De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1893 15 januari pagina 7

15 januari 1893 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

-Jf r- a i' Sf l der werkeloozen: Al zijt ge streng, we verzoeken U tcch nog een poosje te blijven. «iHnniimiiniiiimniiiinmiiimimMiii!iiiiiiiiiinniiiiiiiiiiiiuuiiiiiuuiiiiuiiiiiuiiuiiiuHiiiiii<iiiiii«il\iniiiinMiiiMMiuiiui""i"minniiui imHimiiiiiiiiiiiitimiiiiiiiiiiiimiiiiimiiiiiiimmiiiiiimmimiiimimiiimiimmiiiiiimiiiiir Jidias Prntt«lman Brommeijer. n een zeker hier ter stede verscho nend dagblad heb ik. een onbeschoft; heid gelezen, die de ?spuigaten uitloopt^ Ik zag daar mijn .naam genoemd als ?correspondent van ?de Nieuwe Rotter'?dkmt/mer. Dat dit praatje liep, wist ik; ?omdat die Krant, hoe langer hoe meer in Mijn. geest schrijft, ton zjj ik zal niet !«égfren Mijn den k? ftplden steelt, maar '?die overneemt, was {iet wel te verwach,t$n, dat ze mij voor :«en der medewerkers («enden houden, ge* ilnk ik dat sedert Wa paar jaar, méf' '«OOFeel euooes, van dit weekblad ben. t ;Ik begrn'p het, de schijn is dus tegen me, j«f dat te meer nu de Nieuwe Rotterdammer, Wfctuurlijk niet weinig in zijn schik, dat mijn waam aan het blad verbonden wordt, zich Van rechtstreeksche tegenspraak blijft ont houden,. ? Toch'-?r ik stel er prijs op hèt téver klaren, ?dat gerucht is totaal onjuist. De vork zit zoo aan den steel: Op de bijeenkomst ten mijnent mat Pierson,,-Qtiack en eenige yooruume leiders" van onze partij, toen wij de nieuwe -progressie hij de yernugensbelasting hebben voorgesteld, heb ik kennis gemaakt niet Lamping en ia er een bijzonder hartel'ljke Verhouding tusschen ons tweeën ontgtaan. Van dien tijd-af heb ik bij alle voor komende aangelegenheden van meer dan ge,ww>n .geWieat, heqi! v&n, s-i&ad' gediend en zoo :aan d y N. R een nog vaster leiding ge geven, want vier oogen .zien altoos meer dan twee; maar dat er van enige rechtstreeksche medewerking sprake kan. zijn, moet ik ten 'stelligste ontkennen.' ? En ook later, toen X/amping besloot het bijltje er bij neer te leggen, heb ik het niet in mijn hand geno men. Wel heeft hij Zaaijer bij me geïntro duceerd en me gevraagd of ik ook hem bij ?balangrijke quaesties advies zou willen geven, maar, wat de lui ook móge insinueeren, Jiet hoofdredacteurschap van de-JV. R- is mij nooit aangeboden. Alle verhalen daaromtrent verklaar ik veor vuigeölaster. . Waar is, dat ik Zaaijer .heb aangeraden-de «H^didatuur-Plate tef, verdedigen;, 't spreekt yan zelf, je zou wef*ee'n zermoeteh zijn als j«' zocr» tegelijk .""«t/njatii di« ?*o goed is voor je) naar de Kamer te willen gaan, in zijn hemd ifet" staan, op een T^jiJ dat Jan .'Rap met n, eigen, candidaat kötat, zoódat het de vraag wprdt wie je het land wilt laten regeeren: den nfealdieper, den nootschepper en de^a vuilnisman, of eej^igfe van je perkte femiliën,jdie met er zessen of twaalven aan een paar duieend sjam.pampers brood geven, zonder er zelfs d*,nkj« «oor te vragen, geheel belangloos. Ik betil>ef dus niet te .zeggen, dat het hoofdartikel "vtan de 'Nieuwe, Rotterdammer over- die candfdatuur mijn volkomen; goedkeuring -heeft \feeggedragen, maar alweder moet ik verklaren: oisc^o*»!! .-gai^ei .,i«i. «pjj^ -ge»al', hel was niet van, mijne liand. ? pEn. wat nu de Ajnsterdamsche eorrespon-Henties over de armenzorg aangaat', zij wer-den wel in de Bocht vervaardigd en op mijn kantoor, maar zij vloeiden niet voort uit mtjn pen, tenzij je, naar eerlijke rechtsbegrippen, zoudt winen beweren, dat de pen, waar mee mijn bediende schrijft, toch eigenlijk mijn pen is. Het blondharig jongmensch dat bijna dagelijks bij mij in de buurt op de Beurs is te zien, brengt geheel uit zijn eigen brein die correspondenties voort. Mijn aandeel daarin bepaalt zich tot enige kleine correcties, die ik ze doe ondergaan, wat niet heelemaal overbodig is, daar zijn denkbeelden altoos nog iets degelijker zijn dan ziju stijl- Dit is nu de geheele waarheid, die in wereldkundig maak, opdat er een eind kome aan zulk&nusselijke geruchten, die verspreid worden met het boosaardig doel om mij in mijn zaken te treffen en een geacht blad te benadeelen w zijn naam als onafhankelijk orgaan. Van heden af wete dus een ieder, dat ik als schrijver mijn medewerking uitsluitend, zonder ook maar een enkele uitzondering, aan het Weekblad geef en blijf geven, zoo lang dit althans mija arbeid op prijs blijft stellen en hem zoo uitstekend honoreert. Men gelieve dit tevens als een antwoord te be schouwen op aanvrage tot het leveren van bijdragen in den laatrten tijd van allerlei zijden tot mij gekomen. Ik ben niet te krijgen; noch voor geld, noch voor goede woorden. Dit1 heb ik ook geantwoord aan Cnarles, toen hij mij vroeg hem een wederdienst te bewij zen, en »Van dag tot dag" voor hem te schrij ven, tijdens zijn verblijf te Wiesbaden. Ik zei tegen hem: hoor eens Charles, dat werk zou my slecht afgaan. Ik bewonder je, dat weet je wel; jij behoort in mijn oog lot die menscnen, die ik me niet zonder vleugeis kan voorstellen, en als ik je stukken lees, denk ik telkens dat is nu weer 'geschreven rnet een pen die hij uit zijn- Engeienylerk ge trokken heef c. 't Is misschien mijn zwaküe zij, maar ik kan niet best tegen een geest driftig woord. Vroeger, als Bóhringer goed aan de gang was, zag ik hem soms zoo onder het preeken door, langzaam stijgen en door het hooge dak van de ronde .Luthersche kerk verdwijnen, en toch was hij eeii van de substantieeiste menscheii, dien ik ooit op den kansel heb aanschouwd, Zoo gaat het me ook toet jou. Onverschillig wat je Vertelt en waar je bent, al was het te Wiesbaden zelf, geloof ik, in mijn gedachte vind ik je weer teruggevlogen naar den Noord-pool te midden van eeii troep ijsberen of een School zeehonden, dien je en eerbied in prent voor de Hollandsche vlag. Al werd ik zoo oudats Methusalem, ik zou geen blaadje met bom bast, laat staan met heidentaal kunnen volschrijven, daarvoor ben ik te veel man van zaken, maar al was dit niet zoo, ik zou in geen geval door medewerking aan het Handelsblad mijn verhouding tot het Weekblad willen be derven, en heb het bovendien ook veel te druk. Hij was hierdoor wel een beetje teleur gesteld, maar ik miste de gelegenheid niet hem in goed humeur te brengen. Want juist had ik een brief van Du Tour ontvangen, die als opperceremoniemeester mij de vraag1 deed of ik hem eens wilde mededeelen wat naar mijne meening het meest gepaste costuum voor den Amsterdamschen Handel zou zijn, om ten Hove te verschijnen. HJet toeval wilde bovendien, dat op dat zelfde oogenblik Korthals Altes verscheen, die mij over de liijnbeurtvaart moest spre ken- CharJes en Alles zijn, geloof ik, geen intieme vrienden; Charles is meer de man van de groote vaart en Altes die van de kleine. Charles zoekt het altijd in h«t Noordwesten en Altes denkt meer aan het Zuid Oosten, en terwijl Altes steeds vraagt: hoe krijg ik het graan in mijn elevator, peinst Charles voortdurend op middelen om de menschen door zijn Van Dag tot Dag uitde duisternis in bet licht te trekken. Cnarles houdt daarom zich zelf voor veel voornamer dan Altes... Kom, zeg ik, dat treft: Du Tour vau Bellinckhave begrijpt dat de Regentes op haar par tijen, hier op het paleis, ook den Amsterdamschen Hande) gaarne in een passend gewaad zou zien, wat zal ik hem adviseeren'? Wel, zei Charles dat is niet moeielijk. Stel vooreen blauw lakensch pak; in blauw Leidsch laken zijn onze . zeelui groot geworden, geef ze daarbij een oranje korte broek met roode kousen, een wit vest met gouden knoopen, zoo heb je alvast de kleuren van ons glorierijk dundoek! Geen degen op zij, maar een Mercunus staf, en dan een vilten hoed met een groote veer zwierig over den bol... 't Beviel -U Altes uitstekend. Precies zoo, zei hij, en je j kondt aan hem zien, dat hij dacht: ik wou 'j dat ik al zoo eens naar't Paleis moest l Maar Charles had nog niet uitgesproken : dien l bol, zoo ging hij voort, van voren versierd met het koggeschip eii daar had je de pop pen aan 't dansen. Een koggeschip, riep Altes. Hoe kom je er aan? EenKijnschip be doel je? .Neen, zei Charles, van heel onze siedelyke en gewestelijke grootheid is het kog geschip het symbool. Altes beschouwde dit als een hatelijkneid aan het jong Amsterdam door hem vertegenwoordigd. »Wlj hebben een costuum noodig om ons aan Wilhelmina en Euirna en niet om ons aan Maurits of Frederik Hendrik te vertoonen. Jin die beide dames weten van het koggeschip niets af. Maar ze hebben wel met mij het Merwedekanaal geopend, waaruit "de nieuwe bloei van Amsterdam zal voortkomen: Een Kijnschip moet het dus zijn." En daar begon Charles weer, en daarna Altes nog eens. Ze kregen elkaar met Woorden al leelijk bij 't haar, zoodat ik ten slotte Altes hoorde zeggen: daar heb je 't weer, zoo doe je nu altijd; over alles wat dood is sta je je op te winden, en je blaast net zoolang in de aschpot dat het stot jezelf en anderen in de oogen vliegt, en dan denk je wonder wat te heb ben uitgehaald. Daar volgde nog veel meer, want Altes was zóó boos geworden, dat hij rood werd tot in zijn hals, waarom ik, meenende dat het tot een al te heftig tooneel zou komen, een einde' maakte aan de ruzie met te zeggen: Jongens, ik geloot', dat jullie alle bei de plank misslaan, 't Moet geen kogge schip en ook geen Kijns'chip zijn, een Am sterdamsen koopman neef t wel iets beters oin op zijn hoofd te zetten dan een hoed, hetzij dan een vilten, een hooge zijden of een panama als hij tegenover vorstelijke personen wordt geplaatst draagt hij, met permissie van keizer Maximiliaan een kroon! En-deze woorden hadden weder de uitwerking die myn woor den zoo dikwijls hebbeu, 't \Vras of'beiden op eens hun boosheid ontviel, liravo! Bravissimoüriep Charles, geestdriftig in de handen klappende, en Altes lachte zoo vriendelijk, zoo gul,- als hadden ivij samen hem de behan deling opgedragen van een vloot zaad- en graanschepen, zeilende in de Zwarte zee. Zoo is 't, als jö©en mensen maar in zijn zwak weet te tasien. Een zegening. (Uit hei Aibum van L. v. R.) Een nieuw numin-er van de Nieuwe Gids is verschenen. Gebenedijd! Heb dank, o gij blanke sneeuw, dat gij de aarde lichtend tooit. Heb dank, o gij zonnige zon, dat gij aan den blauwen hemel schittert. Heb dank, gij stralende maan en gij, o blinkende sterren, dat ge den winternacht met zachten glans vervult. 't Is goed dat de wereld fijn lichtend en blinkend en stralend is, want er is een nieuw nummer van de Nieuwe Gids verschenen. Gebenedijd Gebenedijd! Ik sloejf dat nieuwe nummer open, en ik las: Nood-lot. Groene smart- vogelen, gegrepen in de vler ken, zware klep-vogelen als raven, loom klappend. Gedachten van droefenis. Arme, koraal- roode pennen, ontvederd, ge broken in angstgetuimel, in wreed-roode grepen van druipende honden-muilen. Opschokkend _ smart-wringen van 't nacht, in 't stugge mis-gezaag; moord, door geen mensch begaan. Lam liggen neer, bewust, in looden-gesloten, kist, leven wègwénend. j Doode-blijte, wiemelend opkomend, alspaarae verdrónkenheid. Dec. 92. " * Hij die dit geschreven heeft draagt dei naam van Delang. O Delang, Poëet, Priester, Psalmist, niemand heeft vóór u in zoo weinig woorden en zoo vele punten het nood-lot bezongen, zoo heer lijk, zoo helder, zoo hemelsch-groot. Nu voel ik het, dat die schelle noodlots'kreet ook in mijn ziel heeft gesluimerd. Gil lend barst hij nu los. Brullend ontsnapt hij mij. Luister, luister naar dien kreet: Nood-lot 'N grauw-grijze rot door 'n wreeden ibxterrier van elkander gescheurd, sleepende, bloedende, uithangende darmen. Weegillen van een ongekleeden keJing door een reuzachtigen onraenschelijken hiel onder water gehouden. Tanden-knarsende-tong-af bijtende-levendbegravene wiens bloedend omkrullende nagels niet vermogen de dood-kist-schroeven om te draaien. Ellendige-zwarte-onmacht. ' Jan. '93.' * Mijn ziel is verlost van dien vreeselijkea kreet. Hij heeft een vorm aangenomen: nog minder woorden, nog meer punten dan de kreet van Delang. De verschillende woorden toonen aan, dat het Nood-lot zich voor ieder mensch verschil lend openbaart. Maar de eeuwig gelijkblij* vende punten, zijn het beeld van het eenige« eeuwigdurende, nooitveranderende Nood-iot-Anangkè. O Delang, uw naam klinkt mij zoo zoet, Is het toeval ? Is het Nood-lot? Ik heet Degroot. Dat onze zielen zich niet vroeger, hebban. ontmoet dat is het noodlot. LOUISE

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl