De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1893 1 januari pagina 2

1 januari 1893 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Na. 810 lersche fractiën alle medeplichen verantwoordelijkheid voor ?aanslagen afwijzen. De ding feeeft .een achok gekregen., ?zich niet zoo licht zal heretelTooraiizichten voor Gladstone's "ontwerp, die toch al niet schitjn, zijn aanmerkelijk slechter ge niiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiii iiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiii «ten uit den Utrechtscheu Gemeenteraad DOOR JAN VAN 'T STICHT. heeren P ij pers en Jhr. van Asch . van W y c k. gemeenteraadsleden, bekwaam voor hun gezond lichaamsgestel en fatsoenlijk j;; voorzien van goede, door een comohderzochte papieren; eenigszins bekend zaken; allebei schandalig verdraagr5»R 'YTJJ ran eterken drank en voorts heide t «Herlei andere gemeenteraadschappeWbapi .alsoo tal van punten van overeenkomst j beide vroede mannen, maar niet is het aantal, waarin zij zich ken,T»n elkander onderscheiden. laatste aangaat, valt bij een eerste met deze beide raadsleden al dadelijk Oog, dat de heer Pypers is: een raadslidwerkman en de heer van Asch van l tot raadslid gekozen jonkheer. Beiden flie omstandigheid ten zeerste overtuigd .er büjkbaar trotsch op ; ieder op zijne wjjze. rel Pjjpers als van Asch van Wijck »gezjch vereerd" door het vertrouwen hunner _ irs, maar de eerste heeft daarbij het dat h\j boven zijne standgenooten in vele ihien nitstak en daardoor de aandacht op gevestigd en het vertrouwen der kiezers ven heeft; terwyl de ander niet ijdel genoeg i «ich dit te verbeelden, doch veeleer het toevertrouwd mandaat als een aangeboren beschouwt y- or hem, een man van Gods reeds ter wereld gekomen met een titel, hém boven anderen verhief, ofschoon hij even j Blpeloos in de luiers lag als Pijpers. t verjchil van levensbeschouwing als men zoo noemen mag blijkt ten duidelijkste het optreden der beide heeren. *Pjjpers bijvoorbeeld is altyd prompt op tijd stadhuize, en men legge dit niet uit, alsof t.hem te doen ware om het presentiegeld' van galden vijftig cents machtig te worden ; want zou dit verwijt ook verreweg het grootste _, ^jpdeelte der raadsleden treffen en daaronder vele jv*j|pderen, die vóór de invoering van het presentie lid nog wel eens op zich laten wachten. Maar is niet enkel op tijd ten Stadhuize, maar Raadzaal, ofschoon hij daar veelal moeder ' Biel alleen zit en zich houdt alsof hij luistert ? het voorlezen der notulen van den secretaris ?jjl zjjne medeleden zich met luid gebabbel d* antichambre »onledig" houden. Van dat nbreeren in het gezelschap van al die houdt de heer Pijpers blijkbaar nog niet. ontbreken nog die vrijheid en gemakkei ijkvan beweging, die voor zoo'n familiaar praatje noodig zijn: hij begrijpt al past wel op het te zeggen dat hij door de en nog te veel als een «noodzakelijk kwaad" dt beschouwd en dat gevoel drukt hem en t hem met zijn houding een weinig verlegen. ( Want het moet gezegd worden, de heer Pijpers " nt een te fatsoenlijk man om zich maar bruop den voorgrond te dr.ingen, denkende: z^jn ook maar Raadsleden! Hij wordt nog llllllliilllllimilllllllllilllllllillimiiiiliiiiiiiiiimiiniiiii Aldoor de donkere, koude straten naar huis. Maar dit is voor Frits niet genoeg. Met en schaaltje half gedekt door een servet JSaat hij bij de gasten rond en fluistert ge"'Üeimzinnig. Dan lachen allen om het mooie 11 «rmenbusje maar tasten tegelijk in hun zak. Als ig rond geweest is, ook bij zijn zusters en zijn " "vider, gooit hij er zelf nog wat bij.... en over een paar dagen kan Keetje al haar pandjes uit den lommerd halen, zich en haar man *weer warm kleeden en voorloopig heeft 'M eten genoeg, voor de hongerige magen. '""JUs het twaalf uur slaat, is het in de -ffiooie woning van Hofling een tijdlang » *en handschudden en feliciteeren, dat men *É6 wereld zou houden voor een paradijs vol > -tevreden menschjes. En de geestdrift stijgt 1 ten top als de gastheer met groote deftig'" Ji«id de verloving aankondigt van Dr. Otto Maren en Mina Hofling. Maar ook in het huisje, waar Keetje woont, klinken op dat uur vroolijke stem men van kinderen en stijgt een bede op voor mevrouw Hofling en al de haren... * * Terwijl in hel verlichte zalen het vuur oog opvlamt in den open Engelschen 'haard, snort het potkacheltje in het woon vertrek van Hendrik Sloot, schrijnwerkersknecht en vader van vijf kinderen. Twee zijn naar bed en een, die wilde op blgven, om het vader en moeder af te win;D»B, zit te dommelen achter de kachel, bijna ^ onzichtbaar door de schaduw, in de hoeken ?yan het vertrek. De beide oudsten, een meisje van veertien en een jongen van elf, zitten mee aan tafel tusschen de oude groot moeder die, hoewel gezond van hart, niet meer loopen kan, en oom Dorus, die machinist is op een tram en ongetrouwd en daarom «een trek had om op zijn zolderkamertje te ?aan zitten «koekeloeren'' op oudejaarsavond. baheerscht door dat traditioneel gevoel van ont zag laten wij liever zeggen van beschroomd- , heid dat de tegenwoordigheid van maatschap- : pelijk hooger geplaatsten in den regel aan anderen : inboezemt en dat die anderen haast even moeilijk schijnen te kunnen uitschudden als godsdienstige twijfelaars het geloof aan eene Hoogere macht, i Daarom is de heer Pijpers dan ook maar hlij als j hy zit. Daar, op dien groenen zetel, heeft hij ge lijke rechten als alle Jonkheeren, Barons, Mrs., Drs. en Profs.; daar behoeft hij slechts te zeggen wat hij te voren behoorlijk heeft overwogen en moet men naar hem luisteren zoo goed als naar Jhr. van Asch van Wijck want ook hij staat daar onder de hqoge bescherming van den voor zitter. De heer van Asch van Wijck daarentegen is byna nooit op zij a tijd, wat men ook niet aan het presentiegeld gelieve te wijten, doch aan de zittingen van de arrondissements-rechtbank, waar van de jonkheer lid is en die meestal samen vallen met de zittingen van den gemeenteraad. Doch wanneer het einde der terechtzitting hem toelaat lij het begin der raadsvergadering tegen woordig te zijn, dan ontbreekt de heer van Asch van Wijck ook daarbij niet. Hoe hy zich in de antichambre houdt, is, ondanks de openstaande deuren, een geheim, alleen door de boden of kamerbewaarders te doorgronden; want onder het verwarde geruisch van al die stemmen is geen enkel geluid, ook dat van den heer van Asch van Wyck niet, te herkennen. Doch zijne houding zal daar ontwijfelbaar wel onberispelijk z\jn, onberispelijk als de geheele persoon. Straks, als een zacht hamerklopje van den voorzitter de heeren naar binnen roept, komt ook de jonkheer en verschijnt in de opening van de hooge deur. En ofschoon er wel twee zulke raadsleden, op eikaars schouders staande, zonder bukken door die deur zouden kunnen binnentreden, maakt de heer van Asch van Wijck toch den gewenschten indruk. On der de twee eerste schreden, die hij in de zaal doet, verdwijnt zijn helderwitte zakdoek van vóór zijn opgeklaard gelaat in de diepte van zijn achter jaszak. Den verderen afstand naar ziju zitplaats legt hij af met een gelaatsuitdrukking en met een afgemeten deftigen tred, die de indrukshulpmiddelen, welke hem in de rechtszaal ten dienste staan toga en bef meer dan ver goeden. Met eene lichte buiging voor den voor zitter neemt hij zijne plaats in, wisselt een korten groet met zijn buurman, den heer Koker, doch treedt in geene verdere familiariteiten met dezen. Dan kijkt hij, even over zijn zwart kneveltje strij kende, de zaal rond en onveranderd blijft verder den geheelen middag zijn zachtmoedig gelaat. Niets ontsnapt aan zijne aandacht, zelfs de kleinste kleinigheden en deze vooral niet. Hij is van den beginne tot aan het slot uiterst parle mentair in zijne vormen en uitdrukkingen. Hij blijft zichzelven volkomen meester. Hij zegt ! wel eens een enkele maal dat hij over iets verbaasd is, maar naar zijn gezicht te oordeelen, zou men meenen, dat hij deze gewaarwor ding alleen van hooren zeggen kent. En als hij bij de behandeling van eeue of andere zaak om inlichtingen vraagt, is men ook geneigd te den ken dat hij dit maar voor den vorm doet en dat hij er eigenlijk alles al van weet. Eu in vuur ge raken ! . . . . Ik heb hem eens eenmaal hooren zeggen, dat hij dit deed; hij'zeide dit trouwens met andere meer parlementaire woorden; hij voelde er namelijk iets voor! Maar och, lieve Hemel! wat een vuur was dat! Als Pijpers in lichte laaie staat, dan is er bij Asch van Wijck nog maar een licht binnenbrandje, dat zelfs jhr. van Weede wel alleen in staat zou ziju te blusschen met een slang op de waterleiding! In .én woord, wanneer men over de beide raadsladen, die we behandelen, een oordeel zouden j moeten uitspreken, dan zou het dit zijn: Pijpers gevoolt zioh te weinig, en van Asch van Wijck te veel >>heer." Dat is nu wel, juist in den tegenwoordigen tijd, in het algemeen het getrouwe beeld van vele collegiën, zoodat men met eenigen grond ver wachten mag, dat dit verschil, in het «voelen" vooral, weldra zal verdwenen zijn, (want zulke dingen worden met den dag beter, evenals het te jong zijn), maar in afwachting van die gulden dagen, die hier in Utrecht nog wel een poosje kunnen uitblijven, zou het misschien niet ongewenscht zijn, indien de beide partijen maar vast begonnen om die eigenschappen, die hen te veel van elkaar verwijderd houden, af te leggen. Pijpers verdient al bewondoring genoeg om den moed, waarop hij in ons afgemeten deftige Utrecht als pionier van de nieuwe richting heeft durven optreden. Nog zijn er een paar buren, man en vrouw, menschen zonder kinderen, die het zonde vinden, om op zoo'n avond als deze i als »twee oude sijzen" bij mekaar te gaan zitten. Oom Dorus tracteert op een flesch pons, die Pietje erg lekker vindt, hoewel hij eerst meende, dat het raapolie was. Er ontstaat een kleine kibbelpartij tusschen Sloot en zijn buurman, den lefcterzetter, over de vraag, of men zeggen moet pons of punch. Maar oom Dorus vindt dat allemaal letterzifterij en buurvroviw zegt. dat het haar niet schelen kan, hoe het goedje heet: »als ze het maar te drinken krijgt.'" Buurvrouw, die niet wil klaploopen, heeft gezorgd voor mooie Spaansche kastanjes, die vrouw Sloot bezig is met een pollepel in een ijzeren pot om te roeren. Ouder het pellen der kastanjes en het slur pen van kleine teugjes pons vertelt de ma- j chinist van een ongeluk met een tram, dat zeker gebeurd zou zijn, als hij niet zoo wak- ! ker was geweest; en buurvrouw verhaalt j van een geval van hekserij en weet als de zuivere waarheid mee te deelen, dat sommige heksen hun slachtoffers pijnigen door met een stopnaald te prikken in een speldekussen, waarin zaad zit van kroontjeskruid: »zoorlra ze dan driemaal zeggen: ik mik, ik pik! : voelen de menschen, die ze beheksen willen, j de steken in der hartkuil." Als de meeste nieuwtjes verteld zijn, gaan ze een potje kaarten. Dat duurt voort met veel ambitie tot halftwaalf, maar dan wor den er allerlei bokken geschoten, doordat ieder om de minuut op de ouderwetsche klok kijkt. Eindelijk zegt grootmoeder, op een j oogenblik, dat men aan 't kibbelen is over de vraag, of oom Dorus de drie, die hij ' roemde, wel getoond beeft «Kinderen, allemaal een zalig nieuwjaar! \ TOON Het Tooneel. In het //Salon" De reis naar Turkije (Die Orienireise'), blijspel (lees kluchtspel) in drie bedrijven naar het Duitsch van Blurnenthal en Kadelburg. Een van die stukken, waarbij men na ieder bedrijf vraagt: //Is het al uit? Wat is er eigenlijk gebeurd?"; een niemendalletje, dat niet genoeg boeit om te doen vergeten, dat het niet meer dan dat is; een tooueelvertoouing, die door niets zoozeer treft als door haar leegte en holheid. Een grappig idee, een gelukkig gevonden thema, niet karakteristiek, niet orgineel verwerkt; een zoet eu lauw intrigespelletje. Een jouge vrouw, die met haar man naar Turkije zal rei zen, bedeukt zich te Dresden en doet haar op naam staand rondreisbiljet aan een andere dame over. De trein wordt door roovers aangevallen, eeuige der reizigers worden als gijzelaars gevangen gehouden; onder hen de man en de hem geheel onbekende dame, die bij ieder voor zijn vrouw doorgaat en in de couranten als zoodanig wordt opgegeven. De woede en wanhoop der Berlijnsche Peiielope, als zij liet bericht leest en deukt, dat haar man haar bedroog. Haar weinig doelmatig blijkende pogingen om voor de wereld den schijn te redden en de niet al te onwaarschijnlijke ver wikkelingen, vergissingen en verwarringen, hieruit voortvloeiende. Een mengelmoes van versteende grappen en versleten trucs, die het groote publiek als oude bekenden blijkbaar steeds welkom zijn, die hun uitwerking nooit missen, die men ziet aankomen, verwacht, verlangt en meteen knik of lach begroet. Blumeuthal's aandeei in den gemeenschappelijken arbeid was waarschijnlijk zeer gering; hij heeft zich niet eens de moeite gegeven deu dialoog met eenige van zijn satirische spitsvondigheden, gekunstelde maximen of onschuldige paradoxen op te sieren. De'vertolking kon er, de waarde van het vertolkte in aanmerking genomen, mee door. Iets ernstiger eu stemmiger had zij mogen en moeten zijn. Men kan eoii klacht te stijf cu stroef, maar ook te slordig eu. ongegeneerd vertoonen. Nu scheen het vaak, of de spelers mut zich zelf een loopje namen, m het bijzonder de heeren ; de dames hielden zich wat beter. Da heeren Smith eu van Knijk missen komischcti aanleg en trachten dit te verburgriii door erg; gek te doen ; de heeren Poolman eu Fileer bezitten dien, doch weten dit te goed en maken voortdurend jacht op goedkoope komische ell'ecten ; de laatste door piassige gebaren, de eerste door baroaarsclie intonaties en Amsterdamsch-gckleurde dreuntjos eu galmpjes. Het is zonde en jammer vau hun voortreffelijken aanleg en grojte gaven. Bij A. van Klaveren verscheen De massa moet hui weten\ Nederlandse hètooneeltoebtauden, beBuurvrouw, buurman, al wat wenschelijk is!'' En onderwijl slaat de klok haar twaalf harde slagen en tikt dan weer door, net of er niets bijzonders gebeurd is. Nu ontstaat een groofce drukte in het kleine vertrek, zoodat de jongen achter de kachel, niet een schreeuw wakker wordt en angstig vraagt, wat er te doen is, en tot ant woord heel geheimzinnig door grootje ge wenkt wordt, die hem het restje pons laat drinken, dat ze bewaard heeft voor haar hartlap." Oom Dorus schudt zijn oude vrouw" de hand en mompelt wat. Maar Sloot zegt tot zijn vrouw met iets als zorg in zijn blik: Xou moeder, nog veel jaren na dit en.... en dat alles goed mag anoopen met je...." »Dat zal wel lukken," merkt buurvrouw op een heel wijs gezicht zettend, »als ze der voe ten maar warm houdt; da's't voornaamste." Pietje, die straks zijn ooren al spitste, toen zijn moeder met buurvrouw zat te duisteren, zou wel een cent willen geven, als hij wist, wat wel lukken zou. Maar zijn zuster denkt: ->Xou, ik weet er alles van! Lam genoeg! Alweer zoo'n schreeuwer, waar ik op passen kan." ;;: .-J: Geen ongelukkiger schepsel op Oude jaarsavond dan zoo'n alleenloopend heer, die geen getrouwde intieme vrienden heeft, onder wier tafel hij zijn voeten kan steken. Het caféof de »soos" is het eenige, wat voor hem overschiet! Eu ge kunt hem daar dan ook vinden aan de praattafel, die een uitkomst voor hem is, nu zooveel stamgasten ontbre ken, met wie hij zou kunnen quadrilleeren. Als hij ten laatste uitgepraat is, luistert hij alleen nog en grijpt onderwijl tienmaal in het uur naar een courant, die hij toch niet leest. Als het naar twaalven gaat, staat hij op, omdat hij anders, fatsoenshalve, aan lui een sproken door Viribus Unitis. Een brochure, die als geheel niets nieuws vertelt, die men het best zou kunnen karakteriseereu als een omslachtige paraphrase van het bekende: Tel directeur, tel thédtre", die met klem van redenen en onge veinsde overtuiging de noodzakelijkheid van een degelijke regie, van samenwerking van auteur, ac teur, directeur en regisseur betoogt, die vooral de aandacht verdient om de] goede bedoeling, als zooveelste poging om de belangstelling in ons vaderlandsch tooneel weer eens op te rakelen en aan te wakkeren, die vooral gelezen zal wor den om de houwen en stooten, die het de Tooneel school, het Tooneelverboud, en // Het JVederlandseh Tooneel" toebrengt. Het minder gelukkige van het boekje schijnt mij, dat het te uitsluitend het tegenwoordige op liet oog heeft, met het ver leden te weinig rekening houdt ot' dit moed willig, stelselmatig voorbijziet, bovendien dat het de tijdsomstandigheden, de allerwege op tooneelgebied heerscheude beweging en gisting, de ge volgen en invloeden vau onze overgangsperiode te weinig in aanmerking neemt. Het bij zondere er van schijnt mij dit. De vele nietgenoemde samenstellers ijveren voor goede regie en eenheid eu afgerondheid in de tooueelvertoouing. Wilden zij de jammerlijke gevolgen vau het ge mis dier zaken in hun brochure symboliseeren? Haar heterogene afkomst trekt terstond de aandacht. Taal en stijl zijn sjofel, sjokkend, verward en onzeker; de regie, ik bedoel de correctie, laat alles te weuscheu over. De hoofdgebeurtenissen van de laatste Parijsche tooueelweken waren de vertooning van Ibsen's Vrouw der zee in den //Cercle des Escholiers," een vereeuigiug van tooneelvrienden, die met beliulp van tooueelspelers vau beroep jaarlijks eenige weinige voorstellingen geeft, en de premiere van Charles Damailly, het tooueelspel door Alexis en M téuier uit den gelijkuamigen roman van de gebroe ders de Goncourt getrokken. Alle critici bespraken Ibseu's stuk ; allen vinden het vreemd en duister; de meesten bewonderen liet om de poëzie, om het mysterieuze eu slimmtmgsvoUe, het in- en mee werken van de zee, ds locale kleur, de mooie schildering van het milieu. Met de strekking, de philosoplne, het reëele van de geschiedenis heoben weinigen op. Houding eu gedrag vau den echtgenoot (L>r. vVangel), zijn onderhoud met Ellida over deu vreemdeu mau,ziju tegenwoordig zijn bij de hartstoch telijke gesprekkeu der gelieven, vmut men allerdwaast. Sarcey zegt, dat VVangel een onuoozele hals is, die niets anders te doen had dan den minnaar de deur uit te gooien. De kwestie zal wel zijn, dat de Frauscheu zicu niet kunnen begrijpen, dat Ibseu's helden bijna steeds hun verstand (ot' Ibseu's verstand) gebruiken, waar zij, en met alleeu zij, hun hart zouden lateu spreken. De fabel vindt men in deiigroud weinig nieuw ot verrassend. Leiuaïtre deukt aan de femme incompriié" vau eorges aud, aan Iiidianaeu Valentine; PaulGinisty wijst op de oudefabliaux, die de geschiedenis al op hun mauier behandelden; verbied een vrouw wat en zij wil het; geef haar haar zin en zij wil het uiet meer. Met Ellida is iu deu grond hetzelfde het. geval. Z/uoveel is zeker, dat Ibseu, evenmin als hakespeare trouwens, m Frankrijk wel nooit po pulair zal wordeu. C/iarles Demmlly schijnt slechts matig voldaan te hebbeu. Wie de werken der Goncourt'skent, zal zich hierover niet verwonderen; met hun geraffineerde psychologie, huu minutieuze ana lyse, hun uitpluizen eu uitrat'eleu vau ziels- eu ge moedstoestanden zijn zij wel de laatste, die men op het tooueei zou wilfeu breugeu. Als tooueelstuk is Charles emuillij een onsamenhangend, onbegrijpelijk, ouaaudoeulijk melodrama geworden, e bauale geschiedenis vau eeu jong auteur die met eeu touueelspeelster trouwt eu bemerkt, dat zij dom, ijdel, koppig, eeu echte ncaljotitie" is. Urn zicüop haar man, dien zij steeds meer is gaau haten, te wreken, laat zij vertrouwelijke brieven vau hem, waarin hij zien over collega's wat al te openhartig uitlaat, iu eeu dagblad publiliiiiiiiuimimii hand zou moeten geven, die hem niemendal schelen kunnen. Daarom gaat hij liever naar de markt, waar muziek gemaakt wordt op den toren. Daar slentert hij, met de vervelendste verveling in het hart langzaam en onopgemerkt jussclieii de andere menscheii door. HIJ ontmoet paartjes, die blij zijn, dat ze nog zoo laat mogen flaneeren; officieren in politiek, die geen uitnoodigiiig kre gen vau een familie en zich in de sociëteit of op hun kamer verbeelden; kantoorbedienden, die hun saai kosthuis zijn ontvlucht; oude vrijers, die nu vooral ge voelen, hoe dwaas ze deden door oude vrijers te worden die allen en 'nog velen meer wandelen dooi op hun gemak om den hoogen, zesarmigen lantaarnpaal, wachtend op klokke twaalf en de muziek. Onderwijl stenen een paar jongens voet zoekers af, tot grooten schrik van een troep onge meisjes, die gillend uit elkaar stuiven, en tot ergernis van een paar politie-agenten, die buiten adem komen toeioopen, op 't oogeiibhk dat de jongens heengaan, om elders i hetzelfde kunstje te vertoonen. Eindelijk, begint het klokkenspel het deun1je, dat het reeds een halfjaar lang, dag in Uag uit, ai'tingelt. Het speelt met dezelfde onverschilligheid als altijd en schijnt niet te j Begrijpen, dat het een oud jaar uit en een nieuw jaar -in tingelt. En bij den eersten toon van het Carillon en van de muziek der vijf muzikanten, stijgt een gegons van stemmen op naar den donke ren hemel, waar de sterretjes stil flikkeren, knipoogend tegen elkaar om de vreugde der mensclien beneden, die, handdrukkend en haudschuddend, elkaar alles goed toewenschen met een hartelijkheid, zooals men alleen ziet op een oudejaarsavond om twaalf uur, als er muziek gemaakt wordt op den omgang van eeu toren.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl