddellijk; en
zijn geest zal weer tot rust komen. Neen, niet
geheel en al; er is nog iets dat hij eerst doen
moet: hij heeft een flauwe herinnering van een
verwijdering tusschen hem en zijn jongeren
broeder, Lionel. Zij hebben nooit goed met
elkaar over weg gekund: Lionel is zoo heel
anders in de eerste plaats, vél knapper, ook
ziet hij er goed uit, en zijn humeur is oneindig
beter. Als zij kibbelden, Wilfred is er van over
tuigd dat het altijd zy'n schuld was; Lionel zal
nooit beginnen. Maar hij zal dadelijk zijn
ongelyk erkennen, en Lionel vragen niet langer boos
op hem te zijn. Lionel zal het zeker vergeven,
dat doet hij altijd.
Hij krijgt een prachtigen inval; hij zal voor
zijn broeder een presentje meebrengen, om hem
te toonen dat hy zich werkelijk voortaan goed
zal houden. Wat zal het zijn 'i
Hy loopt juist voorbij een speelgoedwinkel;
voor de ramen liggen mooi gekleurde, tinnen
soldaatjes juist wat hy hebben wil. Lionel is
nog op den leeftijd om er pleizier in te hebben
Nu hy in zy'n zakken tast, ont ekt Rolleston
meer los zilvergeld dan hy meende te bezitten;
hy gaat dus in den winkel en vraagt naar een
der doozen met soldaatjes. Een net gekleede
winkeljuffrouw helpt hem; de andere winkeljuf
frouwen ky'ken elkaar aan en beginnen te giegelen
ze vinden het zeker vreemd dat hij
kinderspeelgoed koopt; alsof het voor hemzelf was!
denkt hy verontwaardigd.
Maar hy vervolgt zijn weg, blijde met zy'n
inkoop. Zij zullen nu zien dat hij zoo slecht
niet is als hij lijkt. Het is in geen tijden ge
beurd dat hij zoo vurig verlangde naar iemands
meening, wie het ook zij.
Iets verder komt hy voorbij een troepje men
schen, meest vrouwen en aankomende jongens,
die zich verdringen om een man in een wagentje
dat bij het trottoir staat. De stakker ig lam en
blind; het smalle bleek gezicht verdwijnt bijna
geheel in een ouderwetsche bonten muts met
groote oorlappen; hij schijnt een preeek te houden;
Rolleston staat even stil om te luisteren, de
vrouwen maken ijlings plaats voor hem, de jon
gens grijnzen hem nieuwsgierig aan en lachen.
Hy' let er niet op; hy luistert naar het ge
dicht dat de man in het karretje, niet een
neusklank opdreunt:
Er hangt een harp, er hangt een kroon,
Voor u en ook voor my
Aan takken, groen en wonderschoon.
Aan den Kerstboom hangen zij."
Hij verstaat het goed, en loopt weder voort,
in zichzelven de regels herhalend; hij begrijpt niet
hoe men daarom lachen kan. De woorden hebben
hem herinnerd aan dien Kerstavond bij de
Gordons, die naast hen wonen. Had Ethel Gordon
hem niet speciaal gevraagd mee te komen, en
had hij niet op norschen toon bedankt. V Hoe
lomp had hy haar behandeld! Als zij het hem
nog eens vraagt, zal hij stellig niet neen"
zeggen, ofschoon hij een hekel heeft aan partyen.
Ethel is een lief meisje; zij schijnt nooit te
vinden dat hy tot niets nut is, zooals meest
iedereen. En tocli misschien zegt ze het
maar; -- neen, dat kan hij niet gelooven, nu hy
bedenkt hoe vriendelijk en geduldig zij steeds
zy'n onzinnige aanvallen van drift verdraagt, en
zijn sombere buien door haar vroolijkheid tracht
te verdrijven!
Niet ieder meisje dut zoo mooi is als Kthel,
zou notitie van hem nemen, en het, ondanks al
het gebeurde, blijven doen; toch is hij sedert
eenigen tijd boos op haar. Is het omdat zij
vriendelijker is tegen Lionel V Hij schaamt zich
nu hy gevoelt dat dit eigenly'k de reden is.
't Is niets; dat alles is nu voorbij; hy zal een
nieuw leven beginnen, tegenover iedereen.
Ook Ethel zal hij vergiffenis vragen. Kan hij
haar nergens pleizier mee doen V ,la; een poos
geleden heeft zij hem gevraagd iets voor haar te
teekenen. (Hy heeft een hekel aan teekenlessen,
maar hij kan alleraardigst voor zich zelf teeke
nen.) Hij had haar, juist niet op een beleefden
toon, geantwoord, dat hy genoeg te doen had en
geen teekeningetjes kon maken voor jonge meisjes.
Hij zal van avond iots voor haar schilderen, als
een verrassing; hij zal beginnen zoodra het thee
goed weggeruimd is, dat zal veel gezelliger zijn
dan te zitten lezen.
Reeds ziet hij in een visioen de warme kamer,
en zichzelf met zijn verfdoos by de lamp zitten
teekenen want hy kan bij alle licht met zijn
kleuren terecht terwijl zijn moeder tegenover
hem zit, en Lionel naar de tei'kening kijkt, die
onder zijn handen steeds mooier wordt.
Wat zal hij leekenen 'i Hij verdiept er zich
in met hart en ziel; zy'n eigen smaak helt over
tot bloedige tooneelen, maar misschien zal Ethel,
een meisje, niet geven om veldslagen of duels.
Hij komt op een prachtigen inval; hij zal een
zeerooversschip teekenen; dat zal mooi zijn,
de zwarte vlag aan den mast; do rooverkapitein
op den voorsteven, door een verrekijker ziende,
of hij nergens op den oceaan een koopvaardij
schip bespeuren kan; op het dek i>n in de ra's
de bemanning met roode mutsen op, on dolken
en pistolen in den gordel.
Hij is zoo vol van zijn teekening, dat hij tot
zijn verbazing bemerkt, dat hij reeds bij het plein
is waar hij woont; maar hier, vlak voor hem, aan
het eind van het straatje, is de herberg, met de
koets met vier paarden op de onderste ruit van
het raam geschilderd, en groote flesschen met
gekleurd water. En hier woont do fruitvrouw.
Hoe lang is het geleden dat er een barbier
woonde V toch zeker zoo heel lang niet. En
daar de schoenmaker, waar die laars uithangt....
Dit is zijn eigen woning, dit verweerde ou
derwetsche roodsteenen huis op een hoek van
het plein, met een hek er voor. Hij duwt het
oude hek open, waar anders de lantaarn alty'd
brandde, en haast zich naar de voordeur, ver
langend naar het licht en de warmte die hem
daar binnen wachten.
De schel is stuk, want nu hy er aan trekt,
hoort hij slechts een knarsend geluid; hij wacht
even, en trekt nogmaals, nu veel harder; toch
komt er niemand
Als Betty eindely'k verkiest open te doen zal
hy haar zeggen dat het schande is de menschen
zoo lang in den mist en de kou te laten wachten.
Eindely'k, daar is ze neen. 't was verbeel
ding; Betty is zeker stilletjes een boodschap
voor zichzelf gaan doen, de keukenmeid is
misschien boven, zijn moeder zal bij het vuur wat
zitten dutten, wat ze in den laatsten tijd veel doet.
Zijn geduld raakt uitgeput, hij tast naar den
klopper, en daar hij hem niet vindt, begint hij
met de vuisten op de deur te hameren, al harder
on harder, tot een ruwe stem, achter het hek
hem toeroept:
;>Zeg eens, wat voer jij daar uit, hèV"
't Is een politieagent die, kwaad vermoedend,
op de straat is blijven stilstaan.
»0ch". zegt Rolleston, -ik wil er in, en ze
doen alsof ze mij niet hooren. Wil jij 't eens
probeeren V'
De agent stapt langzaam het hek in, en zegt
lachend: -Kom, ben je nou mal. Ga jij maar
door!"
By deze woorden bekruipt Wilfred een akelig
gevoel van angst voor hij weet niet wat
.Doorgaan?" roept hij. -i Waarom zou ik door
gaan? Het is mijn huis, begrijp je dat dan niet?
Ik woon hier "
^Kom, kom", zegt de constabel, ->maak hier nu
liever geen gekheid. Als je zoo voort blijft ha
meren, krijg je in een oogenblik een plein vol
menschen."
«Bemoei jij je met je eigen zaken," roept de
ander, in toenemende opgewondenheid.
?Dat zal ik zeker als jij niet oppast," byt de
agent hem toe. -Wil je doorgaan, of moet
ik je...?"
>>Maar luister dan toch," herneemt Rolleston,
»het is geen gekheid, op mijn woord niet!" Ik
woon hier. Ik kom immers van school; ze doen
niet open."
»Een mooie scJtool waar jij van dtian komt!"
spot de agent. >Allo, maak dat je vort komt!"
Rolleston's angst neemt toe. Ik wil niet, ik
wil niet'" schreeuwt hij, en terwijl hij naar de
deur terugvliegt, beukt hij er op als oen waan
zinnige. Daar achter is bescherming, is liefde,
en zy gaat niet open ! Hy' is koud en vermoeid,
hij heeft honger na zijn wandeling; waarom
laten zij hem buiten staan?"
>Moeder!" roept hy met schorre stem, hoort
u my niet, moeder ? Ik ben het, Wilfred; laat
mij in!"
De ander pakt hem, niet, ruw, bij den schou
der, en zegt: «Luister nu eens naar mijn raad.
Je bent je zelven niet, je bent op 't oogenblik
een beetje in de war. Ik zou je niet graag in
moeielijkheden brengen als je er mij niet toe
noodzaakt. Houdt nu op met dit onzinnige
spelletje, en ga naar je wezenlijke huis."
sik zeg je: ik woon hier, ezel die je bent!"
schreeuwt Wiltred; doodsbang dat men hem met
geweld zal meenemen voor de deur geopend is.
sEn ik zeg je dat het niet zoo is," buldert
de agent die eindelijk zijn geduld verliest." Er
woont hier niemand, heeft ook niemand ge
woond, zoolang ik bij de politie ben. Gebruik
je oogen als je nog niet te ver heen bent."
Voor het eerst is het Rolleston alsof hij de
dingen ziet zooals ze werkelyk zyn; hij kijkt
het plein rond; 't is er precies zooals altijd op
mistige winteravonden; het beplante gedeelte als
een dof zwarte massa afstekend tegen den
roodgetinten avondnevel en het licht uit de ramen
der huizen grillige strepen vormend op den grond.
Maar zijn eigen huis, wel ... het is donker 011
gesloten ; enkele ruiten zijn gebroken, er is een
grijsachtig papier aangeplakt, dat veel op een
verkoopingbiljet lijkt; de klopper is van de deur
afgeschroefd ; en op de vervelooze paneelen heeft
iemand woorden on karikaturen gekrabbeld die
er nog niet waren toen hij dien morgen naar
school ging.
Kan er iets iets vreeselyks -- gebeurd zijn
in dien korten tyd ? Neen, daar wil hij niet aan
denken; hij wil zich niet voor niets ongerust
maken.
»Nu hoe is 't? ga je hoen?" vraagt de agent,
na een oogenblik gewacht te hebben.
Rolleston gaat met zijn rug tegen de deur staan,
en houdt zich aan de deurposten vast. »Neen!"
roept hij. Ik geef niets om wat jij zegt, ik geloot'
je niet; ze zijn allemaal thuis, hier, zeg ik je,
hier."
Een uogenblik later heeft de constabel hem
met zijn stevige knuisten beetgepakt en wordt hy,
onder hevig verzet, het hek uitgegooid, waar een
zachte vrouwenstem voor hem tnsschenbeide komt
met de vraag:
-Wat gebeurt hier? Och, wees niet xoo ruw
met dien armen man!"
^Ik doe mijn plicht mevrouw, meer niet," /egt
de dienaar der wet; »hij wil burengerucht maken."
<Dat 's niet waar,' roept Wilfred, 'hij liegt!
Ik wil alleen rnyn eigen huis in. on niemand
schijnt mijn schellen te hooren. U denkt toch
niet dat er iets gebeurd is, is 't wel ?"
Het is een dame, die voor hern gepleit heeft;
nu hij zich aan den greep van den agent ont
worsteld en naar voren komt, ziet zij zijn gelaat
en het hare wordt doodsbleek.
Wilfred !" roept zij vreeselijk ontsteld.
Xoo, kent u mijn naam! Dan zult u dien
kerel wel willen zeggen, dat alles in orde is.
Ken ik u ook? l'w stem doet mij denken aan....
goede hemel, het is.... Ethel!''
Ja," zegt zij met zachte, bevende stem, ik
ben Ethel:'
Hij zwy'gt een oogenblik, daarna herneemt hij
langzaam:
aje bent niet meer dezelfde niets is dezelfde;
alles is veranderd veranderd, en.... o God, wat
ben ik!':
Langzaam doemt de waarheid op in het. brein,
door langdurige uitspattingen beneveld en ver
ward, en het laatste overblijfsel der illusie ver
dwijnt.
Hy weet nu dat zy'n jongensjaren, die hein
zooveel geluk beloofden, voor altijd voorby zijn.
Hij heeft aan een deur geklopt, welke zich nim
mermeer voor hem zal openen, en de mooder,
bij wie hij zijn avond wilde doorbrengen, is vele,
vele jaren geleden gestorven.
Met verleden, dat door een gril van het geheugen
een uur lang geheel op den achtergrond was ge
raakt, staat hem nu weer helder voor den geest,
en hij ziet zich in zy'n jongensjaren, norsch en
onvriendelijk, tot hij steeds erger wordend lang
zamerhand daalt tot wat hij thans is: een lie
derlijk, verloren schepsel.
In het eerst is hij door den schok, het ont
zettende gevoel van verlatenheid, de schaamte,
in dien toestand te worden aangetroffen door de
eenige vrouw die ooit een reine liefde in hem
gewekt heeft, geheel overmand; terwijl hy zich
aan het hek vastklemt, laat hy het hoofd op den
arm zinken en barst in een hartstochtelijk, wan
hopig snikken uit.
Zelfs de politieagent is stil, en voelt iets van
eerbied, bij wat hij begrijpt dat een tooneel is
uit het treurspel van een menschenleven, ofschoon
hij er voor zich zelven geen anderen uitleg aan
weet te geven dan »een dronkemans vergissing."
»Je kunt nu wel heengaan." zegt de dame,
terwyl zij hem iets in de hand stopt. »Je ziet, ik
ken dezen dezen heer. Laat hem gerust aan
my over; hy zal het je niet meer lastig maken."
De constabel gaat, maar houdt toch een oogje
op de plek, waar dit alles gebeurt. Hy is nog
niet lang weg, of Rolleston heft met een heeschen
lach het hoofd omhoog; hij is niet langer in
woorden en gedachten de knaap van zooeven.,
hij spreekt zooals men van iemand in zijn toe
stand zou verwachten.
'k Herinner me nu alles weer," zegt hy'. »Jy'
bent Ethel Gordon, ja, en je wou niets van me
weten je hadt groot gelijk en toen ben je
met mijn broer Lionel getrouwd. Je ziet, ik ben
weer zoo klaar als een klok. En dus vondt je
me hier tegen die deur rammelen, hé? Weet je
wat het was, ik verbeeldde me dat ik weer een
jongen was, en naar thuis ging om . . . bah, wat
doet het er toe! Allemaal onzin, hé. Die drank
doet het 'm' 'k Heb me zeker aangesteld als
een gek !"
Hij zegt niets, en hy duikt met de handen
diep in de versleten zakken. ..-Hallo, wat's dat?"...
roept hij, toen hy op iets stuit. De doos met
soldaatjes, een half uur geleden gekocht, komt te
voorschyn; hij houdt ze haar voor den neus met een
luiden lach waaruit de diepste wanhoop klinkt.
Zie je dit?" zegt hij tot haar. >Je zult erom
lachen als ik je zeg dat het speelgoed is, zoo
even gekocht voor ... raad eens voor wien ? . . .
voor jou man !! Een slechte kerel ben ik, hé?
Zal ik het je geven om voor hem mee te bren
gen? Neen? Goed, hij is misschien al te groot
voor die dingen, en dus, daar gaat het!"
-Meteen werpt hy de doos over het hek, en met
een gerinkel als van glas rollen de soldaatjes
over de blauwe steenen.
En nu: goeden avond!" Hij neemt met spot
tende beleefdheid zy'n gedeukten hoed af.
Zij tracht hem terug te houden. »Neen, Wilfred,
gy. zóó niet heen. Wij wonen hier nog, Lionel
en ik, in hetzelfde huis" zij wy'st hem het
huis er naast, .>hy zal spoedig thuis komen.
Wil je (zy kan het niet helpen dat ze even
huivert by de gedachte aan zulk een gast) wil
je niet binnenkomen, en op hem wachten?"
-Mij in zijn armen werpen, hè? Wat zou hy
blij zijn! Ik ben juist een broer waar een knap
advocaat, die een goeden naam heeft, trotsch op
zou zyn! Denk je wezenlijk dat 't hem pleizier
zou doen? Neen, Ethel, wees niet bang; ik
maak enkel gekheid. Ik zal je niet lastig vallen,
dat beloof ik je. Ik ga heen".
Spreek zoo niet", zegt zij, (ze kan het niet
helpen dat het haar een verlichting is), «vertel
mij liever; is er niets dat wy voor je doen kun
nen, niets waarmee wy je kunnen helpen?"
>Niets", is het trotsche antwoord, >ik heb je
medelyden niet noodig. Geloof je dat ik niet
zie dat je me met geen tang zou willen aan
raken? 't Is nu te laat om over me te huile
balken, en ik ben heel tevreden.
't Eenige wat ik je verzoek is me mijn eigen
weg te laten gaan als ik naar den duivel loop.
Goeien dag. 't Is vandaag Kerstmis, hè? Dat
heb ik ten minste niet gedroomd. Nu, ik wensch
jou en Lionel een pleizierige Kerstmis, even
pleizierig als de mijne. Meer pleizierige dingen
weet ik niet. te zeggen."
Bij deze laatste woorden keert hy zich om en
sloft het straatje in, denzelfden weg dien hy ge
komen was. Ethel Rolleston staat hem een oogen
blik na te kyken, en ziet hem langzaam ver
dwijnen in den mist die zich om hem heen sluit.
Zij heeft een gevoel als had zij een geest ge
zien ; voor haar zal het hek voor het verlaten
huis naast het hare altijd verbonden zy'n met de
herinnering aan een verlaten schepsel, die geen
huis heeft, en bij het hek heeft staan snikken.
Wat den armen man zelf betreft, hy loopt.
voort, tot hy bij een deur komt, die?helaas!
niet voor hem gesloten bly'ft!
MlllllllimilHlIlllimilU.IIMMIIMmmiMinillHHIimuilllMimi
IIIIIMMIIIIimilllllllllllllJllllllllmtMMIIIHII
Ueine's familieleven.
H.
lu het voorjaar van ISbJ verliet Heiuc
uitselilaiid, nadat een //groote hand" met veel voorzorg
gewenkt en een terlijnsch raadslid over Spandau
de afgrijselijkste dingen verhaald had. Hij ging
naar Parijs, en van uit zijn nieuwe woonplaats
schrijft hij nu vooral aan zijn moeder, menigmaal
echter ook aan moeder en zuster te zanten, nu en
dan ook wel eens aan andere bloedverwanten, de
hartelijkste brieven.
Reeds de eerste brief (25 Otober 1833) luidt;
jUw treuren, lieve moeder, e buitengewone
ramp, mij niet te zien, in ken. . . Over
de zee kan en wil ik u niet -u, volstrekt
niet, anders ga ik naar Egyi wil, wan
neer ge het bepaald verlaiit. -ier voor
acht dagen naar Hamburg komen, x.u^t liet schan
delijk nest, waar ik mijn vijanden den triomf moet
gunnen, mij weer te zien en met beleedigingen
te kunneu overladen."