Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
N* 811
.vorige jaar it de, kort te voren
opiicale regeering van Nieuw
Zeede zaak der werkloozen
aan te trekken. De minister
Reeves, vroeger als candidaat
ierspartij . naar het parlement
afgd,' meende .dat het een zaak van
belang was,' de werklieden voor
."t&Tlichten over vraag en aanbod van arbeid
en hun behulpzaam te zijn bij het zoeken
*Wïwerk, evenzoo als wij het in 't
alS»een belang achten door 'consulaten den
J. dergelijke diensten te, bewijzen. Toen
dus in 't begin van '91 een groot aantal
. iterkloozen zich in de steden ophoopten,
door de regeering het «Bureau of
In' opgericht, dat zich tot taak stelde,
evens Ie Verzamelen over den stand der
fimarkt en den toevloed van arbeid te
naar de plaatsen waar hij nuttig kon
? De werkzaamheid van het Bureau he
lp Juni '91.
werden nu tweehonderd agentschappen
r het land verspreid en onder de leiding
van reeds in 's lands dienst staande
Op het land werden deze voor
lig ónder de politie gezocht, welke daar
beat bekend is .met den toestand der
arsbevolking en met de behoefte aan
Ten minste eens per maand komen
in het Bureau uit de twee honderd di
eten de berichten in over den stand der
ismarkt en zoo wordt het Bureau in
gesteld aan te -wijzen waar overvloed
*n waar behoefte aan arbeidskrachten.
. Wat zag men nu geschieden? - Al spoe
dig bleek op het land behoefte aan arbeiders
tfi bestaan, en wensch ten werkloozen uit de
iteden daarheen te reizen. Hun werd, als
jüj dat verlangden en het raadzaam voor
kwam, kosteloos een spoorwegkaartje uitge
reikt; velen echter vroegen voorschot van
«giBgeld, dat dan door hun werkgever stipt
aan het Bureau werd terugbetaald.
En wat was nu na een jaar de uitkomst?
Dat op deze wijze niet minder dan 2400
lieden geholpen werden (voor een kleinen
Staat een groot getal), waarvan er ongeveer
3/s bij particulieren en ','j bij openbare wer
ken werden geplaatst. En hoevelen werd
riiet de tijd en het geld bespaard, die anders
verspild worden met het heen- en weer-reizen
tusschen plaatsen waar geen werk is te
vinden.
De regeering heeft echter hare werkzaam
heden niet beperkt tot het afvoeren der ar
beidskrachten uit de overvulde steden naar
het land; de lieden zouden dan allicht na
dat het werk was geëindigd weer terugge
keerd zijn. Maar zij trachtte ook, hen door
TOwlere ondersteuning te bewegen voor goed
flp het land te blijven wonen. Er worden
voor dat doel stukken grond uitgezocht en
j»en is voornemens den arbeiders, die tot
Werken in staat zijn, kosteloos grond ter
beschikking te stellen.
Wat er van deze plannen geworden is en
af welke wijze de ondersteuning, waarvan
zooeven sprake was, wordt verleend, meldt
het bericht dat voor mij ligt niet; wellicht
lIIHIIIIItHlIlHIUUIIIIIIIIIIUIIIIIIIIIIIIIIIIttllllllllUlllllllllllllllllllllllll
bracht. Ze had een paar bruine oogen die
schitterden als kapelletjes, wanneer er de
zon op schijnt, een middeltje, niet dikker
dan mijn arm, en een mondje als een
rozeknop; ik zou heel Aziëmidden tusschen
de punten van de bajonetten door hebben
willen gaan om er een zoen van te krijgen.
Ze had een hoofd met haar, zoo lang ais
de staart van den kolonel zijn paard
neem me niet kwalijk, dat ik het onnoozele
dier in n adem noem met Annie Bragin,
't leek wel gesponnen goud, en er was een
tijd toen ik diamanten voor n lok van
dat haar zou gegeven hebben. Nooit heb
ik een vrouw gezien en 'k ben nog al
eens met de vrouwen in aanraking ge
komen die haalt bij Annie Bragin.
In de Roomsch Katholieke Kapel zag ik
--haar voor het eerst, *oen ik als gewoonlijk
mijn oogen den kost gaf om te zien wat er
te zien was. »Je bent te goed voor Bragin,
lieve kind," denk ik bij mijzelf, »maar die
vergissing breng ik wel in orde, of mijn
naam is niet Terence Mulvaney."
»En nu, let op hetgeen ik zeg, Orth'ris,
en jij, Learoyd, houd je buiten de getrouwde
lui, wat ik niet gedaan heb. 't Komt altijd
falikant uit, en je loopt kans, dat je nog
eens gevonden wordt met je gezicht in den
modder, een sabel in je achterhoofd, en je
handen alsof ze fluit spelen op een ander
mans atoep. Zoo hebben we O'Hare ge
vonden, dien Rafferty zes jaar geleden ver
moord heeft, toen hij met een hoofd vol
pommade Larry O'Rourke floot. Houd je
buiten de getrouwden, zeg ik, wat ik niet
gedaan heb. 't Is ongezond, 't is gevaarlijk,
't is al wat slecht is, maar bij mijn ziel,
zoolang het duurt is het . . . !
»Ik slenterde altijd in die buurt rond,
Boodra ik geen dienst had en Bragin wel,
maar nooit kreeg ik van Annie Bragin een
bijzonder vriendelijk woord. »'t Is de
dwargigheid aan de sekse eigen," zeg ik bij
mijzal de lezer het later in deze rubriek kunnen
vinden.
Intusschen zijn echter door de regeering
nog verscheiden andere maatregelen genomen
tot het verleenen van hulp aan werkloozen.
Zoo b. v. het uitgeven van arbeids-coupons,
die den arbeidzoekende goedkoop logies ver
schaffen op zijn reis. Iets in den trant van
Lissone's Touristen-biljetten, maar hier aan
gewend voor lieden die nu nietjuist voor
pleizier reizen. "
Wat zullen wij nu zeggen van deze nieuwe
staatsbemoeiïng ?
Dat ze hoogst zonderling, op zijn minst
bedenkelijk, goed bezien niets minder dan
revolutionair is. Dat zal ieder rechtgeaard
liberaal mij toestemmen.
En weet ge hoe ge dat het best bewijst ?
Uit de consequentie. Ik zeg altijd: vraag
naar de consequentie. Daar hebt ge b.v.
Kindervoeding. Als een warm voorstander
al uw bedenkingen heeft weerlegd, dan over
rompelt ge hem in eens met de consequentie.
Stel u die eens voor, zegt ge dan. Vandaag
aan de kinderen een middagmaal met de hulp
staatssubsidie, morgen een ontbijt, overmorgen
schoeisel, de volgende week kleeding, ver
volgens brengen ze hun ouders mee en dan
hebt ge voeding en kleeding door den Staat,
een volslagen communisme. Zeg daar nu
eens iets tegen.
Zoo ook met die kersversche staatsbe
moeiïng in Nieuw-Zeeland. Doet de Staat
zoo iets, dan is het natuurlijk als gunst, zoo
als Van der Feltz bij de begrooting zoo
keurig, zoo liberaal fijn, heeft uiteengezet.
Maar wat ziet ge dan gebeuren ? Wat ge
heden als gunst toestaat, wordt u morgen
door de begunstigden als eiseh voorgehou
den. En legt ge nadruk op het woord
gunst, dan zijn ze in staat u te antwoor
den dat de Staat geen diensten bewijst, maar
slechts doet wat hij oordeelt te zijn recht
vaardig en in 't algemeen belang. Kenden
ze Fransch, ze zouden zeggen : t'Etat rend
justice, mais pas de services, ja, ze zouden
onkiesch genoeg wezen te gaan uitrekenen
en u voor te houden wat ze in 's lands lasten
bijdragen. Pleizier hebt ge er dus toch niet
van. Dat primo.
Maar secundo, waar belandt ge langs dezen
weg ? Vandaag helpt ge de arbeiders aan een
betrekking, morgen komen de dienstmeisjes.
Met precies hetzelfde recht. En zwicht ge
voor den werkman, blijf dan eens staan
tegenover een dienstmeisje. En wat hebt ge
dan van den Staat gemaakt? Een
besteedster, de al besteedster ! Dat is de consequentie.
Zijn dat staats-zaken ? Laat ieder zelf
zorgen aan den kost te komen. En laat de
Regeering zorgen dat men veilig is tegen de
werkloozen. Waar heb je anders de mare
chaussees en de huzaren voor ?
Dec. '92. Z. VAN DEN BEUGH.
zelf; 'k zet mijn soldatenmuts achter op het
hoofd, de borst vooruit 't was toen de
borst van een tamboer-majoor en begon
gekheid te maken met al de vrouwen in
't getrouwde kwartier, alsof 't me niets
schelen kon. Ik was overtuigd zooals de
meeste mannen, geloof ik dat geen vrouw
mij wederstaan kon, zoodra 'k een vinger
naar haar uitstak. Ik had er reden toe
tot ik met Annie Bragin kennis maakte.
Gedurig, terwijl ik daar in den donker
rondslenterde, sloop een man mij voorbij,
onhoorbaar als een kat. »Dat's vreemd,
denk ik ; want ik ben, althans dat moet zoo
wezen, de eenige man in deze buurt. Wat
drommel kan Annie daar mee te maken
hebben ?" Daarop noemde ik me zelf een
smeerlap, dat ik zoo iets durfde denken,
maar 't kwam toch even in mij op. Zoo
zijn wij mannen.
Eens op een avond zei ik: »Neem me
niet kwalijk, Mrs. Bragin, ik bedoel er niets
mee, maar wie is die korp'raal." 'k Had
zijn strepen gezien, hoewel ik zijn gezicht
nooit in 't oog kon krijgen wie is die
korp'raal, die altijd komt als ik wegga ?
«Genadige hemel," roept zij, eu ze wordt
zoo wit als mijn gordel, »hebt u hem ook
gezien ?"
»Hem gezien !" zeg ik, «natuurlijk heb ik
hem gezien. Als ik hem niet zien mag
we stonden in den donker in de verandah
van Bragin's kwartier te praten zeg dan
maar dat ik mijn oogen dicht moet doen.
Vergis ik me niet, dan is hij daar weer."
»En waarachtig, daar kwam hij aan, de
korp'raal; zijn hoofd naar den grond, alsof
hij zich schaamde.
»Nu, goeien avond, mrs. Bragin," zeg ik,
op koelen toon, »'t is niet aan mij mij met
uw aa-mours te bemoeien ; maar me dunkt,
u kon die dingen wel wat fatsoenlijker be
handelen. Ik ga naar de kantine," zeg ik.
(Slot volyt.)
Het Tooneel.
By »Het Nederlandsen Tooneel" De Poolsclie
jootl, drama in drie bedrijven naar het
Fransch van Erckmann-Chatrian. Het dateert
van 1869 en is sedert in Frankrijk en daarbuiten
bij herhaling vertoond. In September van het
vorige jaar kwam het in het iThéatre Francais"
voor het voetlicht met Got in de hoofdrol. Voor
hem vertolkten Talien, Paulin Ménier en Dumaine,
beroemde Fransche dramaspelers, haar; bij ons trad,
indien men mij juist inlichtte, Judels met succes er
in op; van Henry Irving, den grooten Engelschen
treurspeler, is zij een der schitterendste en meest
bewonderde creaties. Met de hoofdpartij staat en
valt het geheel; op en om zich zelf heeft het
luttel ot niets te beteekenen; een weinig geluk
kige vereeniging van idylle als zoodanig als
voorstudie, voor de later en mooier »Vriend
Frits" en »Rantzau's" te beschouwen en ruw,
forsch, brutaal melodrama; een zoetsappig
minnarijtje en een bonte gruwelgeschiedenis; een
grove, oppervlakkige karakterstudie en een paar
matig karakteristieke Elzasser tafereeltjes.
Burgemeester Hans Mathis heeft 15 jaar ge
leden een Poolschen Jood vermoord en van zijn
geld beroofd. Het lijk wierp hy in een zyner
kalkovens. De moord bleef onontdekt. Het
onrechtmatig verworven geld heeft hem geluk
aangebracht; alles is hem voor den wind ge
gaan ; hij is rijk, geëerd, bemind ; hij bezit een
goede vrouw en een mooie dochter, die op het
punt staat met den knappen gendarme Christiaan
in het huwelijk te treden. De avond voor den
trouwdag. De familie zit met een paar vrienden
bijeen. Er wordt geklopt. Een Poolsche jood,
geheel gelijk aan dien van voor 15 jaar, dezelfde
mantel, dezelfde muts, dezelfde baard, verzoekt
om een nachtverblijf. Een geweldige angst, een
martelende aandoening, die hij te vergeefs tracht
te bedwingen en verbergen, maakt zich van
Mathis meester; in de armen der zijnen valt hij
in zwijm. In het tweede bedrijf is de jood ver
trokken; Mathis is zoo goed als hersteld, doch
heeft zijn zekerheid en zelfvertrouwen niet her
kregen ; liy is onrustig en gejaagd; zijn angst
wordt steeds en feller nijpender; telkens is het
hem of hij bellen in zijn ooren hoort klinken,
de bellen van het paard van den vermoorden
jood. Het huwelijk is voltrokken. Mathis verlaat
het feest vroeger dan de anderen; hy heeft rust
noodig en gaat naar bed. Zijn folteringen
duren voort. In zijn droomen ziet hij zich zelf
voor de rechtbank; eerst blyft hij alles ontken
nen, dan wordt hij door een magnetiseur in slaap
gemaakt en gedwongen de geheele toedracht der
zaak tot in de kleinste bijzonderheden te ver
tellen, waarna de rechters het doodvonnis over
hem uitspreken. Als zijn familie hem den vol
genden morgen komt wekken, vinden zij hem
kermend en hijgend, met het doodszweet op het
gelaat; een oogenblik later blaast hij den laatsten
adem uit.
»IIet was zoo'n beste brave man", zijn de laatste
woorden van het drama. Het groote gebrek er van is,
dat wij geen oogenblik weten wat voor man Mathis
is; de karakterteekening mist diepte en kracht, is
grof en vluchtig. Een melodramaboef, die 15 jaar
lang zich zelf de baas weet te blijven, om zich
ten slotte door zijn angst te laten overmeesteren
en zijn verdiende loon te krijgen, meer on beter
is de weinig heldhaftige held van De Poolxche
jood niet. Het drama bijna steeds onderhoudend,
omdat het met een schijn van overtuiging en
vleugjes natuurlijkheid is geschreven, omdat
het goed in elkander zit (de bedrijven eindigen
uitstekend), is alleen in het voorlaatste tafereel,
»de droom", werkelijk schokkend en aangrij
pend. Ik gevoel zoo goed als een ander, dat
wij met een banalen melodrama-i/?/c te doen
hebben, dat de effecten grof en brutaal, gezocht
en gekunsteld zijn, dat de geschiedenis alle
hoogere ethische en aesthetische waarde ont
beert, ik gevoel dit alles en kwam toch, dank zij
vooral de vertolking, zeer onder den indruk. De'heer
Bouwmeester (Mathis) heeft het machtige tooneel,
dat men desnoods op zich zelf zou kunnen
vertoouen, gespeeld met oen meesterschap, een zeker
heid en soberheid, die ik niet genoeg weet te
waardeeren, liet kolossale geheel heeft hij in
elkaar gezet met een kunst en studie, een over
leg en vindingrijkheid, waarvoor ik n en al
bewondering ben. Dit was werkelijk een gehyp
notiseerde, die sprak en handelde onder den
invloed van vreemde machten, die werktuiglijk
en onbewust deed, wat hij deed, die wandelde
in droomen, die scheen te slapen en te waken
tevens. Dit was misschien geen moderne kunst,
het was voor alles groote kunst en deze is te
zeldzaam om haar niet in iedere gedaante, in
iedoren vorm te huldigen en welkom te heeten.
Op n bijzonderheid, n kleinigheid, die mij
minder gelukkig voorkwam, zou ik den heer Bouw
meester willen wijzen, ik bedoel het bijna voort
durende hijgen en steunen. Waarschijnlijk moest
dit eraan herinneren, dat de echte Mathis in
de alkoof ligt te slapen. Het middel schijnt mij
minder gelukkig, vooral hierom, omdat het effect
telkens verbroken wordt, als de gehypnotiseerde
Mathis rnoet spreken. Beter ware het dan een
ander acteur achter de schermen te laten hijgen;
het best, het geheele effect er aan te geven. De
zaak is duidelijk genoeg. Over de voorafgaande
tafereelen valt minder te zeggen. De heer Bouw
meester wist ook daarin herhaaldelijk to boeien;
soms was liij wat al te sober, scheen hij zich voor
het slot te sparen; soms toonde hij als vaker,
neiging tet rekken, tot al te uitgewerkte en
peuterige detailschildering. Hij bedenke, dat De
foolfdie jood een melodrama is en een paar tiksche,
forsche streken uitstekend verdraagt. Als geheel
was zijn creatie een der fraaiste, die ik in den
laatsten tijd van hem zag. Van de overige vertolkers
hadden de heeren Spoor (Walter) en Wensma
(Hendrik) nog even gelegenheid zich te onder
scheiden; zij waren geheel in den toon en den
styl. Het minnend paartje (juffrouw de Leur en
^de heer de Jonjf) wist met zjjn rollen blijkbaar
'geen weg; ik kan m\j dat begrepen; wat een
suikerzoete tooneelpoppetjes! Regie en
mtne-enscène waren voldoende. Kleine vlekjes zie ik
gaarne over het hoofd. Het minst gelukkig
waren de ensembles in het tweede bedrijf; het
tooneel scheen te klein, dans en zang misten pit
en kleur.
De nieuwjaarsvertooningen zyn niet bijster ge
lukkig uitgevallen. JSenmonumeH-aleveryanteiing,
de nieuwjaarsrevue bij het gezelschap van Lier,
heeft niets monumentaals dan haar titel en haar
slepende, langdradige alexandrijnen, een keus van
dichtmaat, waarschijnlijk te verklaren uit 's dich
ters streven naar locale kleur en stijleenheid.
Geen gewone menschen, maar standbeelden, de
Amsterdamsche standbeelden (herinner u de be
kende cliimsonnette) zijn de handelende, juister
niet handelende personen der revue en deze hooge
heeren dienden zich minstens in alexandrijnen uit
te drukken; hexameters hadden misschien nog
standbeeldachtiger indruk gemaakt. Zij keuvelen
en leuteren over de gebeurtenissen van het
afgeloopen jaar, politiek en wat dies meer zij, en
blijken voor nieuwe ideeën in hun harde hoofden
geen plaatsje te hebben kunnen vinden. De
eenige niet steenen gast van het gezelschap is
Foezel de agent; h\j gevoelt zoozeer, dat hij onder
de hooge personages niet thuis hoort, dat hij zieh
tegen het slot, om zijn figuur te redden,
staniibeeldallures geeft, op Rembrandt's voetstuk wil
gaan staan, maar dan door Vondel, Thorbecke,
enz. met sneeuwballen wordt dood gegooid. Hjj
ruste in vrede.
De moderne Kloris en Roo-jr, kluchtspel door
de schrijvers van »De doofpot", in het »Salon"
vertoond, ontbreekt het als n monumen'ale
vergaien'ng aan geest en oorspronkelijkheid. Toch
staat het eenige trapjes hooger dan de
nieuwjaarsrevue; van tijd tot tijd is het tenminste een
beetje amusant. Een parodie volgens het oude,
onvolprezen recept. De boeren en boerinnen zyn
in fj'jmmeux en gommeuws herschapen; de mooie
oude muziek is door een paar bekende
operaen operette-deuntjes vervangen; in plaats van de
onschuldig-komieke dansen krijgen wij gewild
komieke, kleurlooze copietjes van de pikante
Engelsche capriolen. Het meest revolutionaire in
de moderniseering is, dat Pieternel achter de
schermen blijft, dat »de wensch" niet door haar
en Thomasvaer wordt uitgesproken, maar door
een paar automaten, naar het heet wassenbeelden,
naar de houterige dictie en knetterende organen
van het taaie en saaie paar te oordeelen, houten
poppen. Het eenige, waarin de nieuwe »Bruilofi"
voor de oude niet onderdoet, is in lengte en
dit is niet juist een deugd. Gelukkig is de heer
Poolman, de compère. van het bastaardrevuetje, goed
op dreef en helpt hij met zijn aangeboren leuk
heid en losheid over menig zwak punt heen.
De mooiste, zij het dan geen nieuwe, geen
/m-tfe-stéc/p-nieuwjaarsgave was de echte »Bruiloft"
bij »Het Nederlandsen Tooneel." Het oude zang
spelletje op de oude manier, volgens de gehei
ligde traditie, met goeden geest en goed humeur
vertolkt (in de zoentooneelen, met zooveel opge
wektheid en overtuiging, dat het onmogelijk was
te bepalen, waar de natuur ophield en de kunst
begon); een onverbeterlijke Pieternel (mevrouw
Stoetz) en een dito Thomasvaer (de heer Spoor) ;
een gemoedelijke »wensch," naïef en zonder pre
tenties, de bekende kreupelrijmpjes met de geijkte
rijmwoorden ; een gezellig, huiselijk, hartelijk
tooneelpretje, waarbij ieder tekst en muziek bijna even
goed kent als de spelers, waarbij men de acteurs
niet alleen om hun spel van den avond, maar om
hun spel van het geheele jaar, om hun persoon en
talent heide toejuicht en beklapt; een feestelijk
heid, die voor mij nog uitgezochter zou zijn,
indien men er toe kon besluiten, alle leden van
het gezelschap in het zangspelletje te laten
optreden, zooals dit te Parijs in de cérémonie
van Moliore's »Malade imaginaire" gebeurt,indien
bovendien de spelers zoo goed zouden willen zijn
de ae, de oudere schrijfwijze voor aa, als zooda
nig uit te spreken en niet tot een blatende te
verhaspelen.
H. J. M.
Muziek in de hoofdstad.
Het zij mij vergund ditmaal met mijne lezers
een oogenblik stil te staan bij het verleden en
het heden, en tevens een goeden wensch voor
de toekomst uittespreken.
Er was in het vorige jaar schaduw, doch ge
lukkig ook veel licht.
In de eerste plaats verheug ik er mij over,
dat er in het afgeloopen jaar een ernstig streven
merkbaar was om ook Ned. compositiën ten gehoore
te brengen; vooral in het Pulns roor Vvlkselyt
werd daaraan op de klassieke concerten een
zeer ruime plaats gegeven. Den begaafden en
beproefden dirigent Richard Hol komt daarvoor
een woord van dankbare hulde toe, even als voor
de vele vorderingen die dit orkest onder zijne
leiding gemaakt heeft. Ook andere
vereenigingen werkten in meerdere of mindere mate in die
richting mede.
De concerten in het Concertgebouw blijven
(vooral wat de orkostuitvoeringen betreft) voor
kunstenaars en ontwikkelde kunstvrienden hoogst
belangrijk. Er is in de samenstelling zooveel
voortrett'elijks, en de technische hoogte, waarop do
heer Kes zijn orkest gebracht heeft, is reeds
zoo groot, dat men een woord van bewondering
aan den heer Kes niet mag onthouden. Boven
dien worden ieder oogenblik nieuwe werken ten
gehoore gebracht. Men mag dus terecht trotsch
op dat orkest zijn, dat bovendien wat begeleiding
betreft, in ons land niet zijn gelijke heeft.
Dat er ook hier nog wel wat te wenschen over
blijft spreekt vanzelf, doch wat is volmaakt op
deze wereld ?
Ik spreek tevens de hoop uit, dat de derde
symfonie van Zweers: Aan mi/jn VudtrUnl die
a. s. Zaterdag (7 Jan.) op een buitengewoon
concert door de heer Kes zal worden geleid, ook
weder een plaats op het programma van de
Abonnementsconcerten moge erlangen. liet pu