Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Na. 810
lersche fractiën alle
medeplichen verantwoordelijkheid voor
?aanslagen afwijzen. De
ding feeeft .een achok gekregen.,
?zich niet zoo licht zal
heretelTooraiizichten voor Gladstone's
"ontwerp, die toch al niet
schitjn, zijn aanmerkelijk slechter
ge
niiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiii iiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiii
«ten uit den Utrechtscheu
Gemeenteraad
DOOR
JAN VAN 'T STICHT.
heeren P ij pers en Jhr. van Asch
. van W y c k.
gemeenteraadsleden, bekwaam voor hun
gezond lichaamsgestel en fatsoenlijk
j;; voorzien van goede, door een
comohderzochte papieren; eenigszins bekend
zaken; allebei schandalig
verdraagr5»R 'YTJJ ran eterken drank en voorts heide
t «Herlei andere
gemeenteraadschappeWbapi
.alsoo tal van punten van overeenkomst
j beide vroede mannen, maar niet
is het aantal, waarin zij zich
ken,T»n elkander onderscheiden.
laatste aangaat, valt bij een eerste
met deze beide raadsleden al dadelijk
Oog, dat de heer Pypers is: een
raadslidwerkman en de heer van Asch van
l tot raadslid gekozen jonkheer. Beiden
flie omstandigheid ten zeerste overtuigd
.er büjkbaar trotsch op ; ieder op zijne
wjjze.
rel Pjjpers als van Asch van Wijck
»gezjch vereerd" door het vertrouwen hunner
_ irs, maar de eerste heeft daarbij het
dat h\j boven zijne standgenooten in vele
ihien nitstak en daardoor de aandacht op
gevestigd en het vertrouwen der kiezers
ven heeft; terwyl de ander niet ijdel genoeg
i «ich dit te verbeelden, doch veeleer het
toevertrouwd mandaat als een aangeboren
beschouwt y- or hem, een man van Gods
reeds ter wereld gekomen met een titel,
hém boven anderen verhief, ofschoon hij even
j Blpeloos in de luiers lag als Pijpers.
t verjchil van levensbeschouwing als men
zoo noemen mag blijkt ten duidelijkste
het optreden der beide heeren.
*Pjjpers bijvoorbeeld is altyd prompt op tijd
stadhuize, en men legge dit niet uit, alsof
t.hem te doen ware om het presentiegeld' van
galden vijftig cents machtig te worden ; want
zou dit verwijt ook verreweg het grootste
_, ^jpdeelte der raadsleden treffen en daaronder vele
jv*j|pderen, die vóór de invoering van het presentie
lid nog wel eens op zich laten wachten. Maar
is niet enkel op tijd ten Stadhuize, maar
Raadzaal, ofschoon hij daar veelal moeder
' Biel alleen zit en zich houdt alsof hij luistert
? het voorlezen der notulen van den secretaris
?jjl zjjne medeleden zich met luid gebabbel
d* antichambre »onledig" houden. Van dat
nbreeren in het gezelschap van al die
houdt de heer Pijpers blijkbaar nog niet.
ontbreken nog die vrijheid en gemakkei
ijkvan beweging, die voor zoo'n familiaar
praatje noodig zijn: hij begrijpt al past
wel op het te zeggen dat hij door de
en nog te veel als een «noodzakelijk kwaad"
dt beschouwd en dat gevoel drukt hem en
t hem met zijn houding een weinig verlegen.
( Want het moet gezegd worden, de heer Pijpers
" nt een te fatsoenlijk man om zich maar
bruop den voorgrond te dr.ingen, denkende:
z^jn ook maar Raadsleden! Hij wordt nog
llllllliilllllimilllllllllilllllllillimiiiiliiiiiiiiiimiiniiiii
Aldoor de donkere, koude straten naar huis.
Maar dit is voor Frits niet genoeg. Met
en schaaltje half gedekt door een servet
JSaat hij bij de gasten rond en fluistert
ge"'Üeimzinnig. Dan lachen allen om het mooie
11 «rmenbusje maar tasten tegelijk in hun zak. Als
ig rond geweest is, ook bij zijn zusters en zijn
" "vider, gooit hij er zelf nog wat bij.... en over
een paar dagen kan Keetje al haar pandjes
uit den lommerd halen, zich en haar man
*weer warm kleeden en voorloopig heeft
'M eten genoeg, voor de hongerige magen.
'""JUs het twaalf uur slaat, is het in de
-ffiooie woning van Hofling een tijdlang
» *en handschudden en feliciteeren, dat men
*É6 wereld zou houden voor een paradijs vol
> -tevreden menschjes. En de geestdrift stijgt
1 ten top als de gastheer met groote
deftig'" Ji«id de verloving aankondigt van Dr. Otto
Maren en Mina Hofling.
Maar ook in het huisje, waar Keetje
woont, klinken op dat uur vroolijke stem
men van kinderen en stijgt een bede op
voor mevrouw Hofling en al de haren...
* *
Terwijl in hel verlichte zalen het vuur
oog opvlamt in den open Engelschen
'haard, snort het potkacheltje in het
woon vertrek van Hendrik Sloot,
schrijnwerkersknecht en vader van vijf kinderen.
Twee zijn naar bed en een, die wilde op
blgven, om het vader en moeder af te
win;D»B, zit te dommelen achter de kachel, bijna
^ onzichtbaar door de schaduw, in de hoeken
?yan het vertrek. De beide oudsten, een
meisje van veertien en een jongen van elf,
zitten mee aan tafel tusschen de oude groot
moeder die, hoewel gezond van hart, niet meer
loopen kan, en oom Dorus, die machinist
is op een tram en ongetrouwd en daarom
«een trek had om op zijn zolderkamertje te
?aan zitten «koekeloeren'' op oudejaarsavond.
baheerscht door dat traditioneel gevoel van ont
zag laten wij liever zeggen van beschroomd- ,
heid dat de tegenwoordigheid van maatschap- :
pelijk hooger geplaatsten in den regel aan anderen :
inboezemt en dat die anderen haast even moeilijk
schijnen te kunnen uitschudden als godsdienstige
twijfelaars het geloof aan eene Hoogere macht, i
Daarom is de heer Pijpers dan ook maar hlij als j
hy zit. Daar, op dien groenen zetel, heeft hij ge
lijke rechten als alle Jonkheeren, Barons, Mrs.,
Drs. en Profs.; daar behoeft hij slechts te zeggen
wat hij te voren behoorlijk heeft overwogen en
moet men naar hem luisteren zoo goed als naar
Jhr. van Asch van Wijck want ook hij staat
daar onder de hqoge bescherming van den voor
zitter.
De heer van Asch van Wijck daarentegen is
byna nooit op zij a tijd, wat men ook niet aan
het presentiegeld gelieve te wijten, doch aan de
zittingen van de arrondissements-rechtbank, waar
van de jonkheer lid is en die meestal samen
vallen met de zittingen van den gemeenteraad.
Doch wanneer het einde der terechtzitting hem
toelaat lij het begin der raadsvergadering tegen
woordig te zijn, dan ontbreekt de heer van Asch
van Wijck ook daarbij niet. Hoe hy zich in de
antichambre houdt, is, ondanks de openstaande
deuren, een geheim, alleen door de boden of
kamerbewaarders te doorgronden; want onder
het verwarde geruisch van al die stemmen is
geen enkel geluid, ook dat van den heer van
Asch van Wyck niet, te herkennen. Doch zijne
houding zal daar ontwijfelbaar wel onberispelijk
z\jn, onberispelijk als de geheele persoon. Straks,
als een zacht hamerklopje van den voorzitter de
heeren naar binnen roept, komt ook de jonkheer
en verschijnt in de opening van de hooge deur. En
ofschoon er wel twee zulke raadsleden, op eikaars
schouders staande, zonder bukken door die deur
zouden kunnen binnentreden, maakt de heer van
Asch van Wijck toch den gewenschten indruk. On
der de twee eerste schreden, die hij in de zaal doet,
verdwijnt zijn helderwitte zakdoek van vóór zijn
opgeklaard gelaat in de diepte van zijn achter
jaszak. Den verderen afstand naar ziju zitplaats
legt hij af met een gelaatsuitdrukking en met
een afgemeten deftigen tred, die de
indrukshulpmiddelen, welke hem in de rechtszaal ten
dienste staan toga en bef meer dan ver
goeden. Met eene lichte buiging voor den voor
zitter neemt hij zijne plaats in, wisselt een korten
groet met zijn buurman, den heer Koker, doch
treedt in geene verdere familiariteiten met dezen.
Dan kijkt hij, even over zijn zwart kneveltje strij
kende, de zaal rond en onveranderd blijft verder
den geheelen middag zijn zachtmoedig gelaat. Niets
ontsnapt aan zijne aandacht, zelfs de kleinste
kleinigheden en deze vooral niet. Hij is
van den beginne tot aan het slot uiterst parle
mentair in zijne vormen en uitdrukkingen. Hij
blijft zichzelven volkomen meester. Hij zegt !
wel eens een enkele maal dat hij over iets
verbaasd is, maar naar zijn gezicht te
oordeelen, zou men meenen, dat hij deze gewaarwor
ding alleen van hooren zeggen kent. En als hij
bij de behandeling van eeue of andere zaak om
inlichtingen vraagt, is men ook geneigd te den
ken dat hij dit maar voor den vorm doet en dat
hij er eigenlijk alles al van weet. Eu in vuur ge
raken ! . . . . Ik heb hem eens eenmaal hooren
zeggen, dat hij dit deed; hij'zeide dit trouwens
met andere meer parlementaire woorden; hij
voelde er namelijk iets voor! Maar och, lieve
Hemel! wat een vuur was dat! Als Pijpers in
lichte laaie staat, dan is er bij Asch van Wijck
nog maar een licht binnenbrandje, dat zelfs jhr.
van Weede wel alleen in staat zou ziju te
blusschen met een slang op de waterleiding!
In .én woord, wanneer men over de beide
raadsladen, die we behandelen, een oordeel zouden j
moeten uitspreken, dan zou het dit zijn: Pijpers
gevoolt zioh te weinig, en van Asch van Wijck
te veel >>heer."
Dat is nu wel, juist in den tegenwoordigen tijd,
in het algemeen het getrouwe beeld van vele
collegiën, zoodat men met eenigen grond ver
wachten mag, dat dit verschil, in het «voelen"
vooral, weldra zal verdwenen zijn, (want zulke
dingen worden met den dag beter, evenals het
te jong zijn), maar in afwachting van die gulden
dagen, die hier in Utrecht nog wel een poosje
kunnen uitblijven, zou het misschien niet
ongewenscht zijn, indien de beide partijen maar vast
begonnen om die eigenschappen, die hen te veel
van elkaar verwijderd houden, af te leggen.
Pijpers verdient al bewondoring genoeg om den
moed, waarop hij in ons afgemeten deftige Utrecht
als pionier van de nieuwe richting heeft durven
optreden.
Nog zijn er een paar buren, man en
vrouw, menschen zonder kinderen, die het
zonde vinden, om op zoo'n avond als deze i
als »twee oude sijzen" bij mekaar te gaan
zitten.
Oom Dorus tracteert op een flesch pons,
die Pietje erg lekker vindt, hoewel hij eerst
meende, dat het raapolie was. Er ontstaat
een kleine kibbelpartij tusschen Sloot en
zijn buurman, den lefcterzetter, over de
vraag, of men zeggen moet pons of punch.
Maar oom Dorus vindt dat allemaal
letterzifterij en buurvroviw zegt. dat het haar niet
schelen kan, hoe het goedje heet: »als ze het
maar te drinken krijgt.'" Buurvrouw, die
niet wil klaploopen, heeft gezorgd voor mooie
Spaansche kastanjes, die vrouw Sloot bezig
is met een pollepel in een ijzeren pot om te
roeren.
Ouder het pellen der kastanjes en het slur
pen van kleine teugjes pons vertelt de ma- j
chinist van een ongeluk met een tram, dat
zeker gebeurd zou zijn, als hij niet zoo wak- !
ker was geweest; en buurvrouw verhaalt j
van een geval van hekserij en weet als de
zuivere waarheid mee te deelen, dat sommige
heksen hun slachtoffers pijnigen door met
een stopnaald te prikken in een speldekussen,
waarin zaad zit van kroontjeskruid: »zoorlra
ze dan driemaal zeggen: ik mik, ik pik! :
voelen de menschen, die ze beheksen willen, j
de steken in der hartkuil."
Als de meeste nieuwtjes verteld zijn, gaan
ze een potje kaarten. Dat duurt voort met
veel ambitie tot halftwaalf, maar dan wor
den er allerlei bokken geschoten, doordat
ieder om de minuut op de ouderwetsche klok
kijkt. Eindelijk zegt grootmoeder, op een j
oogenblik, dat men aan 't kibbelen is over
de vraag, of oom Dorus de drie, die hij '
roemde, wel getoond beeft
«Kinderen, allemaal een zalig nieuwjaar! \
TOON
Het Tooneel.
In het //Salon" De reis naar Turkije (Die
Orienireise'), blijspel (lees kluchtspel) in drie
bedrijven naar het Duitsch van Blurnenthal en
Kadelburg. Een van die stukken, waarbij men na
ieder bedrijf vraagt: //Is het al uit? Wat is er
eigenlijk gebeurd?"; een niemendalletje, dat niet
genoeg boeit om te doen vergeten, dat het niet
meer dan dat is; een tooueelvertoouing, die door
niets zoozeer treft als door haar leegte en holheid.
Een grappig idee, een gelukkig gevonden thema,
niet karakteristiek, niet orgineel verwerkt;
een zoet eu lauw intrigespelletje. Een jouge
vrouw, die met haar man naar Turkije zal rei
zen, bedeukt zich te Dresden en doet haar op
naam staand rondreisbiljet aan een andere dame
over. De trein wordt door roovers aangevallen,
eeuige der reizigers worden als gijzelaars gevangen
gehouden; onder hen de man en de hem geheel
onbekende dame, die bij ieder voor zijn vrouw
doorgaat en in de couranten als zoodanig wordt
opgegeven. De woede en wanhoop der Berlijnsche
Peiielope, als zij liet bericht leest en deukt, dat
haar man haar bedroog. Haar weinig doelmatig
blijkende pogingen om voor de wereld den schijn
te redden en de niet al te onwaarschijnlijke ver
wikkelingen, vergissingen en verwarringen, hieruit
voortvloeiende. Een mengelmoes van versteende
grappen en versleten trucs, die het groote publiek
als oude bekenden blijkbaar steeds welkom zijn, die
hun uitwerking nooit missen, die men ziet aankomen,
verwacht, verlangt en meteen knik of lach begroet.
Blumeuthal's aandeei in den gemeenschappelijken
arbeid was waarschijnlijk zeer gering; hij heeft zich
niet eens de moeite gegeven deu dialoog met eenige
van zijn satirische spitsvondigheden, gekunstelde
maximen of onschuldige paradoxen op te sieren.
De'vertolking kon er, de waarde van het vertolkte
in aanmerking genomen, mee door. Iets ernstiger
eu stemmiger had zij mogen en moeten zijn. Men
kan eoii klacht te stijf cu stroef, maar ook te
slordig eu. ongegeneerd vertoonen. Nu scheen
het vaak, of de spelers mut zich zelf een loopje
namen, m het bijzonder de heeren ; de dames
hielden zich wat beter. Da heeren Smith eu van
Knijk missen komischcti aanleg en trachten dit
te verburgriii door erg; gek te doen ; de heeren
Poolman eu Fileer bezitten dien, doch weten dit
te goed en maken voortdurend jacht op
goedkoope komische ell'ecten ; de laatste door piassige
gebaren, de eerste door baroaarsclie intonaties en
Amsterdamsch-gckleurde dreuntjos eu galmpjes.
Het is zonde en jammer vau hun voortreffelijken
aanleg en grojte gaven.
Bij A. van Klaveren verscheen De massa moet
hui weten\ Nederlandse hètooneeltoebtauden,
beBuurvrouw, buurman, al wat wenschelijk is!''
En onderwijl slaat de klok haar twaalf
harde slagen en tikt dan weer door, net of
er niets bijzonders gebeurd is.
Nu ontstaat een groofce drukte in het
kleine vertrek, zoodat de jongen achter de
kachel, niet een schreeuw wakker wordt en
angstig vraagt, wat er te doen is, en tot ant
woord heel geheimzinnig door grootje ge
wenkt wordt, die hem het restje pons laat
drinken, dat ze bewaard heeft voor haar
hartlap."
Oom Dorus schudt zijn oude vrouw" de
hand en mompelt wat. Maar Sloot zegt tot
zijn vrouw met iets als zorg in zijn blik:
Xou moeder, nog veel jaren na dit en....
en dat alles goed mag anoopen met je...."
»Dat zal wel lukken," merkt buurvrouw op
een heel wijs gezicht zettend, »als ze der voe
ten maar warm houdt; da's't voornaamste."
Pietje, die straks zijn ooren al spitste, toen
zijn moeder met buurvrouw zat te duisteren,
zou wel een cent willen geven, als hij wist,
wat wel lukken zou. Maar zijn zuster denkt:
->Xou, ik weet er alles van! Lam genoeg!
Alweer zoo'n schreeuwer, waar ik op passen
kan."
;;: .-J:
Geen ongelukkiger schepsel op Oude
jaarsavond dan zoo'n alleenloopend heer, die
geen getrouwde intieme vrienden heeft, onder
wier tafel hij zijn voeten kan steken. Het
caféof de »soos" is het eenige, wat voor hem
overschiet! Eu ge kunt hem daar dan ook
vinden aan de praattafel, die een uitkomst
voor hem is, nu zooveel stamgasten ontbre
ken, met wie hij zou kunnen quadrilleeren.
Als hij ten laatste uitgepraat is, luistert hij
alleen nog en grijpt onderwijl tienmaal in het
uur naar een courant, die hij toch niet leest.
Als het naar twaalven gaat, staat hij op,
omdat hij anders, fatsoenshalve, aan lui een
sproken door Viribus Unitis. Een brochure, die
als geheel niets nieuws vertelt, die men het best
zou kunnen karakteriseereu als een omslachtige
paraphrase van het bekende: Tel directeur, tel
thédtre", die met klem van redenen en onge
veinsde overtuiging de noodzakelijkheid van een
degelijke regie, van samenwerking van auteur, ac
teur, directeur en regisseur betoogt, die vooral
de aandacht verdient om de] goede bedoeling, als
zooveelste poging om de belangstelling in ons
vaderlandsch tooneel weer eens op te rakelen en
aan te wakkeren, die vooral gelezen zal wor
den om de houwen en stooten, die het de Tooneel
school, het Tooneelverboud, en // Het JVederlandseh
Tooneel" toebrengt. Het minder gelukkige van
het boekje schijnt mij, dat het te uitsluitend het
tegenwoordige op liet oog heeft, met het ver
leden te weinig rekening houdt ot' dit moed
willig, stelselmatig voorbijziet, bovendien dat het
de tijdsomstandigheden, de allerwege op
tooneelgebied heerscheude beweging en gisting, de ge
volgen en invloeden vau onze overgangsperiode
te weinig in aanmerking neemt. Het bij
zondere er van schijnt mij dit. De vele
nietgenoemde samenstellers ijveren voor goede regie en
eenheid eu afgerondheid in de tooueelvertoouing.
Wilden zij de jammerlijke gevolgen vau het ge
mis dier zaken in hun brochure symboliseeren? Haar
heterogene afkomst trekt terstond de aandacht.
Taal en stijl zijn sjofel, sjokkend, verward en
onzeker; de regie, ik bedoel de correctie, laat
alles te weuscheu over.
De hoofdgebeurtenissen van de laatste Parijsche
tooueelweken waren de vertooning van Ibsen's
Vrouw der zee in den //Cercle des Escholiers," een
vereeuigiug van tooneelvrienden, die met beliulp
van tooueelspelers vau beroep jaarlijks eenige
weinige voorstellingen geeft, en de premiere van
Charles Damailly, het tooueelspel door Alexis en M
téuier uit den gelijkuamigen roman van de gebroe
ders de Goncourt getrokken. Alle critici bespraken
Ibseu's stuk ; allen vinden het vreemd en duister; de
meesten bewonderen liet om de poëzie, om het
mysterieuze eu slimmtmgsvoUe, het in- en mee
werken van de zee, ds locale kleur, de mooie
schildering van het milieu. Met de strekking, de
philosoplne, het reëele van de geschiedenis heoben
weinigen op. Houding eu gedrag vau den echtgenoot
(L>r. vVangel), zijn onderhoud met Ellida over deu
vreemdeu mau,ziju tegenwoordig zijn bij de hartstoch
telijke gesprekkeu der gelieven, vmut men allerdwaast.
Sarcey zegt, dat VVangel een onuoozele hals is,
die niets anders te doen had dan den minnaar
de deur uit te gooien. De kwestie zal wel zijn,
dat de Frauscheu zicu niet kunnen begrijpen, dat
Ibseu's helden bijna steeds hun verstand (ot'
Ibseu's verstand) gebruiken, waar zij, en met
alleeu zij, hun hart zouden lateu spreken. De fabel
vindt men in deiigroud weinig nieuw ot verrassend.
Leiuaïtre deukt aan de femme incompriié" vau
eorges aud, aan Iiidianaeu Valentine; PaulGinisty
wijst op de oudefabliaux, die de geschiedenis al op hun
mauier behandelden; verbied een vrouw wat en zij
wil het; geef haar haar zin en zij wil het uiet
meer. Met Ellida is iu deu grond hetzelfde het.
geval. Z/uoveel is zeker, dat Ibseu, evenmin als
hakespeare trouwens, m Frankrijk wel nooit po
pulair zal wordeu. C/iarles Demmlly schijnt slechts
matig voldaan te hebbeu. Wie de werken der
Goncourt'skent, zal zich hierover niet verwonderen; met
hun geraffineerde psychologie, huu minutieuze ana
lyse, hun uitpluizen eu uitrat'eleu vau ziels- eu ge
moedstoestanden zijn zij wel de laatste, die men
op het tooueei zou wilfeu breugeu. Als
tooueelstuk is Charles emuillij een onsamenhangend,
onbegrijpelijk, ouaaudoeulijk melodrama geworden,
e bauale geschiedenis vau eeu jong auteur die
met eeu touueelspeelster trouwt eu bemerkt, dat
zij dom, ijdel, koppig, eeu echte ncaljotitie" is.
Urn zicüop haar man, dien zij steeds meer
is gaau haten, te wreken, laat zij vertrouwelijke
brieven vau hem, waarin hij zien over collega's
wat al te openhartig uitlaat, iu eeu dagblad
publiliiiiiiiuimimii
hand zou moeten geven, die hem niemendal
schelen kunnen. Daarom gaat hij liever
naar de markt, waar muziek gemaakt wordt
op den toren. Daar slentert hij, met de
vervelendste verveling in het hart langzaam
en onopgemerkt jussclieii de andere menscheii
door. HIJ ontmoet paartjes, die blij zijn, dat
ze nog zoo laat mogen flaneeren; officieren
in politiek, die geen uitnoodigiiig kre
gen vau een familie en zich in de
sociëteit of op hun kamer verbeelden;
kantoorbedienden, die hun saai kosthuis zijn
ontvlucht; oude vrijers, die nu vooral ge
voelen, hoe dwaas ze deden door oude vrijers
te worden die allen en 'nog velen meer
wandelen dooi op hun gemak om den hoogen,
zesarmigen lantaarnpaal, wachtend op klokke
twaalf en de muziek.
Onderwijl stenen een paar jongens voet
zoekers af, tot grooten schrik van een troep
onge meisjes, die gillend uit elkaar stuiven,
en tot ergernis van een paar politie-agenten,
die buiten adem komen toeioopen, op 't
oogeiibhk dat de jongens heengaan, om elders
i hetzelfde kunstje te vertoonen.
Eindelijk, begint het klokkenspel het
deun1je, dat het reeds een halfjaar lang, dag in
Uag uit, ai'tingelt. Het speelt met dezelfde
onverschilligheid als altijd en schijnt niet te
j Begrijpen, dat het een oud jaar uit en een
nieuw jaar -in tingelt.
En bij den eersten toon van het Carillon
en van de muziek der vijf muzikanten, stijgt
een gegons van stemmen op naar den donke
ren hemel, waar de sterretjes stil flikkeren,
knipoogend tegen elkaar om de vreugde der
mensclien beneden, die, handdrukkend en
haudschuddend, elkaar alles goed toewenschen
met een hartelijkheid, zooals men alleen ziet
op een oudejaarsavond om twaalf uur, als
er muziek gemaakt wordt op den omgang
van eeu toren.