De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1893 22 januari pagina 1

22 januari 1893 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

»E 1Ï8TËEDAMMEE A'. 1803 EEKBLAD VOOR NEDERLAND Dit nommer bevat een bijvoegsel Onder Redactie van J. DE KOO en JÜSTÜS VAN MAÜRIK Jr. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Verschijnt eiken Zater-dagavond. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, te Amsterdam, Singel bij de Vijzelstraat, 542. Zondag 22 Januari Abonnement per 3 maanden ?1.50, fr. p. post ? 1.65 Voor Indiëper jaar mail?9. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . . 0.12* Adverterm'ën van 1?5 regels ?1.10, elke regel meer . . . 0.20 Reclames per regel 0.40 S". tvt*""1 ?j* IN H O V I>> VAN VERRE EN VAN NABIJ. FEUILLEON: IJsvermaak, door L. v. R, TOONEEL BN MUZIEK: Het tooneel, door H. J. M. Noodlot, door H. J. M. Muziek in de hoofdltad, door Van Milligen. Carl Hill, door v. M, - Aanteekeningen Schilderkunst, door V. IfUNST EN LETTEREN: Over gepointilleerde schilderyen en nog iets, door E. Twee pro fessorale oraties, beoordeeld door Br. L. H. Slote maker, L SCHETSJES: Devisschers vanDordefolt, naar Paul Adam. SCHAAKSPEL. YOÖR DAMES, door E-e. RECLAMES. tÜT Dr. GANNEFs STUDEERKAMER. PEN EN POTLOODKRASSEN. ADVERTENTIÊN. Generaal Von Caprivi treedt bij de ver dediging van zijn legerwet getrouwelijk- in de voetstappen van zijn grooten voorganger. Jammer maar, dat de voorganger in dit op zicht juist niet groot was. De heer Von Ca privi kenmerkte diens methode, om steeds meer geld en meer manschappen te verkrijgen, een jaar geleden met de treffende uitdruk king van den Beunruhigungs -Bacillus, en nu is hij zelf ijverig bezig, met van dezen bacil reinculturen te maken. Het recept is zoo ? eenvoudig, dat Pasteur en Koch er ongetwij feld jaloersch op zullen zijn. Er is niets meer noodig dan een beetje politiek en een beetje statistiek. Men begint met zinspelin gen op de Fransch-Russische entente ; al be slaat er nog geen positief verbond, er zal toch wel eene militaire overeenkomst zijn. Zeker is het natuurlijk niet, maar wie zal het met zekerheid tegenspreken ? Allerminst de Russen en de Franschen zei ven. Dan ?Wordt gewezen op de tegenwoordige omstan digheden in de Franscbe republiek, die de waarschijnlijkheid eener meer of minder con sulaire dictatuur voor ieder duidelijk maken. , De heer Von Bismarck kon indertijd generaal Boulanger noemen; de heer Von Caprivi heeft den np.am van den mogelijken dictator zoo maar niet voor het grijpen, maar de Panama schandalen bewijzen des te grooter dien sten. Gegeven een dictatuur consulair of niet in Frankrijk, dan wordt het uitbre ken van een oorlog alweer waarschijnlijker, en dus ook een samengaan met Rusland. Deze laatste mogendheid te noemen zonder niiiiuuiiiimiiiiiii iiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiniiiiiin IJSVERMAAK. Hij was vreemd op de skating-club. Van een vriend, bij wien hij de Kerstvacantie doorbracht, had hij een introductie-kaartje voor den president van de club gekregen. Toen deze hem met een paar vriendelijke woorden van welkom aan zijn lot had over gelaten, bond hij zijn schaatsen onder en reed de baan eenige keeren rond, het ijs en de aanwezige schaatsenrijders keurende. Hij critiseerde streng, omdat hij zelf uitstekend reed, kalm en bedaard met lange breede streken, opvallend buiten over, het boven lichaam meegevend, niet met rukken en schokken, maar in een rhythmische harmo nische beweging. Hij bemerkte spoedig dat hij opviel. Hij zag herhaaldelijk dat eenige rijders elkander aanspraken en aan hun blikken en kleine hoofdbewegingen merkte hij dat ze elkander vroegen of ze den vreemdeling kenden. Het amuseerde hem om een poosje als onbekende zijn waarnemingen te kunnen maken en na eenige keeren rond te hebben gere den, ging hij op een bank zitten en liet de paren aan hem voorbij glijden. Hij vond het ijs prachtig onderhouden, maar in zijn oogen waren er geen rijdera of rijderessen die uittevens te wijzen op het testament van Peter den Groote zou meer dan naïef zijn. En zeggen de Panslavisten niet telkens opnieuw, dat de weg naar Constantinopel gaat door het Brandenburger Thor te Berlijn? Natuur lijk heeft Duitschland tegenover den Oostenrijkschen bondgenoot ook plichten te vervul len. Zal O.ostenrijk inderdaad eene groote mogendheid blijven en niet een louter geographisch begrip worden, dan mag men Rusland niet de vrije hand laten op het Balkan-schiereiland. In 't voorbijgaan wordt dan nog even gewezen op Denemarken, met zijn oude grieven en zijn Fransch-Russische sympathieën, om aan te toonen dat de oorlog met twee fronten wel eens een oorlog met drie fronten zou kunnen worden. Dan komen de cijfers der legersterkten, bescheiden, al te bescheiden voor Duitsch land en zijn bondgenooten; verontrustend, in steeds toenemende mate verontrustend wat Frankrijk en Rusland betreft. Na zulk een argumentatie moet de Duitsche Michel zelf maar de gevolgtrekkingen maken. Maar heeft de heer Von Caprivi die argumenten werkelijk gebruikt ? In den Rijksdag zeker niet; in de zitting van de commissie van rapporteurs over het legerontwerp waarschijnlijk wel. Van deze zittin gen plegen de bladen uitvoerige verslagen te geven, maar een officieel verslag ontbreekt; de besprekingen dragen een meer of min vertrouwelijk karakter, en de rijkskanselier heeft het aan de prudentie der commissie leden overgelaten te bepalen, wat zij wel en wat zij niet mochten vertellen. Dat zij in 't geheel niet uit de school zouden klappen, kan hij niet hebben gewenscht; wat zou het hem baten, de commissieleden tot zijne zienswijze te bekeeren, als de door hem ge bruikte argumenten geheim moesten blijven, en dus hun voornaamste werking zouden missen? Maar het half vertrouwelijk karak ter van de door de regeering gedane mededeelingen laat alle ruimte over voor démentis, en ddaraan heeft het dan ook niet ontbro ken, vooral niet toen men te Berlijn merkte, dat men in 't binnenland niet veel had ge wonnen en in 't buitenland veel ergernis had gegeven. De discussiën in de Europeesche pers over Caprivi's rede hebben de aandacht eenigszins afgeleid van de voorvallen iu Frankrijk. Doch- slechts voor korten tijd. Want het Panama-schandaal neemt steeds grooter af metingen aan. Men vraagt zich thans af, of ook niet president Carnot door den stroom zal worden medegesleept. Het staat vast, dat de vroegere minister van openbare wer ken Baïhaut voor de indiening van het be ruchte loterijontwerp 1.000.000 francs heeft gevraagd en 375.000 francs heeft verkregen. Baïhaut is naar aanleiding van de te zijnen nadeele aan het licht gebrachte feiten in hechtenis genomen, en dankt het alleen aan zijne qualiteit van oud minister, dat hij niet voor het hof van assises maar voor het hoog gerechtshof zal terechtstaan. Nu was het door Baïhaut ingediende ontwerp door den heer Sadi Carnot, destijds minister van fi nanciën, mede onderteekend. De vrienden van den heer Carnot wijzen erop, dat deze geweigerd heeft het ontwerp als minister van de tribune aan te bevelen of te verdedigen, en dat zijne handteekening niets anders beteekende, dan dat hij in dit ontwerp geen gevaar zag voor de rijksfinanciën. Het kan zijn. En onder de vijanden van den heer Carnot is er niet een, die het durft wagen hem van baatzucht en financieele knoeierijen te beschuldigen. Maar het blijft een open vraag, of de heer Carnot niet sedert jaren, althans sedert maanden, volkomen op de hoogte is geweest van de ergerlijke schanda len, en of hij niet, met die wetenschap, ge weigerd heeft de justitie te laten ingrijpen, omdat hij publieke schandalen wilde vermij den. Is dit werkelijk het geval geweest, dan is ook de heer Carnot niet van schuld vrij te pleiten, al kan men hem slechts een doen door laten ten laste leggen. In het Panama-proces, waardoor de arbeid der enquête-commissie geheel naar den ach tergrond is gedrongen, hebben de zakelijke mededeelingen der experts en het kernachtig requisitoir van den advokaat-generaal Rou de oogen doen opengaan ook van hen, die zich de directeuren der Panama-maatschappij en allereerst den ouden De Lesseps nog liefst als slachtoffers voorstelden. »Le Panama est la plus grande escroquerie du siècle" verk'aaide de heer Rou, en van verzachten de omstandigheden wilde hij niet hooren, te meer omdat, zooals hij terecht opmerkte, de zedelijke schuld niet verjaart, al zijn oplich terij en misbruik van vertrouwen na verloop van drie jaren niet meer strafbaar door de wet. Gelukkig schijnt de regeering thans het werk der justitie in geen enkel opzicht meer te willen belemmeren, door hare bescher mende hand uit te strekken over gecompro mitteerde personen, of over hen, wier schuld vaststaat, maar die men tot dusver onge moeid liet, omdat zij, zelven in het nauw gebracht, invloedrijke persoonlijkheden in deze jammerlijke zaak zouden kunnen be trekken. Zoo is van de Engelsche regeering de uitlevering gevraagd van Cornelius Herz en zal men waarschijnlijk ook op Arton de hand trachten te leggen. Natuurlijk blijven de vijanden der repuiliiiiiiiiliuiliiliiiiliiiiiiiiiiiü!tiniiMttiim>mm>nititnmttttm»n>tniiinmt t iimiiMimnnnmininmimnnMtnniniiiiiimmintiinniminnmiimiitiim blonken. Toch, ja, die eene dame, die blonde met dat lieve gezichtje, die al verscheidene malen voorbij is gekomen, telkens met een anderen cavalier, die rijdt keurig, zoo zeker en zoo gracieus. Daar komt zij weer aan, maar dezen keer rijdt ze met eeu jongruensch dat er niets van kent. Kijk, kijk, daar strui kelt hij, neen, 't is toch een beetje erg, als zij niet zoo vast stond en hem opgehouden had, was hij zeker gevallen. .En vriendelijk lachend verzekert zij den jongeling dat het er niets toe doet. Maar als zij de bank na dert bloost ze een weinigje, ze vindt het erg vervelend dat ze juist zoo'n goeden rijder zoo sukkelig moet voorbij rijden. En die goede rijder ergert zich en denkt bij zichzelf dat 't werkelijk brutaal van zoo'n jongen is als hij zoo slecht rijdt, een meisje te vragen om een toertje met hem te doen. Hij staat op: «Komaan, ik zal mij eens aan haar laten voorstellen door den presi dent. Ik ben toch ook niet gekomen om den heelen middag op een bankje te zitten." Een oogenblik later rijden ze samen weg. elkander kruiseling bij de hand vasthou dende! Ze hebben nog geen twintig plagen gedaan of ze weten dat ze precies dezelfde manier van rijden hebben. Een heerlijke ont dekking. Zij geeft zich geheel en al over aan het genot van te rijden met een pardier, cue haar meerdere is, op wien zij eens steunen kan. Tot nu toe moest zij haar slagen meestal korter nemen en minder buiten over rijden dan zij zou willen, omdat de hecren anders niet mee kunnen. Hoe verrukkelijk is het nu door een haast onmerkbaar blootje of trekje dat hij haar geeft, nog meer te kunnen zwie ren dan zij ooit gedacht heeft dat haar mo gelijk zou zijn. En hij van zijn kant is meer dan tevre den over zijn dame. Ze rijdt zoo licht en toch zoo zeker en zoo prachtig gelijk. Dat is nog eens pleizier om met zoo'n j meisje te rijden. Daarbij komt dat zij er ] allerliefst uitziet met haar ietwat verhoogde j kleur en haar groote blauwe oogen, die van | vreugde tintelen, over het heerlijke rijden. Ze hebben weldra hun gewaarwordingen iu korte uitroepen aan elkander meegedeeld : Wat gaat dat uitstekend! Prachtig, niet waar? Net alsof wij al dikwijls samen hadden gereden. Ja, ik kan mij niet voorstellen dat het van daag voor het eerst is. En langzamerhand beginnen ze over an dere dingen te spreken, hij vertelt haar dat hij eenige dagen bij een vriend logeert en toevallig kent zij dien persoon. Hij prijst zich gelukkig dat hij het juist zoo goed treft dat er ijs is en dat het weer zoo heerlijk is. En -zij valt hem in de rede: O, er is niets waar ik meer van houd dan van zulk vroolijk helder winterweer, men voelt zich zoo gezond, zoo frisch. Ik hoop maar dat het nog een poosje duurt. Al pratende rijden ze herhaalde malen de baan om, totdat hij eindelijk zegt: Maar ik ben indiscreet, ik mag niet zoo lang be slag op u leggen, ik zal mij alle heeren tot vijanden maken. Maar mag ik strakjes nog eens de eer hebben ? bliek niet in gebreke, de Panama-schandalen tegen haar te exploiteeren. De graaf van Parijs heeft zelfs een soort van manifest ge publiceerd, al was het dan ook maar per procuratie. Maar noch de machtelooze demonstratiën van monarehisten en imperialis ten, noch de pour Ie besoin de la cause geuite insinuatiën over eene aanstaande consulaire dictatuur vermogen afbreuk te doen aan de republikeinsche idee, welke zoo vastgeworteld is, dat zelfs het pausdom, de oude bondgenoot van de legitimiteit en het droit divin, weigert haar te bestrijden. Het Tooneel. Maandag bij »Het Nederlandsch Tooneel" Langendyk's Wiakunstenaars of 'tgevlugte juffertje; Dinsdag het gezelscliap-Thénard met Molière's Femmes smantes en Regnard's Folies amoureitses. Langendijk had het boter kunnen treffen. On willekeurig komt men tot vergelijkingen en deze vallen niet geheel in zijn voordeel uit. Molière, de coniemplattur, de menschen- en wereldken ner, de denker en moralist, de kunstenaar, die in de voorbijgaande vormen het eeuwig menschelijke wist vast te grijpen en vast te houden, te schilderen met zooveel kracht en kleur, dat de inhoud zijner werken niet met hun vorm be hoefde te verouderen. Ilegnard, de grappenma ker, de dichter-bonvi van t, schrijvende pour s'amuser et non pour se satisfaire, de vroolijke fladderaar, wiens prettige geschiedenisjes reeds lang vergeten zouden zijn, indien de vorm niet zoo bekoorlijk -en meesleepend, de taal niet zoo juichend en jubelend, zoo echten ongedwongen komisch ware. Langendijk ten slotte, niet minder vroolijk en goed gehumeurd dan Regnard, eea grappenmaker, een kluehtspeldichter als deze, met misschien nog doller luim en fantasie, in »De spiegel der vaderlandsche kooplieden" bovendien met meer ernst en diepte, maar geen dichter, alles eerder dan dit, geen meester over taal en vorm, zijn kluchten in hortende en stootende, logge en zware rijmen dwingende en wringende, bovendien de jongere zoowel van Regnard als van Molière en van beiden de leerling en volgeling. Hun werken waren voor Langendijk's optreden als dichter reeds bijna alle in het Nederlandsch vertaald. De Folies amoureuses verschenen in 1710 als Ue geveinsde zotlivid door liefde. De titel is niet mooi, maar geeft den oorspronkelijken zoo getrouw mogelijk weer. De geschiedenis van het jonge meisje, door haar ouden voogd ten huwelijk begeerd, aan een jonger minnaar de voorkeur gevend, met den laatsten den eersten bedriegend en om den tuin leidend. In Reg nard's klucht veinst zij krankzinnigheid, steekt iliiiniitinimniiiiiiiMimmimniiiitinmitiMmunmiiiiiiiimiliitiiimiiiiiu Niets liever dan dat, en terwijl zij vriendelijk tegen hem buigt, is zij reeds om ringd door verscheidene lieeren die om een toertje komen vragen. Hij kan er niet toe besluiten zich aan de andere dames te laten presenteereri, hij rijdt liever alleen rond, totdat hij vindt dat hij zonder opvallend te zijn, haar weer aan kan spreken. Zij merkt het zeer goed op, dat hij in den tusschentijd niet met andere meisjes rijdt, en dit doet haar plezier. Op hetzelfde oogenblik dat zij hem uit de verte ziet na deren bespeurt zij dat iemand anders ook op haar afkomt. Zij doet haar best om er uit te zien alsof zij dezen in 't geheel niet be merkt en hoopt vurig dat hij er het eerste zal zijn. Nu hij toont haar dat, als het er op aankomt, hij even hard als schoon kan rijden. Als een pijl uit den boog komt hij aange vlogen, om plotseling op een meter afstand van haar stil te staan, de hak bij den laat sten slag met zulk een kracht in het ijs krassend, dat de stukjes ijs hoog op vliegen. Hij vraagt haar of zij het nu eens aan den stok wil probeeren, maar zij wil liever weer naast elkander rijden, dan kan men beter praten. Lachend en schertsend maakt zij haar opmerkingen over het rijden van an dere paren : Vindt u het niet vreeselijk leelijk als men zoo wild rijdt, zoo holt en vliegt, over de baan ? Kijk, daar zijn er eenige die een wedstrijd organiseeren, dat is wel eens grap pig orn te zien, maar ik houd er niet van om mee te doen.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl