De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1893 22 januari pagina 2

22 januari 1893 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

tHBwi vermommingen en weet aldus ' te bereiken, .den voogd te verschalptèce d tiroirt, dat aan de oude 'komedie, aan Arlequin en Colombine . Dt wigkttnstenaars is niet een van HfK» best geslaagde klachten, een beetje zwaar op de hand, vaak meer grollig itig; z\j zit echter goed in elkaar en de pronkeljjke stof (ditmaal eens de geeais van een meisje, dat den door haar toor haar bestemden echtgenoot niet kan laa en op den loop gaat als men haar den haar zelf gekozen aanbidder niet wil ge'is met veel handigheid verwerkt; een inwpelletje, dat, goed gespeeld en hier en daar f een beetje bekort, als voor- of nastukje boven rete buitenlandsche werkjes is te verkiezen. Van S,; j* Vertooning was veel werk gemaakt. Voor ? towkeelinrichting en kostuum had men zooveel ,. BWgelgk de bekende prent van Troost gevolgd. " coquette decor en de keurige requisieten B, naar afbeeldingen van oude Amsterdamtooneeldoeken te oordeelen, geheel in den :. De verlichting en regie lieten tegen het i te wenschen over. De vertooners kunnen en : geprezen worden. Eén enkele vraag. Waarom men in plaats van de dames Holtrop en Van en den heer Clous niet een paar der leden in het kluchtje optreden? De i hebben veel, de laatsten krijgen bijna je'ts te doen. Van de vertooning van Lei t savantes en Les folies amoureuses was de verdienste dat zij geheel volgens de trastreng in den stnl was, zonder dat ik zou willen beweren, dat beide bespelen a tot .hun recht kwamen. Het geheel was kwaad; over de afzonderlijke creaties valt ipMttjter weinig te roemen. Het best waren mad. |s Thénard (Béise) en de heeren Renot (Chrisale) '???ia Krauss (Trissotin). Regnard's klucht trof het a) -bijzonder ongelukkig. Het pikante ging verloren, doordat madame Thénard voor de soubrette_rol de vereischte jeugd en frischheid, madame Raynard voor die van Agathe de niet minder gewenschte geest en fantasie miste. nvDB AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDEBLAND. Na. 813 In het «Salon" Sodom's ondergang, tooneelspel in 5 bedrijven uit het Duitsch van Hermann Sadermann. Naar de luidruchtige bijvalsbetuigingen te oordeelen een groot succes. Ook een verdiend? Ja en neen. Een mooie, een eekto, d. i. een bonte en spannende tooneelvertwming, een komediestuk in den minst edelen ai» van het woord, een aaneenrijging van, een jacht op, een stortvloed van tooneeleffecten en nog eens tooneeleffecten; een mozaïek van louter spannende en boeiende brokjes tooneelkunst, zoo spannend en boeiend, zoo aangrijpend en dramato»ch, dat het ten slotte bijna belachelijk wordt, een tooneelspel, waarschynln'k als ernstig kunst werk bedoeld en steeds meer aan brutaal maak werk doende denken. De geschiedenis van een veelbelovend jong schilder, die door een aanaienlijke dame gedebaucheerd wordt en ten slotte geheel ten onder gaat. Een onderwerp, alles eerder dan nieuw (velen zullen zien Feuillet's iJDalila", waaraan Sodom's ondergang herhaaldelijk doet denken, herinneren), doch dat, frisch en met ern&t behandeld, zeker nog indruk zou kunnen maken. Sudermann heeft in zijn jacht op forsche effecten de hoofdzaak ongedaan gelaten; van ka rakterstudie en karakterverklaring, van meer dan oppervlakkige analyse en psychologie te weinig, te aelden sprake. De schilder en zijn Dalila zija tooneelmenschen, die eerst een beetje ver wondering, ten slotte walging wekken. Zij een nagemaakte groote dame, een aanstelster, die ?vww geblaseerd wil doorgaan, die zich fin-de«fóofe-airtjes geeft, maar het niet meent, die quasi-gedurfde wijsgeerigheden uitkraamt en het wlfende oogenblik, smeltende in sentimentaliteit, a»oals alleen een Duitsche tooneelprinses dat vermap, zich zelf beklaagt, bejammert en verfoeit. Hjj «en onhebbelijke kwast, een praatjesmaker en phrasenspuwer. een belachelijke ofbeklagens1 waardige lijder aan grootheidswaanzin, die zich niet ontziet een jong meisje enormiteiten als deze toe te voegen: »Zeg mij alles, eerlijk en oprecht, alsof ik je biechtvader, alsof ik onze lieve heer zelfwas", een stumpér, die niets heeft, waardoor hij een oogenblik voor zich inneemt, dat hem tot een belangwekkende, aandoenlijke of tragische persoonlijkheid maakt, niets dan dat hjj schilde rijen maakt. Sodom's ondergang huldigt nog de leer, een leer, die, meende ik, als antiquiteit reeds lang naar de rommelkamer was verwezen, dat de kunstenaar een geheel bijzonder wezen is, voor wien de wetten, ook die der zedelijk heid niet gelden, voor wien het beest zijn een levensbehoefte is, wien in het belang van zijn kunst alles geoorloofd is en alles vergeven wordt! Sudermann behandelde het onderwerp tragisch, liever melodramatisch; in de «Femmes savantes" en »Le monde oül'on s'ennuie" is het komisch behandeld. Dat lijkt mij wel zoo juist en gezond. Waarom moet de jonge schilder dood gaan? Hij had allen aanleg een uitstekende Trissotin of Bellac te worden. Sodom's ondergang bewijst misschien nog overtuigender dan »De eer", dat Sudermann een on gewoon begaafd, een geboren dramaturg is; toch kan men den Duitschen auteur niets beters toewenschen, dan dat hjj zijn natuurlijken aanleg moge leeren bedwingen en brutale knaleffecten niet als de hoofdzaak van een drama blijve beschouwen. Evenals in »De Eer" zijn ook in Sodom's onder gang de tooneelen spelende in de kleine wereld, onder eenvoudige burgermenschjes, het best, het frischt en natuurlijkst. Uitstekend vertolkt zal het tooneelspel waarschijnlijk vrij wat effect maken en misschien slechts matig gekunsteld en kunstmatig schenen. De vertolking in het «Salon" was niet uitstekend, maar, althans wat de hoofdpersonen betreft, niet onverdienstelijk. De heer Poolman had als de schilder de zwaarste taak; hy had fraaie momenten, doch kon niet doen vergeten, dat hij voor rollen als deze niet de meest geschikte vertolker is. Zeer ge lukkig was juffrouw Spoor in het uitbeelden van een romantisch dweepstertje. Toevalligerwijze kwam eenige dagen geleden te Berlijn juist een nieuw, het derde tooneelspel van Sudermann voor het voetlicht. Het heet Heimath. De groote verdienste en te gelijkertijd de zwakheid ervan schijnt weder te zijn, dat het ongemeen dramatisch, aan het slot echter te ge zocht en gewrongen dramatisch is. De geschiedenis van een jong meisje dat, verleid en door haar verleider verlaten, het ouderlijk huis ontvlucht, de wn'de wereld ingaat enna veel strijd en ellende een beroemde zangeres wordt, dat, beroemd en ge erd, tot haar familie terugkeert en zich met deze tracht te verzoenen. Het belangwekkende van het tooneelspel is de nu volgende strijd tusschen vader en dochter; hij, een man van den ouden stempel, in zijn oude begrippen en idealen inge roest; zij temidden van de moderner denkbeel den opgegroeid en deze zonder voorbehoud huldigend. Het tooneelspel eindigt met den dood van den vader, die door een beroerte getroffen wordt, als zijn dochter weigert haar verleider, die zich daartoe bereid verklaard heeft, te huwen. Noodlot. Te Parijs steeds dreigender theatercrisis. De nieuwe stukken voldoen of weinig of in het geheel niet. Bijna alle schouwburgen zoeken hun heil in reprise'*. De Vaudeville vertoonde (rem de bien van Maurice Denier, een jong auteur. De kritiek prees het als een echt blijspel met mooien en waren dialoog, goed, alleen wat vaag geteekende karakters en weinig of geen jacht op goedkoope tooneeleffecten. Het publiek ontving het echter zeer koel en het zal wel spoedig van het programma verdwijnen. Het »Théatre Libre" vertoonde Le ménage JJrésile (Een man, die door zijn vrouw bedrogen wordt en dit natuurlijk en niet onpleizierig vindt), dat niet uitgettoten. maar uit gelachen werd; Abns Ie progrèf,esn bottffonntine satirique van Edmond de (ioncourt, onbelangrijke, niet oorspronkelijke en niet boeiende uitvallen tegen moderne toestanden en La, comfesse Julie, een naturalistisch drama van den bekenden Zweedschen acteur Strindberg, zeker wel het belang rijkste werk van den avond, dat echter evenmin schijnt voldaan te hebben. Voor alles oordeelde men het te lang, n bedrijf dat anderhalf uur duurt. Het oordeel van Sarcey en Lemaitre over dit laatste wordt zeker met belangstelling te gemoet gezien. H. J. M. liittiliHiiiHiiliiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitliintttniii De heer Jager behoort blijkbaar tot die ge lukkigen, in hun onschuld te beneden en be wonderen, die in een letterkundig kunstwerk voor alles het géschiedenisje zien, die meenen, dat een roman gedramatiseerd is, wanneer men van hetgeen gebeurt, van de intrige, zooveel mogelijk behoudt, van hetgeen niet gebeurt, maar het gebeurde verklaart, verdiept, verduidelijkt, de karakterteekening en karakterontleding, de schildering van milieu en bypersonen, zooveel mogelijk verdonkeremaant. In zijn tooneelbewerking van Couperus' Noodlot heeft hij deze theorie in praktijk gebracht; met welken uitslag, ik behoef het niet te zeggen. Couperus' roman is bekend genoeg. Geen groot werk, grover en gekunstelder, minder teer en kiesch dan »Eline ' Vere", maar toch nog een bijzonder werk. Men moge over het gegeven denken, zooals men dat verkiest; ik kan mij voorstellen, dat velen het ziekelijk en ongezond zullen noemen, dat zij van oordeel zijn, dat boeken als Noodlot aller ver derfelijkst zijn; ik kan mij echter ook voorstellen, dat anderen deze overgroote bezorgdheid voor 's naasten zieleheil een beetje sentimenteel en overdreven zullen achten en het met Théophile Gauthier eens zn'n, dat de boeken de zeden en niet de zeden de boeken volgen; hoe dit zij, aangenomen en toegegeven zelfs, dat de laatsten ongelijk hebben en de eersten gelijk, dit neemt niet weg, dat Noodlot geen gewoon werk, wat meer zegt, dat het een kunstwerk is. De dichter had een doel en hij heeft dat weten te verwezenlijken; hij streelde er naar ons aan de bestaanbaarheid zijner personen te doen gelooven, ons met hen te doen medeleven en medelijden, en het is hem gelukt dit effect te bereiken. Dank zij zijn macht van analyseeren, zijn subtiele, schoon vaak subtieler schijnende dan zijnde, psychologie; dank zij zijn scherpen blik en vindingrijkheid in het laten opeenvol gen en ineengrijpen der gemoedsstemmingen en gemoedsbewegingen, dank zij zijn geheel bij het onderwerp passenden, zich daarin vastwortelenden, daarmede samengroeienden en samensmeltenden stijl, wist hij ons de beoogde stemmin gen op te dringen, te suggereeren. Zijn werk is een kunstwerk omdat er tusschen de verschil lende factoren, tusschen het in- en uitwendige volkomen harmonie bestaat, omdat de vorm den l inhoud in alle opzichten te gemoet komt. Wie diej per en langer kijkt, bemerkt dat de lichtzijde ook haar schaduwen heeft, dat de vlag de lading wel eens wat al te gul en liefderijk wil dekken en aan den anderen kant, dat de vorm zelf niet overal even forsch en krachtig is, dat chic en manier wel eens moeten vergoeden wat hem aan gloed en overtuiging ontbreekt. Het beste van den roman, het eenige, wat mij van meer dan gewone waarde schijnt, is de schil dering van Frank en Bertie's verhouding, een verhouding, uit beider karakter te verklaren en wederkeerig deze zelf verklarend, een half psychologische, half physiologische studie, met veel liefde en kunst gewrocht. Zoo onwaar schijnlijk en onnatuurlijk als men haar heeft willen laten voorkomen, is zij niet: twee mannen, de eerste vooral geestelijk, de tweede meer in het bijzonder lichamelijk ontwikkeld, de eerste kalm berekenend, met meer her sens dan hart, de laatste zwak, toegevend, meegaand, met kleinen wil en weinig weer standsvermogen, de eerste den laatste lang zaam en onmerkbaar radend, leidend, omstrikkend, domineerend, hern onmisbaar en onver vangbaar wordend. Ken geval, zoo vaak en in zoo velerlei gedaanten voorkomend, dat een dichter alle recht heeft het uit te beelden, uit te diepen en uit te wroeten. Tot Frank en liertie en beider verhouding bepaalt zich voor mij het betere, het artistieke en oorspronkelijke van den roman; de rest, de liefdesgeschiedenis, het noodlotmotief, de dubbele zelfmoord, verklaar ik eens deels uit een noodzakelijkheid, waaraan geen roman ontsnapt, namelijk die, er een meer of minder spannende intrige op na te houden, anderdeels aan een toegeven van den dichter aan mode-fraaiiglieden, aan een zucht naar moder niteit, quasi -diepzinnigheid, fin-de-si cle-z'Viaa.rtillendheid en zwartgalligheid. Wie den roman wilde dramatiseeren, behoefde over het hoe en en in welken geest niet lang te tobben. De weg wees zich van zelf en gebie dend aan. Om Frank en Bertie is het in de eerste plaats te doen. Beider persoonlijkheid diende verklaard en dramatisch verklaard; hun verhou ding diende in een werkelijk dramatischen vorm te worden omgegoten; van hun karaktereigenaardigheden mocht geen enkele achterwege gelaten worden; de psychologie en physiologie van den roman dienden, zoo mogelijk, nog verscherpt en verfijnd en dit alles steeds en steeds dra tratisch. Ik geef toe, dat het niet gemakkelijk, mis schien ondoenlijk is Noodlut in dezen, eenig juisten zin te dramatiseeren. Dit ontneemt mij echter niet het recht erop te wijzen, dat de dra matiseering van den heer Jager al bijzonder ge brekkig en onbeholpen is. Hij geeft de geschiedenis zoo eerlijk en ge trouw mogelijk, doch laat haar bij Bertie's dood reeds eindigen (Men zegt, dat het drama oor spronkelijk 4 bedrijven had, dat echter het laatste, Frank's en Eve's zelfmoord, bij nader inzien ge schrapt is; »retmnchez, retranchez, ce que l'on effuce n'est jamais sifffé", zooals de tooneelwvjze Scribe zeide.) en verandert, vergrooft en ver knoeit n episode, die van de paardrijdster, die hij door Bertie in Frank's woning laat brengen, waar Eve haar ziet. Tot verklaring der in hun oertoestand natuurlijk zeer raadselach tige karakters deed hij weinig of niets; wij zien drie personen zich twee uur lang als onnoozelen of razenden aanstellen en begrijpen er niets, niets van. Gelukkig zeggen zij van zich zelf of zeggen anderen van hen, dat zij geen gewone menschen zijn, maar daaraan hebben wij op het tooneel niet genoeg; wij willen weten, wat zij dan wel zijn, waaraan wij ons te houden heb ben; geen marionetten, geen chineesehe schim men verlangen wy, maar wezens van vleesch en bloed, met hart en hersens, wier daden wjj kunnen beoordeelen, narekenen, controleeren. Nu tastten wij voortdurend in het duister, begre pen niets, voelden niets, werden geroerd noch aangegrepen; gelukkig werd er in de laatste bedryven gescholden (gevloekt zelfs, 3 maal !) en geran seld en daar dit steeds zeer dramatisch is, ook in het gewone leven, liet het publiek zich w\js maken of maakte het zich zelf wijs, dat het een drama zag. De drie bedrijven bevatten slechts n tooneel, dat indruk maakte, dat boeide en overtuigde; ik bedoel het eerste van het laatste bedrijf, waarin Bertie Frank tracht te troosten over het verbreken van het engagement en met ieder zijner woorden een leugen of laagheid uit spuwt; dit was karakterverklaring in dramatischen vorm ; de dialoog kon bijna geheel uit den roman worden overgenomen en deed het betreuren, dat Couperus tot heden van nature en aanleg roman schrijver en geen tooneelschrijver blijkt te zjjn en dit waarschijnlijk zal blijven, deed dit betreu ren, omdat hem als alle romanschrijvers, met niemand minder dan Zola te beginnen, de niet te overwinnen zwakheid eigen schijnt, zijn romans, zij het in nog zoo onvolmaakten vorm, op het tooneel te willen zien en wij dus nog wel meer dan eens gedoemd zullen zijn, onbeholpen tooneelverhanselingen van beter lot verdienende Coupe rus-romans te slikken. De vertolking had het bijzondere, dat men haar naar verkiezing uitstekend of middelmatig kan noemen. Wie van oordeel is, dat een vertolking zich zoo streng en trouw mogelijk bij het ver tolkte moet aansluiten, ook wanneer dit een brutaal en geheel op uiterlijk effect berekend maak werk is, zal genoten hebben. Wie meent, dat de eerste het laatste mag overtreffen, dat zij moet trachten de zwakheden en onvolkomenheden daarvan zooveel mogelijk te verbloemen en be dekken, was waarschijnlijk minder voldaan. H. J. M. Muziek in de hoofdstad. Twee meesterwerken van Beethoven in een week 'i Waarlijk dat is geen verloren week! Het concertgebouw gaf ons de 8e simfonie, en de kamermuziek-soiree eene herhaling van het cismolkwartet opus lul. Men weet dat met de vijf groote strijkkwartet ten opus 1:27, loO, 131, 13:2 en 135 Beethoven Zij bekoorde hem steeds meer, zij was zoo natuurlijk vroolijk, zoo levenslustig en toch zoo zacht en vrouwelijk. En als hun gesprek afdwaalde naar het terrein van literatuur en kunst, was hij telkenmale verrast over haar verstandige opmerkingen en fijnen smaak. Zij gaf zich geen moeite om hem te verbergen dat zij het even aangenaam vond om met hem te spreken als om met hem schaatsen te rijden. Wat was hij an ders dan al die jonge lui die geen ander ge sprek wisten te voeren als haar voortdurend complimentjes over haar mooie rijden te maken. Wat was hij prettig en eenvoudig en daarbij zoo hoffelijk en dat hij iemand was die veel dacht en diep voelde dat meende zij al zeker te weten. Toen hij haar vertelde dat hij nog eenige dagen in de stad dacht te blijven, nam zij de resolutie van dien avond nog te telegrapheeren aan haar getrouwde zuster, bij wie zij den volgenden dag zou gaan logeeren, dat zij haar komst een paar dagen had uit moeten stellen. Een zwerm van gedachten doorkruisten haar blonde kopje, terwijl zij steeds in denzelfden rhytmus voortzweefden. Zij wist niet precies wat zij dacht, alleen trad dit ene steeds op den voorgrond: zoo'n man heb ik nog nooit ?ntmoet, ik zou willen dat dit altijd, altijd voortduurde. Zij maakte nog geen gevolg trekking, zij genoot slechts van een uiterst aangename sensatie. Nadat zij geruimen tijd te zamen hebben gereden, vraagt hij haar of zij niet moe is en of zij misschien iets gebruiken wil. Vriendelijk, zonder eenige valsche schaamte, neemt zij zijn voorstel aan en samen gaan zij naar het buffet. En wat zal u nemen; mag het mis schien een glaasje cherry-brandy ziju ? Och ja, is het lachende antwoord, dat boort zoo bij ijs en koude . Hij heeft zijn handschoen uitgetrokken, om haar het glaasje aan te bieden. Maar waarom is de uitdrukking van haar lieve zachte oogen eensklaps hard geworden, waarom wijkt de kleur uit haar rozige wan gen, waarom komt en gaat haar adem zoo snel, waarom voelt zij zoo plotseling die pijn aan haar hart? Is het omdat zij den trouw ring aan zijn vinger beeft gezien ;J Boven alles hamert deze ne pijnlijke gedachte m haar arm brein : laat me toch iu God's naam er voor zorgen dat hij niets merkt. Ik wil het niet, neen ik wil het niet, dat hij denken kan dat ik nu al om hem goef. En het is ook niet waar, ik geef niets om hem, ik ken hem immers niet. Een vreemde, verbeeld je eens. . . .! Zij zal en wil zich goed houden, en juist daardoor wordt zij gedwongen en onnatuur lijk. Zij moet vroolijk blijven, anders zou hij het immers merken. En haastig drinkt zij haar glaasje leeg en met een hard vreemd lachje zegt ze: Kom, laten we er weer van door gaan. Hij kijkt verbaasd op, de toon van haar stem en de uitdrukking, die ze gebruikt, klinken hem vreemd, zoo anders als dat zij tot nu toe gesproken heeft. Hij reikt haar niiimimiliiiliiii immmimimiiniil zijn hand kruiselings om verder te rijden, maar zij weigert. Neen, liever aan den stok. Maar daareven hebt u toch gezegd... Och, u moet niet alles zoo precies nemen wat ik zeg. Dan zeg ik het eene, en dan weer het andere, net waar ik op 't oogenblik lust in heb. En ze rijden weg aan den stok, maar het gaat niet zoo goed als daareven, de harmonie is gebroken. Hij houdt even op, om haar den prachtigen roodeii gloed te wijzen, waarmede de ondergaande zon den hemel tooit. Goeden avond, zonnetje, ga je onder, 't is het beste wat je doen kant, en zich tot hem wendende: nu zuilen we eens flink hard rijden, zoo hard als we maar kunnen orn te zien hoe dikwijls wij de baan om kunnen vliegen, voordat het zonnetje heelemaal is verdwenen. En u houdt niet van hard en wild rijden! Daar hebt u het weer, u gelooft alles wat ik zeg. U moet mij vooral niet au sérieux nemen. Nu heb ik wél lust in hard rijden. Hij weet niet wat hij van haar denken moet. Had hij haar geen likeur moeten offreeren ? Daar kan zij misschien niet tegen. Zij is zoo vreemd geworden, nu, het beste is er maar geen notitie van te nemen en af te wachten hoe zij morgen is. Ze rijden in snelle vaart de baan een paar maal om. Dan is de zon verdwenen. Brrr, het begint koud te worden, ik ga naar huis. Mama wacht mij om nog een beetje met mij te wandelen. En hij, als afscheidsgroet: Ik hoop dat ik morgen het genoegen zal hebben u hier te ontmoeten. .?Morgen o neen, ik ga morgen ochtend voor een tijdje de stad uit. Zoo zijn ze van elkander gescheiden. En terwijl hij naar huis gaat denkt hij : Meisjes zijn toch wonderlijke wispelturige schepseltjes. Dat heeft al menige man gedacht, niet wetende hoe of het er op dat oogenblik in zoo'u arm teleurgesteld meisjeshart uitziet. Een jaar daarna zit zij in een balzaal te praten, tusschen twee dansen in, met den kennis bij wien hij de vorige kerstvacantie heeft doorgebracht. Eindelijk zal zij toch eens naar hem vragen : Hoort u nog wel ereis van dien vriend, die verleden jaar bij u logeerde ? Ik ben zijn naam vergeten, maar hij reed zoo goed schaatsen. O, zeker, verleden jaar toen hij hier was zocht hij een vrouw ; hij beweerde altijd dat het voor hem dubbel moeielijk was een goede keus to doen. Een vroolijk, ont wikkeld meisje was voor hem niet vol doende, hij moest haar ook zacht en lief genoeg vinden om haar als tweede moeder aan zijn eenig dochtertje te kunnen geven. Ik hoop maar dat hij iu zijn keus gelukkig is geweest, 't is zoo'n beste kerel! Hij is verleden week getrouwd. L. v. R.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl