De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1893 1 januari pagina 1

1 januari 1893 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER AVI 8' WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTUS VAN MAURIK Jr. Dit nommer bevat twee bijvoegsels. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. li;4). Verschijnt eiken Zaterdagavond. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, te Amsterdam, Singel bjj de Vijzelstraat, 542. Zondag l Januari Abonnement per 3 maanden . . . . . /"1.50, fr. p. post ? 1.65 Voor Indiëper jaar ....?mail?9. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . . 0.12* Advertentiën van 1?5 regels ?1.10, elke regel meer . . . 0.20 Reclames per regel 0.40 I W H O T D. VAN VERRE EN VAN NABIJ. FEUIL LETON: Oudejaarsavond-typen" uit eene kleine Stad, door Jan van Bergen. Signalementen uit den Utrechtschen Gemeenteraad, door Jan van 't Sticht. TOONEEL EN MUZIEK: Hettooneel, door H. J. M. L. J. Veltman, door H. J. M. Muziek in de hoofdstad, door Van Milligen. Muzikale kritieken, door Van Milligen. KUNST EN LETTEREN: P. C. Hooft's ge dichten, door J. L. C. H. Meijer. VOOR DA MES, door E-e. SCHAAKSPEL. AL LERLEI. INGEZONDEN. CORRESPON DENTIE. RECLAMES. UIT Dr. GANNEF's STUDEERKAMER. PEN- EN POTLOQDKRASSEN. ADVERTENTIËN. Bijvoegsel: SCHETSJES: De oudejaarsavond van een Amsterdamsen celibatair. KUNST EN LETTEREN: De voorstellingen der Hel. AL LERLEI. ADVERTENTIËN. Htmniiiiiiiiiiiiiiiniii iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiin Ofschoon het reces der Fransche Kamer en de korte vacantie, welke de commissie van enquête in de Panama-zaak zich heeft veroorloofd, den stroom van onthullingen en beschuldigingen eenigszins hebben gestuit, gaat toch geen dag voorbij waarop geen nieuwe, ergerlijke feiten in deze jammerlijke geschiedenis aan het licht komen. Te oordeelen naar de getuigenissen, welke de in hechtenis genomen leden van den raad van beheer der Panama-maatschappij voor den rechter van instructie hebben afgelegd, en naar hetgeen omtrent de door latere huiszoekingen bekend geworden documenten is uitgelekt, zal voor minstens zeventig Kamerleden en Senatoren opheffing der par lementaire indemniteit worden gevraagd, ten einde tegen hen gerechtelijke vervolgingen te kunnen instellen. De XlXme Siècle verze kert, dat de minister van justitie Bourgeois tot dusver van den procureur-generaal reeds twee-en-dertig dergelijke aanvragen heeft ontvangen. Natuurlijk worden nog veel meer namen en nog veel hooger cijfers genoemd. De heer Andrieux beweert de bewijzen voor de omkoopbaarheid van honderd vier afgevaar digden in handen te hebben. De heer Dela_ iiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiimiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiimiiiiii OMejaarsavoiiu-typef uit eene Heine stat DOOE JAN VAN BEEGEN. Het is oudejaarsavond. De kerken zijn uit en de laatste orgeltonen zijn langs het hooge gewelf voortgerold, met een nagalm van klagende echo's. Buiten piept de sneeuw onder de voeten der kerkgangers. Het vriest hard : dikke ijsbloemen bedekken de ruiten. Arm en rijk spoedt zich naar huis : de rijke om in zijn salons een elegant ge zelschap te ontvangen, de arme om in zijn schemerig verlicht vertrekje met vrouw en kinderen van 't oud in 't nieuw te vieren. In de groote zaal van de deftige woning Van mijnheer Hofling schittert het gas; met een warmen, gelen gloed, stroomt het neer van de vergulde lustres, op het satijn van het weelderig ameublement en speelt met de regenboogkleuren in de kristallen pendeloques. In groepjes om de speeltafels gezeten, ver maakt een elegant gezelschap zich met whist en quadrille. Soms rammelen en klikklakken de ivoren fiches in de doosjes van paarlemoer, en ver heffen zich vroolijke stemmen en heldere lachjes met een toon van fijne distinctie. Tegen half elf gaan op den achtergrond de hooge deuren van elkaar en verdwijnen als coulissen in den ffand. En langs de haye sprak van minstens honderd vijftig schuldigen. Doch zeventig of tachtig is waar lijk al mér dan genoeg, om de vertegen woordiging te compromitteeren, en het is niet te verwonderen, dat de aandrang tot Kamerontbinding steeds krachtiger wordt. Intusschen zou zulk eene ontbinding weinig baten, indien de justitie niet eerst over de vraag, wie inderdaad schuldig zijn, het volle licht had verspreid. Eene lange parlemen taire vacantie is niet wel mogelijk, daar de Kamer de begrooting moet behandelen en voor het Kerstreces in der haast slechts twee douxièmes provisoires heeft toegestaan. Zoo zal men dus met de tegenwoordige Kamer wel tegen wil en dank moeten doorsukkelen. Het is niet te loochenen, dat de opportu nisten, die sedert vijftien jaren bijna onafge broken aan het bewind zijn geweest, door de Panama-onthullingen het meest worden getroffen. Zal men hieruit, zooals de heer RénéGoblet in zijn artikel »la fin d'un régime" deed, mogen afleiden, dat het met de heerschappij dezer vrij karakterlooze mid denpartij ten einde loopt ? Dat zou zeker voorbarig wezen. Het staat vast, dat een aantal opportunisten, en ook eenige leden van andere partijen, voortaan voor geen post van vertrouwen meer in aanmerking zullen komen. Maar al veroordeelen de kiezers de politieke onzedelijkheid van enkele, zelfs van vele partijgangers, daarmede is, zooals de Temps doet opmerken nog niet het dood vonnis der geheele partij uitgesproken. Voor de hervormingspolitiek van de radicalen zal voorloopig nog wel geen meerderheid te vinden zijn. De rechterzijde moet voor zoover zij zich bij de republiek heeft aangesloten, nog toonen wat zij wil en wat zij kan, en hare intransigente fractiën, de monarchisten en de bonapartisten, weten zelven het best, hoe weinig kans van slagen zelfs onder de tegenwoordige omstan digheden hunne pretendenten hebben. Het spreekt van zelf, dat de tegenstanders der republiek in dit troebele water visschen, maar visschen en vangen zijn twee. Opmerkelijk zijn de pogingen, die thans door de vijanden der opportunisten worden aangewend, om Jules Ferry bij de schandaalhistories te betrekken. Er zijn personen genoeg, aan welke men, terecht of ten on recht, den lust toeschrijft om bij deze gele genheid een beslissenden slag te slaan. Maar iiiiiiiiniiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiiMiiiiimiiiimiiMiiiiiiiiimiiiiMiiiiiu peluchen portières zien de gasten dan in den kleinen salon den schitterenden toestel van een weelderig souper. Dan gaan de gasten in paren naar de eetkamer, deftig en afgemeten: een optocht van heeren in zwarten rok en dames in kleurige costumes van zij en satijn. In 't midden van de lange tafel voor het zilveren pièce de milieu, zit Hofling met een lach van vergenoegdheid in de plooien van zijn gevulde wangen. Hij zit naast de mooie mevrouw Rijsen, een jonge weduwe; en tegen over hem zit Dina, zijn oudste dochter, die zeer ernstig kijkt, en in stilte geplaagd wordt door haar zusters, Betsy en Henriëtte, en door haar broer Frits, een Leidsch student. Mijnheer Maren, de jonge dokter, kijkt al even effen als Dientje en schijnt aan verstrooidheid te lijden, want zijn antwoor den aan majoor Knal lijken op niets, zoodat deze zich wendt tot mijnheer Langen, een Indisch controleur met verlof, en een gesprek begint over wajangs, ronggengs, opium en Chineezen. De bouillon en de oesters worden met een zekere plechtigheid genuttigd, maar met de kreeftensalade en de kippenpastei raken de tongen los. Majoor Knal snijdt den wit satijnen band van een kalkoen door en beweert, vrij onhandig, dat die mooie linten het symbool zijn van den band der vriendschap. En Frits schenkt lachend den parelenden wijn in het glas van de mooie weduwe en vertelt dan van een jolige studentenpartij. Ook Langen doet zijn best: al plukkend van een trosje rozijnen verhaalt hij van een tijgerjacht, en de meisjes luisteren, als kinderen naar een spookhistorie. En als de oude majoor een toast heeft ingesteld op de gezondheid van mijnheer en mevrouw Hofling, gaan de glazen omhoog er is niemand voor wieri n de radicalen n de conservatieven in den grond zoo bevreesd zijn, als Jules Ferry, op wien nu sedert jaren met goed gevolg de politiek van dood zwijgen is toegepast. Ferry is ongetwijfeld een der bekwaamste, zooniet de bekwaamste, onder de Fransche staatslieden. Hij is in hooge mate energiek en tot dusver heeft de laster op hem geen vat gevonden. Want het verhaal, dat de pseudo graaf Dillon hem heeft willen »lanceeren" zooals hij later Boulanger heeft gedaan, bewijst alleen, dat Dil lon in hem den man van de toekomst zag. Ferry heeft zich tot deze en dergelijke ma noeuvres nooit willen leenen, en de onver diende ongenade, waarin hij na de Langsonepisode bij het publiek is gevallen, met kalme berusting gedragen. Zijn wederoptreden zou in het buitenland, en ook door de vele re publikeinen, die van oordeel zijn dat de scheldnaam »le Tonkmois" niets beteekent en niets bewijst, zeker met ingenomenheid worden begroet. Maar Ferry blijft de man van het opportunisme, al is hij zelf eene krachtige figuur, en het is zeer te betwijfe len, of hij met eene zoo sterk gecompromit teerde partij nog iets goeds zou kunnen uit richten. De Duitsche regeering geeft door hare officieuse organen te kennen, dat zij ten opzichte van de door haar ingediende legerwet van geen afdingen wil hooren. De Norddeutsche Allgemeine Zeitung, die weer even officieus is als in de dagen van Bismarck, verdedigt het standpunt der regee ring op de meest besliste wijze, maar tevens op dien gemoedelijken toon, met die bonhoinie, door welke graaf Caprivi de zieltjes tracht te winnen, wier gevoel van eigen waarde tegen het QHOS e/jo van zijn ongemakkelijken voorganger wel eens in verzet placht te komen. De regeering zoo redeneert de Nord deutsche wordt ten onrechte beschuldigd van onbekendheid met de stemming van het volk. Zij weet maar al te goed, dat ieder voorstel tot verzwaring der militaire lasten in hooge mate impopulair is. Maar wanneer zij te kiezen heeft tusschen twee kwaden: ontevredenheid in het binnenland en on macht tegenover het buitenland, dan kan hare keuze niet twijfelachtig zijn. Zij mag niet langer het voortbestaan gedoogen van een toestand, die de veiligheid van het met een geroep van vriendelijke stemmen en een lief geknik van gastheer en gastvrouw. Maar een bediende heeft mevrouw iets toegefluisterd en zij is ongemerkt den salon uitgegaan, met iets ernstigs in haar goedige oogen. Als ze in de gang komt, vindt ze een armoedig maar zindelijk gekleed vrouwtje op de mat staan. »Wel, Keetje, wat kom jij nog zoo laat doen ?" vraagt ze. Keetje is een oude werkmeid van mevrouw Hofling, ze heeft haar zes jaar lang »eerlijk en trouw" gediend. Maar toen is een jong leidekker gekomen, die dol verliefd op haar was en haar trouwde. Dat is al twaalf jaar geleden en Keetje heeft iri dien tijd een huis vol kinderen gekregen : vier jongens en twee meisjes. Ze heeft in dien tijd veel getobd en veel armoede geleden! Niet altijd was er werk voor haar man, en voor haar was ook niet altijd wat te verdienen. En nu is haar man, zes weken geleden, van een lad der gevallen en heeft ernstige inwendige kneuzingen gekregen. Dat heeft het water aan de lippen gebracht. In drie dagen heeft Keetje niets gegeten dan een homp rogge brood en wat aardappelen met zout. Haar kinderen vroegen haar daar straks om brood en ze had het niet; haar inan klaagde over koude en ze had geen enkelen turf meer in den bak. Haar laatste geld ging op voor een beetje olie in de larnp. Op elkaar ge kropen zaten de kinderen om de koude kachel en lieten haar geen rust met klach ten over honger. Toen was ze radeloos ge worden. Maar eensklaps was de gedachte in haar opgekomen, om haar vroegere mevrouw te ver tellen van haar ellende. Wel een kwartier lang had ze buiten, in de kou en de sneeuw, op en neer geloopen, omdat ze niet durfde aanschellen. Eindelijk durfde ze. Toen rijk in de waagschaal stelt. Zeker zou het haar gemakkelijker *ijn, voor hare versterking van 's lands w erkracht de toe stemming der volksvertegenwoordiging te verkrijgen, indien zij wachj|p tot een dadelijk gevaar dreigde. Maar dat 'l.m onverantwoor delijk zijn te meer omdat rte hervormingep, welke zij op het oog heeft, veel tijd zullen kosten. Van afdingen op hut door de regee ring gevraagde kan geen sprake meer zijn. Want de regeering is in hare concessiën aan de wenschen der natie reeds zoo ver gegaan als zij maar eenigszins kon; zij heeft immers in haar ontwerp den twetjarigen diensttijd toegestaan niet slechts ?? or de infanterie,maar ook voor de technisci e wapenen. Mér kon men toch waarlijk n;eu verlangen. Zal dit non possumuts van de regeering verbetering brengen in (>?> bestaande span ning ? Waarschijnlijk is niet, want alle partijen hebben het le^, werp, zoo als het daar ligt, onaannemeli'k genoemd. Eene aftreding van den hèprivi zou in dit geval niets baten , dat achter hem een machtiger p sid staat en dat zijn opvolger wee e instructies zou krijgen als hij. E schijnt geen.» andere oplossing der logelijk, dan rf eene ontbinding van l ent. Met die mogelijkheid houden d. bladen reeds rekening; feitelijk is ue verKiezmgscampagne voor een nieuwen Rijksdag al geopend. De spreuk »behoed mij voor mijn vrienden; met mijn vijanden zal ik het zelf wel klaar spelen" raogen de lersehe Home Rulers meer dan ooit tot hun lijfspreuk maken. De dynamiet-aanslag te Dublin, gepleegd korten tijd na de opheffing der dwangwet en enkele weken vóór de indiening --an het Home Ruk ontwerp, is "eene bittere teleurstelling voor allen, die het met Ierland goed meenen en zal misschien een onoverkomelijke hinder paal worden voor de vervulling hunner wen schen. Hoogstwaarschijnlijk heeft men hier te doen met de misdadige, dweepzieke secte van samenzweerders, die onder de namen van Fenians en van Clan na-Gael reeds zooveel onheil heeft gesticht. Deze lieden zijn gewend in het duister te werken en voor geen misdaad terug te deinzen. Elk hunner aanslagen is koren op den molen van de Unionisten en van de voorstanders eener uitzonderingswetgeving. T!et baat niet of de lllllllllllllllllllllllllllMIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIÏlihir'imiimillllllllllllllllllHIIIIM had ze nog een woordenwisseling met den huisknecht, die haar wegjagen wilde, maar ze zette den voet tusschen de deur en smeekte zoo lang tot hij eindelijk ging. Snikkend valt Keetje neer op de groene bank, waarop* ze vroe^*"1 wel eens gezeten heeft; maar toen als een frissche, jonge vrouw met schitterende oogen en gevulde wangen. Nu lijkt ze een oud vrouwtje, hoe wel ze pas achtendertig jaar is. Haar snikken dringt door tot de gastea en weldra zijn Dina en Frits in de gang en zien het arme Keetje, die ze nog kennen uit hun jeugd, en die in zvijm is gevallen, uit geput door lange ontbering en bange zorg, »Breng ze naar de keuken, Frits," zegt mevrouw. »Ik zal ze naar binnen brengen in de eetzaal: voor de meiden zou ze zich scha men ; en binnen kan Maren haar helpen." En met den lichten last in zijn armen komt de student de eetzaal binnen en zet Keetje in een fauteui). Waarom niet ? Vroeger heeft ze hem ook wel gedragen! Dokter Maren doet ru alles wat hij kan, om de levensgeesten w ;er op te wekken, en 't gelukt hem, dank zij den wijn, dien hij tusschen de bleeke lij >per, -giet en de warmte, die haar zoo heerlijk omgeeft. Niet lang duurt het of Keetje tast met gretige handen toe en eet van de heerlijke dingen, die ze nog keot van vroeger. Maar veel eet ze niet, w nt ze denkt aan haar kinderen en vraagt fluisterend aan Dina, of ze het overschot m :e mag nemen. Maar Henriëtte komt aandragen met een mand en nu pakken zij en Dina heele stukken in den korf: heerlijke stukken vleesch en schotels met gerechten, waarvan de kinderen alleen gehoord hebben in hun sprookjes op school. En met dien schat spoedt Keetje zich

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl