De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1893 8 januari pagina 2

8 januari 1893 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. N* 811 .vorige jaar it de, kort te voren opiicale regeering van Nieuw Zeede zaak der werkloozen aan te trekken. De minister Reeves, vroeger als candidaat ierspartij . naar het parlement afgd,' meende .dat het een zaak van belang was,' de werklieden voor ."t&Tlichten over vraag en aanbod van arbeid en hun behulpzaam te zijn bij het zoeken *Wïwerk, evenzoo als wij het in 't alS»een belang achten door 'consulaten den J. dergelijke diensten te, bewijzen. Toen dus in 't begin van '91 een groot aantal . iterkloozen zich in de steden ophoopten, door de regeering het «Bureau of In' opgericht, dat zich tot taak stelde, evens Ie Verzamelen over den stand der fimarkt en den toevloed van arbeid te naar de plaatsen waar hij nuttig kon ? De werkzaamheid van het Bureau he lp Juni '91. werden nu tweehonderd agentschappen r het land verspreid en onder de leiding van reeds in 's lands dienst staande Op het land werden deze voor lig ónder de politie gezocht, welke daar beat bekend is .met den toestand der arsbevolking en met de behoefte aan Ten minste eens per maand komen in het Bureau uit de twee honderd di eten de berichten in over den stand der ismarkt en zoo wordt het Bureau in gesteld aan te -wijzen waar overvloed *n waar behoefte aan arbeidskrachten. . Wat zag men nu geschieden? - Al spoe dig bleek op het land behoefte aan arbeiders tfi bestaan, en wensch ten werkloozen uit de iteden daarheen te reizen. Hun werd, als jüj dat verlangden en het raadzaam voor kwam, kosteloos een spoorwegkaartje uitge reikt; velen echter vroegen voorschot van «giBgeld, dat dan door hun werkgever stipt aan het Bureau werd terugbetaald. En wat was nu na een jaar de uitkomst? Dat op deze wijze niet minder dan 2400 lieden geholpen werden (voor een kleinen Staat een groot getal), waarvan er ongeveer 3/s bij particulieren en ','j bij openbare wer ken werden geplaatst. En hoevelen werd riiet de tijd en het geld bespaard, die anders verspild worden met het heen- en weer-reizen tusschen plaatsen waar geen werk is te vinden. De regeering heeft echter hare werkzaam heden niet beperkt tot het afvoeren der ar beidskrachten uit de overvulde steden naar het land; de lieden zouden dan allicht na dat het werk was geëindigd weer terugge keerd zijn. Maar zij trachtte ook, hen door TOwlere ondersteuning te bewegen voor goed flp het land te blijven wonen. Er worden voor dat doel stukken grond uitgezocht en j»en is voornemens den arbeiders, die tot Werken in staat zijn, kosteloos grond ter beschikking te stellen. Wat er van deze plannen geworden is en af welke wijze de ondersteuning, waarvan zooeven sprake was, wordt verleend, meldt het bericht dat voor mij ligt niet; wellicht lIIHIIIIItHlIlHIUUIIIIIIIIIIUIIIIIIIIIIIIIIIIttllllllllUlllllllllllllllllllllllll bracht. Ze had een paar bruine oogen die schitterden als kapelletjes, wanneer er de zon op schijnt, een middeltje, niet dikker dan mijn arm, en een mondje als een rozeknop; ik zou heel Aziëmidden tusschen de punten van de bajonetten door hebben willen gaan om er een zoen van te krijgen. Ze had een hoofd met haar, zoo lang ais de staart van den kolonel zijn paard neem me niet kwalijk, dat ik het onnoozele dier in n adem noem met Annie Bragin, 't leek wel gesponnen goud, en er was een tijd toen ik diamanten voor n lok van dat haar zou gegeven hebben. Nooit heb ik een vrouw gezien en 'k ben nog al eens met de vrouwen in aanraking ge komen die haalt bij Annie Bragin. In de Roomsch Katholieke Kapel zag ik --haar voor het eerst, *oen ik als gewoonlijk mijn oogen den kost gaf om te zien wat er te zien was. »Je bent te goed voor Bragin, lieve kind," denk ik bij mijzelf, »maar die vergissing breng ik wel in orde, of mijn naam is niet Terence Mulvaney." »En nu, let op hetgeen ik zeg, Orth'ris, en jij, Learoyd, houd je buiten de getrouwde lui, wat ik niet gedaan heb. 't Komt altijd falikant uit, en je loopt kans, dat je nog eens gevonden wordt met je gezicht in den modder, een sabel in je achterhoofd, en je handen alsof ze fluit spelen op een ander mans atoep. Zoo hebben we O'Hare ge vonden, dien Rafferty zes jaar geleden ver moord heeft, toen hij met een hoofd vol pommade Larry O'Rourke floot. Houd je buiten de getrouwden, zeg ik, wat ik niet gedaan heb. 't Is ongezond, 't is gevaarlijk, 't is al wat slecht is, maar bij mijn ziel, zoolang het duurt is het . . . ! »Ik slenterde altijd in die buurt rond, Boodra ik geen dienst had en Bragin wel, maar nooit kreeg ik van Annie Bragin een bijzonder vriendelijk woord. »'t Is de dwargigheid aan de sekse eigen," zeg ik bij mijzal de lezer het later in deze rubriek kunnen vinden. Intusschen zijn echter door de regeering nog verscheiden andere maatregelen genomen tot het verleenen van hulp aan werkloozen. Zoo b. v. het uitgeven van arbeids-coupons, die den arbeidzoekende goedkoop logies ver schaffen op zijn reis. Iets in den trant van Lissone's Touristen-biljetten, maar hier aan gewend voor lieden die nu nietjuist voor pleizier reizen. " Wat zullen wij nu zeggen van deze nieuwe staatsbemoeiïng ? Dat ze hoogst zonderling, op zijn minst bedenkelijk, goed bezien niets minder dan revolutionair is. Dat zal ieder rechtgeaard liberaal mij toestemmen. En weet ge hoe ge dat het best bewijst ? Uit de consequentie. Ik zeg altijd: vraag naar de consequentie. Daar hebt ge b.v. Kindervoeding. Als een warm voorstander al uw bedenkingen heeft weerlegd, dan over rompelt ge hem in eens met de consequentie. Stel u die eens voor, zegt ge dan. Vandaag aan de kinderen een middagmaal met de hulp staatssubsidie, morgen een ontbijt, overmorgen schoeisel, de volgende week kleeding, ver volgens brengen ze hun ouders mee en dan hebt ge voeding en kleeding door den Staat, een volslagen communisme. Zeg daar nu eens iets tegen. Zoo ook met die kersversche staatsbe moeiïng in Nieuw-Zeeland. Doet de Staat zoo iets, dan is het natuurlijk als gunst, zoo als Van der Feltz bij de begrooting zoo keurig, zoo liberaal fijn, heeft uiteengezet. Maar wat ziet ge dan gebeuren ? Wat ge heden als gunst toestaat, wordt u morgen door de begunstigden als eiseh voorgehou den. En legt ge nadruk op het woord gunst, dan zijn ze in staat u te antwoor den dat de Staat geen diensten bewijst, maar slechts doet wat hij oordeelt te zijn recht vaardig en in 't algemeen belang. Kenden ze Fransch, ze zouden zeggen : t'Etat rend justice, mais pas de services, ja, ze zouden onkiesch genoeg wezen te gaan uitrekenen en u voor te houden wat ze in 's lands lasten bijdragen. Pleizier hebt ge er dus toch niet van. Dat primo. Maar secundo, waar belandt ge langs dezen weg ? Vandaag helpt ge de arbeiders aan een betrekking, morgen komen de dienstmeisjes. Met precies hetzelfde recht. En zwicht ge voor den werkman, blijf dan eens staan tegenover een dienstmeisje. En wat hebt ge dan van den Staat gemaakt? Een besteedster, de al besteedster ! Dat is de consequentie. Zijn dat staats-zaken ? Laat ieder zelf zorgen aan den kost te komen. En laat de Regeering zorgen dat men veilig is tegen de werkloozen. Waar heb je anders de mare chaussees en de huzaren voor ? Dec. '92. Z. VAN DEN BEUGH. zelf; 'k zet mijn soldatenmuts achter op het hoofd, de borst vooruit 't was toen de borst van een tamboer-majoor en begon gekheid te maken met al de vrouwen in 't getrouwde kwartier, alsof 't me niets schelen kon. Ik was overtuigd zooals de meeste mannen, geloof ik dat geen vrouw mij wederstaan kon, zoodra 'k een vinger naar haar uitstak. Ik had er reden toe tot ik met Annie Bragin kennis maakte. Gedurig, terwijl ik daar in den donker rondslenterde, sloop een man mij voorbij, onhoorbaar als een kat. »Dat's vreemd, denk ik ; want ik ben, althans dat moet zoo wezen, de eenige man in deze buurt. Wat drommel kan Annie daar mee te maken hebben ?" Daarop noemde ik me zelf een smeerlap, dat ik zoo iets durfde denken, maar 't kwam toch even in mij op. Zoo zijn wij mannen. Eens op een avond zei ik: »Neem me niet kwalijk, Mrs. Bragin, ik bedoel er niets mee, maar wie is die korp'raal." 'k Had zijn strepen gezien, hoewel ik zijn gezicht nooit in 't oog kon krijgen wie is die korp'raal, die altijd komt als ik wegga ? «Genadige hemel," roept zij, eu ze wordt zoo wit als mijn gordel, »hebt u hem ook gezien ?" »Hem gezien !" zeg ik, «natuurlijk heb ik hem gezien. Als ik hem niet zien mag we stonden in den donker in de verandah van Bragin's kwartier te praten zeg dan maar dat ik mijn oogen dicht moet doen. Vergis ik me niet, dan is hij daar weer." »En waarachtig, daar kwam hij aan, de korp'raal; zijn hoofd naar den grond, alsof hij zich schaamde. »Nu, goeien avond, mrs. Bragin," zeg ik, op koelen toon, »'t is niet aan mij mij met uw aa-mours te bemoeien ; maar me dunkt, u kon die dingen wel wat fatsoenlijker be handelen. Ik ga naar de kantine," zeg ik. (Slot volyt.) Het Tooneel. By »Het Nederlandsen Tooneel" De Poolsclie jootl, drama in drie bedrijven naar het Fransch van Erckmann-Chatrian. Het dateert van 1869 en is sedert in Frankrijk en daarbuiten bij herhaling vertoond. In September van het vorige jaar kwam het in het iThéatre Francais" voor het voetlicht met Got in de hoofdrol. Voor hem vertolkten Talien, Paulin Ménier en Dumaine, beroemde Fransche dramaspelers, haar; bij ons trad, indien men mij juist inlichtte, Judels met succes er in op; van Henry Irving, den grooten Engelschen treurspeler, is zij een der schitterendste en meest bewonderde creaties. Met de hoofdpartij staat en valt het geheel; op en om zich zelf heeft het luttel ot niets te beteekenen; een weinig geluk kige vereeniging van idylle als zoodanig als voorstudie, voor de later en mooier »Vriend Frits" en »Rantzau's" te beschouwen en ruw, forsch, brutaal melodrama; een zoetsappig minnarijtje en een bonte gruwelgeschiedenis; een grove, oppervlakkige karakterstudie en een paar matig karakteristieke Elzasser tafereeltjes. Burgemeester Hans Mathis heeft 15 jaar ge leden een Poolschen Jood vermoord en van zijn geld beroofd. Het lijk wierp hy in een zyner kalkovens. De moord bleef onontdekt. Het onrechtmatig verworven geld heeft hem geluk aangebracht; alles is hem voor den wind ge gaan ; hij is rijk, geëerd, bemind ; hij bezit een goede vrouw en een mooie dochter, die op het punt staat met den knappen gendarme Christiaan in het huwelijk te treden. De avond voor den trouwdag. De familie zit met een paar vrienden bijeen. Er wordt geklopt. Een Poolsche jood, geheel gelijk aan dien van voor 15 jaar, dezelfde mantel, dezelfde muts, dezelfde baard, verzoekt om een nachtverblijf. Een geweldige angst, een martelende aandoening, die hij te vergeefs tracht te bedwingen en verbergen, maakt zich van Mathis meester; in de armen der zijnen valt hij in zwijm. In het tweede bedrijf is de jood ver trokken; Mathis is zoo goed als hersteld, doch heeft zijn zekerheid en zelfvertrouwen niet her kregen ; liy is onrustig en gejaagd; zijn angst wordt steeds en feller nijpender; telkens is het hem of hij bellen in zijn ooren hoort klinken, de bellen van het paard van den vermoorden jood. Het huwelijk is voltrokken. Mathis verlaat het feest vroeger dan de anderen; hy heeft rust noodig en gaat naar bed. Zijn folteringen duren voort. In zijn droomen ziet hij zich zelf voor de rechtbank; eerst blyft hij alles ontken nen, dan wordt hij door een magnetiseur in slaap gemaakt en gedwongen de geheele toedracht der zaak tot in de kleinste bijzonderheden te ver tellen, waarna de rechters het doodvonnis over hem uitspreken. Als zijn familie hem den vol genden morgen komt wekken, vinden zij hem kermend en hijgend, met het doodszweet op het gelaat; een oogenblik later blaast hij den laatsten adem uit. »IIet was zoo'n beste brave man", zijn de laatste woorden van het drama. Het groote gebrek er van is, dat wij geen oogenblik weten wat voor man Mathis is; de karakterteekening mist diepte en kracht, is grof en vluchtig. Een melodramaboef, die 15 jaar lang zich zelf de baas weet te blijven, om zich ten slotte door zijn angst te laten overmeesteren en zijn verdiende loon te krijgen, meer on beter is de weinig heldhaftige held van De Poolxche jood niet. Het drama bijna steeds onderhoudend, omdat het met een schijn van overtuiging en vleugjes natuurlijkheid is geschreven, omdat het goed in elkander zit (de bedrijven eindigen uitstekend), is alleen in het voorlaatste tafereel, »de droom", werkelijk schokkend en aangrij pend. Ik gevoel zoo goed als een ander, dat wij met een banalen melodrama-i/?/c te doen hebben, dat de effecten grof en brutaal, gezocht en gekunsteld zijn, dat de geschiedenis alle hoogere ethische en aesthetische waarde ont beert, ik gevoel dit alles en kwam toch, dank zij vooral de vertolking, zeer onder den indruk. De'heer Bouwmeester (Mathis) heeft het machtige tooneel, dat men desnoods op zich zelf zou kunnen vertoouen, gespeeld met oen meesterschap, een zeker heid en soberheid, die ik niet genoeg weet te waardeeren, liet kolossale geheel heeft hij in elkaar gezet met een kunst en studie, een over leg en vindingrijkheid, waarvoor ik n en al bewondering ben. Dit was werkelijk een gehyp notiseerde, die sprak en handelde onder den invloed van vreemde machten, die werktuiglijk en onbewust deed, wat hij deed, die wandelde in droomen, die scheen te slapen en te waken tevens. Dit was misschien geen moderne kunst, het was voor alles groote kunst en deze is te zeldzaam om haar niet in iedere gedaante, in iedoren vorm te huldigen en welkom te heeten. Op n bijzonderheid, n kleinigheid, die mij minder gelukkig voorkwam, zou ik den heer Bouw meester willen wijzen, ik bedoel het bijna voort durende hijgen en steunen. Waarschijnlijk moest dit eraan herinneren, dat de echte Mathis in de alkoof ligt te slapen. Het middel schijnt mij minder gelukkig, vooral hierom, omdat het effect telkens verbroken wordt, als de gehypnotiseerde Mathis rnoet spreken. Beter ware het dan een ander acteur achter de schermen te laten hijgen; het best, het geheele effect er aan te geven. De zaak is duidelijk genoeg. Over de voorafgaande tafereelen valt minder te zeggen. De heer Bouw meester wist ook daarin herhaaldelijk to boeien; soms was liij wat al te sober, scheen hij zich voor het slot te sparen; soms toonde hij als vaker, neiging tet rekken, tot al te uitgewerkte en peuterige detailschildering. Hij bedenke, dat De foolfdie jood een melodrama is en een paar tiksche, forsche streken uitstekend verdraagt. Als geheel was zijn creatie een der fraaiste, die ik in den laatsten tijd van hem zag. Van de overige vertolkers hadden de heeren Spoor (Walter) en Wensma (Hendrik) nog even gelegenheid zich te onder scheiden; zij waren geheel in den toon en den styl. Het minnend paartje (juffrouw de Leur en ^de heer de Jonjf) wist met zjjn rollen blijkbaar 'geen weg; ik kan m\j dat begrepen; wat een suikerzoete tooneelpoppetjes! Regie en mtne-enscène waren voldoende. Kleine vlekjes zie ik gaarne over het hoofd. Het minst gelukkig waren de ensembles in het tweede bedrijf; het tooneel scheen te klein, dans en zang misten pit en kleur. De nieuwjaarsvertooningen zyn niet bijster ge lukkig uitgevallen. JSenmonumeH-aleveryanteiing, de nieuwjaarsrevue bij het gezelschap van Lier, heeft niets monumentaals dan haar titel en haar slepende, langdradige alexandrijnen, een keus van dichtmaat, waarschijnlijk te verklaren uit 's dich ters streven naar locale kleur en stijleenheid. Geen gewone menschen, maar standbeelden, de Amsterdamsche standbeelden (herinner u de be kende cliimsonnette) zijn de handelende, juister niet handelende personen der revue en deze hooge heeren dienden zich minstens in alexandrijnen uit te drukken; hexameters hadden misschien nog standbeeldachtiger indruk gemaakt. Zij keuvelen en leuteren over de gebeurtenissen van het afgeloopen jaar, politiek en wat dies meer zij, en blijken voor nieuwe ideeën in hun harde hoofden geen plaatsje te hebben kunnen vinden. De eenige niet steenen gast van het gezelschap is Foezel de agent; h\j gevoelt zoozeer, dat hij onder de hooge personages niet thuis hoort, dat hij zieh tegen het slot, om zijn figuur te redden, staniibeeldallures geeft, op Rembrandt's voetstuk wil gaan staan, maar dan door Vondel, Thorbecke, enz. met sneeuwballen wordt dood gegooid. Hjj ruste in vrede. De moderne Kloris en Roo-jr, kluchtspel door de schrijvers van »De doofpot", in het »Salon" vertoond, ontbreekt het als n monumen'ale vergaien'ng aan geest en oorspronkelijkheid. Toch staat het eenige trapjes hooger dan de nieuwjaarsrevue; van tijd tot tijd is het tenminste een beetje amusant. Een parodie volgens het oude, onvolprezen recept. De boeren en boerinnen zyn in fj'jmmeux en gommeuws herschapen; de mooie oude muziek is door een paar bekende operaen operette-deuntjes vervangen; in plaats van de onschuldig-komieke dansen krijgen wij gewild komieke, kleurlooze copietjes van de pikante Engelsche capriolen. Het meest revolutionaire in de moderniseering is, dat Pieternel achter de schermen blijft, dat »de wensch" niet door haar en Thomasvaer wordt uitgesproken, maar door een paar automaten, naar het heet wassenbeelden, naar de houterige dictie en knetterende organen van het taaie en saaie paar te oordeelen, houten poppen. Het eenige, waarin de nieuwe »Bruilofi" voor de oude niet onderdoet, is in lengte en dit is niet juist een deugd. Gelukkig is de heer Poolman, de compère. van het bastaardrevuetje, goed op dreef en helpt hij met zijn aangeboren leuk heid en losheid over menig zwak punt heen. De mooiste, zij het dan geen nieuwe, geen /m-tfe-stéc/p-nieuwjaarsgave was de echte »Bruiloft" bij »Het Nederlandsen Tooneel." Het oude zang spelletje op de oude manier, volgens de gehei ligde traditie, met goeden geest en goed humeur vertolkt (in de zoentooneelen, met zooveel opge wektheid en overtuiging, dat het onmogelijk was te bepalen, waar de natuur ophield en de kunst begon); een onverbeterlijke Pieternel (mevrouw Stoetz) en een dito Thomasvaer (de heer Spoor) ; een gemoedelijke »wensch," naïef en zonder pre tenties, de bekende kreupelrijmpjes met de geijkte rijmwoorden ; een gezellig, huiselijk, hartelijk tooneelpretje, waarbij ieder tekst en muziek bijna even goed kent als de spelers, waarbij men de acteurs niet alleen om hun spel van den avond, maar om hun spel van het geheele jaar, om hun persoon en talent heide toejuicht en beklapt; een feestelijk heid, die voor mij nog uitgezochter zou zijn, indien men er toe kon besluiten, alle leden van het gezelschap in het zangspelletje te laten optreden, zooals dit te Parijs in de cérémonie van Moliore's »Malade imaginaire" gebeurt,indien bovendien de spelers zoo goed zouden willen zijn de ae, de oudere schrijfwijze voor aa, als zooda nig uit te spreken en niet tot een blatende te verhaspelen. H. J. M. Muziek in de hoofdstad. Het zij mij vergund ditmaal met mijne lezers een oogenblik stil te staan bij het verleden en het heden, en tevens een goeden wensch voor de toekomst uittespreken. Er was in het vorige jaar schaduw, doch ge lukkig ook veel licht. In de eerste plaats verheug ik er mij over, dat er in het afgeloopen jaar een ernstig streven merkbaar was om ook Ned. compositiën ten gehoore te brengen; vooral in het Pulns roor Vvlkselyt werd daaraan op de klassieke concerten een zeer ruime plaats gegeven. Den begaafden en beproefden dirigent Richard Hol komt daarvoor een woord van dankbare hulde toe, even als voor de vele vorderingen die dit orkest onder zijne leiding gemaakt heeft. Ook andere vereenigingen werkten in meerdere of mindere mate in die richting mede. De concerten in het Concertgebouw blijven (vooral wat de orkostuitvoeringen betreft) voor kunstenaars en ontwikkelde kunstvrienden hoogst belangrijk. Er is in de samenstelling zooveel voortrett'elijks, en de technische hoogte, waarop do heer Kes zijn orkest gebracht heeft, is reeds zoo groot, dat men een woord van bewondering aan den heer Kes niet mag onthouden. Boven dien worden ieder oogenblik nieuwe werken ten gehoore gebracht. Men mag dus terecht trotsch op dat orkest zijn, dat bovendien wat begeleiding betreft, in ons land niet zijn gelijke heeft. Dat er ook hier nog wel wat te wenschen over blijft spreekt vanzelf, doch wat is volmaakt op deze wereld ? Ik spreek tevens de hoop uit, dat de derde symfonie van Zweers: Aan mi/jn VudtrUnl die a. s. Zaterdag (7 Jan.) op een buitengewoon concert door de heer Kes zal worden geleid, ook weder een plaats op het programma van de Abonnementsconcerten moge erlangen. liet pu

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl