De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1892 25 december pagina 1

25 december 1892 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

UetareaflelipEiMSTElAMUffE HETSJES Buitengesloten. Een Kerstverhaal. naar F. ANSTEY. Wij zijn in December. Het begint zoetjes aan avond te worden; Wilfred Rolleston loopt door een volle Londensche straat, het gelaat naar het westen gekeerd. Benige oogenblikken geleden wist hy nauwelijks waar hij was, of waar hy heen wilde; hy' liep werktuigelijk door, in een staat van verdooving, en toch voortdurend gekweld door het besef dat hy al dieper en dieper zonk, wat hem wanhopig maakte. Plotseling, als met een tooverslag, verdwijnt dit gevoel; het is als ontwaakt hy na een benauwden droom tot het volle bewustzijn van jeugd en van hoop. Menachen die zich zonder reden gedrukt kunnen gevoelen, vinden menigmaal eenige vergoeding in de reactie welke hierop volgt; de zorgen vouwen gelijk Longfellow het in zy'n bekend gedicht uitdrukt hun tenten op, en sluipen, als de Arabieren, stil en ongemerkt weg, en als hun gedruktheid verdwenen is, verkeeren zij in een bigde stemming, zooals gelijkmatige na turen nooit ondervinden kunnen. Is dit nu het geval met Rolleston V Hij weet alleen dat de nevelen van zy'n brein zijn opge trokken, en dat hij, in den helderen zonneschijn, die hem nu omringt, zy'n verdriet in het gelaat kan zien en minder verschrikkelijk vinden. 't Is waar, hij is niet gelukkig op de groote dagschool, waar hij juist vandaan komt. Hoe kon hij ook? Hij is een lompe, norsche, in zichzelf gekeerde jongen; hy weet maar al te goed dat ieder een hekel aan hem heeft; niemand op school wil zijn vriend worden; ook geeft hy' zich geen moeite hun vooroordeel te overwinnen, hij weet zelf zeer goed dat zij anders zijn dan hij; bij haat er hen om, maar zichzelf, misschien, het meest. En ofschoon hij alle avonden thuis doorbrengt, zelfs daar heeft hij geen rust, want het werk voor den volgenden dag moet gemaakt. Hij is er tot laat in den avond mee bezig, soms zich wanhopend inspannend om de moeielijkheden onder de knie te krijgen, maar meestal op de bladen van zijn boek starend, met oogen die bijna moedwillig niet zien. Dit alles is gebeurd, en is op zichzelf genoeg om zijn sombere stemming te verklaren. Maar hoe kon hy het vergeten? Voor het oogenblik is alles voorbij. Van avond behoeft hy' niet laat op te bly'ven met schoolwerk, dat hem morgen slechts nieuwe schande zal bezorgen ; esn maand lang behoeft hij er zich niet om te bekommeren, noch over de klasse waar ieder tegen hem is. Want vandaag is de Kerstvacantie begonnen. Of hy dus reden heeft om vroolyk en dankbaar gestemd te zy'n ! Hoe dwaas weder aan de sombere gedachten toe te geven! Langzaam, meer alsof het lang geleden dan eerst onlangs plaats had, komen de gebeurte nissen van den morgen hem voor den geest, dui delijk en klaar : de godsdienstoefening 'a morgens in de kapel, de preek van het hoofd der school, daarna het leeren, waar weinig van kwam. en de minder strenge discipline in de klasse, als de uitslag van het examen bekend gemaakt werd, en men de namen voorlas der jongens die een prijs hadden en verhoogd waren. Hy was natuurly'k de laatste, niemand die het anders verwacht had ; er ging een algemeen gelach op toen de ly'st met zyn klein aantal punten besloten werd; hy had er mee ingestemd, om te te toonen dat het hem niet schelen kon. Toen was de klasse naar huis gestuurd ; men had elkaar vriendschappelijk goeden dag gezegd, afspraken gemaakt om samen naar huis te loopen of tochtjes te maken in de vacantie hy alleen niet; hij was allén ge gaan en zoo was de dofheid over hem ge komen, waaruit hy zooeven ontwaakt was. Maar, voor 't oogenblik althans, is hij dat ge voel totaal kwy't; hy gaat naar huis, waar men geen minachtig voor hem heeft; waar hij niet gestompt en beetgenomen en uitgejouwd wordt, hoe langer hij hieraan denkt, hoe vroolijker zijn stemming en hy stapt lustig voort, met flinken tred, tot de menschen die hij op straat tegen komt, stil blyven staan om hem na te ky'ken. »Ieder ziet mij aan, hoe vroolyk ik ben!" denkt hij, met een glimlach. De schemering begint te vallen; de winkels welke hij voorbijgaat, schitteren van licht en ver sieringen ter eere van het kerstfeest, maar hij houdt zich niet op om er naar te ky'ken; hij denkt er over wat hij dezen eersten avond van zijn vrijheid doen zal; de eerste, na zoo langen tijd, waarop hij zijn eigen baas is. Eerst ga ik wat lezen, besluit hij. Is hij niet aan -een boek begonnen dat hem boeit 'l Ja, maar al zooveel dagen geleden dat hij zich niet eens meer herinnert waar het over handelt, alleen dat liet heel mooi is. En toch .... neen, van avond niet lezen, niet den eersten avond van de vacantie. Nog niet lang geleden, gisteren, of eergisteren, had zijn moeder (vriendelyk, maar heel ernstig) eerst hem gesproken over wat zy zy'n sombere, woeste buien noemde, die hem ongelukkig zouden ma ken, zoo hij zich niet aangreep en zich beheerschte. En er waren oogenblikken, hy wist het zelf, waarin het scheen alsof de duivel in hem geva ren was, en hem drong zelfs hen die hem lief hadden en die hij liefhad, verdriet te doen, tijden, waarin hun liefde slechts een geest van tegenspraak en van dwarsheid in hem opwekte. Nu voelt hij zich zachter, beter gestemd; hy verlangt weer naar de liefde, welke hij zoo menigmaal op ruwe wyze heeft teruggestooten. Hy wil en zal zich verbeteren; van avond nog zal hij er mee beginnen; zoodra hy thuis komt, zal hij zy'n moeder zeggen dat het hem spijt, dat hij werkelijk veol van haar houdt, maar dat als die buien komen, hy' niet weet wat hij zegt of doet. En zij zal het hem vergeven, onmiddellijk; en zijn geest zal weer tot rust komen. Neen, niet geheel en al; er is nog iets dat hij eerst doen moet: hij heeft een flauwe herinnering van een verwijdering tusschen hem en zijn jongeren broeder, Lionel. Zij hebben nooit goed met elkaar over weg gekund: Lionel is zoo heel anders in de eerste plaats, vél knapper, ook ziet hij er goed uit, en zijn humeur is oneindig beter. Als zij kibbelden, Wilfred is er van over tuigd dat het altijd zy'n schuld was; Lionel zal nooit beginnen. Maar hij zal dadelijk zijn ongelyk erkennen, en Lionel vragen niet langer boos op hem te zijn. Lionel zal het zeker vergeven, dat doet hij altijd. Hij krijgt een prachtigen inval; hij zal voor zijn broeder een presentje meebrengen, om hem te toonen dat hy zich werkelijk voortaan goed zal houden. Wat zal het zijn 'i Hy loopt juist voorbij een speelgoedwinkel; voor de ramen liggen mooi gekleurde, tinnen soldaatjes juist wat hy hebben wil. Lionel is nog op den leeftijd om er pleizier in te hebben Nu hy in zy'n zakken tast, ont ekt Rolleston meer los zilvergeld dan hy meende te bezitten; hy gaat dus in den winkel en vraagt naar een der doozen met soldaatjes. Een net gekleede winkeljuffrouw helpt hem; de andere winkeljuf frouwen ky'ken elkaar aan en beginnen te giegelen ze vinden het zeker vreemd dat hij kinderspeelgoed koopt; alsof het voor hemzelf was! denkt hy verontwaardigd. Maar hy vervolgt zijn weg, blijde met zy'n inkoop. Zij zullen nu zien dat hij zoo slecht niet is als hij lijkt. Het is in geen tijden ge beurd dat hij zoo vurig verlangde naar iemands meening, wie het ook zij. Iets verder komt hy voorbij een troepje men schen, meest vrouwen en aankomende jongens, die zich verdringen om een man in een wagentje dat bij het trottoir staat. De stakker ig lam en blind; het smalle bleek gezicht verdwijnt bijna geheel in een ouderwetsche bonten muts met groote oorlappen; hij schijnt een preeek te houden; Rolleston staat even stil om te luisteren, de vrouwen maken ijlings plaats voor hem, de jon gens grijnzen hem nieuwsgierig aan en lachen. Hy' let er niet op; hy luistert naar het ge dicht dat de man in het karretje, niet een neusklank opdreunt: Er hangt een harp, er hangt een kroon, Voor u en ook voor my Aan takken, groen en wonderschoon. Aan den Kerstboom hangen zij." Hij verstaat het goed, en loopt weder voort, in zichzelven de regels herhalend; hij begrijpt niet hoe men daarom lachen kan. De woorden hebben hem herinnerd aan dien Kerstavond bij de Gordons, die naast hen wonen. Had Ethel Gordon hem niet speciaal gevraagd mee te komen, en had hij niet op norschen toon bedankt. V Hoe lomp had hy haar behandeld! Als zij het hem nog eens vraagt, zal hij stellig niet neen" zeggen, ofschoon hij een hekel heeft aan partyen. Ethel is een lief meisje; zij schijnt nooit te vinden dat hy tot niets nut is, zooals meest iedereen. En tocli misschien zegt ze het maar; -- neen, dat kan hij niet gelooven, nu hy bedenkt hoe vriendelijk en geduldig zij steeds zy'n onzinnige aanvallen van drift verdraagt, en zijn sombere buien door haar vroolijkheid tracht te verdrijven! Niet ieder meisje dut zoo mooi is als Kthel, zou notitie van hem nemen, en het, ondanks al het gebeurde, blijven doen; toch is hij sedert eenigen tijd boos op haar. Is het omdat zij vriendelijker is tegen Lionel V Hij schaamt zich nu hy gevoelt dat dit eigenly'k de reden is. 't Is niets; dat alles is nu voorbij; hy zal een nieuw leven beginnen, tegenover iedereen. Ook Ethel zal hij vergiffenis vragen. Kan hij haar nergens pleizier mee doen V ,la; een poos geleden heeft zij hem gevraagd iets voor haar te teekenen. (Hy heeft een hekel aan teekenlessen, maar hij kan alleraardigst voor zich zelf teeke nen.) Hij had haar, juist niet op een beleefden toon, geantwoord, dat hy genoeg te doen had en geen teekeningetjes kon maken voor jonge meisjes. Hij zal van avond iots voor haar schilderen, als een verrassing; hij zal beginnen zoodra het thee goed weggeruimd is, dat zal veel gezelliger zijn dan te zitten lezen. Reeds ziet hij in een visioen de warme kamer, en zichzelf met zijn verfdoos by de lamp zitten teekenen want hy kan bij alle licht met zijn kleuren terecht terwijl zijn moeder tegenover hem zit, en Lionel naar de tei'kening kijkt, die onder zijn handen steeds mooier wordt. Wat zal hij leekenen 'i Hij verdiept er zich in met hart en ziel; zy'n eigen smaak helt over tot bloedige tooneelen, maar misschien zal Ethel, een meisje, niet geven om veldslagen of duels. Hij komt op een prachtigen inval; hij zal een zeerooversschip teekenen; dat zal mooi zijn, de zwarte vlag aan den mast; do rooverkapitein op den voorsteven, door een verrekijker ziende, of hij nergens op den oceaan een koopvaardij schip bespeuren kan; op het dek i>n in de ra's de bemanning met roode mutsen op, on dolken en pistolen in den gordel. Hij is zoo vol van zijn teekening, dat hij tot zijn verbazing bemerkt, dat hij reeds bij het plein is waar hij woont; maar hier, vlak voor hem, aan het eind van het straatje, is de herberg, met de koets met vier paarden op de onderste ruit van het raam geschilderd, en groote flesschen met gekleurd water. En hier woont do fruitvrouw. Hoe lang is het geleden dat er een barbier woonde V toch zeker zoo heel lang niet. En daar de schoenmaker, waar die laars uithangt.... Dit is zijn eigen woning, dit verweerde ou derwetsche roodsteenen huis op een hoek van het plein, met een hek er voor. Hij duwt het oude hek open, waar anders de lantaarn alty'd brandde, en haast zich naar de voordeur, ver langend naar het licht en de warmte die hem daar binnen wachten. De schel is stuk, want nu hy er aan trekt, hoort hij slechts een knarsend geluid; hij wacht even, en trekt nogmaals, nu veel harder; toch komt er niemand Als Betty eindely'k verkiest open te doen zal hy haar zeggen dat het schande is de menschen zoo lang in den mist en de kou te laten wachten. Eindely'k, daar is ze neen. 't was verbeel ding; Betty is zeker stilletjes een boodschap voor zichzelf gaan doen, de keukenmeid is misschien boven, zijn moeder zal bij het vuur wat zitten dutten, wat ze in den laatsten tijd veel doet. Zijn geduld raakt uitgeput, hij tast naar den klopper, en daar hij hem niet vindt, begint hij met de vuisten op de deur te hameren, al harder on harder, tot een ruwe stem, achter het hek hem toeroept: ;>Zeg eens, wat voer jij daar uit, hèV" 't Is een politieagent die, kwaad vermoedend, op de straat is blijven stilstaan. »0ch". zegt Rolleston, -ik wil er in, en ze doen alsof ze mij niet hooren. Wil jij 't eens probeeren V' De agent stapt langzaam het hek in, en zegt lachend: -Kom, ben je nou mal. Ga jij maar door!" By deze woorden bekruipt Wilfred een akelig gevoel van angst voor hij weet niet wat .Doorgaan?" roept hij. -i Waarom zou ik door gaan? Het is mijn huis, begrijp je dat dan niet? Ik woon hier " ^Kom, kom", zegt de constabel, ->maak hier nu liever geen gekheid. Als je zoo voort blijft ha meren, krijg je in een oogenblik een plein vol menschen." «Bemoei jij je met je eigen zaken," roept de ander, in toenemende opgewondenheid. ?Dat zal ik zeker als jij niet oppast," byt de agent hem toe. -Wil je doorgaan, of moet ik je...?" >>Maar luister dan toch," herneemt Rolleston, »het is geen gekheid, op mijn woord niet!" Ik woon hier. Ik kom immers van school; ze doen niet open." »Een mooie scJtool waar jij van dtian komt!" spot de agent. >Allo, maak dat je vort komt!" Rolleston's angst neemt toe. Ik wil niet, ik wil niet'" schreeuwt hij, en terwijl hij naar de deur terugvliegt, beukt hij er op als oen waan zinnige. Daar achter is bescherming, is liefde, en zy gaat niet open ! Hy' is koud en vermoeid, hij heeft honger na zijn wandeling; waarom laten zij hem buiten staan?" >Moeder!" roept hy met schorre stem, hoort u my niet, moeder ? Ik ben het, Wilfred; laat mij in!" De ander pakt hem, niet, ruw, bij den schou der, en zegt: «Luister nu eens naar mijn raad. Je bent je zelven niet, je bent op 't oogenblik een beetje in de war. Ik zou je niet graag in moeielijkheden brengen als je er mij niet toe noodzaakt. Houdt nu op met dit onzinnige spelletje, en ga naar je wezenlijke huis." sik zeg je: ik woon hier, ezel die je bent!" schreeuwt Wiltred; doodsbang dat men hem met geweld zal meenemen voor de deur geopend is. sEn ik zeg je dat het niet zoo is," buldert de agent die eindelijk zijn geduld verliest." Er woont hier niemand, heeft ook niemand ge woond, zoolang ik bij de politie ben. Gebruik je oogen als je nog niet te ver heen bent." Voor het eerst is het Rolleston alsof hij de dingen ziet zooals ze werkelyk zyn; hij kijkt het plein rond; 't is er precies zooals altijd op mistige winteravonden; het beplante gedeelte als een dof zwarte massa afstekend tegen den roodgetinten avondnevel en het licht uit de ramen der huizen grillige strepen vormend op den grond. Maar zijn eigen huis, wel ... het is donker 011 gesloten ; enkele ruiten zijn gebroken, er is een grijsachtig papier aangeplakt, dat veel op een verkoopingbiljet lijkt; de klopper is van de deur afgeschroefd ; en op de vervelooze paneelen heeft iemand woorden on karikaturen gekrabbeld die er nog niet waren toen hij dien morgen naar school ging. Kan er iets iets vreeselyks -- gebeurd zijn in dien korten tyd ? Neen, daar wil hij niet aan denken; hij wil zich niet voor niets ongerust maken. »Nu hoe is 't? ga je hoen?" vraagt de agent, na een oogenblik gewacht te hebben. Rolleston gaat met zijn rug tegen de deur staan, en houdt zich aan de deurposten vast. »Neen!" roept hij. Ik geef niets om wat jij zegt, ik geloot' je niet; ze zijn allemaal thuis, hier, zeg ik je, hier." Een uogenblik later heeft de constabel hem met zijn stevige knuisten beetgepakt en wordt hy, onder hevig verzet, het hek uitgegooid, waar een zachte vrouwenstem voor hem tnsschenbeide komt met de vraag: -Wat gebeurt hier? Och, wees niet xoo ruw met dien armen man!" ^Ik doe mijn plicht mevrouw, meer niet," /egt de dienaar der wet; »hij wil burengerucht maken." <Dat 's niet waar,' roept Wilfred, 'hij liegt! Ik wil alleen rnyn eigen huis in. on niemand schijnt mijn schellen te hooren. U denkt toch niet dat er iets gebeurd is, is 't wel ?" Het is een dame, die voor hern gepleit heeft; nu hij zich aan den greep van den agent ont worsteld en naar voren komt, ziet zij zijn gelaat en het hare wordt doodsbleek. Wilfred !" roept zij vreeselijk ontsteld. Xoo, kent u mijn naam! Dan zult u dien kerel wel willen zeggen, dat alles in orde is. Ken ik u ook? l'w stem doet mij denken aan.... goede hemel, het is.... Ethel!'' Ja," zegt zij met zachte, bevende stem, ik ben Ethel:' Hij zwy'gt een oogenblik, daarna herneemt hij langzaam: aje bent niet meer dezelfde niets is dezelfde; alles is veranderd veranderd, en.... o God, wat ben ik!': Langzaam doemt de waarheid op in het. brein, door langdurige uitspattingen beneveld en ver ward, en het laatste overblijfsel der illusie ver dwijnt. Hy weet nu dat zy'n jongensjaren, die hein zooveel geluk beloofden, voor altijd voorby zijn. Hij heeft aan een deur geklopt, welke zich nim mermeer voor hem zal openen, en de mooder, bij wie hij zijn avond wilde doorbrengen, is vele, vele jaren geleden gestorven. Met verleden, dat door een gril van het geheugen een uur lang geheel op den achtergrond was ge raakt, staat hem nu weer helder voor den geest, en hij ziet zich in zy'n jongensjaren, norsch en onvriendelijk, tot hij steeds erger wordend lang zamerhand daalt tot wat hij thans is: een lie derlijk, verloren schepsel. In het eerst is hij door den schok, het ont zettende gevoel van verlatenheid, de schaamte, in dien toestand te worden aangetroffen door de eenige vrouw die ooit een reine liefde in hem gewekt heeft, geheel overmand; terwijl hy zich aan het hek vastklemt, laat hy het hoofd op den arm zinken en barst in een hartstochtelijk, wan hopig snikken uit. Zelfs de politieagent is stil, en voelt iets van eerbied, bij wat hij begrijpt dat een tooneel is uit het treurspel van een menschenleven, ofschoon hij er voor zich zelven geen anderen uitleg aan weet te geven dan »een dronkemans vergissing." »Je kunt nu wel heengaan." zegt de dame, terwyl zij hem iets in de hand stopt. »Je ziet, ik ken dezen dezen heer. Laat hem gerust aan my over; hy zal het je niet meer lastig maken." De constabel gaat, maar houdt toch een oogje op de plek, waar dit alles gebeurt. Hy is nog niet lang weg, of Rolleston heft met een heeschen lach het hoofd omhoog; hij is niet langer in woorden en gedachten de knaap van zooeven., hij spreekt zooals men van iemand in zijn toe stand zou verwachten. 'k Herinner me nu alles weer," zegt hy'. »Jy' bent Ethel Gordon, ja, en je wou niets van me weten je hadt groot gelijk en toen ben je met mijn broer Lionel getrouwd. Je ziet, ik ben weer zoo klaar als een klok. En dus vondt je me hier tegen die deur rammelen, hé? Weet je wat het was, ik verbeeldde me dat ik weer een jongen was, en naar thuis ging om . . . bah, wat doet het er toe! Allemaal onzin, hé. Die drank doet het 'm' 'k Heb me zeker aangesteld als een gek !" Hij zegt niets, en hy duikt met de handen diep in de versleten zakken. ..-Hallo, wat's dat?"... roept hij, toen hy op iets stuit. De doos met soldaatjes, een half uur geleden gekocht, komt te voorschyn; hij houdt ze haar voor den neus met een luiden lach waaruit de diepste wanhoop klinkt. Zie je dit?" zegt hij tot haar. >Je zult erom lachen als ik je zeg dat het speelgoed is, zoo even gekocht voor ... raad eens voor wien ? . . . voor jou man !! Een slechte kerel ben ik, hé? Zal ik het je geven om voor hem mee te bren gen? Neen? Goed, hij is misschien al te groot voor die dingen, en dus, daar gaat het!" -Meteen werpt hy de doos over het hek, en met een gerinkel als van glas rollen de soldaatjes over de blauwe steenen. En nu: goeden avond!" Hij neemt met spot tende beleefdheid zy'n gedeukten hoed af. Zij tracht hem terug te houden. »Neen, Wilfred, gy. zóó niet heen. Wij wonen hier nog, Lionel en ik, in hetzelfde huis" zij wy'st hem het huis er naast, .>hy zal spoedig thuis komen. Wil je (zy kan het niet helpen dat ze even huivert by de gedachte aan zulk een gast) wil je niet binnenkomen, en op hem wachten?" -Mij in zijn armen werpen, hè? Wat zou hy blij zijn! Ik ben juist een broer waar een knap advocaat, die een goeden naam heeft, trotsch op zou zyn! Denk je wezenlijk dat 't hem pleizier zou doen? Neen, Ethel, wees niet bang; ik maak enkel gekheid. Ik zal je niet lastig vallen, dat beloof ik je. Ik ga heen". Spreek zoo niet", zegt zij, (ze kan het niet helpen dat het haar een verlichting is), «vertel mij liever; is er niets dat wy voor je doen kun nen, niets waarmee wy je kunnen helpen?" >Niets", is het trotsche antwoord, >ik heb je medelyden niet noodig. Geloof je dat ik niet zie dat je me met geen tang zou willen aan raken? 't Is nu te laat om over me te huile balken, en ik ben heel tevreden. 't Eenige wat ik je verzoek is me mijn eigen weg te laten gaan als ik naar den duivel loop. Goeien dag. 't Is vandaag Kerstmis, hè? Dat heb ik ten minste niet gedroomd. Nu, ik wensch jou en Lionel een pleizierige Kerstmis, even pleizierig als de mijne. Meer pleizierige dingen weet ik niet. te zeggen." Bij deze laatste woorden keert hy zich om en sloft het straatje in, denzelfden weg dien hy ge komen was. Ethel Rolleston staat hem een oogen blik na te kyken, en ziet hem langzaam ver dwijnen in den mist die zich om hem heen sluit. Zij heeft een gevoel als had zij een geest ge zien ; voor haar zal het hek voor het verlaten huis naast het hare altijd verbonden zy'n met de herinnering aan een verlaten schepsel, die geen huis heeft, en bij het hek heeft staan snikken. Wat den armen man zelf betreft, hy loopt. voort, tot hy bij een deur komt, die?helaas! niet voor hem gesloten bly'ft! MlllllllimilHlIlllimilU.IIMMIIMmmiMinillHHIimuilllMimi IIIIIMMIIIIimilllllllllllllJllllllllmtMMIIIHII Ueine's familieleven. H. lu het voorjaar van ISbJ verliet Heiuc uitselilaiid, nadat een //groote hand" met veel voorzorg gewenkt en een terlijnsch raadslid over Spandau de afgrijselijkste dingen verhaald had. Hij ging naar Parijs, en van uit zijn nieuwe woonplaats schrijft hij nu vooral aan zijn moeder, menigmaal echter ook aan moeder en zuster te zanten, nu en dan ook wel eens aan andere bloedverwanten, de hartelijkste brieven. Reeds de eerste brief (25 Otober 1833) luidt; jUw treuren, lieve moeder, e buitengewone ramp, mij niet te zien, in ken. . . Over de zee kan en wil ik u niet -u, volstrekt niet, anders ga ik naar Egyi wil, wan neer ge het bepaald verlaiit. -ier voor acht dagen naar Hamburg komen, x.u^t liet schan delijk nest, waar ik mijn vijanden den triomf moet gunnen, mij weer te zien en met beleedigingen te kunneu overladen."

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl