Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER
AVI 8'
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTUS VAN MAURIK Jr.
Dit nommer bevat twee bijvoegsels.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. li;4).
Verschijnt eiken Zaterdagavond.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, te Amsterdam,
Singel bjj de Vijzelstraat, 542.
Zondag l Januari
Abonnement per 3 maanden . . . . . /"1.50, fr. p. post ? 1.65
Voor Indiëper jaar ....?mail?9.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . . 0.12*
Advertentiën van 1?5 regels ?1.10, elke regel meer . . . 0.20
Reclames per regel 0.40
I W H O T D.
VAN VERRE EN VAN NABIJ. FEUIL
LETON: Oudejaarsavond-typen" uit eene kleine
Stad, door Jan van Bergen. Signalementen uit
den Utrechtschen Gemeenteraad, door Jan van
't Sticht. TOONEEL EN MUZIEK:
Hettooneel, door H. J. M. L. J. Veltman, door H.
J. M. Muziek in de hoofdstad, door Van
Milligen. Muzikale kritieken, door Van Milligen.
KUNST EN LETTEREN: P. C. Hooft's ge
dichten, door J. L. C. H. Meijer. VOOR DA
MES, door E-e. SCHAAKSPEL. AL
LERLEI. INGEZONDEN. CORRESPON
DENTIE. RECLAMES. UIT Dr.
GANNEF's STUDEERKAMER. PEN- EN
POTLOQDKRASSEN. ADVERTENTIËN.
Bijvoegsel: SCHETSJES: De oudejaarsavond
van een Amsterdamsen celibatair. KUNST EN
LETTEREN: De voorstellingen der Hel. AL
LERLEI. ADVERTENTIËN.
Htmniiiiiiiiiiiiiiiniii
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiin
Ofschoon het reces der Fransche Kamer
en de korte vacantie, welke de commissie
van enquête in de Panama-zaak zich heeft
veroorloofd, den stroom van onthullingen en
beschuldigingen eenigszins hebben gestuit,
gaat toch geen dag voorbij waarop geen
nieuwe, ergerlijke feiten in deze jammerlijke
geschiedenis aan het licht komen.
Te oordeelen naar de getuigenissen, welke
de in hechtenis genomen leden van den raad
van beheer der Panama-maatschappij voor
den rechter van instructie hebben afgelegd,
en naar hetgeen omtrent de door latere
huiszoekingen bekend geworden documenten
is uitgelekt, zal voor minstens zeventig
Kamerleden en Senatoren opheffing der par
lementaire indemniteit worden gevraagd, ten
einde tegen hen gerechtelijke vervolgingen
te kunnen instellen. De XlXme Siècle verze
kert, dat de minister van justitie Bourgeois
tot dusver van den procureur-generaal reeds
twee-en-dertig dergelijke aanvragen heeft
ontvangen.
Natuurlijk worden nog veel meer namen
en nog veel hooger cijfers genoemd. De heer
Andrieux beweert de bewijzen voor de
omkoopbaarheid van honderd vier afgevaar
digden in handen te hebben. De heer
Dela_ iiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiimiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiimiiiiii
OMejaarsavoiiu-typef uit eene Heine stat
DOOE
JAN VAN BEEGEN.
Het is oudejaarsavond. De kerken zijn uit
en de laatste orgeltonen zijn langs het hooge
gewelf voortgerold, met een nagalm van
klagende echo's.
Buiten piept de sneeuw onder de voeten
der kerkgangers. Het vriest hard : dikke
ijsbloemen bedekken de ruiten.
Arm en rijk spoedt zich naar huis :
de rijke om in zijn salons een elegant ge
zelschap te ontvangen, de arme om in zijn
schemerig verlicht vertrekje met vrouw en
kinderen van 't oud in 't nieuw te vieren.
In de groote zaal van de deftige woning
Van mijnheer Hofling schittert het gas; met
een warmen, gelen gloed, stroomt het neer
van de vergulde lustres, op het satijn van
het weelderig ameublement en speelt met
de regenboogkleuren in de kristallen
pendeloques.
In groepjes om de speeltafels gezeten, ver
maakt een elegant gezelschap zich met whist
en quadrille.
Soms rammelen en klikklakken de ivoren
fiches in de doosjes van paarlemoer, en ver
heffen zich vroolijke stemmen en heldere
lachjes met een toon van fijne distinctie.
Tegen half elf gaan op den achtergrond
de hooge deuren van elkaar en verdwijnen
als coulissen in den ffand. En langs de
haye sprak van minstens honderd vijftig
schuldigen. Doch zeventig of tachtig is waar
lijk al mér dan genoeg, om de vertegen
woordiging te compromitteeren, en het is
niet te verwonderen, dat de aandrang tot
Kamerontbinding steeds krachtiger wordt.
Intusschen zou zulk eene ontbinding weinig
baten, indien de justitie niet eerst over de
vraag, wie inderdaad schuldig zijn, het volle
licht had verspreid. Eene lange parlemen
taire vacantie is niet wel mogelijk, daar de
Kamer de begrooting moet behandelen en
voor het Kerstreces in der haast slechts
twee douxièmes provisoires heeft toegestaan.
Zoo zal men dus met de tegenwoordige
Kamer wel tegen wil en dank moeten
doorsukkelen.
Het is niet te loochenen, dat de opportu
nisten, die sedert vijftien jaren bijna onafge
broken aan het bewind zijn geweest, door
de Panama-onthullingen het meest worden
getroffen. Zal men hieruit, zooals de heer
RénéGoblet in zijn artikel »la fin d'un
régime" deed, mogen afleiden, dat het met
de heerschappij dezer vrij karakterlooze mid
denpartij ten einde loopt ? Dat zou zeker
voorbarig wezen. Het staat vast, dat een
aantal opportunisten, en ook eenige leden
van andere partijen, voortaan voor geen post
van vertrouwen meer in aanmerking zullen
komen. Maar al veroordeelen de kiezers de
politieke onzedelijkheid van enkele, zelfs van
vele partijgangers, daarmede is, zooals de
Temps doet opmerken nog niet het dood
vonnis der geheele partij uitgesproken. Voor
de hervormingspolitiek van de radicalen zal
voorloopig nog wel geen meerderheid te
vinden zijn. De rechterzijde moet voor
zoover zij zich bij de republiek heeft
aangesloten, nog toonen wat zij wil en
wat zij kan, en hare intransigente
fractiën, de monarchisten en de bonapartisten,
weten zelven het best, hoe weinig kans van
slagen zelfs onder de tegenwoordige omstan
digheden hunne pretendenten hebben. Het
spreekt van zelf, dat de tegenstanders der
republiek in dit troebele water visschen,
maar visschen en vangen zijn twee.
Opmerkelijk zijn de pogingen, die thans
door de vijanden der opportunisten worden
aangewend, om Jules Ferry bij de
schandaalhistories te betrekken. Er zijn personen
genoeg, aan welke men, terecht of ten on
recht, den lust toeschrijft om bij deze gele
genheid een beslissenden slag te slaan. Maar
iiiiiiiiniiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiiMiiiiimiiiimiiMiiiiiiiiimiiiiMiiiiiu
peluchen portières zien de gasten dan in
den kleinen salon den schitterenden toestel
van een weelderig souper.
Dan gaan de gasten in paren naar de
eetkamer, deftig en afgemeten: een optocht
van heeren in zwarten rok en dames in
kleurige costumes van zij en satijn.
In 't midden van de lange tafel voor het
zilveren pièce de milieu, zit Hofling met een
lach van vergenoegdheid in de plooien van
zijn gevulde wangen. Hij zit naast de mooie
mevrouw Rijsen, een jonge weduwe; en tegen
over hem zit Dina, zijn oudste dochter, die
zeer ernstig kijkt, en in stilte geplaagd wordt
door haar zusters, Betsy en Henriëtte, en
door haar broer Frits, een Leidsch student.
Mijnheer Maren, de jonge dokter, kijkt
al even effen als Dientje en schijnt aan
verstrooidheid te lijden, want zijn antwoor
den aan majoor Knal lijken op niets, zoodat
deze zich wendt tot mijnheer Langen, een
Indisch controleur met verlof, en een gesprek
begint over wajangs, ronggengs, opium en
Chineezen.
De bouillon en de oesters worden met een
zekere plechtigheid genuttigd, maar met de
kreeftensalade en de kippenpastei raken de
tongen los.
Majoor Knal snijdt den wit satijnen band van
een kalkoen door en beweert, vrij onhandig, dat
die mooie linten het symbool zijn van den band
der vriendschap. En Frits schenkt lachend
den parelenden wijn in het glas van de
mooie weduwe en vertelt dan van een jolige
studentenpartij.
Ook Langen doet zijn best: al plukkend
van een trosje rozijnen verhaalt hij van een
tijgerjacht, en de meisjes luisteren, als
kinderen naar een spookhistorie.
En als de oude majoor een toast heeft
ingesteld op de gezondheid van mijnheer en
mevrouw Hofling, gaan de glazen omhoog
er is niemand voor wieri n de radicalen n
de conservatieven in den grond zoo bevreesd
zijn, als Jules Ferry, op wien nu sedert
jaren met goed gevolg de politiek van dood
zwijgen is toegepast. Ferry is ongetwijfeld
een der bekwaamste, zooniet de bekwaamste,
onder de Fransche staatslieden. Hij is in
hooge mate energiek en tot dusver heeft de
laster op hem geen vat gevonden. Want
het verhaal, dat de pseudo graaf Dillon hem
heeft willen »lanceeren" zooals hij later
Boulanger heeft gedaan, bewijst alleen, dat Dil
lon in hem den man van de toekomst zag.
Ferry heeft zich tot deze en dergelijke ma
noeuvres nooit willen leenen, en de onver
diende ongenade, waarin hij na de
Langsonepisode bij het publiek is gevallen, met kalme
berusting gedragen. Zijn wederoptreden zou
in het buitenland, en ook door de vele re
publikeinen, die van oordeel zijn dat de
scheldnaam »le Tonkmois" niets beteekent
en niets bewijst, zeker met ingenomenheid
worden begroet. Maar Ferry blijft de man
van het opportunisme, al is hij zelf eene
krachtige figuur, en het is zeer te betwijfe
len, of hij met eene zoo sterk gecompromit
teerde partij nog iets goeds zou kunnen uit
richten.
De Duitsche regeering geeft door hare
officieuse organen te kennen, dat zij ten
opzichte van de door haar ingediende
legerwet van geen afdingen wil hooren. De
Norddeutsche Allgemeine Zeitung, die weer
even officieus is als in de dagen van
Bismarck, verdedigt het standpunt der regee
ring op de meest besliste wijze, maar tevens
op dien gemoedelijken toon, met die
bonhoinie, door welke graaf Caprivi de zieltjes
tracht te winnen, wier gevoel van eigen
waarde tegen het QHOS e/jo van zijn
ongemakkelijken voorganger wel eens in verzet
placht te komen.
De regeering zoo redeneert de Nord
deutsche wordt ten onrechte beschuldigd
van onbekendheid met de stemming van het
volk. Zij weet maar al te goed, dat ieder
voorstel tot verzwaring der militaire lasten
in hooge mate impopulair is. Maar wanneer
zij te kiezen heeft tusschen twee kwaden:
ontevredenheid in het binnenland en on
macht tegenover het buitenland, dan kan
hare keuze niet twijfelachtig zijn. Zij mag
niet langer het voortbestaan gedoogen van
een toestand, die de veiligheid van het
met een geroep van vriendelijke stemmen
en een lief geknik van gastheer en gastvrouw.
Maar een bediende heeft mevrouw iets
toegefluisterd en zij is ongemerkt den salon
uitgegaan, met iets ernstigs in haar goedige
oogen. Als ze in de gang komt, vindt ze een
armoedig maar zindelijk gekleed vrouwtje op
de mat staan.
»Wel, Keetje, wat kom jij nog zoo laat
doen ?" vraagt ze.
Keetje is een oude werkmeid van mevrouw
Hofling, ze heeft haar zes jaar lang
»eerlijk en trouw" gediend. Maar toen is een
jong leidekker gekomen, die dol verliefd op
haar was en haar trouwde. Dat is al twaalf
jaar geleden en Keetje heeft iri dien tijd een
huis vol kinderen gekregen : vier jongens en
twee meisjes. Ze heeft in dien tijd veel getobd
en veel armoede geleden! Niet altijd was
er werk voor haar man, en voor haar was
ook niet altijd wat te verdienen. En nu is
haar man, zes weken geleden, van een lad
der gevallen en heeft ernstige inwendige
kneuzingen gekregen. Dat heeft het water
aan de lippen gebracht. In drie dagen heeft
Keetje niets gegeten dan een homp rogge
brood en wat aardappelen met zout. Haar
kinderen vroegen haar daar straks om brood
en ze had het niet; haar inan klaagde over
koude en ze had geen enkelen turf meer in
den bak. Haar laatste geld ging op voor
een beetje olie in de larnp. Op elkaar ge
kropen zaten de kinderen om de koude
kachel en lieten haar geen rust met klach
ten over honger. Toen was ze radeloos ge
worden.
Maar eensklaps was de gedachte in haar
opgekomen, om haar vroegere mevrouw te ver
tellen van haar ellende. Wel een kwartier
lang had ze buiten, in de kou en de sneeuw,
op en neer geloopen, omdat ze niet durfde
aanschellen. Eindelijk durfde ze. Toen
rijk in de waagschaal stelt. Zeker zou
het haar gemakkelijker *ijn, voor hare
versterking van 's lands w erkracht de toe
stemming der volksvertegenwoordiging te
verkrijgen, indien zij wachj|p tot een dadelijk
gevaar dreigde. Maar dat 'l.m onverantwoor
delijk zijn te meer omdat rte hervormingep,
welke zij op het oog heeft, veel tijd zullen
kosten. Van afdingen op hut door de regee
ring gevraagde kan geen sprake meer zijn.
Want de regeering is in hare concessiën aan
de wenschen der natie reeds zoo ver gegaan
als zij maar eenigszins kon; zij heeft immers
in haar ontwerp den twetjarigen diensttijd
toegestaan niet slechts ?? or de
infanterie,maar ook voor de technisci e wapenen. Mér
kon men toch waarlijk n;eu verlangen.
Zal dit non possumuts van de regeering
verbetering brengen in (>?> bestaande span
ning ? Waarschijnlijk is niet, want alle
partijen hebben het le^, werp, zoo als
het daar ligt, onaannemeli'k genoemd. Eene
aftreding van den hèprivi zou in
dit geval niets baten , dat achter
hem een machtiger p sid staat en
dat zijn opvolger wee e instructies
zou krijgen als hij. E schijnt geen.»
andere oplossing der logelijk, dan rf
eene ontbinding van l ent. Met die
mogelijkheid houden d. bladen reeds
rekening; feitelijk is ue verKiezmgscampagne
voor een nieuwen Rijksdag al geopend.
De spreuk »behoed mij voor mijn vrienden;
met mijn vijanden zal ik het zelf wel klaar
spelen" raogen de lersehe Home Rulers meer
dan ooit tot hun lijfspreuk maken. De
dynamiet-aanslag te Dublin, gepleegd korten
tijd na de opheffing der dwangwet en enkele
weken vóór de indiening --an het Home Ruk
ontwerp, is "eene bittere teleurstelling voor
allen, die het met Ierland goed meenen en
zal misschien een onoverkomelijke hinder
paal worden voor de vervulling hunner wen
schen. Hoogstwaarschijnlijk heeft men hier te
doen met de misdadige, dweepzieke secte
van samenzweerders, die onder de namen
van Fenians en van Clan na-Gael reeds
zooveel onheil heeft gesticht. Deze lieden
zijn gewend in het duister te werken en voor
geen misdaad terug te deinzen. Elk hunner
aanslagen is koren op den molen van de
Unionisten en van de voorstanders eener
uitzonderingswetgeving. T!et baat niet of de
lllllllllllllllllllllllllllMIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIÏlihir'imiimillllllllllllllllllHIIIIM
had ze nog een woordenwisseling met
den huisknecht, die haar wegjagen wilde,
maar ze zette den voet tusschen de deur en
smeekte zoo lang tot hij eindelijk ging.
Snikkend valt Keetje neer op de groene
bank, waarop* ze vroe^*"1 wel eens gezeten
heeft; maar toen als een frissche, jonge
vrouw met schitterende oogen en gevulde
wangen. Nu lijkt ze een oud vrouwtje, hoe
wel ze pas achtendertig jaar is.
Haar snikken dringt door tot de gastea
en weldra zijn Dina en Frits in de gang en
zien het arme Keetje, die ze nog kennen uit
hun jeugd, en die in zvijm is gevallen, uit
geput door lange ontbering en bange zorg,
»Breng ze naar de keuken, Frits," zegt
mevrouw.
»Ik zal ze naar binnen brengen in de
eetzaal: voor de meiden zou ze zich scha
men ; en binnen kan Maren haar helpen."
En met den lichten last in zijn armen
komt de student de eetzaal binnen en zet
Keetje in een fauteui). Waarom niet ?
Vroeger heeft ze hem ook wel gedragen!
Dokter Maren doet ru alles wat hij kan,
om de levensgeesten w ;er op te wekken, en
't gelukt hem, dank zij den wijn, dien hij
tusschen de bleeke lij >per, -giet en de warmte,
die haar zoo heerlijk omgeeft.
Niet lang duurt het of Keetje tast met
gretige handen toe en eet van de heerlijke
dingen, die ze nog keot van vroeger. Maar
veel eet ze niet, w nt ze denkt aan haar
kinderen en vraagt fluisterend aan Dina, of
ze het overschot m :e mag nemen. Maar
Henriëtte komt aandragen met een mand
en nu pakken zij en Dina heele stukken in
den korf: heerlijke stukken vleesch en
schotels met gerechten, waarvan de kinderen
alleen gehoord hebben in hun sprookjes op
school.
En met dien schat spoedt Keetje zich